gepubliceerd op 01 september 2010
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Leuven
25 AUGUSTUS 2010. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Leuven
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, het artikel 88, § 1, gewijzigd bij de wetten van 15 juli 1970, 17 mei 2006 en 3 december 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 2 februari 1999 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Leuven;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Brussel van 18 maart 2010, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Brussel van 25 mei 2010, van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel van 9 juni 2010, van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 22 juli 2010, van de voorzitter van de arbeidsrechtbank te Leuven van 31 maart 2010 en 18 augustus 2010, van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 22 maart 2010, van de arbeidsauditeur te Leuven van 1 april 2010, van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven van 22 maart 2010 en van de stafhouder van de orde der advocaten te Leuven van 31 mei 2010;
Op de voordracht van de Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De rechtbank van eerste aanleg te Leuven bestaat uit vierentwintig kamers waarvan dertien kamers voor burgerlijke zaken, acht kamers voor correctionele zaken en drie jeugdkamers.
De rechtbank van eerste aanleg bestaat uit een voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, ondervoorzitters, rechters en plaatsvervangende rechters. Behoudens de wettelijk bepaalde vereisten, kunnen alle rechters van de rechtbank van eerste aanleg zowel in de burgerlijke als in de correctionele kamers zitting houden.
Art. 2.De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste, de negende, de tiende, de elfde, de twaalfde kamer nemen kennis van de burgerlijke zaken. De vijftiende kamer neemt kennis van de zaken die behoren tot de bevoegdheid van de beslagrechter.
De zestiende, de zeventiende, de achttiende, de negentiende, de twintigste, de eenentwintigste en de tweeëntwintigste kamer nemen kennis van de correctionele zaken. De drieëntwintigste kamer houdt zitting als raadkamer in strafzaken.
De dertiende, de veertiende kamer en veertiende kamer bis nemen kennis van de zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechtbank behoren.
Art. 3.De derde, de vijfde, de zeventiende en de twintigste kamer, en in voorkomend geval de dertiende en de veertiende kamer, bestaan uit drie rechters.
De overige kamers bestaan uit één rechter.
De zesde en de twaalfde kamer kan bij beschikking van de voorzitter zetelen met drie rechters indien de noodwendigheden van de dienst dit vereisen.
De rechtbank zetelt evenwel als kamer met vijf rechters in het geval bedoeld in artikel 93, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 4.De kamers houden zitting als volgt : - de eerste kamer, op maandag en dinsdag; - de tweede kamer, op maandag; - de derde kamer, op vrijdag; - de vierde kamer, op donderdag; - de vijfde kamer, op woensdag; - de zesde kamer, op donderdag; - de zevende kamer, op dinsdag; - de achtste kamer, op dinsdag; - de negende kamer, op woensdag; - de tiende kamer, op donderdag; - de elfde kamer, op vrijdag; - de twaalfde kamer, op vrijdag; - de dertiende kamer, op woensdag; - de veertiende kamer, op woensdag; - de veertiende kamer bis, op dinsdag; - de vijftiende kamer, op dinsdag; - de zestiende kamer, op maandag; - de zeventiende kamer, op dinsdag; - de achttiende kamer, op dinsdag; - de negentiende kamer, op woensdag; - de twintigste kamer, op donderdag; - de eenentwintigste kamer, op vrijdag; - de tweeëntwintigste kamer, op dinsdag; - de drieëntwintigste kamer, op dinsdag en vrijdag.
Art. 5.Alle zittingen beginnen om 9 uur, behalve de zittingen van de eerste kamer op dinsdag, de zittingen van de zesde kamer op donderdag, de zittingen van de vijftiende kamer op dinsdag en de zittingen van de tweeëntwintigste kamer op dinsdag, die allen om 14 uur beginnen.
De zittingen van de drieëntwintigste kamer, als raadkamer in strafzaken, worden gehouden telkens wanneer het nodig is voor de behoeften van de dienst en beginnen om 9 uur. Ingeval deze kamer zitting houdt op een dag volgend op een feestdag begint de zitting om 14 uur.
De zittingen duren ten minste drie uur, tenzij de rol voordien is uitgeput.
De getuigenverhoren kunnen iedere werkdag worden gehouden op een in een vonnis te bepalen tijdstip.
Art. 6.De voorzitter van de rechtbank of de aangewezen ondervoorzitter of de rechter die hem vervangt, houdt zitting in kort geding op maandag en donderdag, telkens om 9 uur én inzake de door de wet voorgeschreven verschijningen in procedures van echtscheiding en scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming in de eerste kamer op dinsdag om 14 uur.
De beslagrechter houdt zitting inzake vorderingen ingesteld in kortgeding op dinsdag om 14 uur.
Art. 7.De kamers kunnen, naargelang de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden waarvan ze zelf de dag en het uur bepalen, in overeenstemming met de voorzitter van de rechtbank.
Art. 8.Indien de behoeften van de dienst het rechtvaardigen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te hebben ingewonnen, beslissen dat één of meer kamers, de beslagrechter, de voorzitter zitting houdend in kortgeding of de voorzitter zitting houdend inzake echtscheiding door onderlinge toestemming en scheiding van tafel en bed, bijkomende zittingen houden op de dag en het uur die hij bepaalt.
Art. 9.De voorzitter van de rechtbank kan, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen, voorlopig het aantal en de bevoegdheden van de kamers wijzigen.
Art. 10.De inleidingen geschieden : 1° voor de burgerlijke rechtbank : a) inzake burgerlijke rechtsvorderingen die overeenkomstig artikel 92, § 1, 1°, 2°, 3°, 5° en 6°, van het Gerechtelijk Wetboek en in zaken die bij toepassing van artikel 91, achtste lid, van het Gerechtelijk Wetboek, moeten worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de derde kamer;b) inzake echtscheidingen op grond van bepaalde feiten en inzake burgerlijke rechtsvorderingen betreffende de aan het openbaar ministerie verplicht mededeelbare zaken, behalve de onder 1°, a) vermelde vorderingen, aan een kamer met één rechter : op de zitting van de eerste kamer;c) in zaken waaromtrent verplichte mededeling aan het openbaar ministerie is bepaald door artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek, voor zover ze niet aan een kamer met drie rechters moeten worden toegewezen, aan een kamer met één rechter : op de zitting van de tweede kamer;d) inzake geschillen betreffende de toepassing van een belastingswet, bedoeld in artikel 569, 32°, van het Gerechtelijk Wetboek, aan een kamer met één rechter : op de zitting van de twaalfde kamer;e) inzake alle burgerlijke vorderingen die niet zijn begrepen onder a), b), c) en d), aan een kamer met één rechter : op de zitting van de vierde kamer;deze inleidingszitting wordt gekoppeld aan de elfde kamer waar de korte debatten worden behandeld. 2° voor de correctionele rechtbank : a) de rechtstreekse dagvaardingen zoals bedoeld in artikel 92, § 1, 4° en 8° van het Gerechtelijk Wetboek en in zaken die bij toepassing van artikel 91,derde tot zevende lid, van het Gerechtelijk Wetboek, moeten worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de zeventiende kamer;b) de hogere beroepen tegen vonnissen van de politierechtbank, zitting houdend in strafzaken, en de hogere beroepen in de zaken waar het openbaar ministerie zal worden waargenomen door de arbeidsauditeur overeenkomstig artikelen 76, zesde lid, en 155 van het Gerechtelijk Wetboek, moeten worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de twintigste kamer. Deze gespecialiseerde correctionele kamer zal in voorkomend geval worden samengesteld uit drie rechters overeenkomstig artikel 78, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek; c) de rechtstreekse dagvaardingen in andere strafzaken en die behandeld moeten worden, moeten worden toegewezen aan een kamer met één rechter : op de zitting van de zestiende, de achttiende, de negentiende en de eenentwintigste kamer.In deze gevallen moet het openbaar ministerie door de dagvaardende partij vooraf worden verwittigd en dient het ten minste drie dagen voor de oproeping van de zaak inzage te krijgen van de stukken; d) die zaken waar het openbaar ministerie zal worden waargenomen door de arbeidsauditeur overeenkomstig artikelen 76,zesde lid, en 155 van het Gerechtelijk Wetboek, zullen worden toegewezen aan een kamer met één rechter : op de zitting van de tweeëntwintigste kamer;e) in die zaken waar het openbaar ministerie zal worden waargenomen door de arbeidsauditeur overeenkomstig artikelen 76, zesde lid, en 155 van het Gerechtelijk Wetboek én die in eerste aanleg worden gebracht voor een kamer bestaande uit drie rechters, zullen moeten worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de zeventiende kamer. Deze gespecialiseerde correctionele kamer zal in voorkomend geval worden samengesteld uit drie rechters overeenkomstig artikel 78, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek. 3° voor de voorzitter van de rechtbank zitting houdend in kort geding : op de zittingen van maandag en donderdag;4° voor de beslagrechter : op de zitting van de vijftiende kamer;5° voor de jeugdrechtbank : a) de maatregelen ter bescherming van de minderjarigen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming en de gecoördineerde decreten van 4 april 1990, zullen worden toegewezen aan een kamer met één rechter : op de zitting van de dertiende en de veertiende kamer;b) de behandeling van een zaak bedoeld in artikel 76, vijfde lid, en artikel 92, § 1, 7°, van het Gerechtelijk Wetboek, zullen worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de dertiende of veertiende kamer. Deze kamers zullen in voorkomend geval bij beschikking van de voorzitter worden samengesteld uit drie rechters overeenkomstig artikel 78, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek; c) in de andere strafzaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechter behoren, aan een kamer met één rechter : op de zitting van de dertiende en de veertiende kamer;d) in de andere burgerlijke zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechter behoren, aan een kamer met één rechter : op de zitting van de veertiende kamer bis;6° De behandeling van de verzoeken om rechtsbijstand wordt doorlopend verzekerd zoals bepaald in de dienstregeling van de rechtbank.
Art. 11.De toebedeling van de burgerlijke zaken geschiedt door de voorzitter van de rechtbank volgens de behoeften van de dienst.
De strafzaken worden door de voorzitter toebedeeld op voorstel van de procureur des Konings en/of de arbeidsauditeur.
Art. 12.De voorzitter van de rechtbank bepaalt de dienstregeling van de onderzoeksrechters en de verdeling van de zaken onder hen.
De zaken waarin de procureur des Konings en/of de arbeidsauditeur een onderzoek vorderen, worden toebedeeld aan de onderzoeksrechter met dienst op de datum van de vordering.
Indien de behoeften van de dienst of een goede rechtsbedeling het verrechtvaardigen, kan de voorzitter van de rechtbank afwijken van de dienstregeling en van de verdeling van de zaken of aan een onderzoeksrechter een zaak toebedelen die voor een andere onderzoeksrechter aanhangig is.
Art. 13.De voorzitter van de rechtbank bepaalt dag en uur van de vakantiezittingen na het advies van de voorzitter van de arbeidsrechtbank, van de procureur des Konings, van de arbeidsauditeur en van de hoofdgriffier te hebben ingewonnen.
Hij maakt bovendien de lijst op van de magistraten die er zitting houden, rekeninghoudend met de artikelen 76, zesde lid, en 78, vijfde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
De voorzitter van de rechtbank kan altijd de lijst wegens de behoeften van de dienst wijzigen.
Art. 14.De eerste voorzitter van het hof van beroep, de procureur des Konings krijgen melding van de beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank op grond van de artikelen 80 of 89 van het Gerechtelijk Wetboek en op grond van dit reglement neemt. Deze beschikkingen worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt.
Art. 15.Het koninklijk besluit van 2 februari 1999 tot vaststelling van het bijzonder reglement van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven wordt opgeheven.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking op 1 september 2010.
Art. 17.De minister bevoegd voor Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 augustus 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK