Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 september 2006
gepubliceerd op 30 oktober 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006202825
pub.
30/10/2006
prom.
24/09/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 SEPTEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, betreffende het nationaal akkoord 1997-1998.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 september 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 15 mei 1997 Nationaal akkoord 1997-1998 (Overeenkomst geregistreerd op 17 juni 1997 onder het nummer 44255/COB/149.01)

Artikel 1.Toepassingsgebied Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers, werklieden en werksters van de ondernemingen die ressorteren onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie.

Voor de toepassing van dit akkoord wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en werksters.

Art. 2.Voorwerp Deze overeenkomst is gesloten met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de sector, in uitvoering van hoofdstuk IV van titel III van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen en uitvoering van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende de nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstelling.

Dit tewerkstellingsakkoord wordt neergelegd op de Griffie van de Dienst van de Collectieve Arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 7 november 1969 tot vaststelling van neerleggingsmodaliteiten van de collectieve arbeidsovereenkomsten.

De algemeen verbindend verklaring bij koninklijk besluit van dit nationaal akkoord wordt gevraagd.

Onverminderd de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 wordt voor elke nieuwe werknemer aangeworven na 31 december 1996 een vermindering van de werkgeversbijdragen van 20 pct. toegekend gelijk aan het gemiddeld trimestrieel brutoloon van de werknemers tewerkgesteld in de onderneming.

Art. 3.Tewerkstelling Art. 3.1. Werkzekerheid § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord wordt in geen enkele onderneming overgegaan tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen werklieden werd onderzocht. Voor de werklieden ouder dan 45 jaar wordt prioritair naar tewerkstellingsbehoudende maatregelen gezocht. § 2. Definitie Onder "meervoudig ontslag" wordt verstaan : - als "meervoudig ontslag" wordt beschouwd : een ontslag van ten minste 3 werklieden in ondernemingen met 29 werknemers en minder, van ten minste 5 werklieden in ondernemingen van 30 tot 59 werknemers, van ten minste 8 werklieden in ondernemingen van 60 werknemers en meer, dit alles in de loop van een periode van zestig kalenderdagen; - als "ontslag" wordt beschouwd : elk ontslag met uitzondering van het ontslag om dringende redenen en het ontslag met het oog op het brugpensioen. § 3. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, wordt de volgende sectorale overlegprocedure - tijdens dewelke niet tot ontslag kan worden overgegaan nageleefd : 1. wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere werknemers, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de vakbondsafvaardiging in.In geval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat, licht hij voorafgaandelijk en individueel de betrokken werknemers schriftelijk in; 2. binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werknemersvertegenwoordigers van de werklieden dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die ter zake kunnen worden genomen.Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij; 3. in geval er geen ondernemingsraad of vakbondsafvaardiging bestaat in de onderneming, onderhandelen werkgever en individuele arbeiders over de maatregelen die ter zake moeten genomen worden.Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen 8 kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij.

Deze procedure is eveneens van toepassing bij faillissement. § 4. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in paragraaf 3, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken werknemers een vergoeding te betalen.

Deze vergoeding is gelijk aan tweemaal het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn.

In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het verzoeningsbureau op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.

De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het verzoeningsbureau niet toepast.

Art. 3.2. Vorming en opleiding § 1. In uitvoering van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996, wordt de inning van 0,15 pct. voorzien in het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 (artikel 3.2., § 1) en afgesloten voor onbepaalde duur, bevestigd. § 2. Rekening houdende met de bepalingen van hoger genoemd koninklijk besluit, wordt deze inning aangewend tot ondersteuning van vormings- en opleidingsinitiatieven van personen uit risicogroepen, met name langdurig werkzoekenden, laaggeschoolde werkzoekenden, werkzoekenden van 45 jaar en ouder, werkzoekenden die het begeleidingsplan hebben gevolgd, herintreders en herintreedsters, bestaansminimumtrekkers, gehandicapten, deeltijdse leerplichtigen en industriële leerlingen, laaggeschoolde werklieden, werklieden die geconfronteerd worden met meervoudig ontslag, herstructurering of de introductie van nieuwe technologieën en werklieden van 45 jaar en ouder.

