gepubliceerd op 26 maart 2007
Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 7 en 9 van de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde
23 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de artikelen 7 en 9 van de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 107 van de Grondwet;
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 354;
Gelet op de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde, inzonderheid de artikelen 7 en 9;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 en 28 februari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 20 maart 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze de Minister van Ambtenarenzaken van 19 maart 2007;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 20 juli 2006 tot instelling van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde en de Algemene Raad van de partners van de Rechterlijke Orde reeds in werking is getreden;
Overwegende dat de leden van voornoemde commissie bij koninklijk besluit tot de benoeming van de voorzitter, ondervoorzitter en leden van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde van 30 januari werden benoemd en dat de commissie op 1 maart 2007 haar activiteiten aanving;
Overwegende dat de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde onverwijld moet ondersteund kunnen worden door haar secretariaat;
Overwegende dat hiervoor zonder uitstel het statuut van de personeelsleden die het samenstellen, moet bepaald worden;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Tijdens de duur van de opdracht genieten de ambtenaren die benoemd zijn tot lid van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, een bezoldiging gelijk aan deze waarop zij in hun dienst van herkomst recht zouden hebben.
Art. 2.De personeelsformatie van het secretariaat van de Commissie voor de Modernisering van de Rechterlijke Orde, wordt vastgesteld als volgt : 1 hoofd van dienst, van niveau B of C; 3 assistenten, van niveau C. Het secretariaat telt evenveel Nederlandstalige als Franstalige personeelsleden.
Art. 3.De openstaande betrekkingen worden aangekondigd via een bericht dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Dat bericht nodigt de kandidaten uit hun titels en verdiensten te doen gelden, bepaalt de termijn waarin de kandidaturen moeten worden neergelegd en wijst de overheid aan bij wie de kandidaturen moeten worden ingediend.
Art. 4.Om aangewezen te kunnen worden tot de betrekkingen bedoeld in artikel 2, moet de kandidaat : a) houder zijn van een diploma of een studiegetuigschrift dat overeenkomt met het te verlenen niveau;b) of bekleed zijn met een graad van het te verlenen niveau. De kandidaat moet een beroepservaring van minstens tien jaar hebben in het federaal administratief openbaar ambt zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken of bij een dienst die de Rechterlijke Macht terzijde staat.
Om aangewezen te worden tot de betrekking van hoofd van dienst, moet de kandidaat een beroepservaring hebben van minstens vijftien jaar in het federaal administratief openbaar ambt, zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken of een dienst die de Rechterlijke Macht terzijde staan.
Art. 5.Het hoofd van dienst en de assistenten zijn onderworpen aan de bezoldigingsregeling van het administratief personeel van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan.
Het personeelslid, aangewezen in niveau B, geniet de weddeschaal B1 zoals bijgevoegd in het koninklijk besluit van 10 november 2006, betreffende het statuut, de loopbaan en de bezoldigingsregeling van het personeel van griffies en parketsecretariaten. De personeelsleden aangewezen in niveau C, genieten de weddeschaal C1, zoals bijgevoegd in voornoemd besluit.
In afwijking van het 2e lid, als de personeelsleden in hun dienst van herkomst een weddeschaal genieten die hen gunstiger is, behouden ze deze. In voorkomend geval behouden de personeelsleden hun competentietoelage met haar geldigheidsduur of hun premie voor competentieontwikkeling.
Art. 6.Het hoofd van dienst ontvangt een maandelijkse weddenbijslag van 400,00 euro.
De assistenten ontvangen een maandelijkse weddenbijslag van 200,00 euro.
Bij onvolledige prestaties worden de maandelijkse weddenbijslagen naar rata van de geleverde dienstprestaties uitbetaald. De mobiliteitsregeling die geldt voor de wedden van het personeel van de federale overheidsdiensten gelden eveneens voor deze weddenbijslagen.
Zij wordt gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.
Art. 7.Het besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan is van toepassing op het hoofd van dienst en op de assistenten, met uitzondering van de bepalingen betreffende : a) het verlof tijdens de duur van een stage of proefperiode en tijdens de duur van een verkiezingscampagne;b) de afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden;c) de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid. Voor wat het verlof voor loopbaanonderbreking betreft, zijn uitsluitend de bepalingen betreffende het verlof voor palliatieve zorg en het ouderschapsverlof op hen van toepassing.
Art. 8.Er kan door Ons een einde gemaakt worden aan het mandaat van een lid van het secretariaat : 1° op verzoek van het betrokken lid mits vooropzeg van een maand gegeven door het lid;2° op met redenen omkleed voorstel van de Minister van Justitie, op verzoek van de voorzitter van de Commissie voor Modernisering van de Rechterlijke Orde. De voorzitter van de Commissie stelt daartoe vooraf een met redenen omkleed verslag op dat ter kennis wordt gebracht van de belanghebbende.
De belanghebbende wordt over dit verslag gehoord door de Minister van Justitie binnen de maand na kennisgeving. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar keuze.
Het definitieve voorstel wordt schriftelijk geformuleerd, met redenen omkleed, en aan de belanghebbende medegedeeld binnen de tien dagen na het verhoor.
Art. 9.Er wordt aan de ambtenaren, benoemd binnen het federaal administratief openbaar ambt in de zin van artikel 1 van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken, die aangewezen wordt tot een van de betrekkingen bedoeld in artikel 2, verlof toegekend voor een opdracht van algemeen nut, in overeenstemming met artikel 102, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen.
Art. 10.De secretaris of het personeelslid van de griffies of de parketten aangewezen tot een van de betrekkingen bedoeld in artikel 2, die zich in een statutair verband bevindt, wordt ter beschikking gesteld en vervangen in zijn oorspronkelijke betrekking.
Deze periode van de opdracht of de terbeschikkingstelling wordt echter gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit gedurende dewelke hij zijn rechten op bevordering en op bevordering in zijn weddeschaal behoudt.
Art. 11.Indien de het personeelslid zich in een contractueel verband bevindt met de Minister van Justitie, biedt zijn werkgever hem een schorsing van zijn arbeidsovereenkomst aan voor de gehele duur van zijn terbeschikkingstelling.
Gedurende deze periode behoudt hij evenwel zijn rechten op bevordering in zijn weddeschaal.
Art. 12.Tijdens de opdracht of de terbeschikkingstelling behoudt het personeelslid van het secretariaat de laatste evaluatievermelding die hem werd toegekend
Art. 13.De personeelsleden van het secretariaat zijn onderworpen aan het hiërarchisch gezag van de voorzitter. Het personeelslid blijft echter onderworpen aan de regels van de tuchtregeling die van toepassing waren in zijn dienst van herkomst. In geval van tuchtprocedure wordt de voorzitter gehoord door de bevoegde tuchtoverheden.
Art. 14.Dit besluit treedt in werking op de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 15.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX