Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 25 april 2004
gepubliceerd op 30 april 2004

Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend in uitvoering van artikel 98, § 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie
numac
2004002049
pub.
30/04/2004
prom.
25/04/2004
ELI
eli/besluit/2004/04/25/2004002049/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

25 APRIL 2004. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend in uitvoering van artikel 98, § 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid artikel 98, § 1, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 244 van 31 december 1983, de wet van 5 augustus 1992 en de wet van 3 mei 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 19 december 2003 Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 januari 2004;

Gelet op het advies nr. 36.607/3 van de Raad van State, gegeven op 18 maart 2004, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De in bijlage opgesomde kostenelementen kunnen niet op het zakgeld van de bewoner van het rusthuis of het rust en verzorgingstehuis aangerekend worden.

Art. 2.§ 1. Het door het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn aan de begunstigde betaalde zakgeld behoort hem toe. Hij besteedt het naar vrije keuze, om te voorzien in zijn persoonlijke behoeften. § 2. bij overlijden van de begunstigde wordt het eventueel overblijvende deel van het zakgeld gerekend tot het actief van de nalatenschap, waarop het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de kosten van de maatschappelijke dienstverlening verhaalt binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald door artikel 100 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 3.Onze minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 25 april 2004.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie M. ARENA

Bijlage bij het koninklijk besluit tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend in uitvoering van artikel 98, § 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn - het gebruik van de kamer; - het door de instelling ter beschikking gestelde meubilair in de kamers en de gemeenschappelijke ruimten; - het ter beschikking stellen van een nachtstoel wanneer de toestand van de bewoner dit vereist; - het gebruik en het onderhoud van de sanitaire installaties, individueel of gemeenschappelijk; - het gebruik van de gemeenschappelijke plaatsen, met inbegrip van de liften, overeenkomstig het huishoudelijk reglement; - het onderhoud van het patrimonium, het algemene onderhoud en het reinigen van de gemeenschappelijke plaatsen, materiaal en producten inbegrepen; de herstellingen van de kamers en woonruimten, die uit een gewoon huurgebruik voortvloeien; - de afvalverwijdering; - de verwarming van de kamers en gemeenschappelijke plaatsen, het onderhoud van de installaties en elke wijziging van de verwarmingstoestellen; - het stromende koude en warme water en het gebruik van elke sanitaire installatie; - de elektrische installaties, hun onderhoud en elke wijziging ervan en het elektriciteitsverbruik; - de installaties voor bescherming tegen brandgevaar en voor interne communicatie in functie van gemeenschappelijk gebruik; - de kosten voor de installatie, het onderhoud en de aansluiting van een publiek toegankelijke telefoon; - de prijs van de telefoongesprekken die hoger is dan de kostprijs; - het ter beschikking stellen in de gemeenschappelijke ruimten van televisie, radio of andere audiovisueel materiaal; - de keukeninstallaties, het onderhoud ervan en de wijzigingen ingevolge de evolutie van de wetgeving en de toevoer van de stoffen en de opslag ervan; - het onderhoud van de individuele kamers en het meubilair en de voorwerpen in de kamers; - elke hygiënische maatregel conform de erkenningnormen van de Gemeenschappen en Gewesten met inbegrip van het desinfecteren van de kamers na het overlijden of het vertrek van de bewoner; - het beschikbaar stellen, het onderhoud en de hernieuwing van het beddengoed : matras, dekens, spreien, lakens, hoofdkussens, steeklakens, de bescherming van het beddengoed in geval van incontinentie; - gordijnen en overgordijnen, behangsel en meubelstoffen; - onderhoud-, schoonmaakkosten ten gevolge van normale slijtage van de kamer of van de woonruimte; - was en droogkuis van het niet-persoonlijke linnen; - was van het persoonlijk linnen, die door de instelling wordt georganiseerd; - het elektriciteitsverbruik ingevolge het gebruik van individuele toestellen; - de kosten voor de installatie en het onderhoud van radio, televisie, koelkast en telefoon in de kamer, die ter beschikking van de bewoner worden gesteld; - alle verstrekkingen en het materiaal gedekt door een tussenkomst van het RIZIV; - de gederfde tussenkomst van het RIZIV voor niet-verzekerden; - de gederfde RIZIV-tussenkomsten wegens de toekenning van een lagere tussenkomst van het RIZIV; - geneesmiddelen, in de zin van de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen, op voorschrift van een geneesheer; - basisbijdragen voor een ziekenfonds; - het verschuldigde remgeld tengevolge van een consultatie van een huisarts of een specialist; - vervoerkosten die verband houden met de gezondheidszorg van de rusthuisbewoner; - hospitalisatiekosten in een gemeenschappelijke kamer; - de bevoorrading, het beheer, het stockeren en de verdeling van de geneesmiddelen; - incontinentiemateriaal; - kosten voor een rolstoel, krukken, een looprek hoorapparaten, brillen, tandprothesen, die voorkomen in de RIZIV-nomenclatuur voor bandagisten, op voorschrift van een geneesheer; - de bereiding en verdeling van de maaltijden met inbegrip van de dranken, het naleven van diëten, de tussendoortjes en de dranken waarvan de verdeling tussen de maaltijden systematisch gebeurt; - het opdienen van de maaltijd in de kamer om medische redenen; - onbeperkte beschikbaarheid over drinkbaar water; - enterale voeding; - pedicure op voorschrift van een geneesheer; - manicure op voorschrift van een geneesheer; - esthetische verzorging die door de instelling intern georganiseerd wordt via een personeelslid; - haarverzorging die door de instelling intern georganiseerd wordt via een personeelslid; - elementaire toiletartikelen die door de instelling ter beschikking worden gesteld; - de collectieve animatie-, recreatie- en therapeutische activiteiten wanneer ze in de instelling worden georganiseerd; - herstelling van het persoonlijk linnen, die door de instelling intern georganiseerd wordt via een personeelslid; - de administratieve kosten, ongeacht de aard ervan, die verband houden met de huisvesting of de opvang van de bewoner of die eigen zij aan de werking van de instelling; - verzekeringspolissen van allerlei aard : de verzekeringen burgerlijke aansprakelijkheid, de brandverzekering alsmede alle verzekeringen die de beheerder overeenkomstig de wetgeving heeft aangegaan, met uitzondering van elke persoonlijke verzekering van de bewoner; - belastingen eigen aan de instelling.

Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 25 april 2004 tot vaststelling van het statuut van het zakgeld van sommige rusthuisbewoners en tot bepaling van de kosten die niet op dit zakgeld mogen worden aangerekend in uitvoering van artikel 98, § 1, derde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, Mevr. M. ARENA

^