Voor deze laatste categorie wordt daarenboven aanbevolen om vooraleer over te gaan tot de afdanking van een werkman van 45 jaar of meer, contact op te nemen met de vakbondsafvaardiging, of bij ontstentenis hiervan, met één van de werknemersorganisaties vertegenwoordigd in het paritair subcomité, teneinde alternatieve mogelijkheden inzake beroepsopleiding of herscholing te onderzoeken.

Individuele gevallen kunnen overgemaakt worden aan het fonds voor bestaanszekerheid, teneinde begeleidingsmaatregelen te onderzoeken. § 3. Gezien deze inspanning, vragen partijen dat de Minister van Tewerkstelling en Arbeid de sector zou vrijstellen van de stortingen van 0,10 pct. in 1997 en 1998 bestemd voor het "Tewerkstellingsfonds". § 4. Daarenboven worden de inspanningen op het gebied van de voortdurende vorming verder ondersteund door de inning van 0,40 pct. van de brutolonen, voorzien in het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 (artikel 3.2., § 4) en afgesloten voor onbepaalde duur, te bevestigen. § 5. Voor de aanwending van de sommen bepaald in § 1 en § 4 zal het fonds voor bestaanszekerheid de verdere uitvoeringsmodaliteiten vaststellen, wetende dat : - Vormelek/Formelec, opgericht door en voor de sector, verder zal worden ondersteund in functie van een sectoraal opleidingsbeleid met name : - onderzoek van kwalificatie- en opleidingsnoden; - ontwikkeling van opleidingstrajecten in functie van de instroom en de permanente vorming; - kwaliteitsbewaking en certificering van de opleidingsinspanningen ten behoeve van de sector; - andere door de sector te bepalen opleidingsinitiatieven. - initiatieven zullen worden ontplooid ter bevordering van de werkzekerheid van werklieden, meer specifiek zoals voorzien in artikel 3.1. en 3.2., § 2, van dit akkoord. § 6. Vanaf 1 januari 1997 wordt er collectief per onderneming een vormingskrediet naar rato van twee uur per kwartaal per werkman opgebouwd waarmee de permanente vorming van de werklieden zal verzekerd worden. Onder "permanente vorming" wordt verstaan : de vorming die het vakmanschap van de werkman bevordert en beantwoordt aan de specifieke noden van de onderneming.

Het collectief vormingskrediet wordt berekend op basis van het gemiddeld aantal werklieden in de onderneming tijdens het voorgaande kalenderjaar.

De ondertekenende partijen bevelen aan dat dit vormingskrediet gespreid wordt onder de werklieden van de onderneming. § 7. Elke onderneming stelt jaarlijks voor 25 december een bedrijfsopleidingsplan op voor het volgend kalenderjaar dat aan de ondernemingsraad of de vakbondsafvaardiging ter goedkeuring wordt voorgelegd.

De ondernemingen welke geen vakbondsafvaardiging hebben wordt aanbevolen dit opleidingsplan over te maken aan het paritair subcomité.

Dit plan houdt rekening met de opleidingsnoden van het bedrijf en de opgebouwde opleidingsrechten van de werklieden.

De uitvoering van dit plan verloopt in samenwerking met Vormelek/Formelec in functie van een sectorale certificering en van het genot op de wet op het betaald educatief verlof.

De uitvoering van dit plan wordt jaarlijks voor de opstelling van het volgende jaarplan, en voor 25 december geëvalueerd in de ondernemingsraad of met de vakbondsafvaardiging. Het paritair subcomité kan de realisatie van deze plannen evalueren. § 8. De in § 6 en § 7 gestelde bepalingen zullen voor 31 december 1997 in een paritaire werkgroep, in samenspraak met Vormelek/Formelec verder worden uitgewerkt en geconcretiseerd. § 9. De ondertekenende partijen verklaren zich akkoord om in de schoot van de raad van bestuur Vormelek/Formelec op advies van de stuurgroep Vormelek/Formelec tot een regeling te komen inzake het volgen van opleiding buiten de arbeidstijd, rekening houdend met de volgende principes : - het betreft opleidingen die niet binnen de normale arbeidstijd kunnen georganiseerd worden; - het aantal opleidingen buiten de arbeidstijd is begrensd; - opleidingen buiten de normale arbeidstijd worden vergoed aan het normaal loon of dienen te worden gecompenseerd.

De stuurgroep Vormelek/Formelec wordt belast met de opvolging.

Art. 3.3. Opzeggingstermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzegtermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 13 juli 1993 tot vaststelling van de opzegtermijnen voor de ondernemingen die onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie ressorteren, voor de werklieden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst als volgt te wijzigen : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.

Art. 4.Brugpensioen Art.4.1. Verlenging van het bestaande brugpensioenakkoord Het brugpensioen in de sector zowel voor de mannen als voor de vrouwen wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2000.

In die zin zal de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het brugpensioen worden afgesloten in het paritair subcomité.

Art. 4.2. Brugpensioen 55 jaar (1997) - 56 jaar (1998) In toepassing van het koninklijk besluit van 21 maart 1997 tot uitvoering van de artikelen 23 en 24 van de wet van 26 juli 1996, zal voor de duur van het akkoord 1997-1998 in het paritair subcomité een collectieve arbeidsovereenkomst worden afgesloten, die de brugpensioenleeftijd vastlegt op 55 jaar in 1997 en 56 jaar in 1998 telkens met 33 jaar beroepsloopbaan en, in functie, van 20 jaar ploegenarbeid met nachtprestaties zoals bedoeld in artikel 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 gesloten op 23 maart 1990.

Art. 4.3. Halftijds brugpensioen In uitvoering van artikel 26 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen wordt op sectorniveau voorzien in de invoering van een stelsel van halftijds brugpensioen, zoals bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993 in de Nationale Arbeidsraad, vanaf de leeftijd van 56 jaar.

In uitvoering van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden wordt in de sector een recht op halftijds brugpensioen ingevoerd.

In die zin zal een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het recht op halftijds brugpensioen worden afgesloten in het paritair subcomité.

Art. 4.4. Aanbevelingen brugpensioen - Procedure De werkgever en de betrokken werknemer zullen ten laatste twee maanden voor het bereiken van de brugpensioenleeftijd van de werkman een onderhoud hebben over de timing van het brugpensioen en over de vervanging van de bruggepensioneerde. Dit onderhoud zal plaatshebben tijdens de werkuren op de zetel van de onderneming en de werkman kan zich bij dit onderhoud laten bijstaan door zijn vakbondsafgevaardigde.

Art. 5.Koopkracht Art. 5.1. Index Op 1 juni 1997 zullen alle effectieve en baremieke lonen (spanning 100) worden aangepast aan de reële index met een minimum van 2 pct.op basis van de formule "sociale index" (= 4-maandelijks gemiddelde) mei 1997/huidige spilindex 119,34.

Op 1 mei 1998 zullen alle effectieve en baremieke lonen (spanning 100) worden aangepast aan de reële index met een minimum van 2 pct., op basis van de formule "sociale index" (= 4-maandelijks gemiddelde) april 1998/april 1997.

Vanaf 1999 zullen alle effectieve en baremieke lonen (spanning 100) jaarlijks op 1 mei aangepast worden aan de reële index volgens de formule "sociale index" (= 4-maandelijks gemiddelde) april lopende jaar/april voorafgaand jaar.

De collectieve arbeidsovereenkomst "loonvorming" van 1 juni 1993 zal in die zin worden aangepast voor onbepaalde duur.

Art. 5.2. Koopkracht Op 1 juli 1997 worden alle effectieve en baremieke uurlonen (spanning 100) verhoogd met 5 BEF/uur (regime 38-urenweek). De collectieve arbeidsovereenkomst "uurlonen" van 1 juni 1993 zal in die zin worden aangepast voor onbepaalde duur.

Art. 6.Loonvorming jonge werklieden In artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juni 1993 inzake loonvorming, wordt de categorie 16 jaar benoemd "16 jaar en jonger".

Art. 7.Sociaal en technisch luik Art. 7.1. Carenzdag Vanaf 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1999, wordt de eerste carenzdag van het kalenderjaar, ongeacht de duur van de arbeidsongeschiktheid, uitbetaald.

Een collectieve arbeidsovereenkomst zal in die zin afgesloten worden.

Art. 7.2. Eindejaarspremie § 1. Voor de werkgevers en werklieden bepaald in artikel 1 van dit akkoord, met uitzondering van de ondernemingen dewelke aangesloten zijn bij de Federatie van Elektriciteit en de Elektronica (FEE) of bij de beroepsvereniging van Radio- en Televisiedistributie (RTD), geldt : voor de berekening van de eindejaarspremie wordt het maximumaantal gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking ingevolge arbeidsongeval, beroepsziekte, gewone ziekte, tijdelijke werkloosheid en palliatief verlof, bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 26 juni 1995, bepaald op 1/3de van het aantal betaalde dagen tijdens de referteperiode en dit vanaf de eindejaarspremie 1997. Deze regeling geldt voor onbepaalde duur. § 2. Bij de werkgevers bepaald in artikel 1 van dit akkoord, met uitzondering van de ondernemingen die aangesloten zijn bij de Federatie van Elektriciteit en de Electronica (FEE) of bij de beroepsvereniging van Radio- en Televisiedistributie (RTD), wordt de hoogte van de basisbijdrage vanaf 1 juli 1997 en voor onbepaalde duur, bepaald op 7,80 pct. Enkel wanneer de gecumuleerde reserves van het fonds inzake de eindejaarspremie hoger zijn dan 50 miljoen en nadat de tijdelijke maatregelen zijn opgeheven, kan deze basisbijdrage verlaagd worden, evenwel nooit lager dan 7,70 pct.. Rekening houdend met de verschuldigde patronale RSZ-bijdrage zal de raad van bestuur van het fonds voor bestaanszekerheid per trimester de totale bijdrage bepalen die door de werkgevers verschuldigd is. § 3. Bij werklieden bepaald in artikel 1 van dit akkoord, met uitzondering van de werklieden tewerkgesteld in ondernemingen dewelke aangesloten zijn bij de Federatie van Elektriciteit en de Electronica (FEE) of bij de beroepsvereniging van Radio- en Televisiedistributie (RTD), wordt voor de eindejaarspremie 1997 en 1998 de "basis-eindejaarspremie" forfaitair verminderd met 1 700 BEF. Art. 7.3. Fonds voor bestaanszekerheid § 1. Het bedrag van de aanvullende vergoedingen wordt vanaf 1 juli 1997 vastgesteld op : - 180 BEF/dag per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 90 BEF/dag per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. § 2. De optrekking van de in § 1 vermelde vergoedingen is ook van toepassing ingeval van brugpensioen, oudere werklozen en oudere zieken. § 3. De inning van de buitengewone bijdrage van 0,20 pct. voorzien in het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 wordt verlengd tot en met 30 juni 1999. § 4. De partijen bevelen aan om voor 31 december 1997 in de schoot van het fonds voor bestaanszekerheid de besprekingen aan te vatten inzake de betalingsmodaliteiten van de aanvullende vergoeding tijdelijke werkloosheid. Vanaf 1 juli 1997 zullen de betalingsmodaliteiten inzake tijdelijke werkloosheid als volgt worden aangepast : de werklieden tekenen voor de aanvraag van de aanvullende vergoeding.

Art. 7.4. Gereedschapskoffer De werkgever stelt aan iedere werkman een gereedschapskoffer met het nodige gereedschap ter beschikking.

