gepubliceerd op 28 juni 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer
24 JUNI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 21 juni 1985 en 20 juli 1991;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 27 april 1976, 23 juni 1978, 14 december 1979, 15 april 1980, 25 november 1980, 11 mei 1982, 8 april 1983, 21 december 1983, 1 juni 1984, 18 oktober 1984, 25 maart 1987, 17 september 1988, 22 mei 1989, 20 juli 1990, 28 januari 1991, 1 februari 1991, 18 maart 1991, 18 september 1991, 14 maart 1996, 29 mei 1996, 11 maart 1997, 16 juli 1997, 23 maart 1998, 9 oktober 1998, 15 december 1998 en 7 mei 1999;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 17 maart 2000 over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen de termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 7 juni 2000, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 maart 1987, 18 september 1991 en 23 maart 1998, wordt aangevuld met de volgende bepaling : « 8.4. Behalve wanneer zijn voertuig stilstaat of geparkeerd is, mag de bestuurder geen gebruik maken van een draagbare telefoon die hij in de hand houdt ».
Art. 2.In artikel 21.1. van hetzelfde besluit gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1997, wordt de tekst bij het vierde streepje van het eerste lid vervangen door de volgende bepaling : « - aan de bestuurders van driewielers met motor zonder passagiersruimte en met een ledige massa van niet meer dan 400 kg, en van vierwielers met motor zonder passagiersruimte. ».
Art. 3.In artikel 22.1. van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1997, worden de woorden « alsook de drie- en vierwielers met motor, zonder carrosserie », vervangen door de woorden « alsook de driewielers zonder passagiersruimte en met een ledige massa van niet meer dan 400 kg en de vierwielers zonder passagiersruimte ».
Art. 4.In artikel 35 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 23 juni 1978, 22 mei 1989 en 29 mei 1996 worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° Artikel 35.1. wordt vervangen door de volgende bepalingen : « 35.1.1. De bestuurder en de passagiers van auto's die aan het verkeer deelnemen moeten de veiligheidsgordel dragen op de plaatsen die ermee uitgerust zijn. Kinderen van minder dan 3 jaar moeten vervoerd worden in een voor kinderen, aan hun grootte en hun gewicht aangepast goedgekeurd bevestigingssysteem indien de auto daarmee is uitgerust. Kinderen van 3 jaar of meer en minder dan 12 jaar moeten vervoerd worden in een aan hun grootte en hun gewicht aangepast goedgekeurd bevestigingssysteem, of de veiligheidsgordel dragen.
Indien zich op andere plaatsen dan die vooraan in het voertuig meer kinderen bevinden dan er bevestigingssystemen of plaatsen uitgerust met veiligheidsgordels zijn, dan mag hetzelfde bevestigingssysteem of dezelfde veiligheidsgordel niet gedragen worden door twee kinderen van minder dan 12 jaar. 35.1.2. De bestuurder en de passagiers van motorvoertuigen die aan het verkeer deelnemen, andere dan auto's, moeten de veiligheidsgordel dragen op de plaatsen die ermee uitgerust zijn. Kinderen van minder dan 3 jaar moeten vervoerd worden in een voor kinderen, aan hun grootte en hun gewicht aangepast goedgekeurd bevestigingssysteem.
Kinderen van 3 jaar of meer en minder dan 12 jaar moeten vervoerd worden in een goedgekeurd bevestigingssysteem, aangepast aan hun grootte en hun gewicht, of de veiligheidsgordel dragen. 35.1.3. De veiligheidsgordel alsook de andere bevestigingssystemen moeten op correcte wijze gedragen en gebruikt worden. ». 2° Artikel 35.2. wordt 35.2.1. 3° Artikel 35.3. dat artikel 35.2.2. wordt vervangen door de volgende bepaling : « 35.2.2. De vrijstelling bedoeld in artikel 35.2.1., 6° moet vertoond worden op elk door een bevoegd persoon gedaan verzoek. ».
Art. 5.In artikel 36 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1997, wordt het eerste lid vervangen door de volgende bepalingen : « De bestuurders en passagiers van drie- en vierwielers met motor en van bromfietsen klasse B, zonder passagiersruimte, moeten een valhelm dragen.
De bestuurders en passagiers van motorfietsen moeten een valhelm dragen behalve wanneer zij, conform de bepalingen van artikel 35.1.2., de veiligheidsgordel dragen of vervoerd worden in een ander bevestigingssysteem en op voorwaarde dat het voertuig een passagiersruimte heeft; wanneer de vrijstellingen van de draagplicht van de veiligheidsgordel, bepaald in artikel 35.2.1., 3°, 4°, 6° en 7°, van toepassing zijn, moet de valhelm gedragen worden. ».
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art. 7.De Minister tot wiens bevoegdheid het Wegverkeer behoort is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 24 juni 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT