Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 oktober 2006
gepubliceerd op 23 november 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2003-2004

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203394
pub.
23/11/2006
prom.
23/10/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

23 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2003-2004 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 2003-2004.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003 Nationaal akkoord 2003-2004 (Overeenkomst geregistreerd op 19 juni 2003 onder het nummer 66558/CO/111) HOOFDSTUK I. - Inleiding 1.1. Toepassingsgebied Deze overeenkomst is van toepassing op de werkgevers en arbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitzondering van de ondernemingen die bruggen en metalen gebinten monteren.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders. 1.2. Voorwerp Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2003-2004 van 17 januari 2003. 1.3. Algemeen verbindend verklaring Ondertekenende partijen vragen dat huidige collectieve arbeidsovereenkomst inclusief de bijlage, zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Carenzdag 2.1. Definitie De carenzdag wordt gedefinieerd in artikel 52, § 1 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978), de carenzdag is bepaald als de eerste werkdag van een periode van arbeidsongeschiktheid die geen veertien dagen duurt. 2.2. Regeling Onverminderd gunstiger regelingen op provinciaal en/of op ondernemingsniveau, worden vanaf 1 januari 2004, alle carenzdagen betaald aan arbeiders met een minimumanciënniteit van 3 maanden in de onderneming.

Deze regeling is geldig voor onbepaalde duur. 2.3. Terugbetaling bijkomende carenzdag door het fonds voor bestaanszekerheid Ondernemingen die ingevolge de toepassing van punt 2.2., gemiddeld en globaal 2 carenzdagen meer moeten betalen dan volgens hun bestaande regeling van vóór 1 januari 2004, kunnen vanaf het 1ste kwartaal 2005 voor deze bijkomende carenzdagen de terugbetaling vragen bij het fonds voor bestaanszekerheid. Het forfaitair bedrag van de terugbetaling alsmede de modaliteiten inzake de terugbetaling, zullen vastgelegd worden in de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid.

De terugbetaling is beperkt tot de boventallige carenzdagen die betaald werden tijdens het kalenderjaar 2004.

Commentaar : 1. een onderneming die vóór 1 januari 2004 drie carenzdagen betaalde, kan na invoering van de nieuwe regeling, voor de kost boven het globaal en gemiddelde van 5 carenzdagen per arbeider per jaar de terugbetaling vragen bij het fonds voor bestaanszekerheid;2. een onderneming die vóór 1 januari 2004, twee carenzdagen betaalde, kan na invoering van de nieuwe regeling, voor de kost boven het globaal en gemiddelde van 4 carenzdagen per arbeider per jaar de terugbetaling vragen bij het fonds voor bestaanszekerheid;3. een onderneming die vóór 1 januari 2004 één carenzdag betaalde, kan na invoering van de nieuwe regeling, voor de kost boven het globaal en gemiddelde van 3 carenzdagen per arbeider per jaar de terugbetaling vragen bij het fonds voor bestaanszekerheid;4. een onderneming die vóór 1 januari 2004 geen carenzdag betaalde, kan na invoering van de nieuwe regeling, voor de kost boven het globaal en gemiddelde van 2 carenzdagen per arbeider per jaar de terugbetaling vragen bij het fonds voor bestaanszekerheid. Bijvoorbeeld : een onderneming telt 100 arbeiders en heeft geen regeling inzake de betaling van de carenzdagen. Als blijkt dat in 2004 globaal 280 carenzdagen betaald werden, kan voor de 80 boventallige carenzdagen de terugbetaling gevraagd worden bij het fonds voor bestaanszekerheid. HOOFDSTUK III. - Loonvoorwaarden 3.1. Loonsverhoging Op 1 oktober 2004 worden alle effectieve uurlonen verhoogd met 1 pct., weliswaar te verhogen of te verminderen met het verschil tussen de som van de reële indexeringen en de verwachte inflatie van 3,1 pct. tijdens 2003 en 2004. 3.2. Minimumlonen - Op 1 januari 2004 worden alle nationale en regionale minimumuurlonen alsook de regionale baremieke uurlonen verhoogd met 0,1150 EUR (regime 38 uren per week). - Op 1 oktober 2004 worden alle nationale en regionale minimumuurlonen alsook de regionale baremieke uurlonen verhoogd met 0,1150 EUR (regime 38 uren per week). 3.3. Vergoedingen industriële leerlingen Het basisuurloon dat dient voor de berekening van de vergoedingen van industriële leerlingen wordt eveneens verhoogd met de bovengenoemde verhogingen van de minimumlonen. HOOFDSTUK IV. - Enveloppe 4.1. Bepaling van de enveloppe § 1. Basisenveloppe Met ingang van 1 januari 2004 wordt aan de ondernemingen een overdraagbaar budget van 1 pct. van de loonmassa ter beschikking gesteld. Over de aanwending kan enkel op ondernemingsvlak onderhandeld worden.

Onder "loonmassa" wordt begrepen : de brutolonen en bijhorende sociale lasten (sociale zekerheidsbijdragen werkgever en andere sociale lasten). § 2. Verhoging van de basisenveloppe Het overdraagbaar budget bedoeld in § 1 moet worden verhoogd met een bijkomende enveloppe volgens onderstaande principes : a) Ondernemingen die op 1 april 2003 reeds meer dan twee carenzdagen per jaar of alle carenzdagen betalen, zoals dit bijvoorbeeld het geval is in toepassing van artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992, gesloten in het Land van Waas, dienen dit overdraagbaar budget te verhogen met 0,30 pct.van de loonmassa; b) Ondernemingen die op 1 april 2003 twee carenzdagen per jaar betalen, zoals dit bijvoorbeeld het geval is in toepassing van artikel 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 18 mei 1992, gesloten in de provincie Antwerpen, dienen dit overdraagbaar budget te verhogen met 0,20 pct.van de loonmassa; c) Ondernemingen die op 1 april 2003 één carenzdag per jaar betalen of de carenzdag betalen wanneer de afwezigheid wegens arbeidsongeschiktheid ten minste zeven of acht kalenderdagen bedraagt, zoals dit bijvoorbeeld respectievelijk het geval is in toepassing van artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 2 maart en 15 maart 1993, gesloten in de provincie West Vlaanderen en in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 1 september 1998, gesloten in de provincie Limburg, dienen dit overdraagbaar budget te verhogen met 0,10 pct.van de loonmassa; d) Ondernemingen die op 1 april 2003 geen enkele carenzdag betalen, omdat er geen enkele regeling bestaat, zoals dit bijvoorbeeld het geval is in de provincies Vlaams Brabant, Waals Brabant, Luik, Luxemburg, Henegouwen en Namen en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, behouden de basisenveloppe van 1 pct., zoals bepaald in § 1. § 3. Procedure voor de bepaling van de bijkomende enveloppe op ondernemingsvlak Elke onderneming moet, naargelang de bedrijfseigen situatie op 1 april 2003 inzake de al dan niet betaling van carenzdagen, bepalen welke van de vier in § 2 opgenomen categorieën voor de onderneming van toepassing is voor de bepaling van de ondernemingsenveloppe (basisenveloppe + eventuele verhoging van de basisenveloppe). Andere categorieën dan deze opgenomen in § 2 zijn niet mogelijk.

In ondernemingen met een syndicale afvaardiging voor arbeiders, wordt de syndicale afvaardiging voor de arbeiders schriftelijk geïnformeerd over de vastgelegde ondernemingsenveloppe. Indien deze niet akkoord gaat met de vastgelegde ondernemingsenveloppe wordt onmiddellijk de gewestelijke paritaire sectie gevat, die een beslissing zal nemen conform de bepalingen van § 4.

In ondernemingen zonder syndicale afvaardiging voor arbeiders worden de arbeiders geïnformeerd over de vastgelegde ondernemingsenveloppe via aanplakking.

De bepaling van de ondernemingsenveloppe moet alleszins gebeuren vooraleer de procedure bepaald in punt 4.2. aangevat worden. § 4. Betwistingen inzake de bepaling van de bijkomende enveloppe op ondernemingsvlak In geval van betwisting zal de bevoegde gewestelijke paritaire sectie bepalen welke van de in § 2 opgenomen categorieën van toepassing is op de onderneming. § 5. Uitzondering voor de ondernemingen uit de provincie Oost- Vlaanderen (exclusief het Land van Waas) In afwijking van § 2 en § 3, eerste alinea, moeten ondernemingen uit de provincie Oost-Vlaanderen (exclusief het Land van Waas), die vallen onder het toepassingsgebied van artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 met betrekking tot de betaling van de carenzdagen, de basisenveloppe bedoeld in § 1 verhogen met 0,25 pct. van de loonmassa.

De verhoging van de basisenveloppe bedraagt 0,30 pct. in ondernemingen uit de provincie Oost Vlaanderen die op 1 april 2003 op hun vlak een voordeliger regeling toepassen inzake carenzdagen dan deze bepaald in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomst.

Bij betwistingen is enkel de gewestelijke paritaire sectie van Oost-Vlaanderen bevoegd om te bepalen onder welke van de twee bovengenoemde categorieën de onderneming valt. De overige alinea's van § 3 blijven van toepassing. 4.2. Procedure voor onderhandeling over de ondernemingsenveloppe § 1. Besteding van de enveloppe De besteding van de conform punt 4.1. vastgelegde overdraagbare enveloppe wordt op ondernemingsvlak bepaald in paritair overleg volgens de verbintenissen opgenomen in de bijlage aan deze collectieve arbeidsovereenkomst.

De procedure voor de ondernemingsonderhandelingen over de besteding van het overdraagbaar budget verloopt in 2 stappen : a) Voorafgaandelijk moeten zowel de werkgever als alle in de vakbondsafvaardiging van de in de onderneming vertegenwoordigde vakbonden op ondernemingsvlak akkoord gaan over een onderhandeling over de besteding van het overdraagbaar budget van de enveloppe. Indien dit niet het geval is worden de effectieve bruto uurlonen van de arbeiders verhoogd volgens de modaliteiten bepaald in punt 4.3.

In de multizetelondernemingen wordt de beslissing genomen op groepsniveau. Deze beslissing heeft niet alleen betrekking op het al dan niet onderhandelen, maar ook over het niveau waar deze onderhandelingen zullen gevoerd worden. b) Indien besloten wordt tot ondernemingsoverleg over de besteding van het overdraagbaar budget van de enveloppe, moet dit overleg ten laatste op 30 juni 2003 leiden tot een collectieve arbeidsovereenkomst.Indien dit niet het geval is worden de effectieve bruto uurlonen van de arbeiders verhoogd volgens de modaliteiten bepaald in punt 4.3. § 2. Betwistingen Elke betwisting over de interpretatie van de invulling van het overdraagbaar budget van de enveloppe, wordt onmiddellijk voorgelegd aan het nationaal paritair comité, volgens de modaliteiten vastgelegd in de in § 1 genoemde bijlage aan deze collectieve arbeidsovereenkomst. 4.3. Suppletieve regeling Indien geen ondernemingsoverleg wordt aangegaan omtrent de enveloppe en indien tegen ten laatste 30 juni 2003 dit overleg niet uitmondt in een collectieve arbeidsovereenkomst, worden vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhoogd met 1 pct., of in voorkomend geval, met 1,1 pct., 1,2 pct. of 1,3 pct. naargelang de basisenveloppe verhoogd werd met respectievelijk 0,1 pct., 0,2 pct. of 0,3 pct., conform de bepalingen van punt 4.1., §§ 1 tot 4.

In afwijking van vorige alinea moeten de ondernemingen uit Oost-Vlaanderen (exclusief het Land van Waas), zoals bedoeld in punt 4.1., § 5, indien dit ondernemingsoverleg over de enveloppe niet wordt aangegaan en niet leidt tot een collectieve arbeidsovereenkomst tegen uiterlijk 30 juni 2003, vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhogen met 1,25 pct.

In ondernemingen uit Oost-Vlaanderen (exclusief Land van Waas) die op 1 april 2003 op hun vlak een voordeliger regeling toepassen inzake carenzdagen dan deze bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in punt 4.1., § 5, worden vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhoogd met 1,30 pct. HOOFDSTUK V. - Uitzonderingen op de loonsverhogingen en enveloppe 5.1. De in deze collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bepalingen inzake loonsverhoging en enveloppe zijn niet van toepassing op de ondernemingen die zich in de onmogelijkheid bevinden deze voordelen toe te kennen. De gewestelijke paritaire secties zijn belast met de bepaling van de ondernemingen die zich volledig of gedeeltelijk in deze toestand bevinden. Zij dienen daarbij rekening te houden met duidelijk aanwijsbare feiten en de toestand van de onderneming.

Ondernemingen in herstructurering kunnen via onderhandelingen de bepalingen inzake loonsverhogingen en enveloppe anders aanwenden. 5.2. De in deze collectieve arbeidsovereenkomst overeengekomen bepalingen inzake loonsverhoging en enveloppe zijn evenmin van toepassing op ondernemingen die reeds gedekt zijn door een sociaal programma-akkoord voor de jaren 2003 en 2004.

De gewestelijke paritaire secties zijn bevoegd om de eventuele toepassingsmoeilijkheden te regelen. 5.3. De ondernemingen die op hun niveau reeds een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten hebben die voorziet in loonsverhogingen en/of andere voordelen en waarvoor in de collectieve arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk overeengeko-men werd dat deze geïmputeerd zouden worden op de bepalingen inzake loonsverhogingen of dat de financiering ervan zou gebeuren via een vermindering van de totale kost van het nationaal akkoord, worden vrijgesteld van de toepassing van de bepalingen inzake "loonsverhogingen" en "enveloppe" equivalent aan de waarde voorzien in de ondernemingsovereenkomst. HOOFDSTUK VI. - Modalisering De ondernemingen kunnen in het geval van herstructurering of indien de arbeidsorganisatie kan versoepeld worden, via een collectieve arbeidsovereenkomst de tewerkstelling bevorderen door onder meer collectieve arbeidsduurvermindering toe te passen. Ze kunnen hiervoor gebruik maken van de bestaande wettelijke en decretale aanmoedigingspremies en de omzetting van de loonsverhogingen en de enveloppe voorzien op 1 januari 200 4. HOOFDSTUK VII. - Statuut van de werknemer 7.1. Sectoraal model loopbaanplanning 7.1.1. Verlenging van de ondernemingsovereenkomsten met betrekking tot het brugpensioen Artikel 6, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001 inzake het sectoraal model loopbaanplanning met het registratienummer 61381/CO/111, wordt gewijzigd en verlengd tot en met 30 juni 2005.

Het nieuwe artikel 6 luidt als volgt : « Alle collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot het brugpensioen gesloten op ondernemingsvlak die geregistreerd en neergelegd zijn bij de administratie van collectieve arbeidsbetrekkingen Federale Overheidsdienst van Werkgelegenheid Arbeid en Sociaal overleg, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringoperaties, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 2005, tenzij partijen op ondernemingsvlak of op het vlak van het nationaal paritair comité, en/of op het vlak van de gewestelijke paritaire sectie, beslist hebben ze niet te verlengen. ». 7.1.2. Verlenging van de procedure inzake de afwijking op het sectoraal model Artikel 8, § 3 met betrekking tot de duurtijd van de afwijking van het sectoraal model voor ondernemingen zonder een brugpensioenakkoord, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001 inzake het sectoraal model loopbaanplanning met het registratienummer 61381/CO/111, wordt verlengd tot en met 30 maart 2005. 7.2. Sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling De collectieve arbeidsovereenkomst van 18 oktober 1999, betreffende het sectoraal stelsel ter aanvulling van de wettelijke pensioenregeling, zoals gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten van 22 november 1999 en 17 september 1999, geregistreerd onder het nummer 53747/CO/111, wordt als volgt aangevuld : In artikel 4 wordt een tweede alinea toegevoegd : « Dit forfaitair bedrag van 148,74 EUR wordt eveneens toegekend aan alle arbeiders voor wie wegens ziekte of tijdelijke werkloosheid geen bijdrage ter financiering van het aanvullend pensioenstelsel, gestort werd voor het tweede kwartaal van 2000 op voorwaarde dat er voor deze arbeiders minstens één bijdrage werd gestort in het derde of het vierde kwartaal van 2000 of in het eerste kwartaal van 2001. ». HOOFDSTUK VIII. - Tewerkstelling en arbeidsherverdeling 8.1. Verlenging van de brugpensioenakkoorden : a. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot het brugpensioen gesloten op ondernemingsvlak worden verlengd in het raam van het sectoraal model loopbaanplanning zoals bepaald in punt 7.1.1. van dit akkoord. b. Alle collectieve arbeidsovereenkomsten met betrekking tot het brugpensioen, gesloten op provinciaal en gewestelijk vlak die geregistreerd en neergelegd zijn bij de Administratie van collectieve arbeidsbetrekkingen Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid Arbeid en Sociaal overleg, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2005.c. Het brugpensioen voor arbeidsters, voorzien in artikel 19sexies van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2005. d. Het brugpensioen voor arbeiders voorzien in punt 3.5.c. van het nationaal akkoord 1997-98 van 13 mei 1997 en verlengd door de nationale akkoorden 1999-2000 en 2001-2002, met betrekking tot het brugpensioen op 58 jaar, voor zover de arbeider in toepassing van de brugpensioenreglementering 25 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2005. e. De regeling zoals voorzien in punt 3.5.d. van het nationaal akkoord 1997-98 en verlengd door de nationale akkoorden 1999-2000 en 2001-2002, met betrekking tot de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 56 jaar, voor zover de arbeider in toepassing van de brugpensioenreglementering 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot en met 31 december 2004. f. De regeling zoals voorzien in punt 3.6. van het nationaal akkoord 1997-98 en verlengd in de nationale akkoorden 1999-2000 en 2001-2002, met betrekking tot het halftijds brugpensioen zoals voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot en met 31 december 2004. g. De tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid van 76,85 EUR per maand in de last van het brugpensioen wordt, onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten behouden voor alle brugpensioenen die ingaan tussen 1 juli 2003 en 30 juni 2005.h. De bijkomende hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het kader van de bestaande en verlengde overeenkomsten tussen 1 juli 2003 en 30 juni 2005 in brugpensioen worden gesteld, worden onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid. 8.2. Arbeidsorganisatie a. Partijen vragen het koninklijk besluit "Kleine flexibiliteit" van 12 juni 2001 te verlengen tot 31 december 2004.b. Het artikel 6, § 3 van het nationaal akkoord 1995-1996 van 19 juni 1995, dat voorziet in de mogelijkheid de inhaalrust ten beloop van maximaal het wettelijk bepaald aantal overuren niet toe te kennen, onder voorwaarde dat er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, wordt verlengd tot 31 december 2004.c. Het sectoraal model jaartijd, zoals ingesteld door het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997, en gewijzigd door het nationaal akkoord 1999-2000 van 19 april 1999 en verder verlengd door het nationaal akkoord 2001-2002 van 23 april 2001 wordt verlengd tot 31 december 2004, rekening houdende met de volgende wijzigingen (aanpassing data) : - punt 2, 1ste alinea : « Procedure op ondernemingsvlak : Indien de onderneming bovenstaand sectoraal model van jaartijd wenst toe te passen wordt het arbeidsreglement aangepast conform de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen (Belgisch Staatsblad van 5 mei 1965).Deze aanpassing geldt tot uiterlijk 31 december 2004. Als dit sectoraal model niet verlengd wordt op sector- of op ondernemingsvlak, dan worden vanaf 1 januari 2005 automatisch de aangepaste bepalingen inzake jaartijd uit het arbeidsreglement geschrapt. ». - punt 4 : « Evaluatie : op het einde van het jaar 2003 en het jaar 2004 wordt op nationaal vlak het verloop van de besprekingen ter uitvoering van de bepalingen van dit punt geëvalueerd. ». HOOFDSTUK IX. - Werkzekerheid 9.1. Verlenging werkzekerheidsclausule De bepalingen inzake de werkzekerheidsclausule zoals opgenomen in hoofdstuk II, artikel 2.1. van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999 houdende het nationaal akkoord 1999-2000, bij koninklijk besluit van 29 januari 2002 algemeen verbindend verklaard, worden verlengd tot en met 31 december 2004. Deze bepalingen omvatten : § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen arbeiders werd onderzocht. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1. Wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere arbeiders, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in; In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk, schriftelijk en tegelijkertijd zowel de betrokken arbeiders individueel in alsook de voorzitter van de bevoegde gewestelijke paritaire sectie. 2. Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeidersvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die ter zake kunnen worden genomen. Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningscomité op initiatief van de meest gerede partij. 3. In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeiders en aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire sectie, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de arbeiders vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken arbeider een bijkomende opzeggingsvergoeding te betalen die gelijk is aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn.

In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het gewestelijk verzoeningscomité op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het gwestelijk verzoeningscomité wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.

De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het gewestelijk verzoeningscomité niet toepast. § 4. Definitie In dit punt wordt onder "meervoudig ontslag" verstaan : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig 30 arbeiders. Ook ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 5. Toepassing werkzekerheidsclausule in geval van faling en/of sluiting De bepalingen zoals omschreven in bovenstaande paragrafen inzake het principe, de procedure, de sanctie en de definitie, zijn in ook van toepassing in het geval van faling en/of sluiting van onderneming. 9.2. Opzeggingstermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzeggingstermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 31 mei 2001 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren", voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, als volgt te wijzigen : 1° Algemeen regime (gewijzigd) Indien de arbeider minder dan 5 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever, met 7 dagen verlengd.2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen (ongewijzigd) In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering (ongewijzigd) In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 31 mei 2001 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste tien procent bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 2. Deze nieuwe bepalingen zullen in werking treden op de datum van het verschijnen van een koninklijk besluit ter zake in het Belgisch Staatsblad. § 3. Partijen komen overeen dat de opzegtermijnen voor de arbeiders met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van huidige collectieve arbeidsovereenkomst vanaf 7 april 2003 tot de datum van verschijning van het nieuw koninklijk besluit waarvan sprake in § 2 als volgt worden vastgesteld : 1° Algemeen regime 1.1. indien de arbeider minder dan 5 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 35 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.2. indien de arbeider tussen 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 42 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.3. indien de arbeider tussen 10 jaar en minder dan 15 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 84 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.4. indien de arbeider tussen 15 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 112 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.5. indien de arbeider tussen 20 jaar en minder dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 154 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven; 1.6. indien de arbeider 25 jaar en meer ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 196 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de arbeider wordt gegeven. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen In geval van opzeg met het oog op brugpensioen blijven de opzegtermijnen van het artikel 3 van het koninklijk besluit van 31 mei 2001 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 31 mei 2001 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in sommige ondernemingen die onder het Nationaal Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal arbeiders treft dat ten minste tien procent bedraagt van het gemiddeld arbeidersbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie arbeiders voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. 4° Deze regeling heeft geen invloed op de opzeggingen, betekend vóór 7 april 2003. HOOFDSTUK X. - Opleiding 1 0.1. Bijkomende opleidingsinspanningen Het jaarlijks engagement inzake opleidingsinspanningen zoals bepaald in punt 9.1. van het nationaal akkoord 2001-2002, ten beloop van 0,7 pct. wordt opgetrokken tot 0,9 pct.

Dit betekent dat voor elke onderneming als objectief geldt dat jaarlijks minstens 0,9 pct. van het geheel van de gepresteerde uren door de totaliteit van de arbeiders in tijd besteed wordt aan beroepsopleiding voor de arbeiders.

Onder "beroepsopleiding" wordt verstaan : vorming die de kwalificatie van de arbeider bevordert en beantwoordt aan de noden van de onderneming, inclusief on-the-job-training. Deze beroepsopleiding dient tijdens de werkuren te gebeuren. Daarbij wordt aanbevolen dat de vorming zo maximaal mogelijk op alle categorieën van arbeiders zou slaan.

De op ondernemingsvlak reeds bestaande inspanningen inzake beroepsopleiding voor arbeiders kunnen in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bovengenoemde 0,9 pct.

Dit engagement zal jaarlijks op ondernemingsvlak geëvalueerd worden door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, door de syndicale delegatie. Tegelijkertijd zullen eveneens de vooruitzichten inzake beroepsopleiding besproken worden. Deze evaluatie en bespreking gebeurt ter gelegenheid van de jaarlijkse inlichtingen, zoals voorzien in collectieve arbeidsovereenkomst nr. 9 van 9 maart 1972, houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.

In de loop van het tweede kwartaal van het jaar 2004 zal een nationaal gecoördineerde enquête georganiseerd worden bij alle ondernemingen, inclusief deze zonder syndicale delegatie, om de realisatie van het engagement te meten. Ondernemingen die niet antwoorden op deze enquête kunnen geen beroep doen op de financiële tussenkomsten van de paritaire opleidingsinstanties van de sector. 10.2. Regionale opleidingsinspanningen De specifieke regionale bijdragen worden onder dezelfde voorwaarden verlengd voor de duurtijd van het akkoord. 10.3. Bijdrage risicogroepen De bijdrage risicogroepen wordt voor de duurtijd van onderhavig akkoord bepaald op 0,10 pct. Van deze 0,10 pct. zal nationaal 0,02 pct. worden aangewend voor het industrieel leerlingwezen en 0,08 pct. zal worden aangewend door de regionale opleidingsfondsen.

Verdere toepassings- en inningsmodaliteiten zullen in een aparte nationale collectieve arbeidsovereenkomst geregeld worden. HOOFDSTUK XI. - Statuut van de vakbondsafvaardiging 1 1.1. Procedure tot oprichting van de vakbondsafvaardiging Voor de toepassing van artikel 9, a), 2de alinea van de gecoördineerde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 1973 inzake het statuut van de vakbondsafvaardiging "arbeiders" met het registratienummer 1775/CO/111.01 met betrekking tot de aanstelling van een vakbondsafvaardiging in een bedrijf tussen 20 en 40 arbeiders wordt volgende paritaire procedure afgesproken : 11.1.1. Vastleggen van een procedure door de gewestelijke paritaire secties Voor de oprichting van een vakbondsafvaardiging in ondernemingen tussen 20 en 40 arbeiders, in toepassing van bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst, kunnen de gewestelijke paritaire secties de procedure overeenkomstig de reeds bestaande overeenkomsten, gebruiken of afspraken verder zetten.

Indien er geen overeenkomsten, gebruiken of afspraken bestaan, of indien er hieromtrent betwisting is, zal de gewestelijke paritaire sectie de hiernavolgende suppletieve procedure hanteren voor de betrokken ondernemingen die onder haar toepassingsgebied vallen.

De invoering van de suppletieve procedure wordt aan de voorzitter van het nationaal paritair comité gemeld. 11.1.2. Suppletieve procedure 1. Voorwerp In toepassing van genoemde collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 1973, wordt een vakbondsafvaardiging opgericht als de onderneming gewoonlijk gemiddeld minstens 20 en minder dan 40 arbeiders tewerkstelt zo de meerderheid van de arbeiders daarom vraagt. Met een "gewoonlijke en gemiddelde tewerkstelling" bedoelt men het gemiddeld aantal arbeiders op dezelfde manier berekend als voor de verkiezing van de ondernemingsraad of het comité voor preventie en bescherming op het werk, te weten het aantal arbeiders dat gedurende de vier trimesters voor het trimester van de aanvraag ingeschreven was in het personeelsregister van de onderneming. 2. Aanvraag De aanvraag tot oprichting van een vakbondsafvaardiging gebeurt door één of meerdere representatieve vakbondsorganisatie(s), die zitting hebben in het nationaal paritair comité, door middel van aangetekend schrijven aan de onderneming en met afschrift aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire sectie en de werkgevers- en werknemersorganisaties zetelend in de gewestelijke paritaire sectie. Binnen de 30 dagen na ontvangst van de aanvraag meldt de onderneming, schriftelijk aan de vakbondsorganisatie of de vakbondsorganisaties die de aanvraag ingediend hebben en met een afschrift aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire sectie dat zij : - of akkoord gaat met de instelling van een vakbondsafvaardiging; - of niet akkoord gaat met de instelling van een vakbondsafvaardiging op basis het feit dat betwist wordt dat een meerderheid van de arbeiders wel degelijk een vakbondsafvaardiging vraagt. 3. Betwisting Ingeval van betwisting, zal de voorzitter binnen de 30 dagen na de kennisname hiervan vaststellen of er onder de arbeiders in de onderneming een meerderheid voor aanduiding van een vakbondsafvaardiging aanwezig is De voorzitter doet deze vaststelling op basis van een geheime stemming op de wijze die hij als passend beoordeelt en binnen de hem toegemeten bevoegdheden. Dezelfde procedure zal gevolgd worden indien de werkgever de aanvraag binnen de gestelde termijn onbeantwoord laat. 4. Afhandeling De voorzitter meldt aan de betrokken onderneming, alsook aan werkgevers- en werknemersorganisaties zetelend in de gewestelijke paritaire sectie, dat op basis van zijn vaststelling, een vakbondsafvaardiging al dan niet dient aangeduid te worden. Vóór deze melding aan de onderneming wordt tijdens de procedure op geen enkel moment de naam bekend gemaakt van de vakbondsafgevaardigde(n). 11.2. Statuut van de vakbondsafgevaardigde Voor toepassing van artikel 15, 16 en 17 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 februari 1973 inzake het statuut van de vakbondsafvaardiging "arbeiders", wordt onder "vakbondsafgevaardigde" zowel de effectieve als de plaatsvervangende vakbondsafgevaardigde bedoeld. HOOFDSTUK XII. - Diversen 1 2.1. Verlenging van bestaande bepalingen van bepaalde duur Volgende bepalingen van bepaalde duur worden verlengd tot 31 december 2004 : a. de bepalingen van het fonds voor bestaanszekerheid (opgenomen in de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2001) : - artikel 14, § 2, 15de alinea : bijdrage van 0,13 pct.van bepaalde duur ter financiering van de vervroegde tegemoetkoming in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar voor de werklieden waarvan het brugpensioen ingaat tijdens de periode van 1 januari 1987 tot 30 juni 2005. - artikel 14, § 2, 17de - 19de alinea : éénmalige forfaitaire bijdrage verschuldigd door de werkgever. - artikel 14, § 2, 22ste alinea : tijdelijke bijdrage van 0,05 pct. ter financiering van de tegemoetkoming in de door werkgevers verschuldigde capitatieve bijdrage aan de Rijksdienst voor pensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, voor de werknemers waarvan het brugpensioen ingaat tijdens de periode van 1 januari 1991 tot 30 juni 2005. - artikel 14, § 3, 1ste alinea : bijdrage van 0,60 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag; - artikel 14, § 3, 3de alinea : bijkomende bijdrage van 0,10 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag; - artikel 19bis, 2de alinea, 2de streepje : het in aanmerking nemen van de startbaanovereenkomst van minstens 3 maanden voor de toekenning van de volledige werkloosheid; - artikel 19bis, § 5 : de verhoogde vergoeding van 76,85 EUR/maand, voorzien in artikel 20bis, § 1, 3de alinea van dezelfde overeenkomst, voor arbeiders vanaf 57 jaar, die zonder op brugpensioen gesteld te worden volledig werkloos worden; - artikel 19bis, § 6 : de verhoogde vergoeding van 76,85 EUR/maand voorzien in artikel 20bis, § 1, 3de alinea van dezelfde overeenkomst, voor arbeiders vanaf 50 jaar die tussen 1 januari 1997 en 31 december 2004 ontslagen worden zonder op brugpensioen gesteld te zijn; - artikel 22, § 1 en § 2 : de aanvullende vergoeding voor oudere zieken, zoals bepaald in artikel 20bis, § 1 en § 2 van dezelfde overeenkomst, in voltijdse en deeltijdse betrekking. b. al de bepalingen van bepaalde duur opgenomen in onderstaande collectieve arbeidsovereenkomsten : - artikel 8, inzake de carenzdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (provincie Oost-Vlaanderen, behoudens het Land van Waas) met registratienummer 30491/CO/111.01.02; - artikel 9, inzake de carenzdag, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 maart 1992 betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (Land van Waas) met registratienummer 30489/CO/111.01.02; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 15 maart 1993 inzake de carenzdag (West-Vlaanderen) met registratienummer 32756/CO/111.01.02; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 21 november 1994 inzake de personen behorend tot de risicogroepen (Land van Waas) met registratienummer 36886/CO/111.01.02, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2002 met registratienummer 63777/CO/111.01.02; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 20 maart 1995 ter uitbreiding van de notie risicogroepen (Limburg) met registratienummer 37887/CO/111.01.02;

Al de bepalingen van bepaalde duur van de collectieve arbeidsovereenkomsten gesloten op ondernemingsvlak en bekrachtigd door de gewestelijke paritaire secties. 12.2. Permanente werkgroep vrouwen De permanente werkgroep "vrouwen", voorzien in punt 10.2. van de collectieve arbeidsovereenkomst houdende het nationaal akkoord 2001-2002, wordt zo snel mogelijk geactiveerd. 12.3. Stress en preventieplanning In uitvoering van artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 72, zal het comité voor preventie en bescherming op het werk, bij ontstentenis de syndicale delegatie, een dynamisch risicobeheerssysteem uitwerken. HOOFDSTUK XIII. - Sociale vrede De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van de huidige overeenkomst.

Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze overeenkomst uit te breiden.

Deze overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen. Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen.

Partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 196 5.

Partijen herbevestigen eveneens voor de duur van het huidig akkoord de bijkomende spoedprocedure die door het nationaal akkoord 1989-1990 ingevoerd werd. HOOFDSTUK XIV. - Duur Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, gaande van 1 januari 2003 tot 31 december 2004, behoudens waar anders vermeld en met uitzondering van de bepalingen vermeld in volgende punten : hoofdstuk II, hoofdstuk III, 7.2., 9.2., hoofdstuk XI, 12.2., 12.3., die gesloten worden voor onbepaalde duur. De bepalingen van onbepaalde duur kunnen worden opgezegd mits aangetekend schrijven aan de voorzitter van het nationaal paritair comité en waarvoor een opzegtermijn van 6 maanden geldt.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage I bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende saldomachniseme loonsverhoging - 1 oktober 2004 De saldoberekening in functie van de loonsverhoging van 1 januari 2004, zoals voorzien in punt 3.1. van dit akkoord is gerelateerd aan de objectieve sociaal-economische toestand, zijnde enerzijds de moeilijke economische situatie en anderzijds de onzekerheid omtrent het inflatiepeil tijdens de periode van dit akkoord. Het principe van dergelijke saldoberekening zal niet automatisch toegepast worden in de toekomstige akkoorden in het paritair comité 111.01 en 111.02.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage II bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 april 2003; gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende de onderhandelingen van de enveloppe op ondernemingsvlak De werkgevers- en werknemersverte-genwoordigers op nationaal, provinciaal en lokaal vlak verbinden er zich toe om volgende regels toe te passen en te doen toepassen bij de onderhandeling van de enveloppe op het ondernemingsvlak, die conform punt 4.1. van dit nationaal akkoord 2003-2004 van 7 april 2003 wordt vastgelegd. 1. Berekening en omzetting a) Indien zowel de werkgevers als alle in de syndi-cale afvaardiging van de in de onderneming vertegenwoordigde vakbonden op ondernemingsvlak akkoord gaan over een onderhandeling over de besteding van de enveloppe kunnen de ondernemingen en hun syndicale delegatie voor arbeiders op hun vlak onderhandelen over de aanwending van een budgettaire enveloppe ten beloop van het percentage van de loonmassa van de arbeiders, zoals vastgelegd conform punt 4.1. van het nationaal akkoord 2003-2004. Over deze aanwending kan enkel op ondernemingsvlak onderhandeld worden. b) Onder "loonmassa" worden begrepen : de brutolonen (met inbegrip van de eindejaarspremies, de ploegenpremies, het overloon, enz.) en bijhorende sociale lasten (sociale zekerheidsbijdragen werkgever en andere sociale lasten). c) Deze enveloppe mag aangewend worden voor de financiering van bijkomende voordelen, loonsverhogingen of andere verbeteringen van de arbeidsvoorwaarden.d) Het percentage van de op ondernemingsvlak vastgelegde enveloppe mag niet wordt overschreden, zodat : - enerzijds het recurrent effect op de gemiddelde uurloonkost van de arbeiders niet hoger mag zijn dan het percentage van de op ondernemingvlak vastgelegde enveloppe; - anderzijds de loonmassa voor de periode gaande van 1 januari 2004 tot 31 december 2004 ingevolge de toekenning van de enveloppe niet mag stijgen met meer dan het percentage van de op ondernemingvlak vastgelegde enveloppe. e) In de onderhandeling over de invulling van de enveloppe kan rekening gehouden worden met het effect van automatische verhogingen als gevolg van de op ondernemingsvlak toepasbare barema's.2. Onderhandelingsprocedure a) Voorafgaandelijk aan elke onderhandeling, moeten zowel de werkgever als alle in de vakbondsafvaardiging van de onderneming vertegenwoordigde vakbonden op ondernemingsvlak akkoord gaan over een onderhandeling over de besteding van de op ondernemingsvlak vastgelegde enveloppe. In de multizetelondernemingen wordt de beslissing genomen op groepsniveau. Deze beslissing heeft niet alleen betrekking op het al dan niet onderhandelen, maar ook over het niveau waar deze onderhandelingen zullen gevoerd worden. b) Op voorwaarde dat zowel de werkgever als alle in de syndicale delegatie van de onderneming vertegenwoordigde vakbonden akkoord gaan om ondernemingsonderhandelingen over de besteding van de enveloppe te voeren, kunnen deze starten vanaf het sluiten van dit nationaal akkoord.Ze dienen volledig afgerond te zijn ten laatste op 30 juni 2003. c) De onderhandelingen verlopen conform de bestaande tradities van overleg in de onderneming.d) Zo het overleg leidt tot een akkoord, dienen de gemaakte afspraken vastgelegd te worden in een collectieve arbeidsovereenkomst, te sluiten ten laatste op 30 juni 2003.e) Een afschrift van de aldus gesloten collectieve arbeidsovereenkomst moet onmiddellijk ter informatie overgemaakt worden aan de voorzitter van de gewestelijke paritaire Sectie waartoe de onderneming behoort. f) Indien geen ondernemingsoverleg wordt aange-gaan omtrent de enveloppe en indien tegen ten laatste 30 juni 2003 dit overleg niet uitmondt, worden vanaf 1 januari 2004 de brutolonen van de arbeiders verhoogd met 1 pct., of in voorkomend geval, met 1,1 pct., 1,2 pct. of 1,3 pct. naargelang van het nationaal akkoord de basisenveloppe verhoogd werd met respectievelijk 0,1 pct., 0,2 pct. of 0,3 pct., conform de bepalingen van punt 4.1. §§ 1 tot 4 van het nationaal akkoord.

In afwijking van vorige alinea moeten de ondernemingen uit Oost-Vlaanderen (exclusief het Land van Waas), zoals bedoeld in punt 4.1., § 5, vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhogen met 1,25 pct., indien dit ondernemingsoverleg over de enveloppe niet wordt aangegaan en niet leidt tot een collectieve arbeidsovereenkomst tegen uiterlijk 30 juni 2003, vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhogen met 1,25 pct.

In ondernemingen die op 1 april 2003 op hun vlak een voordeliger regeling toepassen inzake carenzdagen dan deze bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in punt 4.1., § 5 worden vanaf 1 januari 2004 alle effectieve bruto-uurlonen van de arbeiders verhoogd met 1,30 pct. 3. Geschillenprocedure a) Indien in de loop van de ondernemingsonder-handelingen over de aanwending van de enveloppe op ondernemingsvlak een geschil zou ontstaan waarbij binnen een redelijke termijn geen oplossing gevonden kan worden, wordt beroep gedaan op tussenkomst van regionale vertegenwoordigers van de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties.b) Indien de tussenkomst van regionale verte-genwoordigers van de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties geen einde stelt aan het geschil, wordt de normale verzoeningsprocedure op regionaal vlak gevolgd.Bij dreigend conflict kan evenwel beroep gedaan worden op de spoedprocedure (verzoening binnen de 48 uur). c) De vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties van de gewestelijke verzoeningsbureaus dienen in de eerste plaats te onderzoeken of het geschil zich situeert binnen de toegekende budgettaire enveloppe.Indien dit niet het geval is, wordt het overleg terug binnen het paritair afgesproken kader geplaatst en opnieuw naar de onderneming verwezen. Zo dit wel het geval is wordt de bemiddeling ten gronde gevoerd. d) Indien in de loop van bovengenoemde procedure er een geschil ontstaat inzake de interpretatie van de berekeningen voor de invulling van de op ondernemingsvlak bepaalde enveloppe, wordt onmiddellijk beroep gedaan op de tussenkomst van het nationaal paritair comité.e) Op geen enkel niveau kan toegelaten worden dat de uiterste datum van 30 juni 2003 voor het sluiten van een collectieve arbeidsovereenkomst overschreden wordt. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^