Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 april 2007
gepubliceerd op 10 mei 2007

Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen )

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2007009414
pub.
10/05/2007
prom.
25/04/2007
ELI
eli/besluit/2007/04/25/2007009414/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van artikel 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I))


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van Koninklijk besluit dat we de eer hebben ter ondertekening aan Uwe Majesteit voor te leggen heeft de onmiddellijke inwerkingtreding tot doel van de regel van de meervoudige nationaliteit, zoals ingevoerd door artikel 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), ten aanzien van de Belgische onderdanen die vrijwillig de nationaliteit hebben verworven van een Staat die geen partij is bij het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963, goedgekeurd bij de wet van 22 mei 1991. (De Staten die partij zijn bij het Verdrag bedoeld in het eerste lid zijn : Oostenrijk, Denemarken, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Spanje, het Verenigd Koninkrijk).

Er stelt zich thans een probleem door het feit dat België gebonden is door het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963, dat in het 1e hoofdstuk ervan de meervoudige nationaliteit niet mogelijk maakt in geval van het vrijwillig verwerven van een vreemde nationaliteit door een van zijn onderdanen.

Nu wordt overwogen aan de Staten toe te laten dit hoofdstuk op te zeggen, maar dit proces is nog niet afgerond. Teneinde het de wet mogelijk te maken om minstens te worden toegepast op de Belgische ingezetenen die vrijwillig de nationaliteit verworven van een Staat die geen partij is bij dit Verdrag, bepaalt dit ontwerp van koninklijk besluit de datum van inwerkingtreding van artikel 386, 1° en 2°, voor wat hen betreft. Oorspronkelijk voerde het ontwerp van koninklijk besluit een onderscheiden toepassing in van artikel 386, dat rekening hield met de hierboven beschreven situatie. De Raad van State werd gevat op 15 maart 2007 en verleende advies op 4 april 2007.

In dat advies formuleert de Raad van State een bepaald aantal opmerkingen, waarop hierna wordt geantwoord. 1° Over het algemeen stelt de Raad van State vast dat « gedurende een bepaalde tijd de Belgen die de nationaliteit wensen te verwerven van de Staten die partij zijn bij het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963 en van de bijlagen ervan, ondertekend te Straatsburg op 6 mei 1963, verschillend zullen behandeld worden vergeleken met degenen die, welke in dezelfde situatie verkeren, de nationaliteit van een andere Staat wensen te verwerven ». De Raad van State is derhalve van oordeel dat de auteur van het wetsontwerp dit verschil in behandeling moet rechtvaardigen, ten aanzien van de principes van gelijkheid en non-discriminatie die gewaarborgd worden door de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.

In antwoord op deze overwegingen moet gepreciseerd worden dat de door de Raad van State naar voren gebrachte « asymmetrie » voortvloeit uit het specifieke regime dat door het Verdrag van 1963 ingesteld werd inzake de vermindering van de gevallen van meervoudige nationaliteit, dat van toepassing is op alle Staten die partij zijn en waaraan uiteraard alle ingezetene van die Staten onderworpen zijn.

Daaruit volgt dat de regel die de meervoudige nationaliteit verbiedt en die voortvloeit uit artikel 1 van Hoofdstuk 1 van het voornoemde Verdrag uitsluitend van toepassing is op de verdragsluitende Staten en derhalve niet op de Belgische ingezetenen beoogt die vrijwillig de nationaliteit hebben verworven van een Staat die geen partij is. Het aangevoerde verschil in behandeling is derhalve ten aanzien van de categorie van burgers die beoogd zijn door dit besluit binnen de hiervoor geformuleerde context gerechtvaardigd.

Op louter theoretisch vlak zou het feit om de toepassing van de wet die het principe van de meervoudige nationaliteit instelde afhankelijk te maken van de inwerkingtreding van de Overeenkomst die het mogelijk maakt om Hoofdstuk 1 van het voornoemde Verdrag op te zeggen bovendien een situatie kunnen doen ontstaan waarbij de wettekst dode letter zou blijven ten aanzien van de Belgische ingezetenen die de nationaliteit zouden verwerven van een Staat die geen partij is bij het voornoemde Verdrag van 6 mei 1963 en dit in geval deze Overeenkomst nooit of slechts binnen meerdere jaren in werking zou treden. Dit zou trouwens nadeel berokkenen aan de Belgische ingezetenen die intussen de nationaliteit zouden verworven hebben van een Staat die geen partij is bij het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963. 2° Anderzijds en inzake de inwerkingtreding van artikel 386, 1° en 2° van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) ten aanzien van de Belgen die de nationaliteit verwerven van een van de landen die het Verdrag geratificeerd hebben, is de Raad van State van oordeel dat het nodig is te wachten tot wanneer de datum bekend zal zijn van de ontvangst door de Raad van Europa van de notificatie van België van de opzegging van Hoofdstuk 1 van voornoemd Verdrag.Voor de Raad van State kan « de bepaling niet opgesteld worden door te verwijzen naar een termijn die zou aanvangen op een voor de bestemmelingen de regel onbekende datum. » Er werd rekening gehouden met dit advies. Dit ontwerp van Koninklijk besluit regelt de inwerkingtreding niet van artikel 386, 1° en 2° van voornoemde de wet van 27 december 2006 ten aanzien van de Belgische ingezetenen die de nationaliteit verwerven van een Staat die partij is bij het Verdrag van 6 mei 1963. De nuttige reglementaire maatregelen zullen kunnen genomen worden zodra de opzegging van Hoofdstuk 1 van het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963 daadwerkelijk zal zijn gebeurd. 3° Verder is de Raad van State van oordeel dat het niet wenselijk is dat het besluit en bijgevolg ook artikel 386, 1° en 2° van de voornoemde wet van 27 december 2006 in werking treden op de datum van bekendmaking van het ontworpen besluit, teneinde aan de bestemmelingen een redelijke termijn te verlenen om kennis te nemen van de nieuwe regels.In overeenstemming met dit advies wordt bepaald dat artikel 1 dertig dagen na bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad in werking zal treden. Deze termijn van een maand lijkt voldoende te zijn om het aan de Belgische diplomatieke en consulaire Overheden mogelijk te maken nuttige inlichtingen te verschaffen aan de Belgische ingezetenen over het feit dat ze voortaan, wanneer ze vrijwillig de nationaliteit zullen verwerven van een Staat die geen partij is bij het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963, ze hun Belgische nationaliteit niet meer zullen verliezen.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, L. ONKELINX

25 APRIL 2007. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de datum van de gedeeltelijke inwerkingtreding van artikel 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet 27 van december 2006 houdende diverse bepalingen (I), inzonderheid op de artikelen 386, 1° en 2°, en 389, waarbij het verbod op de dubbele nationaliteit in het Belgisch recht wordt opgeheven;

Overwegende dat Hoofdstuk I van het Verdrag van de Raad van Europa betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit opgemaakt te Straatsburg op 6 mei 1963 en goedgekeurd bij wet van 22 mei 1991, slechts de lidstaten verbindt die het Verdrag hebben goedgekeurd;

Overwegende dat het verbod van de meervoudige nationaliteit vervat in artikel 1 van het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963 geen universele draagwijdte heeft maar enkel van toepassing is ten aanzien van de verdragsluitende Staten;

Overwegende dat bijgevolg de opheffing van het verbod van de meervoudige nationaliteit slechts gevolg zal hebben ten aanzien van de Belgische onderdanen die de nationaliteit verwerven van één van de landen die het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963 hebben goedgekeurd, wanneer Hoofdstuk I van dit Verdrag zal opgezegd zijn;

Overwegende dat het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie derhalve niet wordt in gevaar gebracht door de inwerkingtreding zonder uitstel van de regel van de meervoudige nationaliteit ten aanzien van de Belgen die vrijwillig de nationaliteit verwerven van een Staat die geen Partij is bij het Verdrag van de Raad van Europa van 6 mei 1963;

Gelet op het advies nr. 42.521/2 van de Raad van State, gegeven op 4 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 386, 1° en 2°, van de wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (I), treedt, ten aanzien van de Belgische onderdanen die vrijwillig de nationaliteit verwerven van een Staat die geen Partij is bij het Verdrag betreffende de beperking van gevallen van meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit, opgemaakt te Straatsburg op 6 mei 1963 en goedgekeurd bij de wet van 22 mei 1991, in werking dertig dagen na de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 3.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 april 2007.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^