gepubliceerd op 30 oktober 2015
Koninklijk besluit betreffende de uitvoering, wat de sociale kredietgevers en de werkgevers betreft, van artikel VII.3, § 4, van het Wetboek van economisch recht
23 OKTOBER 2015. - Koninklijk besluit betreffende de uitvoering, wat de sociale kredietgevers en de werkgevers betreft, van artikel VII.3, § 4, van het Wetboek van economisch recht
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Wetboek van economisch recht, boek VII, artikel VII.3, § 4;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 september 1994 tot aanwijzing van de artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet, bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 februari 2015;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 2 september 2015 ;
Gelet op het advies nr. 58.173/1 van de Raad van State, gegeven op 12 oktober 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Overwegende dat het voormelde koninklijk besluit van 5 september 1994 de consumentenkredieten verstrekt door werkgevers volledig gelijkstelde met de kredieten verstrekt door overheidsinstellingen of door particuliere instellingen die daartoe door de bevoegde overheid zijn erkend;
Overwegende dat dergelijk onderscheid niet werd gemaakt met betrekking tot de bepalingen inzake hypothecair krediet;
Overwegende dat de kredieten verstrekt door werkgevers doorgaans occasionele verrichtingen betreffen in tegenstelling tot de kredieten verstrekt door voormelde instellingen;
Overwegende dat het opleggen van een bijkomende vergunning aan werkgevers en het toezicht hierop door de FSMA buitensporig lijkt ten aanzien van de bijzondere relaties tussen een werkgever en zijn personeel;
Overwegende dat, wat deze bepalingen betreft, er aan de werkgevers een vrijstelling van toepassing kan worden verleend;
Overwegende dat, vermits zij niet langer over een vergunning zullen beschikken en gelet op het occasioneel karakter van dergelijke kredietverstrekking, de kredietgevers evenmin nog dienen te worden onderworpen aan de bepalingen betreffende de Centrale voor Kredieten aan Particulieren;
Overwegende dat de bepalingen inzake de beoordeling van de kredietwaardigheid zoals bedoeld in artikel VII.77, § 1, eerste lid en § 2, eerste lid van toepassing blijven op werkgevers die aan hun personeel krediet zouden verstrekken;
Op de voordracht van de Minister van Economie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De artikelen VII.77, § 1, tweede tot vijfde lid, § 2, tweede lid, VII.95, VII.148 tot VII.188, VII.195, tweede lid, 2°, VII.196, eerste lid, 2° en 4° en VII.209 van het Wetboek van economisch recht zijn niet van toepassing op de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel VII.3, § 4, 1°, van hetzelfde Wetboek.
Art. 2.De artikelen VII.95, VII.161 tot VII.164, VII.167 tot VII.169, VII.171, VII.180, § 2, eerste lid, 4° en VII.184, § 1, tweede lid, 4°, van het Wetboek van economisch recht zijn niet van toepassing op de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel VII.3, § 4, 2°, van hetzelfde Wetboek.
Art. 3.Het koninklijk besluit van 5 september 1994 tot aanwijzing van de artikelen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet die niet van toepassing zijn op bepaalde soorten van krediet, bedoeld in artikel 3, § 3, van deze wet, wordt opgeheven.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 november 2015.
Art. 5.De minister bevoegd voor Economie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 oktober 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Economie, Kris PEETERS