De gereedschapspremie vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juni 1993 van onbepaalde duur, vervalt vanaf 1 juli 1997.

Voor de werklieden die voor 1 juli 1997 zelf hun gereedschapskoffer aangekocht hebben, wordt voor de overname van de koffer, forfaitair, door de werkgever volgende vergoeding betaald, uiterlijk naar aanleiding van de eerste loonafrekening die valt na 30 juni 1997 : - voor 30 juni 1997 en na 1 juli 1996 : 15 000 BEF restwaarde; - voor 30 juni 1996 en na 1 juli 1995 : 10 000 BEF restwaarde; - voor 30 juni 1995 en na 1 juli 1994 : 5 000 BEF restwaarde; - voor 30 juni 1994 : 1 000 BEF restwaarde.

De werkman kan, alleen als hij dit uitdrukkelijk wenst, ook opteren om zijn koffer te behouden voor persoonlijk gebruik. In dit geval dient er geen vergoeding te worden betaald.

Art. 7.5. Verduidelijking ongezond en gevaarlijk werk De ondertekenende partijen verklaren zich akkoord om in de schoot van het paritair subcomité, de clausules "ongezond en gevaarlijk werk", "werken op grote hoogte", "werken op een stabiel of onstabiel niveau" en "tewerkstellingstijd" in de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 juni 1993, te verduidelijken. Daaromtrent zullen voor 31 december 1997 een aanvullende collectieve arbeidsovereenkomst sluiten.

Art. 7.6. Anciënniteitspemie De maximale loonsverhoging ingevolge de anciënniteit, vastgelegd op 10 pct. in de collectieve arbeidsovereenkomst "loonvorming" van 1 juni 1993 van onbepaalde duur, wordt opgetrokken naar 13 pct.

Art. 7.7. Uitzendarbeid § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord wordt in elke onderneming de tewerkstelling van uitzendkrachten aan modaliteiten onderworpen. § 2. Definitie Onder "uitzendarbeid" wordt verstaan : - elke tewerkstelling in het kader van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers en alle toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomsten in uitvoering van deze wet; - de gebruiker : elke werkgever die ressorteert onder de bevoegdheid van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie. § 3. Procedure In afwachting van de uitwerking van een aangifteregeling en meldingsplicht in de schoot van het fonds voor bestaanszekerheid is de gebruiker gehouden tot een meldingsplicht binnen de zeven kalenderdagen na de tewerkstelling van de uitzendkracht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en dstributie. Deze melding gebeurt middels een afschrift van de overeenkomst voorzien in artikel 17, § 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.

Per tewerkgestelde uitzendkracht, betaalt de gebruiker een vergoeding van 1,30 pct. op het brutoloon aan 108 pct. aan het fonds voor bestaanszekerheid van de sector elektriciens. § 4. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 3, is de in gebreke zijnde gebruiker een dubbele betaling van de hoger genoemde cotisatie aan het fonds voor bestaanszekerheid verschuldigd, voor de periode en in functie van het aantal betrokken uitzendkrachten. Bovendien kan de gebruiker die deze procedure niet naleeft geen beroep doen op de vrijstelling inzake stageverplichting.

Bovenvermelde procedure en sanctie is eveneens van toepassing in geval van tewerkstelling door buitenlandse ondernemingen die in België werken uitvoeren.

Art. 8.Classificatie De ondertekenende partijen verklaren zich akkoord om de lopende sectorale discussies voor 31 december 1997 af te ronden.

Art. 9.Beroepsloopbaanonderbreking In uitvoering van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden, wordt in de sector een recht op voltijdse beroepsloopbaanonderbreking, voorzien door het koninklijk besluit van 6 februari 1997, ingevoerd.

Dit recht op loopbaanonderbreking wordt ingevoerd voor 3 pct. van de werknemers.

In de ondernemingen die op 30 juni 1996 minder dan 100 werknemers tewerkstellen wordt het recht als volgt gedefinieerd : - in de ondernemingen van 10 tot en met 29 werklieden, heeft 1 werkman recht op loopbaanonderbreking; - in ondernemingen van 30 tot en met 49 werklieden, hebben 2 werklieden recht op loopbaanonderbreking; - in ondernemingen van 50 tot en met 99 werklieden, hebben 3 werklieden recht op loopbaanonderbreking.

Bovendien kan de sector een overeenkomst sluiten omtrent het recht op loopbaanonderbreking bij zware ziekte van een familielid tot de 2e graad of iemand die onder hetzelfde dak woont. Dit recht valt buiten het recht van 3 pct.

In die zin zal een collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het recht op beroepsloopbaanonderbreking worden afgesloten in het paritair subcomité.

Art. 10.Bijkomende tewerkstelling § 1. Bijkomende tewerkstellingsmaatregelen op ondernemingvlak Teneinde op ondernemingsvlak de werkgelegenheid te bevorderen bevelen partijen aan om collectieve arbeidsovereenkomsten af te sluiten en ter Griffie neer te leggen onder meer over de uitbreiding van beroepsloopbaanonderbreking en beroepsloopbaanhalvering, deeltijdse arbeid. Ook kunnen op ondernemingsvlak andere collectieve arbeidsovereenkomsten worden afgesloten tot behoud of bevordering van de werkgelegenheid.

Teneinde een evaluatie van deze op ondernemingsvlak afgesloten akkoorden mogelijk te maken dienen dergelijke collectieve arbeidsovereenkomsten te worden voorgelegd aan het paritair subcomité. § 2. Partijen herbevestigen de aanbevelingen opgenomen in het protocol nationaal akkoord 1995-1996 van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, met name de beperking van het beroep op contracten van onderaanneming, de bespreking van het beroep op contracten voor uitzendarbeid tot de gevallen voorzien in de wet van 24 juli 1987 en de bestrijding van de praktijken van het zwartwerk.

Daarenboven verklaren partijen dat tewerkstelling in de sector bij voorkeur wordt ingevuld door contracten voor onbepaalde duur. § 3. Partijen verklaren zich akkoord om in gemeenschappelijk overleg de beperking van de uitzendarbeid, de bestrijding van zwartwerk en het beperken van het aantal overuren in de ondernemingen te bespreken. In die zin zal een paritaire werkgroep worden opgericht vóór 31 december 1997.

Art. 11.Stagiairs De bepaling inzake de verloning van stagiairs (koninklijk besluit nr. 230 van 31 december 1983) vastgelegd in artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 april 1995 van het protocol van nationaal akkoord 1995-1996 wordt verlengd tot en met 30 juni 1999.

Concreet betekent dit : de stagiair (koninklijk besluit nr. 230 van 31 december 1983) wiens contract voor een tweede periode wordt hernieuwd, ontvangt voor die periode een loon dat gelijk is aan 100 pct. van het normaal loon voor de functie waarin hij/zij is tewerkgesteld.

De ondertekenende partijen verklaren zich akkoord om bij de bevoegde instanties de nodige stappen te zetten in functie van het bekomen van een vrijstelling van de stageverplichting.

Art. 12.Deeltijdse arbeid De ondertekenende partijen bevelen aan dat 5 pct. van de werklieden in de onderneming deeltijds kunnen werken indien zij dat wensen.

Art. 13.Flexibiliteit De ondernemingen uit de sector kunnen, via de procedure tot wijziging van het arbeidsreglement, een regeling betreffende de flexibele arbeidsweek invoeren onder de volgende voorwaarden : - van de arbeidsduur vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 september 1987, kan binnen de wettelijke mogelijkheden, individueel, op dagbasis maximum twee uur van het normaal dagelijkse uurrooster worden afgeweken met een maximale grens van 9 prestatie-uren per dag; - van de arbeidsduur vastgelegd bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 september 1987, kan binnen de wettelijke mogelijkheden, individueel, op weekbasis maximum 5 uur van het normale wekelijkse uurrooster worden afgeweken met een maximale grens van 45 prestatie-uren per week; - het aldus opgebouwde uurkrediet bedraagt maximum 45 uur per kalenderjaar en dient gecompenseerd te worden binnen het jaar nadat deze uren gepresteerd zijn en uiterlijk voor 31 maart van het volgende kalenderjaar; - elke uur dat het urenkrediet van 45 uur overschrijdt, wordt vergoed met de overurentoeslag en wordt bovendien binnen het jaar gecompenseerd en uiterlijk voor 31 maart van het volgende kalenderjaar; - de compensatie gebeurt in halve of hele dagen; - de bovengenoemde afwijking is enkel van toepassing in het normale dagstelsel; - de bovengenoemde afwijking is niet van toepassing in geval van ploegenarbeid; - deze regeling in niet van toepassing in ondernemingen waar er bij collectieve arbeidsovereenkomst reeds regelingen inzake flexibiliteit werden vastgelegd; - op bedrijfsvlak moeten afspraken gemaakt worden inzake verwittigingstijd, uurrooster en specifieke regelingen. Op het einde van ieder kalenderjaar wordt een evaluatie gemaakt; - de invoering van de nieuwe arbeidsregeling moet een positieve weerslag hebben op de werkgelegenheid. Die positieve weerslag kan met name het gevolg zijn van een toename van het aantal tewerkgestelde werknemers, van een vermindering van het aantal dagen tijdelijke werkloosheid of van een vermindering van het aantal in uitzicht gestelde ontslagen in het kader van de procedure die voor collectief of meervoudig ontslag is vastgesteld.

In die zin zal voor de periode van dit akkoord een collectieve arbeidsovereenkomst inzake flexibiliteit worden afgesloten. Indien deze collectieve arbeidsovereenkomst niet wordt verlengd is het arbeidsreglement van voor 1 januari 1997 automatisch van toepassing.

Art. 14.Mobiliteit De sociale partners zijn akkoord om voor 31 december 1997 een paritaire werkgroep op te starten die de problemen inzake de discriminatie tussen de sectoren in de toepassing van de mobiliteitsvergoedingen zal bespreken.

Art. 15.Sociale vrede Dit akkoord verzekert de sociale vrede in de sector tijdens heel de duur van het akkoord. Bijgevolg zal geen enkele eis van algemene of collectieve aard voorgelegd worden, noch op nationaal, noch op regionaal, noch op het vlak van de individuele onderneming.

Art. 16.Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst is geldig vanaf 1 januari 1997 tot en met 31 december 1998, met uitzondering van : - artikel 3.1. (werkzekerheid) en artikel 11 (stagiairs) die geldig zijn tot en met 30 juni 1999; - artikel 7.1. (carenzdag) dat geldig is vanaf 1 juli 1997 tot en met 30 juni 1999; - artikel 4.1. (brugpensioen) dat geldig is tot en met 30 juni 2000; - artikel 3.2., § 1 en § 4 (vorming en opleiding), artikel 3.3. (opzeggingstermijnen), artikel 5 (koopkracht), artikel 6 (loonvorming voor jonge werklieden), die geldig zijn voor onbepaalde duur en die kunnen opgezegd worden mits een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie en aan de ondertekenende organisaties; - artikel 7.2., § 2 (eindejaarspremie), artikel 7.4. (gereedschapskoffer) en artikel 7.6. (anciënniteitspremie), die geldig zijn vanaf 1 juli 1997 voor onbepaalde duur en die kunnen opgezegd worden mits een opzeggingstermijn van drie maanden, betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie en aan de ondertekenende organisaties; - artikel 7.3., § 1, § 2 en § 4 (fonds voor bestaanszekerheid) die geldig is vanaf 1 juli 1997 voor onbepaalde duur en die kunnen opgezegd worden mits een opzeggingstermijn van zes maanden, betekend per aangetekend schrijven aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie en aan de ondertekenende organisaties.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 september 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^