gepubliceerd op 23 februari 1999
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Leuven
2 FEBRUARI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Leuven
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op de artikelen 76 tot 78, artikel 79, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991, 21 januari 1997 en 10 maart 1997, artikel 80, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1991 en 10 maart 1997, artikel 88, gewijzigd bij de wet van 15 juli 1970, artikel 89, gewijzigd bij de wet van 17 februari 1997, artikel 90, artikel 91, vervangen bij de wet van 25 juli 1985 en gewijzigd bij de wetten van 3 augustus 1992 en 11 juli 1994, artikel 92, gewijzigd bij de wetten van 28 juni 1974, 25 juli 1985 en 3 augustus 1992, artikel 93, artikel 94, gewijzigd bij de wet van 12 maart 1998, en op de artikelen 95 tot 97;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het Hof van beroep te Brussel, van de eerste voorzitter van het Arbeidshof te Brussel, van de procureur-generaal te Brussel, van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven, van de procureur des Konings te Leuven, van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven en van de stafhouder van de Orde van advocaten te Leuven;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1986 tot vaststelling van het bijzonder reglement van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De rechtbank van eerste aanleg te Leuven bestaat uit drieëntwintig kamers waarvan dertien kamers voor burgerlijke zaken, acht kamers voor correctionele zaken en twee jeugdkamers.
Art. 2.De eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste, de negende, de tiende, de elfde, de twaalfde en de vijftiende kamer nemen kennis van de burgerlijke zaken.
De zestiende, de zeventiende, de achttiende, de negentiende, de twintigste, de eenentwintigste en de tweeëntwintigste kamer nemen kennis van de correctionele zaken.
De dertiende en de veertiende kamer nemen kennis van de zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechtbank behoren.
De drieëntwintigste kamer houdt zitting als raadkamer in strafzaken.
Art. 3.De derde, de vijfde, de zesde, de zeventiende en de twintigste kamer bestaan uit drie rechters, de andere kamers en het bureau voor rechtsbijstand bestaan uit één rechter.
Art. 4.De kamers houden zitting als volgt : - de eerste kamer, op maandag; - de tweede kamer, op maandag; - de derde kamer, op vrijdag; - de vierde kamer, op donderdag; - de vijfde kamer, op woensdag; - de zesde kamer, op vrijdag; - de zevende kamer, op dinsdag; - de achtste kamer, op dinsdag; - de negende kamer, op woensdag; - de tiende kamer, op donderdag; - de elfde kamer, op vrijdag; - de twaalfde kamer, op vrijdag; - de dertiende kamer, op woensdag; - de veertiende kamer, op woensdag; - de vijftiende kamer, op dinsdagnamiddag; - de zestiende kamer, op maandag; - de zeventiende kamer, op dinsdag; - de achttiende kamer, op dinsdag; - de negentiende kamer, op woensdag; - de twintigste kamer, op donderdag; - de eenentwintigste kamer, op vrijdag; - de tweeëntwintigste kamer, op dinsdagnamiddag; - de drieëntwintigste kamer, op dinsdag en vrijdag.
Art. 5.De zittingen van de eerste, de tweede, de derde, de vierde, de vijfde, de zesde, de zevende, de achtste, de negende, de tiende, de elfde, de twaalfde, de zestiende, de zeventiende, de achttiende, de negentiende, de twintigste en de eenentwintigste kamer beginnen om 9 uur.
De zittingen van de vijftiende en de tweeëntwintigste kamer beginnen om 14 uur.
De zittingen van de dertiende en de veertiende kamer beginnen om 9 uur en om 14 uur.
Deze zittingen duren ten minste drie uur, tenzij de rol voordien is uitgeput.
De zittingen van de raadkamer in strafzaken worden gehouden telkens wanneer het nodig is voor de behoeften van de dienst en beginnen om 9 uur.
Ingeval de raadkamer zitting houdt op een dag volgend op een feestdag begint de zitting om 14 uur.
Art. 6.De voorzitter van de rechtbank of de rechter die hem vervangt, houdt zitting in kort geding op maandag en donderdag, telkens om 9 uur.
De voorzitter van de rechtbank houdt zitting inzake de door de wet voorgeschreven verschijningen betreffende echtscheiding en scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming, op dinsdag.
De beslagrechter houdt zitting inzake vorderingen ingesteld zoals in kort geding, op dinsdag om 14 uur.
Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting op donderdag.
De getuigenverhoren worden iedere werkdag gehouden.
Art. 7.De kamers kunnen, naargelang de behoeften van de dienst, buitengewone zittingen houden waarvan ze zelf de dag en het uur vaststellen, in overeenstemming met de voorzitter van de rechtbank.
Art. 8.Indien de behoeften van de dienst het vergen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg ingewonnen te hebben, beslissen dat een of meer kamers, het bureau voor rechtsbijstand, de beslagrechter, de voorzitter zetelend in kort geding of de voorzitter zetelend in zake echtscheiding of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming, bijkomende zittingen houden op de dag en het uur die hij vaststelt.
Art. 9.De voorzitter van de rechtbank kan, na het advies van de procureur des Konings en van de hoofdgriffier ingewonnen te hebben, voorlopig het aantal en de bevoegdheden van de kamers wijzigen.
Art. 10.De inleidingen geschieden : § 1. voor de burgerlijke rechtbank : 1° inzake burgerlijke rechtsvorderingen die overeenkomstig artikel 92, § 1, 1°, 2°, 3°, 5° en 6° van het Gerechtelijk Wetboek moeten worden toegewezen aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de derde kamer;2° inzake echtscheidingen op grond van bepaalde feiten en inzake burgerlijke rechtsvorderingen betreffende de aan het openbaar ministerie verplicht mededeelbare zaken, behalve de onder § 1, 1° vermelde vorderingen : op de zitting van de eerste kamer;3° in zaken waaromtrent verplichte mededeling aan het openbaar ministerie voorzien is door artikel 764 van het Gerechtelijk Wetboek, voor zover ze niet aan een kamer met drie rechters moeten toegewezen worden, de verzoeken tot homologatie tot wijziging van huwelijksvermogensvoorwaarden en de zaken vermeld in artikel 93 van het Gerechtelijk Wetboek : op de zitting van de tweede kamer;4° inzake alle burgerlijke vorderingen die niet begrepen zijn onder 1°, 2° en 3° : op de zitting van de vierde kamer; § 2. voor de correctionele rechtbank : 1° inzake rechtstreekse dagvaardingen die overeenkomstig artikel 92, § 1, 4° van het Gerechtelijk Wetboek moeten toegewezen worden aan een kamer met drie rechters : op de zitting van de zeventiende en de twintigste kamer;2° inzake de hogere beroepen tegen vonnissen van de politierechtbank, zetelend in strafzaken : op de zitting van de twintigste kamer;3° inzake rechtstreekse dagvaardingen in andere strafzaken die behandeld worden door een kamer met een rechter : op de zitting van de zestiende, de achttiende, de negentiende en de éénentwintigste kamer; in deze gevallen moet het openbaar ministerie door de dagvaardende partij vooraf worden verwittigd en dient het ten minste drie dagen voor de oproeping van de zaak inzage te krijgen van de stukken; 4° betreffende de zaken waar het openbaar ministerie zal worden waargenomen door de arbeidsauditeur overeenkomstig artikel 155 van het Gerechtelijk Wetboek : op de zitting van de tweeëntwintigste kamer; § 3. voor de voorzitter van de rechtbank zetelend in kort geding : op de zittingen van maandag en donderdag; § 4. voor de beslagrechter : op de zitting van de vijftiende kamer; § 5. voor de jeugdrechtbank : 1° inzake maatregelen ter bescherming van de minderjarigen overeenkomstig de wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming en de gecoördineerde decreten van 4 april 1990 : op de zitting van de dertiende kamer;2° in de andere zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechter behoren : op de zitting van de veertiende kamer; § 6. voor het bureau voor rechtsbijstand : op de zitting van donderdag.
Art. 11.De toebedeling van de burgerlijke zaken geschiedt door de voorzitter van de rechtbank volgens de behoeften van de dienst.
De strafzaken worden door de voorzitter toebedeeld op voorstel van de procureur des Konings.
Art. 12.De voorzitter van de rechtbank bepaalt de dienstregeling van de onderzoeksrechters en de verdeling van de zaken onder hen.
De zaken waarin de procureur des Konings een onderzoek vordert, worden toebedeeld aan de onderzoeksrechter met dienst op de datum van de vordering.
Indien de behoeften van de dienst of een goede rechtsbedeling het vergen kan de voorzitter van de rechtbank afwijken van de dienstregeling en van de verdeling van de zaken of aan een onderzoeksrechter een zaak toebedelen die voor een andere onderzoeksrechter aanhangig is.
Art. 13.De voorzitter van de rechtbank stelt vast, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, de dag en het uur van de vacantiezittingen. Hij maakt bovendien de lijst op van de magistraten die er zitting houden.
De voorzitter van de rechtbank kan altijd de lijst wijzigen wegens de behoeften van de dienst.
Art. 14.Van de beschikkingen die de voorzitter van de rechtbank op grond van de artikelen 80 of 89 van het Gerechtelijk Wetboek of op grond van dit reglement neemt wordt kennis gegeven aan de eerste voorzitter van het Hof van Beroep en aan de procureur des Konings.
Deze beschikkingen worden ter griffie van de rechtbank aangeplakt.
Art. 15.Het koninklijk besluit van 17 april 1986 tot vaststelling van het bijzonder reglement van de rechtbank van eerste aanleg te Leuven wordt opgeheven.
Art. 16.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 september 1998.
Art. 17.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 februari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS