Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 23 juni 2010
gepubliceerd op 13 juli 2010

Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2010024228
pub.
13/07/2010
prom.
23/06/2010
ELI
eli/besluit/2010/06/23/2010024228/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

23 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen voorziet in de omzetting, voor wat betreft de federale bevoegdheden, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en van richtlijn 2008/105 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG. De eerstgenoemde Richtlijn 2000/60/EG dateert van 23 oktober 2000, trad in werking op 22 december 2000 en diende uiterlijk op 22 december 2003 omgezet te zijn in Belgisch recht. De federale Staat heeft deze omzetting verricht door de volgende omzettingsteksten : -de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België; - de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu en de volksgezondheid; - het OSPAR-Verdrag; - de Internationale Schelde- en Maasverdragen.

Het aannemen van de Richtlijn 2008/105, een « dochterrichtlijn » van de Richtlijn 2000/60, op datum van 16 december 2008, geeft ons de kans om de bestaande omzetting van de richtlijn 2000/60 door te lichten en waar nodig te optimaliseren. De nauwe verwevenheid tussen beide richtlijnen maakt dat de omzetting in één koninklijk besluit verricht zal worden, met als uiterste datum 13 juli 2010, opgelegd als deadline voor de omzetting van de Richtlijn 2008/105.

Deze keuze heeft tot gevolg dat een balans moet gevonden worden tussen enerzijds het instellen van een nationaal/federaal proces dat in de toekomst moet leiden tot het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand en anderzijds het voldoende afdekken van de in de het verleden al gemaakte inspanningen, op basis van voormelde regelgeving, om tot deze goede oppervlaktewatertoestand te komen. Dit heeft onvermijdelijk tot gevolg dat een aantal bepalingen in het voorliggende ontwerp van besluit deadlines bevatten die gelegen zijn in de periode voor de inwerkingtreding van dit besluit. Dit heeft evenwel geen impact op de rechtsonderhorigen, aangezien de verplichtingen die opgenomen zijn in het voorliggende ontwerp van besluit enkel rusten op de federale bevoegde diensten, zoals omschreven in artikel 2 van dit besluit. Deze deadlines zijn in belangrijke mate gerespecteerd in de praktijk door de bevoegde federale diensten, met als belangrijkste actie het vaststellen van een maatregelenprogramma op 22 december 2009, zoals bepaald in artikel 22, § 1.

Het betreffende maatregelenprogramma is in december 2009 enkel ondertekend door de Staatssecretaris voor Mobiliteit, bevoegd voor het Mariene Milieu, omdat enkel voor wat betreft de federale bevoegdheid betreffende het mariene milieubeleid nieuwe engagementen aangegaan zijn. De andere engagementen die opgenomen zijn in dit maatregelenprogramma waren reeds aangegaan vóór 22 december 2009.

De nationale samenwerking met de andere bevoegde overheden, met in het bijzonder de gewesten, zal plaatsvinden binnen het kader van het « Samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid ». In artikel 1, lid 2, 3° van dit samenwerkingsakkoord is voorzien dat overleg gepleegd moet worden « om te komen tot een gecoördineerde uitvoering van de aanbevelingen en beslissingen van internationale organisaties ». De internationale samenwerking, met name de samenwerking met Nederland en Frankrijk in het kader van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde, gebeurt dan weer binnen het Scheldeverdrag. Deze samenwerkingsmodaliteiten worden voor het goede begrip van deze procedure nog eens expliciet vermeld in artikel 3, § 3.

Er wordt afgeweken van het advies 48.135/3 van de Raad van State wat betreft paragraaf 7, aangezien artikel 12 wel degelijk de verplichtingen van de bevoegde federale diensten bepaalt en aldus omgezet moet worden.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaars, De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

23 JUNI 2010. - Koninklijk besluit betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 37;

Gelet op de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België, artikel 6, gewijzigd bij de wet van 17 september 2005;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 maart 2010;

Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 30 maart 2010;

Gelet op advies 48.135/3 van de Raad van State, gegeven op 11 mei 2010, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister, de Minister van Landsverdediging, de Minister van Wetenschapsbeleid, de Minister van Klimaat en Energie, de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid en van Richtlijn 2008/105 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG.

Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « kaderrichtlijn water » : Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader van communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;2° « oppervlaktewateren » : de kustwateren en, voor zover het de chemische toestand betreft, ook de territoriale zee;3° « kustwateren » : de wateren binnen de zeegebieden gelegen aan de landzijde van een lijn waarvan elk punt zich bevindt op een afstand van één zeemijl zeewaarts van het dichtstbijzijnde punt van de basislijn; 4°« goede oppervlaktewatertoestand » : de toestand van de oppervlaktewateren waarvan zowel de ecologische als de chemische toestand ten minste « goed » zijn; 5°« oppervlaktewatertoestand » : de algemene aanduiding van de toestand van de oppervlaktewateren, bepaald door de ecologische of de chemische toestand ervan, en wel door de slechtste van beide toestanden; 6° « stroomgebiedsdistrict » : het gebied van land en zee, gevormd door één of meer aan elkaar grenzende stroomgebieden met de bijbehorende grond- en kustwateren, dat overeenkomstig artikel 3, § 1, als de voornaamste eenheid voor stroomgebiedsbeheer is omschreven;7° « stroomgebied » : een gebied vanwaar al het over het oppervlak lopende water via een reeks stromen, rivieren en eventueel meren door één riviermond, estuarium of delta in zee stroomt;8° « Scheldeverdrag » : Scheldeverdrag van 3 december 2002;9° « DG Leefmilieu » : het directoraat-generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu;10° « milieudoelstellingen » : de doelstellingen vermeld in artikel 4;11° « sterk veranderd waterlichaam » : een oppervlaktewaterlichaam dat door fysische wijzigingen ingevolge menselijke activiteiten wezenlijk is veranderd van aard zoals door de minister is aangeduid overeenkomstig de bepalingen van bijlage I;12° « oppervlaktewaterlichaam » : een onderscheiden oppervlaktewater van aanzienlijke omvang, zoals een strook kustwater;13° « goed ecologisch potentieel » : de toestand van een sterk veranderd waterlichaam, aldus ingedeeld overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage IV;14° « goede ecologische toestand » : de toestand van de overeenkomstig bijlage IV als zodanig ingedeelde kustwateren;15° « ecologische toestand » : een aanduiding van de kwaliteit van de structuur en het functioneren van aquatische ecosystemen die met de kustwateren zijn geassocieerd, ingedeeld overeenkomstig bijlage IV;16° « goede chemische toestand » : de chemische toestand die vereist is om te voldoen aan de milieudoelstellingen voor de territoriale zee, vastgesteld in artikel 4, zijnde de chemische toestand van de territoriale zee waarin de concentraties van verontreinigende stoffen niet boven de milieukwaliteitsnormen liggen die zijn : a) vermeld in deel A van bijlage VIII, zoals toegepast overeenkomstig de in deel B van bijlage VIII vastgestelde voorschriften;of b) in de plaats van de in deel A van bijlage VIII vermelde normen, voor bepaalde categorieën oppervlaktewateren, vastgesteld voor sediment en/of biota, overeenkomstig de in deel C van bijlage VIII opgenomen voorschriften;17° « verontreinigende stof » : iedere stof die tot verontreiniging kan leiden, met name de in bijlage VII genoemde stoffen; 18°« milieukwaliteitsnorm » : de concentratie van een bepaalde verontreinigende stof of groep van verontreinigende stoffen in water, in sediment of in biota die ter bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu niet mag worden overschreden; 19° « prioritaire stoffen » : stoffen vermeld in bijlage IX, inclusief de prioritaire gevaarlijke stoffen;20° « gevaarlijke stoffen » : toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen, en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid;21° « beschermde mariene gebieden » : de gebieden aangeduid overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België;22° « waterdiensten » : alle diensten die ten behoeve van de huishoudens, openbare instellingen en andere economische actoren voorzien in onttrekking, opstuwing, opslag, behandeling en distributie van oppervlaktewater;23° « watergebruik » : waterdiensten, alsmede elke andere overeenkomstig artike1 13 en bijlage I geïdentificeerde activiteit met significante gevolgen voor de toestand van water. Deze definitie geldt voor de economische analyse overeenkomstig artikel 13 en bijlage II, b) ; 24° « emissiegrenswaarde » : de massa, uitgedrukt in bepaalde specifieke parameters, de concentratie en/of het niveau van een emissie, die of dat gedurende één of meer vastgestelde perioden niet mag worden overschreden.De emissiegrenswaarden kunnen ook voor bepaalde groepen, families of categorieën van stoffen worden vastgesteld.

De grenswaarden voor de emissies van stoffen gelden normaliter op het punt waar de emissies de installatie verlaten en worden bepaald zonder rekening te houden met een eventuele verdunning. Voor indirecte lozingen in water mag bij de bepaling van de emissiegrenswaarden van de installatie rekening worden gehouden met het effect van een zuiveringsstation, op voorwaarde dat een equivalent niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel wordt gewaarborgd en dat zulks niet leidt tot een hoger niveau van verontreiniging van het milieu; 25° « emissiebeheersingsmaatregelen » : beheersingsmaatregelen die een specifieke emissiebeperking vereisen, bijvoorbeeld een emissiegrenswaarde, of anderszins grenzen of voorwaarden stellen aan de gevolgen, de aard of andere kenmerken van emissies of bedrijfsomstandigheden die de emissies beïnvloeden;26° « CCIM » : coördinatiecomité op basis van het samenwerkingsakkoord van 5 april 1995 tussen de federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met betrekking tot het internationaal milieubeleid;27° « BMM » : de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 29 september 1997 houdende overdracht van de Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en Schelde-estuarium naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;28° « bevoegde federale diensten » : de BMM, de Marinecomponent, de Algemene Directie Energie en de Algemene Directie Kwaliteit en Veiligheid van de FOD Economie, het DG Leefmilieu, het directoraat-generaal Maritiem Vervoer van de FOD Mobiliteit en elke andere federale dienst met bevoegdheden die een impact hebben op de doelstellingen vermeld in artikel 4, § 1.

Art. 3.§ 1. De oppervlaktewateren behoren tot het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde, zoals bepaald in artikel 1, d) van het Scheldeverdrag. § 2. De minister is belast met de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

Het DG Leefmilieu is belast met de administratieve voorbereiding van de federale coördinatie van de vaststelling en de uitvoering van de nodige maatregelen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.

Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten kunnen zich laten bijstaan door elke publieke of private natuurlijke persoon of rechtspersoon die zij nuttig achten bij de uitvoering van de hun door de wet en dit besluit toegewezen bevoegdheden. § 3. Het DG Leefmilieu en de bevoegde federale diensten werken samen met de bevoegde regionale diensten binnen het CCIM en met de partijen van het Scheldeverdrag bij de uitvoering van dit besluit.

Art. 4.§ 1. De op basis van artikel 17 op te stellen maatregelenprogramma's zijn erop gericht : 1° de achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren te voorkomen;2° de oppervlaktewateren te beschermen, verbeteren en herstellen teneinde een goede toestand van de oppervlaktewateren overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;3° in voorkomend geval, de oppervlaktewateren als sterk veranderd waterlichaam te beschermen en te verbeteren teneinde een goed ecologisch potentieel en een goede chemische toestand van het oppervlaktewater overeenkomstig bijlage IV te bereiken tegen uiterlijk 22 december 2015, verlengbaar volgens de bepalingen van dit besluit;4° de verontreiniging door prioritaire stoffen geleidelijk te doen verminderen tegen uiterlijk 22 december 2015 en de emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke prioritaire stoffen stop te zetten of geleidelijk te beëindigen. § 2. De bevoegde federale diensten houden rekening met het beginsel van terugwinning van de kosten van waterdiensten, met inachtneming van de economische analyse volgens bijlage II, en met het beginsel dat de vervuiler betaalt.

Art. 5.Voor de beschermde mariene gebieden wordt uiterlijk tegen 22 december 2015 voldaan aan alle normen en doelstellingen in dit besluit, voor zover niet anders is bepaald in de wet marien milieu en de uitvoeringsbesluiten tot aanduiding van de beschermde mariene gebieden..

Art. 6.Wanneer meer dan een van de doelstellingen van de artikelen 4 en 5 betrekking heeft op de oppervlaktewateren is de strengste doelstelling van toepassing.

De minister zorgt ervoor dat ingeval van toepassing van de artikelen 7, 8, 9, 11 en 12 ten minste hetzelfde beschermingsniveau wordt gewaarborgd als de bestaande Gemeenschapswetgeving.

Art. 7.§ 1. De minister kan de oppervlaktewateren als sterk veranderd aanduiden indien : 1° de voor het bereiken van een goede ecologische toestand noodzakelijke wijzigingen van de hydromorfologische kenmerken van dit waterlichaam significante negatieve effecten zouden hebben op : a) het milieu in bredere zin;b) de scheepvaart, met inbegrip van havenfaciliteiten, of recreatie;c) de waterhuishouding, de bescherming tegen overstromingen, de afwatering;d) andere even belangrijke duurzame activiteiten voor de menselijke ontwikkeling;2° het nuttige doel dat met de veranderde aard van het waterlichaam gediend wordt, om redenen van technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten redelijkerwijs niet kan worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstiger middelen;3° de aanduiding het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend verhindert of bemoeilijkt en verenigbaar is met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied. § 2. Het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt het aanduiden van de oppervlaktewateren als kunstmatig of sterk veranderd en de redenen daarvoor en herziet de aanduiding ervan om de zes jaar.

Art. 8.§ 1. De minister kan de termijnen vermeld in artikel 4 verlengen mits de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren niet verder verslechtert en aan de voorwaarden in § 2 wordt voldaan. § 2. De voorwaarden waaraan de verlenging van de termijnen cumulatief moet voldoen, zijn : 1° alle noodzakelijke verbeteringen in de toestand van de oppervlaktewateren kunnen redelijkerwijs niet binnen de termijnen vermeld in artikel 4 worden bereikt om ten minste één van de volgende redenen : a) de vereiste verbeteringen zijn technisch slechts haalbaar in perioden die de gestelde termijn overschrijden;b) de verwezenlijking van de verbeteringen binnen de termijn zou onevenredig kostbaar zijn;c) de natuurlijke omstandigheden beletten een tijdige verbetering van de toestand van de oppervlaktewateren;d) de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;2° de minister beperkt de verlengingen tot maximaal twee bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt;3° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt : a) de verlenging van de termijn en de redenen;b) de maatregelen die noodzakelijk zijn om de oppervlaktewateren vóór het verstrijken van de verlengde termijn geleidelijk in de vereiste toestand te brengen;c) de redenen van de vertraging bij de operationalisering van deze maatregelen;d) het vermoedelijke tijdschema voor de uitvoering van deze maatregelen;4° in de bijwerkingen van het stroomgebiedsbeheersplan, neemt de minister een evaluatie van de uitvoering van die maatregelen alsmede een overzicht van eventuele bijkomende maatregelen op.

Art. 9.§ 1. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vaststellen dan de doelstellingen vermeld in artikel 4, wanneer : 1° de oppervlaktewateren in een zodanige mate door menselijke activiteiten zijn aangetast zoals bepaald in artikel 11, § 1, of 2° hun natuurlijke gesteldheid van dien aard is dat het bereiken van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn. § 2. De minister kan voor de oppervlaktewateren minder strenge milieudoelstellingen vastleggen wanneer aan de volgende voorwaarden cumulatief wordt voldaan : 1° aan de ecologische en sociaal-economische behoeften die door de menselijke activiteiten worden gediend, kan niet worden voldaan met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen die geen onevenredig hoge kosten met zich meebrengen;2° de bevoegde federale diensten dragen er zorg voor dat voor de oppervlaktewateren de best mogelijke ecologische en chemische toestand wordt bereikt die haalbaar is, gezien de redelijkerwijs niet te vermijden effecten vanwege de aard van de menselijke activiteiten of verontreiniging;3° er treedt geen verdere achteruitgang op in de toestand van de aangetaste oppervlaktewateren;4° het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 24, vermeldt de vaststelling van minder strenge milieudoelstellingen en de redenen daarvoor;5° de minister toetst om de zes jaar de milieudoelstellingen;6° de aanduiding verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van gemeenschapsvoorschriften op milieugebied. § 3. De minister kan aan lozingspunten grenzende mengzones aanduiden.

In die mengzones mogen de concentraties van één of meer stoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage VIII de desbetreffende milieukwaliteitsnormen overschrijden, mits : 1° dit geen gevolgen heeft voor de naleving van deze normen in de rest van het oppervlaktewaterlichaam;2° de omvang van elke mengzone beperkt is tot de nabijheid van het lozingspunt en proportioneel is, rekening houdend met de concentraties van de verontreinigende stoffen op het lozingspunt en de voorwaarden voor de emissies van verontreinigende stoffen in de voorafgaande reguleringen, zoals toestemming en/of vergunningen.

Art. 10.§ 1. De bevoegde federale diensten maken geen inbreuk op hun verplichtingen uit hoofde van dit besluit in geval van een overschrijding van milieukwaliteitsnormen indien aangetoond kan worden dat : 1° de overschrijding te wijten is aan een buiten de nationale rechtsmacht gelegen verontreinigingsbron;en 2° ten gevolge van die grensoverschrijdende verontreiniging geen effectieve maatregelen genomen konden worden om de betrokken milieukwaliteitsnormen na te leven, en 3° de in artikel 3 bepaalde coördinatiemechanismen toegepast zijn en in voorkomend geval de bepalingen van de artikelen 8, 9 en 11 gebruikt zijn voor de door de grensoverschrijdende verontreiniging getroffen oppervlaktewateren. § 2. Het DG Leefmilieu gebruikt het in artikel 23 bepaalde mechanisme om de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in de paragraaf 1 bedoelde omstandigheden de nodige informatie te verstrekken en een overzicht te geven van de maatregelen die in verband met de grensoverschrijdende verontreiniging in het betrokken stroomgebiedsbeheersplan zijn genomen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit artikel 26.

Art. 11.§ 1. Een tijdelijke achteruitgang van de toestand van de oppervlaktewateren is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de achteruitgang : 1° het resultaat is van omstandigheden die zich door een natuurlijke oorzaak of overmacht voordoen en uitzonderlijk is of niet redelijkerwijze was te voorzien, bijvoorbeeld extreme overstromingen of lange droogteperioden;2° het gevolg is van omstandigheden die zijn veroorzaakt door redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen. § 2. De tijdelijke achteruitgang zoals omschreven in paragraaf 1, is niet strijdig met de bepalingen van dit besluit, indien de volgende voorwaarden cumulatief zijn voldaan : 1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om verdere achteruitgang van de toestand te voorkomen teneinde het bereiken van de doelstellingen van dit besluit voor andere, niet door die omstandigheden getroffen waterlichamen niet in het gedrang te brengen;2° het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de voorwaarden waaronder uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden mogen worden aangevoerd, met inbegrip van de vaststelling van passende indicatoren;3° de bevoegde federale diensten nemen de maatregelen die in dergelijke uitzonderlijke omstandigheden moeten worden genomen, in het maatregelenprogramma op.De maatregelen mogen het herstel van de kwaliteit van de oppervlaktewateren niet in de weg staan wanneer die omstandigheden niet meer bestaan; 4° de minister evalueert jaarlijks de gevolgen van de uitzonderlijke of redelijkerwijs niet te voorziene omstandigheden.Onder voorbehoud van de redenen vermeld in artikel 8, § 2, 1°, nemen de bevoegde federale diensten alle haalbare maatregelen om de oppervlaktewateren zo snel als redelijkerwijs haalbaar te herstellen in de toestand waarin zij zich bevonden voordat de effecten van die omstandigheden intraden; 5° de tijdelijke achteruitgang verhindert of bemoeilijkt het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en is verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied;6° in de volgende bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan staat een overzicht van de effecten van de omstandigheden en van de maatregelen die zijn of zullen worden genomen.

Art. 12.§ 1. De volgende gevallen vormen geen inbreuk op de bepalingen van dit besluit : 1° het niet-bereiken van een goede ecologische toestand, of, in voorkomend geval, een goed ecologisch potentieel, of het niet voorkomen van de achteruitgang van de toestand van het oppervlaktewaterlichaam is het gevolg van nieuwe veranderingen van de fysische kenmerken van het oppervlaktewaterlichaam;2° het niet-voorkomen van achteruitgang van een zeer goede toestand van een oppervlaktewaterlichaam naar een goede toestand is het gevolg van nieuwe duurzame activiteiten van menselijke ontwikkeling. § 2. De volgende voorwaarden moeten daarbij cumulatief worden voldaan : 1° de bevoegde federale diensten ondernemen alle haalbare stappen om de negatieve effecten op de toestand van het waterlichaam tegen te gaan;2° de minister vermeldt de redenen voor die veranderingen of wijzigingen en licht deze toe in het stroomgebiedsbeheersplan, vermeld in artikel 22, en toetst de doelstellingen om de zes jaar;3° de redenen voor die veranderingen of wijzigingen zijn van hoger openbaar belang of het nut van het bereiken van de in paragraaf 1 vermelde doelstellingen voor milieu en samenleving wordt overtroffen door het nut van de nieuwe veranderingen en wijzigingen voor de gezondheid van de mens, de handhaving van de veiligheid van de mens of duurzame ontwikkeling;4° het nuttige doel dat met die veranderingen of wijzigingen van het waterlichaam wordt gediend, kan vanwege technische haalbaarheid of onevenredig hoge kosten niet worden bereikt met andere, voor het milieu aanmerkelijk gunstigere middelen;5° deze gevallen verhinderen of bemoeilijken het bereiken van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in andere waterlichamen van het internationaal stroomgebiedsdistrict van de Schelde niet blijvend en zijn verenigbaar met de andere regelgeving tot uitvoering van Gemeenschapsvoorschriften op milieugebied.

Art. 13.§ 1. Het DG Leefmilieu maakt voor de oppervlaktewateren, overeenkomstig de technische specificaties van de bijlagen I en II en uiterlijk op 22 december 2005 : 1° een analyse van de kenmerken van de oppervlaktewateren;2° een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van de oppervlaktewateren;3° een economische analyse van het watergebruik. § 2. De BMM toetst de analyse en de beoordeling, zoals vermeld in paragraaf 1, ten laatste op 22 december 2013 en vervolgens om de zes jaar. Indien nodig worden de analyse en de beoordeling bijgewerkt.

Art. 14.Het DG Leefmilieu legt een register aan van binnen de oppervlaktewateren gelegen beschermde mariene gebieden. Het register omvat minstens de in bijlage III bedoelde beschermde mariene gebieden en wordt voortdurend bijgewerkt.

Art. 15.§ 1. De BMM stelt de monitoringprogramma's voor de voortgaande beoordeling van de milieutoestand van het mariene milieu op en voert deze uit. § 2. De BMM pleegt overleg met het DG Leefmilieu teneinde de monitoringprogramma's af te stemmen op de andere fasen voor het bereiken door de bevoegde federale diensten van een goede oppervlaktewatertoestand.

Art. 16.§ 1. Het monitoringprogramma houdt inzake de oppervlaktewateren de volgende elementen in : 1° het volume en het niveau of snelheid van de stroming, voor zover van belang voor de ecologische en chemische toestand en het ecologische potentieel;2° de ecologische en chemische toestand en het ecologisch potentieel;3° de aanzet tot een analyse van de langetermijntendenzen binnen de concentraties van de in deel A van bijlage VII vermelde prioritaire stoffen die de tendens hebben te accumuleren in sediment en/of biota, met bijzondere aandacht voor de stoffen 2, 5, 6, 7, 12, 15, 16, 17, 18, 20, 21, 26, 28 en 30, teneinde, indien nodig, maatregelen te kunnen nemen die erop gericht zijn dat dergelijke concentraties niet significant toenemen in sediment en/of de betrokken biota.De meetfrequentie in sediment en/of biota wordt zodanig vastgesteld dat zij voldoende gegevens voor een betrouwbare analyse van langetermijntendenzen oplevert. Als richtsnoer geldt dat de monitoring elke drie jaar wordt uitgevoerd, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen. § 2. Het monitoringprogramma houdt inzake de beschermde mariene gebieden de aanvullende specificaties van de uitvoeringsregelgeving van de communautaire wetgeving in krachtens welke de afzonderlijke beschermde mariene gebieden zijn ingesteld. § 3. De monitoring gebeurt volgens de voorschriften vermeld in bijlage IV.

Art. 17.§ 1. Het DG Leefmilieu coördineert de federale opstelling van een ontwerp van maatregelenprogramma om de doelstellingen in artikel 4 te bereiken. Vervolgens legt het DG Leefmilieu dit ontwerp voor aan de minister ter ondertekening. Indien nieuwe maatregelen genomen worden, leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening. § 2. Het maatregelenprogramma houdt rekening met de resultaten van de door artikel 13 voorgeschreven analyses en kan verwijzen naar maatregelen die voortvloeien uit andere federale reglementeringen.

Art. 18.§ 1. De maatregelenprogramma's omvatten de basismaatregelen die gelden als minimumvereisten. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, delen A en B. § 2. De maatregelenprogramma's omvatten tevens de aanvullende maatregelen, die gelden als aanvulling op de basismaatregelen. Deze omvatten de maatregelen vermeld in bijlage V, deel C, zonder limitatief te zijn.

Art. 19.§ 1. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt : 1° zorgt het DG Leefmilieu ervoor dat : a) de oorzaken van het eventuele falen worden onderzocht;b) de verleende vergunningen, machtigingen en gebruikersvoorwaarden onderzocht en zo nodig een herziening voorgesteld wordt aan de bevoegde minister;2° coördineert het DG Leefmilieu de federale opstelling van een voorstel van eventuele aanvullende maatregelen, waaronder indien nodig de vaststelling van strengere milieukwaliteitsnormen, overeenkomstig de procedures van bijlage IV.Daarna leggen de bevoegde federale diensten dit ontwerp voor aan hun voogdijminister(s) ter ondertekening. § 2. Wanneer uit monitoringgegevens of andere gegevens blijkt dat de doelstellingen vermeld in artikel 4 voor de oppervlaktewateren vermoedelijk niet kunnen worden bereikt, zorgt de BMM ervoor dat de monitoringsprogramma's getoetst en zo nodig bijgesteld worden.

Art. 20.Indien de doelstellingen vermeld in artikel 4 vermoedelijk niet zullen worden bereikt ingevolge redelijkerwijs niet te voorziene of uitzonderlijke omstandigheden die het gevolg zijn van natuurlijke oorzaken of overmacht, met name omvangrijke overstromingen of lange droogteperioden, kan de minister besluiten dat aanvullende maatregelen niet haalbaar zijn, onder voorbehoud van artikel 11.

Art. 21.Ter uitvoering van de basismaatregelen vermeld in artikel 18 en bijlage V, nemen de bevoegde federale diensten alle passende maatregelen opdat de verontreiniging van de oppervlaktewateren niet toeneemt, zonder dat dit direct of indirect tot meer verontreiniging van de oppervlaktewateren mag leiden. De laatstgenoemde voorwaarde geldt evenwel niet indien daardoor meer verontreiniging aan het milieu in zijn geheel aangebracht zou worden.

Art. 22.§ 1. De bevoegde ministers ondertekenen het eerste maatregelenprogramma uiterlijk op 22 december 2009, op voorlegging van het DG Leefmilieu. De maatregelen moeten ten laatste op 22 december 2012 in uitvoering zijn. § 2. Vervolgens toetst de minister het maatregelenprogramma om de zes jaar. In voorkomend geval herzien de bevoegde federale diensten het maatregelenprogramma. De nieuwe of herziene maatregelen moeten ten laatste drie jaar na de vaststelling operationeel zijn.

Indien de bevoegde federale diensten in het kader van een herzien programma nieuwe of herziene maatregelen nemen, moeten deze binnen drie jaar na hun vaststelling in uitvoering zijn.

Art. 23.Wanneer het DG Leefmilieu of een andere bevoegde federale dienst, binnen het kader van zijn bevoegdheidspakket, een probleem constateert dat gevolgen heeft voor de oppervlaktewateren, maar dat niet op nationaal niveau kan worden opgelost, kan hij dat probleem, via de geëigende kanalen, voorleggen aan de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten en daarbij aanbevelingen doen voor de oplossing ervan.

Art. 24.§ 1. De bevoegde federale diensten dragen bij aan de opstelling van een enkel internationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het Scheldeverdrag, of van een nationaal stroomgebiedsbeheersplan, binnen het CCIM. Indien geen uniek stroomgebiedsheersplan tot stand komt op internationaal of op nationaal niveau, stellen de bevoegde federale diensten een stroomgebiedsbeheersplan op voor de oppervlaktewateren. § 2. Het stroomgebiedsbeheersplan vermeldt de in bijlage VI opgenomen informatie. § 3. Het stroomgebiedsbeheersplan kan aangevuld worden met een meer gedetailleerd programma en beheersplan voor de oppervlaktewateren of per sector, aangelegenheid of watertype, waarin specifieke aspecten van het waterbeheer behandeld worden. § 4. Het stroomgebiedsbeheersplan wordt uiterlijk op 22 december 2009 gepubliceerd bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad en in volledige vorm op de portaalsite van de federale overheid en via minstens één bijkomend medium, waarna het om de zes jaar getoetst en bijgesteld wordt.

Art. 25.Het DG Leefmilieu publiceert de volgende documenten op de federale portaalsite en door een bijkomend communicatiemiddel en legt ze voor aan het publiek voor schriftelijke opmerkingen, gedurende een periode van zes maanden : a) een tijdschema en werkprogramma voor de opstelling van het plan, met inbegrip van de vermelding van de te nemen raadplegingsmaatregelen, minstens drie jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;b) een tussentijds overzicht van de belangrijke waterbeheerskwesties die zijn vastgesteld in het stroomgebied, minstens twee jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;c) kopieën van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan, minstens één jaar vóór het begin van de periode waarop het plan betrekking heeft;d) de hierboven vermelde documenten in het kader van de bijwerking van stroomgebiedsbeheersplannen. Te dien einde wordt een publieksraadpleging aangekondigd, uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang ervan, door een bericht in het Belgisch Staatsblad, op de federale portaalsite en via het bijkomend communicatiemiddel.

Op schriftelijk verzoek wordt inzage gegeven in de bij de opstelling van het ontwerp van stroomgebiedsbeheersplan gebruikte achtergronddocumenten en -informatie.

Art. 26.§ 1. Het DG Leefmilieu zendt, via de geëigende kanalen, de Europese Commissie en eventuele andere betrokken lidstaten afschriften van het stroomgebiedsbeheersplan van de oppervlaktewateren en alle latere bijgestelde versies binnen drie maanden na publicatie daarvan toe. § 2. Het DG Leefmilieu legt, via de geëigende kanalen beknopte verslagen aan de Europese Commissie voor met betrekking tot de vereiste analyses vermeld in artikel 13 en de monitoringsprogramma's vermeld in artikel 15 die ten behoeve van het eerste stroomgebiedsbeheersplan zijn uitgevoerd binnen drie maanden na hun voltooiing. § 3. Binnen de drie jaar na de publicatie van elk stroomgebiedsbeheersplan of van elke bijstelling overeenkomstig artikel 22, legt het DG Leefmilieu, via de geëigende kanalen, een tussentijds verslag voor over de vooruitgang in de uitvoering van het geplande maatregelenprogramma.

Art. 27.§ 1. Op basis van de overeenkomstig artikelen 13 en 15, krachtens Verordening (EG) nr. 166/2006 verzamelde informatie, alsook andere beschikbare gegevens, stelt BMM voor de oppervlaktewateren een inventaris op, met inbegrip van kaarten indien deze beschikbaar zijn, van de emissies, lozingen en verliezen van alle in deel A van bijlage VII vermelde prioritaire stoffen en verontreinigende stoffen, waar passend, met inbegrip van hun concentraties in sedimenten en biota. § 2. De referentieperiode voor de schatting van de waarden van verontreinigende stoffen die in de in paragraaf 1 bedoelde inventarissen worden opgenomen, is één jaar tussen 2008 en 2010. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik vallen, kunnen deze waarden echter worden berekend als gemiddelde over de jaren 2008, 2009 en 2010. § 3. Het DG Leefmilieu stelt de Europese Commissie, via de geëigende kanalen, in overeenstemming met de rapporteringsverplichtingen uit hoofde van artikel 26, in kennis van de overeenkomstig paragraaf 1 opgestelde inventarissen met inbegrip van de desbetreffende referentieperioden. § 4. Het DG Leefmilieu actualiseert de inventaris als onderdeel van de toetsing van de in artikel 13 bedoelde analyses. De referentieperiode voor de vaststelling van de waarden in de bijgestelde inventarissen is het jaar vóór de afronding van die analyse. Voor prioritaire stoffen of verontreinigende stoffen die onder de omzettingsregelgeving van Richtlijn 91/414/EEG vallen, mogen de waarden worden berekend als het gemiddelde van de drie jaren vóór de afronding van die analyse. Het DG Leefmilieu publiceert de geactualiseerde inventarissen in hun geactualiseerde stroomgebiedsbeheersplannen zoals bepaald in artikel 24, § 4.

Art. 28.De Minister bevoegd voor Wetenschapsbeleid, de Minister bevoegd voor Landsverdediging, de Minister bevoegd voor Leefmilieu en Energie, de Minister bevoegd voor Ondernemen, de Minister bevoegd voor Mobiliteit en het Mariene Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 23 juni 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage I 1. OPPERVLAKTEWATEREN 1.1. Karakterisering van de oppervlaktewateren De bevoegde federale diensten maken een eerste karakterisering van de oppervlaktewateren, als oppervlaktewaterlichaam, overeenkomstig de hiernavolgende methodiek. De bevoegde federale diensten kunnen de oppervlaktewateren ten behoeve van die eerste karakterisering in een groep onderbrengen : i) De oppervlaktewateren vallen onder de categorie kustwateren of worden aangemerkt als sterk veranderd oppervlaktewaterlichaam. ii) Voor elke oppervlaktewatercategorie worden de relevante oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict onderscheiden in typen. Het gaat hierbij om de typen die worden bepaald gebruikmakend van ofwel systeem A ofwel systeem B bepaald in punt 1.2. iii) Indien systeem A wordt gebruikt, worden de oppervlaktewaterlichamen binnen het stroomgebiedsdistrict eerst onderscheiden naar ecoregio volgens de geografische gebieden die in punt 1.2 zijn onderscheiden. De waterlichamen in iedere ecoregio worden vervolgens onderscheiden in typen oppervlaktewaterlichamen volgens de descriptoren in de tabellen van systeem A. iv) Indien systeem B wordt gebruikt, moeten een minstens even sterke mate van differentiatie bereikt worden als met systeem A zou zijn bereikt. De oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict worden onderscheiden in typen met behulp van de waarden voor de verplichte descriptoren en die facultatieve descriptoren, of combinaties van descriptoren, welke nodig zijn voor een betrouwbare afleiding van de voor dat type specifieke biologische referentieomstandigheden. v) Sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden gedifferentieerd met behulp van de descriptoren voor de oppervlaktewatercategorie die het meest lijkt op het betrokken sterk veranderde waterlichaam. vi) Het DG Leefmilieu legt de Commissie, via de geëigende kanalen een kaart of kaarten voor (in een GIS-formaat) van de geografische ligging van de typen voor met de uit hoofde van systeem A vereiste differentiatiegraad. 1.2. Ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen Kustwateren

Systeem A


Vaste typering

Descriptoren

Ecoregio

Het volgende gebied :

Noordzee

Type

Op basis van het jaargemiddelde van het zoutgehalte

< 0,5. : zoet water

0,5 tot < 5. : oligohalien

5 tot < 18. : mesohalien

18 tot < 30. : polyhalien

30 tot < 40. : euhalien

Op basis van gemiddelde diepte

Ondiep : < 30 m

Middeldiep : 30 tot 200 m

Diep : > 200 m

Systeem B


Alternatieve karakterisering

Fysische en chemische factoren die bepalend zijn voor de kenmerken van het kustwater en dientengevolge voor structuur en samenstelling van de biologische gemeenschap

Verplichte factoren

Breedtegraad

Lengtegraad

Getijverschil

Zoutgehalte

Facultatieve factoren

Stroomsnelheid

Golfslag

Gemiddelde watertemperatuur

Mengkarakteristieken

Turbiditeit

Verblijftijd (van omsloten inhammen)

Gemiddelde samenstelling van het substraat

Bereik van de watertemperatuur


1.3. Vaststellen van typespecifieke referentieomstandigheden voor typen oppervlaktewaterlichamen i) Voor elk overeenkomstig punt 1.1 gekarakteriseerd type oppervlaktewaterlichaam worden typespecifieke hydromorfologische en fysisch-chemische omstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage IV genoemde hydromorfologische en fysisch-chemische kwaliteitselementen, welke voor dat type oppervlaktewaterlichaam behoren bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 van bijlage IV. Verder worden typespecifieke biologische referentieomstandigheden bepaald die staan voor de waarden van de in punt 1.1 van bijlage IV genoemde biologische kwaliteitselementen voor dat type oppervlaktewaterlichaam bij een zeer goede ecologische toestand zoals omschreven in de toepasselijke tabel in punt 1.2 in bijlage IV. ii) Bij de toepassing van de in dit punt omschreven procedures op sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen worden verwijzingen naar zeer goede ecologische toestand opgevat als verwijzingen naar het maximale ecologische potentieel zoals omschreven in de tabel in bijlage IV, B, 2°. De waarden voor het maximale ecologische potentieel voor een waterlichaam worden om de zes jaar getoetst. iii) Typespecifieke omstandigheden zoals bedoeld in i) en ii), en typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen ruimtelijk of op modellen gebaseerd zijn, of worden afgeleid door een combinatie van die methoden te gebruiken. Wanneer het niet mogelijk is om die methoden te gebruiken, kunnen de bevoegde federale diensten voor het bepalen van dergelijke omstandigheden het advies van deskundigen inwinnen. Voor het bepalen van een zeer goede ecologische toestand met betrekking tot de concentraties van specifieke synthetische verontreinigende stoffen gelden de detectielimieten die haalbaar zijn met de technieken welke beschikbaar zijn op het tijdstip dat de typespecifieke omstandigheden moeten worden bepaald. iv) Voor op ruimte gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden vormen de bevoegde federale diensten voor de oppervlaktewateren een referentienet. Het net bevat een voldoende aantal locaties met een zeer goede toestand zodat een voldoende betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden kan worden bereikt, gelet op de variabiliteit van de waarden van de kwaliteitselementen die voor dat type oppervlaktewaterlichaam overeenkomen met een zeer goede ecologische toestand en de krachtens punt v) toe te passen modelleringstechnieken. v) Op modellen gebaseerde typespecifieke biologische referentieomstandigheden kunnen worden afgeleid met voorspellingsmodellen of terugrekenmethoden.Bij die methoden worden historische, paleologische en andere beschikbare gegevens gebruikt. De betrouwbaarheidsgraad van de waarden voor de referentieomstandigheden moet voldoende hoog zijn opdat de aldus afgeleide omstandigheden consistent en geldig voor elk type oppervlaktewaterlichaam zijn. vi) Wanneer het voor een kwaliteitselement in een type oppervlaktewaterlichaam niet mogelijk is om betrouwbare typespecifieke referentieomstandigheden vast te stellen, omdat de natuurlijke variabiliteit in dat element hoog is, niet alleen ten gevolge van seizoensschommelingen, behoeft dat element niet te worden opgenomen in de beoordeling van de ecologische toestand voor dat type oppervlaktewater. In dat geval motiveren de bevoegde federale diensten die uitsluiting in het stroomgebiedsbeheersplan. 1.4. Beoordeling van de belasting van wateren De bevoegde federale diensten verzamelen informatie over soort en omvang van de significante antropogene belastingen waaraan de oppervlaktewateren onderhevig kunnen zijn, en houden die informatie bij.

Het betreft met name : schatting en identificatie van significante verontreiniging uit puntbronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard in het kader van andere toepasselijke regelgeving; schatting en identificatie van significante verontreiniging uit diffuse bronnen, met name door in bijlage VII bedoelde stoffen, afkomstig van stedelijke, industriële, agrarische en andere installaties en activiteiten, onder meer gebaseerd op informatie die is vergaard in het kader van andere toepasselijke regelgeving; schatting en identificatie van de effecten van significante regulering van de waterstroming, met inbegrip van overbrenging en omleiding van water, op de stromingskenmerken en waterbalansen in hun geheel; identificatie van significante morfologische veranderingen van waterlichamen; schatting en identificatie van andere significante antropogene invloeden op de toestand van oppervlaktewateren, en schattingen van bodemgebruikspatronen, waaronder de identificatie van de belangrijkste industriële gebieden en visgronden. 1.5. Beoordeling van effecten De bevoegde federale diensten beoordelen in hoeverre de oppervlaktewatertoestand van lichamen gevoelig is voor de bovenvermelde vormen van belasting.

Bovenvermelde informatie die zij verzameld hebben, en alle andere relevante informatie met inbegrip van bestaande milieumonitoringsgegevens, wordt gebruikt om een beoordeling te maken van de kans dat oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebiedsdistrict niet zullen voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen die artikel 4 aan die lichamen stelt. De bevoegde federale diensten kunnen bij die beoordeling modelleringstechnieken gebruiken.

Voor lichamen waarvan is gebleken dat zij gevaar lopen niet te voldoen aan de milieukwaliteitsdoelstellingen moet, voorzover dienstig, een verdere karakterisering plaatsvinden om het ontwerp van de bij artikel 15 voorgeschreven monitoringsprogramma's en de bij artikel 17 voorgeschreven maatregelenprogramma's te optimaliseren.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage II ECONOMISCHE ANALYSE De economische analyse omvat voldoende informatie die voldoende gedetailleerd moet zijn (rekening houdend met de kosten voor het verzamelen van de relevante gegevens) voor : a) de relevante berekeningen die nodig zijn om overeenkomstig artikel 4, § 2, rekening te houden met het beginsel van de terugwinning van de kosten voor waterdiensten;b) een oordeel over de meest kosteneffectieve combinatie van maatregelen op het gebied van watergebruik die moeten worden opgenomen in het programma van maatregelen overeenkomstig artikel 18, gebaseerd op ramingen van de potentiële kosten van dergelijke maatregelen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage III BESCHERMDE GEBIEDEN 1. Het overeenkomstig artikel 14 voorgeschreven register van beschermde gebieden dient de volgende soorten beschermde gebieden te omvatten : i) gebieden die voor de bescherming van economisch significante in het water levende planten- en diersoorten zijn aangewezen; ii) waterlichamen die als recreatiewater zijn aangewezen, met inbegrip van de gebieden die als zwemwater overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België zijn aangewezen. iii) nutriëntengevoelige gebieden, met inbegrip van die welke overeenkomstig de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België zijn aangewezen als kwetsbare zones en kwetsbare gebieden, en iv) gebieden die voor de bescherming van habitats of van soorten zijn aangewezen, wanneer het behoud of de verbetering van de watertoestand bij de bescherming een belangrijke factor vormt, met inbegrip van de relevante, Natura 2000-gebieden. 2. De samenvatting van het als onderdeel van het stroomgebiedsbeheersplan vereiste register dient kaarten te omvatten waarop de ligging van elk beschermd gebied is aangegeven, alsmede een beschrijving van de communautaire, nationale of lokale wetgeving krachtens welke zij zijn aangewezen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage IV OPPERVLAKTEWATERTOESTAND A. Kwaliteitselementen voor de klasse-indeling naar ecologische toestand 1° Kustwater Biologische elementen Samenstelling, abundantie en biomassa van het fytoplankton Samenstelling en abundantie van de overige waterflora Samenstelling en abundantie van de bentische ongewervelde fauna Hydromorfologische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen Morfologische elementen Dieptevariatie Structuur en substraat van de kustbodem Structuur van de getijdenzone Getijdenregime Overheersende stroomrichtingen Golfslag Chemische en fysisch-chemische elementen ter ondersteuning van de biologische elementen Algemeen Doorzicht Thermische omstandigheden Zuurstofhuishouding Zoutgehalte Nutriënten Specifieke verontreinigende stoffen Verontreiniging door alle prioritaire stoffen waarvan is vastgesteld dar zij in het waterlichaam worden geloosd. Verontreiniging door andere stoffen waarvan is vastgesteld dat zij in significante hoeveelheden in het waterlichaam worden geloosd. 2° sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen Voor sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gelden de kwaliteitselementen van de voornoemde categorie natuurlijk oppervlaktewater, en wel die waarmee het betrokken sterk veranderd waterlichaam de grootste overeenkomst vertoont. B. Normatieve definities van ecologische toestandsklassen Tabel Algemene definitie voor kustwateren In de volgende tekst wordt een algemene definitie gegeven van ecologische kwaliteit. Ten behoeve van de klasse-indeling staan de waarden voor de kwaliteitselementen van de ecologische toestand voor de kustwateren hieronder.

Definitie

Zeer goed

Goed

Matig

Algemeen

Er zijn geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen in de waarden van de fysisch-chemische en hydromorfologische Kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam ten opzichte van wat normaal is voor dat type in onverstoorde staat.

De waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het oppervlakte-waterlichaam zijn normaal voor dat type in onverstoorde staat, en er zijn geen of slechts zeer geringe tekenen van verstoring.

Dit zijn de typespecifieke omstandigheden en gemeenschappen.

De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam vertonen een geringe mate van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten, maar wijken slechts licht af van wat normaal is voor het type oppervlakte-waterlichaam in onverstoorde staat.

De waarden van de bio-logische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam wijken matig af van wat normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat. De waarden vertonen matige tekenen van verstoring ten gevolge van menselijke activiteiten en zijn significant meer verstoord dan bij een goede toestand.

Wateren waarvan de toestand minder dan matig is, worden als ontoereikend of slecht ingedeeld : a) wateren die tekenen van sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin de relevante biologische gemeenschappen sterk afwijken van wat normaal is voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat, worden als ontoereikend ingedeeld;b) wateren die tekenen van zeer sterke wijzigingen vertonen in de waarden van de biologische kwaliteitselementen voor het type oppervlaktewaterlichaam en waarin grote delen van de relevante biologische gemeenschappen die normaal zijn voor dat type oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat ontbreken, worden als slecht ingedeeld.1° Definities voor zeer goede, goede en matige ecologische toestand in kustwateren Biologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Fytoplankton

Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa komen overeen met de onverstoorde staat. De gemiddelde fyto-planktonbiomassa komt overeen met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden en is niet zodanig dat het typespecifieke doorzicht significant is gewijzigd.

Er is planktonbloei met een frequentie en intensiteit die overeenkomt met de typespecifieke fysisch-chemische omstandigheden.

Samenstelling en abundantie van fytoplanktontaxa vertonen lichte tekenen van verstoring.

Er zijn lichte veranderingen in de biomassa ten opzichte van de typespecifieke omstandigheden. Die veranderingen wijzen niet op een versnelde algengroei die leidt tot een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen of de waterkwaliteit.

Er kan zich een lichte stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de typespecifieke planktonbloei.

Samenstelling en abundantie van de planktontaxa vertonen tekenen van matige verstoring.

De algenbiomassa ligt aanzienlijk buiten wat normaal is voor de typespecifieke omstandigheden, zodat zij effecten heeft op de overige biologische kwaliteitselementen.

Er kan zich een matige stijging voordoen in de frequentie en intensiteit van de planktonbloei. In de zomermaanden kan een persistente bloei voorkomen.

Macroalgen en angiospermen

Alle voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onver-stoorde staat zijn aanwezig.

De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen komen overeen met de onverstoorde staat.

De meeste voor verstoring gevoelige macroalgen- en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig.

De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen vertonen lichte tekenen van verstoring.

Een matig aantal voor verstoring gevoelige macro-algen en angiospermentaxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat, ontbreken.

De macroalgen-bezetting en de abundantie van angiospermen zijn matig verstoord en kunnen van dien aard zijn dat zij een ongewenste verstoring van het evenwicht van de in het waterlichaam aanwezige organismen ten gevolge hebben.

Bentische ongewervelde fauna

De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Alle voor verstoring gevoelige taxa die normaal zijn voor de onverstoorde staat zijn aanwezig.

De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen enigszins buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden.

De meeste gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen zijn aanwezig.

De diversiteit en abundantie van ongewervelde taxa liggen matig buiten de grenzen die normaal zijn voor de typespecifieke omstandigheden.

Er zijn taxa aanwezig die wijzen op verontreiniging.

Vele gevoelige taxa van de typespecifieke gemeenschappen ontbreken.

Hydromorfologische kwaliteitselementen

Element

Zeer goed

Goed

Matig

Getijdenregime

Het zoetwater-stromingsregime en de stroomrichting en -snelheid van de overheersende stromingen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Morfologische omstandigheden

Dieptevariatie, structuur en substraat van de kustbodem en zowel de structuur als de conditie van de getijdenzones komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Fysisch-chemische kwaliteitselementen (1)

Element

Zeer goed

Zeer goed

Matig

Algemene omstandigheden

De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat.

De nutriënten-concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans en doorzicht vertonen geen tekenen van antropogene verstoring en blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofomstandigheden en doorzicht bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om ervoor te zorgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties van bijna nul en ten minste onder de Detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen

De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat (an).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (2), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.


(1) Afkortingen : an = achtergrondniveau, mkn = milieukwaliteitsnorm.(2) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.2° Definities voor maximaal, goed en matig ecologisch potentieel voor sterk veranderde waterlichamen

Element

Maximaal ecologisch potentieel

Goed ecologisch potentieel

Matig ecologisch potentieel

Biologische kwaliteitselementen

De waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen zijn zoveel mogelijk normaal voor het meest vergelijkbare type oppervlaktewaterlichaam, gegeven de fysische omstandigheden die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam. Er zijn lichte veranderingen in de waarden van de relevante biologische kwaliteitselementen ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.

Er zijn matige veranderingen in de waarden van de relevante Biologische kwaliteitselement-en ten opzichte van de waarden bij maximaal ecologisch potentieel.

Deze waarden zijn aanzienlijk meer verstoord dan bij goede kwaliteit.

Hydromorfologische elementen

De hydromorfologische omstandigheden zijn zodanig als verwacht mag worden wanneer het oppervlaktewater-lichaam alleen de effecten ondergaat die voortvloeien uit de sterk veranderde kenmerken van het waterlichaam, nadat alle uitvoerbare kwaliteitsverbeteringsmaatregelen zijn genomen om te zorgen voor het beste ecologische continuüm, met name voor wat betreft de migratie van fauna en geschikte paaigronden en kraamkamers.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselement-en zijn bereikt.

Fysisch-chemische elementen


Algemene omstandigheden

De fysisch-chemische elementen komen geheel of vrijwel geheel overeen met de onverstoorde staat die normaal is voor het type oppervlaktewaterlichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam.

De nutriëntenconcen-traties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat.

Temperatuur, zuurstofbalans en pH komen overeen met die welke worden aangetroffen in de meest vergelijkbare typen oppervlaktewaterlichamen in onverstoorde staat.

De waarden voor de fysisch-chemische elementen blijven binnen de grenzen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Temperatuur en PH bereiken geen niveau dat buiten de grenzen ligt die zijn vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

De nutriëntenconcentraties liggen niet boven het niveau dat is vastgesteld om te waarborgen dat het ecosysteem functioneert en dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen worden bereikt.

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke synthetische verontreinigende stoffen

Concentraties van bijna nul en ten minste onder de detectielimieten van de meest geavanceerde analysetechnieken die algemeen worden gebruikt.

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3°, onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.

Specifieke niet-synthetische verontreinigende stoffen

De concentraties blijven binnen de grenzen die normaal zijn voor de onverstoorde staat in het type oppervlaktelichaam dat het meest vergelijkbaar is met het betrokken sterk veranderde waterlichaam (an).

De concentraties liggen niet boven de normen die zijn vastgesteld volgens de procedure van 3° (1), onverminderd het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik en het koninklijk besluit van 22 mei 2003 betreffende het op de markt brengen en het gebruiken van biociden (< mkn).

Omstandigheden die erop wijzen dat de bovenvermelde waarden voor de biologische kwaliteitselementen zijn bereikt.


(1) Voor de toepassing van de uit hoofde van dit protocol afgeleide normen is geen verlaging van de concentraties van verontreinigende stoffen tot onder het achtergrondniveau nodig.3° Procedure voor de vaststelling van chemische kwaliteitsnormen door de lidstaten Bij de afleiding van milieukwaliteitsnormen voor de in de punten 1-9 van bijlage VII bedoelde verontreinigende stoffen ten behoeve van de bescherming van aquatische biota handelen de bevoegde federale diensten overeenkomstig de volgende bepalingen.Er kunnen normen worden vastgesteld voor water, sedimenten of biota.

Waar mogelijk moeten zowel acute als chronische gegevens worden verzameld voor de onderstaande taxa die relevant zijn voor het betrokken type waterlichaam, en voor elk ander watertaxon waarvoor gegevens beschikbaar zijn. De « standaardreeks » van taxa zijn : - algen en/of macrofyten; - daphnia of voor zout water representatieve organismen; - vis.

Vaststelling van de milieukwaliteitsnorm Voor de vaststelling van een maximum voor het jaargemiddelde van de concentratie geldt de volgende procedure. a) De bevoegde federale diensten bepalen geschikte veiligheidsfactoren die steeds moeten stroken met de aard en kwaliteit van de beschikbare gegevens en de richtsnoeren in punt 3.3.1 van deel II van de Technische handleiding bij Richtlijn 93/67/EEG van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van nieuw aangemelde stoffen en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie inzake de beoordeling van de risico's van bestaande stoffen. en de veiligheidsfactoren in de onderstaande tabel.

Veiligheidsfactor

Ten minste een acute L(E)C50 van elk van de drie trofische niveaus van de standaardreeks

1 000

Een chronische NOEC (vis of daphnia of een voor zout water representatief organisme)

100

Twee chronische NOEC's van soorten die twee trofische niveaus vertegenwoordigen (vis en/of daphnia of voor zout water een representatief organisme en/of algen)

50

Chronische NOEC's van ten minste drie soorten (gewoonlijk vis, daphnia of een voor zout water representatief organisme en algen) die drie trofische niveaus vertegenwoordigen

10

Andere gevallen, inclusief veldgegevens of modelecosystemen, waarmee nauwkeuriger veiligheidsfactoren berekend en toegepast kunnen worden

Evaluatie per geval


b) Indien er gegevens over persistentie en bioaccumulatie beschikbaar zijn, worden die in aanmerking genomen bij de afleiding van de eindwaarde van de milieukwaliteitsnorm.c) De aldus afgeleide norm wordt vergeleken met gegevens uit veldstudies.Bij abnormale resultaten wordt de afleiding getoetst met het oog op de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor. d) De afgeleide norm wordt onderworpen aan een toetsing door vakgenoten en publieke inspraak, onder meer om de berekening van een nauwkeuriger veiligheidsfactor mogelijk te maken. C. Monitoring van de ecologische en de chemische toestand van oppervlaktewateren Het meetnet voor oppervlaktewater wordt gevormd volgens de voorschriften van de artikelen 15 en 16. Het meetnet wordt zo opgezet dat een samenhangend, breed overzicht van de ecologische en chemische toestand in elk stroomgebied wordt verkregen en de waterlichamen kunnen worden ingedeeld in vijf klassen overeenkomstig de normatieve definities in B. De bevoegde federale diensten verstrekken in het stroomgebiedsbeheersplan een kaart of kaarten van het meetnet voor oppervlaktewater.

Op basis van de karakterisering en de effectbeoordeling overeenkomstig artikel 13 en bijlage I stellen de bevoegde federale diensten voor elke periode waarop een stroomgebiedsbeheersplan betrekking heeft, een programma voor toestand- en trendmonitoring en een programma voor operationele monitoring op. In sommige gevallen moeten wellicht ook programma's voor monitoring voor nader onderzoek opgesteld worden.

De bevoegde federale diensten monitoren de parameters die een aanwijzing geven van de toestand van elk relevant kwaliteitselement.

Bij de keuze van de parameters voor de biologische kwaliteitselementen wordt het geschikte taxonomische niveau om een toereikende betrouwbaarheid en precisie bij de indeling van de kwaliteitselementen te bereiken bepaald. In het plan worden schattingen gegeven van de betrouwbaarheid en de precisie van de gegevens die met de monitoringsprogramma's worden verkregen. 1° Opzet van de toestand- en trendmonitoring Doelstelling De bevoegde federale diensten stellen programma's voor monitoring met het oog op toezicht op teneinde informatie te verschaffen met het oog op : a) aanvulling en bekrachtiging van de in bijlage I beschreven effectbeoordelingsprocedure;b) een doelmatige en efficiënte opzet van toekomstige monitoringsprogramma's;c) de beoordeling van veranderingen in de natuurlijke omstandigheden op lange termijn;d) de beoordeling van veranderingen op lange termijn ten gevolge van algemeen voorkomende menselijke activiteiten. De resultaten van deze monitoring worden geëvalueerd en samen met de in bijlage I beschreven effectbeoordelingsprocedure gebruikt om te bepalen welke behoeften er zijn voor monitoringsprogramma's in de lopende en de latere stroomgebiedsbeheersplannen.

Keuze van de meetpunten De monitoring met het oog op toezicht wordt verricht op voldoende oppervlaktewater-lichamen om de algemene toestand van het oppervlaktewater in elk stroomgebied of deelstroomgebied binnen het stroomgebiedsdistrict te kunnen beoordelen. Bij de keuze van de waterlichamen wordt er zorg voor gedragen dat zo nodig monitoring wordt verricht op punten : a) waar het waterdebiet significant is binnen het stroomgebiedsdistrict in zijn geheel, met inbegrip van locaties in grote rivieren met een stroomgebied van meer dan 2 500 km2;b) waar het aanwezige watervolume significant is binnen het stroomgebiedsdistrict, met inbegrip van grote meren en reservoirs;c) waar significante waterlichamen de grens van een lidstaat overschrijden;d) die zijn aangewezen uit hoofde van Beschikking 77/795/EEG betreffende informatie-uitwisseling, en op andere punten die nodig zijn om de verontreinigingsvracht te schatten die de grenzen van lidstaten passeert en welke in het mariene milieu terechtkomt. Keuze van kwaliteitselementen Monitoring met het oog op toezicht wordt gedurende één jaar in de door het stroomge-biedsbeheersplan bestreken periode voor elke monitoringslocatie verricht voor : a) de parameters voor alle biologische kwaliteitselementen;b) de parameters voor alle hydromorfologische kwaliteitselementen;c) de parameters voor alle algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen;d) verontreinigende stoffen op de lijst van prioritaire stoffen die in het stroomgebied of het deelstroomgebied geloosd worden;e) andere in significante hoeveelheden in het stroomgebied of deelstroomgebied geloosde verontreinigende stoffen, tenzij bij de vorige monitoring met het oog op toezicht is aangetoond dat het betrokken waterlichaam een goede toestand heeft bereikt en uit de beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten overeenkomstig bijlage I niet is gebleken dat de effecten op het waterlichaam zijn veranderd.In deze gevallen wordt monitoring met het oog op toezicht eenmaal per drie stroomgebiedsbeheersplannen uitgevoerd. 2° Opzet van de operationele monitoring Operationele monitoring wordt verricht om : a) de toestand vast te stellen van de waterlichamen waarvan gebleken is dat ze gevaar lopen de milieudoelstellingen niet te bereiken;b) uit de maatregelenprogramma's resulterende wijzigingen in de toestand van die lichamen te beoordelen. Het programma kan in de door het stroomgebiedsbeheersplan bestreken periode worden gewijzigd in het licht van de informatie die uit hoofde van de voorschriften van bijlage I of volgens deze bijlage is verkregen, met name voor een verlaging van de frequentie wanneer een effect niet significant wordt geacht of de betrokken belasting is weggenomen.

Keuze van de monitoringslocaties Operationele monitoring wordt verricht voor alle waterlichamen die volgens de effectbeoordeling overeenkomstig bijlage I, dan wel volgens de monitoring met het oog op toezicht, gevaar lopen de op grond van artikel 4 bepaalde milieudoelstellingen niet te bereiken, alsmede voor waterlichamen waarin op de lijst van prioritaire stoffen voor-komende stoffen worden geloosd. Voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen worden de meetpunten gekozen overeenkomstig de wetgeving waarbij de toepasselijke milieu-kwaliteitsnorm is vastgesteld. In alle andere gevallen, ook voor stoffen op de lijst van prioritaire stoffen waarvoor geen specifieke voorschriften bestaan, worden de meetpunten als volgt gekozen : a) voor lichamen die aan significante belasting uit puntbronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten in elk waterlichaam om de omvang en het effect van de puntbronbelasting te beoordelen.Is een waterlichaam aan meer dan één belasting uit puntbronnen onderhevig, dan mogen meetpunten worden gekozen om de omvang en het effect van die belasting in haar geheel te beoordelen; b) voor lichamen die aan significante belasting uit diffuse bronnen onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de waterlichamen om de omvang en het effect van de belasting uit diffuse bronnen te beoordelen.De gekozen waterlichamen moeten representatief zijn voor de relatieve risico's van het bestaan van belasting uit diffuse bronnen, en de relatieve risico's van het niet bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand; c) voor lichamen die aan significante hydromorfologische belasting onderhevig zijn, voldoende meetpunten binnen een selectie van de lichamen om de omvang en het effect van de hydromorfologische belasting te beoordelen.De gekozen lichamen moeten een aanwijzing geven omtrent het algehele effect van de hydromorfologische belasting waaraan alle lichamen onderhevig zijn.

Keuze van de kwaliteitselementen Om de omvang van de belasting waaraan oppervlaktewaterlichamen onderhevig zijn te beoordelen, verrichten de bevoegde federale diensten monitoring voor de kwaliteitselementen die een aanwijzing geven van de belasting op het lichaam of de lichamen. Om het effect van die belasting te beoordelen, monitoren de bevoegde federale diensten voor zover nodig : a) parameters voor één of meer biologische kwaliteitselementen die het meest gevoelig zijn voor de belasting waaraan de waterlichamen onderhevig zijn;b) alle geloosde prioritaire stoffen, alsmede andere in significante hoeveelheden geloosde verontreinigende stoffen;c) parameters voor het hydromorfologische kwaliteitselement dat het meest gevoelig is voor de geconstateerde belasting.3° opzetting van de monitoring voor nader onderzoek Doelstelling Monitoring voor nader onderzoek wordt verricht : a) wanneer de reden voor een overschrijding niet bekend is, b) wanneer volgens de monitoring met het oog op toezicht op de ingevolge artikel 4 voor een waterlichaam bepaalde doelstellingen wellicht niet worden bereikt en er nog geen operationele monitoring is ingesteld, om te achterhalen waarom één of meer waterlichamen de milieudoelstellingen niet bereiken, of c) om de omvang en het effect van een incidentele verontreiniging vast te stellen, en moet informatie verschaffen voor de vaststelling van een maatregelenprogramma om de milieudoelstellingen te bereiken, en van specifieke maatregelen die nodig zijn om de gevolgen van incidentele verontreiniging te verhelpen.4° Meetfrequentie Voor de periode van toestand- en trendmonitoring gelden de hieronder vermelde meetfrequenties voor parameters die een indicatie geven voor fysisch-chemische kwaliteitselementen, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn.Voor biologische of hydromorfologische kwaliteitselementen wordt tijdens de toestand- en trendmonitoringsperiode ten minste één keer monitoring verricht.

Voor operationele monitoring wordt voor elke parameter de vereiste meetfrequentie vastgesteld met het oog op voldoende gegevens voor een betrouwbare beoordeling van de toestand van het betrokken kwaliteitselement. In de regel dient de monitoring te geschieden met tussenpozen die niet langer zijn dan aangegeven in de navolgende tabel, tenzij langere tussenpozen op grond van technische kennis en deskundige beoordeling gerechtvaardigd zijn.

De frequenties worden gekozen met het oog op een aanvaardbare betrouwbaarheidsgraad en precisie. Het stroomgebiedsbeheersplan bevat schattingen van de met het gebruikte monitoringssysteem verkregen betrouwbaarheid en precisie.

Bij de keuze van de meetfrequenties wordt rekening gehouden met de variabiliteit van parameters ten gevolge van natuurlijke en antropogene factoren. De monitoringstijdstippen worden zo gekozen dat de invloed van seizoenvariaties op de resultaten zo klein mogelijk is om ervoor te zorgen dat de resultaten een beeld geven van veranderingen in het waterlichaam ten gevolge van veranderingen door antropogene belasting. Indien nodig vindt tijdens verschillende seizoenen van hetzelfde jaar extra monitoring plaats om deze doelstelling te bereiken.

Kwaliteitselement

Kustwateren


Biologisch

Fytoplankton

Zes maanden

Andere waterflora

Drie jaar

Macro-invertebrata

Drie jaar

Vis


Hydromorfologisch

Continuïteit


Hydrologie


Morfologie

Zes jaar


Fysisch-chemisch

Thermische omstandigheden

Drie maanden

Zuurstofvoorziening

Drie maanden

Zoutgehalte


Nutriënten

Drie maanden

Verzuringstoestand


Andere verontreinigende stoffen

Drie maanden

Prioritaire stoffen

Eén maand


5° Aanvullende monitoringsvoorschriften voor beschermde gebieden De voorgaande voorgeschreven monitoringsprogramma's worden aangevuld om aan de volgende voorschriften te voldoen. Beschermingsgebieden voor habitats en soorten Indien waterlichamen zulke gebieden vormen, worden zij opgenomen in het boven-genoemde programma voor operationele monitoring indien volgens de effectbeoordeling en de monitoring met het oog op toezicht de kans bestaat dat de in artikel 4 gestipuleerde milieudoelstellingen niet worden bereikt. De monitoring wordt verricht om de omvang en het effect van elke relevante significante belasting van die lichamen en, zo nodig, de uit de maatregelenprogramma's resulterende veranderingen in de toestand van die lichamen te beoordelen. De monitoring wordt voortgezet totdat de gebieden voldoen aan de voorschriften met betrekking tot water van de regeling waarbij zij zijn aangewezen en de doelstellingen van artikel 4 zijn bereikt. 6° Normen voor de monitoring van kwaliteitselementen De voor de monitoring van systeemparameters gebruikte methoden moeten in overeenstemming zijn met de hieronder vermelde internationale normen of met andere nationale of internationale normen die waarborgen dat wetenschappelijk gelijkwaardige en even vergelijkbare gegevens worden verkregen. Monstername voor macro-invertebrata ISO 5667-3 :1995 Water quality - Sampling - Part 3 : Guidance on the preservation and handling of samples EN 27828 :1994 Water quality - Methods for biological sampling - Guidance on hand net sampling of benthic macroinvertebrates EN 28265 :1994 Water quality - Methods of biological sampling - Guidance on the design and use of quantitative samplers for benthic macroinvertebrates on stony substrata in shallow waters.

EN ISO 9391 :1995 Water quality - Sampling in deep waters for macroinvertebrates - Guidance on the use of colonization, qualitative and quantitative samplers EN ISO 8689-1 :1999 Biological classification of rivers, Part I : Guidance on the interpretation of biological quality data from surveys of benthic macroinvertebrates in running waters EN ISO 8689-2 :1999 Biological classification of rivers, Part II : Guidance on the presentation of biological quality data from surveys of benthic macroinvertebrates in running waters Monstername voor macrofyten Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.

Monstername voor vissen Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.

Monsterneming voor diatomeeën Desbetreffende CEN/ISO-normen na ontwikkeling.

Normen voor fysisch-chemische parameters Alle relevante CEN/ISO-normen.

Normen voor hydromorfologische parameters Alle relevante CEN/ISO-normen.

D. Indeling en presentatie van de ecologische toestand 1° Vergelijkbaarheid van de biologische monitoringresultaten a) De bevoegde federale diensten stellen monitoringssystemen in om de waarden van de voor elke oppervlaktewatercategorie of voor sterk veranderde oppervlaktewaterlichamen gespecifieerde biologische kwaliteitselementen te schatten.Bij toepassing van de navolgende procedure op sterk veranderde waterlichamen gelden verwijzingen naar de ecologische toestand als verwijzingen naar het ecologische potentieel. Deze systemen mogen gebruikmaken van specifieke soorten of groepen van soorten die representatief zijn voor het kwaliteitselement in zijn geheel. b) Om de vergelijkbaarheid van de monitoringssystemen te waarborgen, worden de resultaten van de door de afzonderlijke lidstaten gebruikte systemen uitgedrukt in ecologische kwaliteitscoëfficiënten met het oog op de indeling naar ecologische toestand.Die coëfficiënten geven de verhouding aan tussen de waarden van de voor een bepaald oppervlaktewaterlichaam vastgestelde biologische parameters en de waarden van die parameters onder de voor dat lichaam geldende referentieomstandigheden. De coëfficiënt wordt uitgedrukt in een getalswaarde tussen nul en één, waarbij waarden in de buurt van één op een zeer goede ecologische toestand wijzen en waarden in de buurt van nul op een slechte ecologische toestand. c) De bevoegde federale diensten verdelen de schaal van de ecologische kwaliteitscoëfficiënt voor zijn monitoringssysteem voor elke oppervlaktewatercategorie in vijf klassen, gaande van een zeer goede tot een slechte ecologische toestand, zoals gedefinieerd in B, door aan de grenzen tussen de klassen een getalswaarde toe te kennen. De getalswaarde voor de grens tussen de klassen « zeer goede toestand » en « goede toestand » en de getalswaarde voor de grens tussen de klassen « goede toestand » en « matige toestand » worden vastgesteld volgens de hierna beschreven intercalibratie. d) De Commissie faciliteert deze intercalibratie om ervoor te zorgen dat deze klassengrenzen worden vastgesteld overeenkomstig de normatieve bepalingen van B en zij tussen de lidstaten vergelijkbaar zijn.e) Als onderdeel van de intercalibratie faciliteert de Commissie de informatieuitwisseling tussen de lidstaten met het oog op de aanwijzing van een reeks locaties in elke ecoregio in de Gemeenschap. Die locaties gaan een intercalibratienet vormen. Het net zal bestaan uit locaties gekozen uit een reeks in elke ecoregio voorkomende typen van oppervlaktewaterlichamen. Voor elk geselecteerd type oppervlaktewaterlichaam telt het net ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van « zeer goede toestand » en « goede toestand », en ten minste twee locaties die overeenkomen met de grens tussen de normatieve bepalingen van « goede toestand » en « matige toestand ». De locaties worden door deskundigen gekozen op basis van gezamenlijke inspecties en alle andere beschikbare informatie. f) Het monitoringssysteem wordt toegepast op de locaties in het intercalibratienet die in de ecoregio liggen en tot een type oppervlaktewaterlichaam behoren waarop het systeem uit hoofde van de voorschriften van de Kaderrichtlijn Water zal worden toegepast.De resultaten van deze toepassing worden gebruikt om de getalswaarden voor de betrokken klassengrenzen in het monitoringssysteem te bepalen. g) Binnen drie jaar na de datum van inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water stelt de Commissie een ontwerpregister op van de locaties die het intercalibratienet zullen vormen, dat volgens de procedures van artikel 21 van de Kaderrichtlijn Water kan worden gewijzigd.Het definitieve locatieregister wordt vastgesteld binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de Kaderrichtlijn Water en wordt door de Commissie bekendgemaakt. h) De bevoegde federale diensten dragen bij aan het voltooien door de Commissie en de lidstaten van het intercalibratiewerk binnen 18 maanden vanaf de datum van publicatie van het voltooide register.i) De resultaten van de intercalibratie en de voor de klassen van het monitoringssysteem vastgestelde waarden worden door de Commissie binnen zes maanden na de voltooiing van de intercalibratie bekendgemaakt.2° Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van ecologische toestand en ecologisch potentieel a) Voor oppervlaktewatercategorieën wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologische toestand weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de toepasselijke kwaliteitselementen, overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel.Er wordt een voor elk stroomgebiedsdistrict een kaart verstrekt met de indeling van elk waterlichaam naar ecologische toestand, met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de tabel, om de indeling naar ecologische toestand van het waterlichaam aan te geven.

Indeling naar ecologische toestand

Kleurcode

Zeer goed

Blauw

Goed

Groen

Matig

Geel

Ontoereikend

Oranje

Slecht

Rood


b) Voor sterk veranderde waterlichamen wordt de indeling van het waterlichaam naar ecologisch potentieel weergegeven met de laagste waarde van de resultaten van de biologische en fysisch-chemische monitoring van de relevante kwaliteitselementen overeenkomstig de eerste kolom van de navolgende tabel.Voor elk stroomgebiedsdistrict wordt een kaart met de indeling van elk waterlichaam naar ecologisch potentieel waarbij voor sterk veranderde waterlichamen gebruik gemaakt wordt van de kleurcodering in de tweede kolom van die tabel.

Indeling naar ecologisch potentieel

Kleurcode

Sterk veranderde waterlichamen

Goed en hoger

Gelijke groene en donkergrijze strepen

Matig

Gelijke gele en donkergrijze strepen

Ontoereikend

Gelijke oranje en donkergrijze strepen

Slecht

Gelijke rode en donkergrijze strepen


c) Tevens geven de bevoegde federale diensten met een zwarte stip op de kaart de waterlichamen aan die geen goede toestand of geen goed ecologisch potentieel bereiken omdat zij niet voldoen aan één of meer van de milieukwaliteitsnormen die voor dat waterlichaam zijn vastgesteld voor synthetische en niet-synthetische verontreinigende stoffen (in overeenstemming met de door de lidstaat vastgestelde regeling).3° Presentatie van de monitoringsresultaten en klassenindeling van chemische toestand Indien een waterlichaam voldoet aan alle milieukwaliteitsnormen van bijlage VIII en de in uitvoering van artikel 16 van de Kaderrichtlijn Water genomen communautaire wetgeving en de uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen, wordt voor dat waterlichaam een goede chemische toestand geregistreerd.Zo niet, dan wordt geregistreerd dat de chemische toestand van het water niet goed is.

Voor elk stroomgebiedsdistrict wordt een kaart verstrekt met de indeling van elk waterlichaam naar chemische toestand met gebruikmaking van de kleurcodering in de tweede kolom van de navolgende tabel om de indeling naar chemische toestand van het waterlichaam aan te geven.

Indeling naar chemische toestand

Kleurcode

Goed

Blauw

Niet goed

Rood


Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage V LIJST VAN IN HET MAATREGELENPROGRAMMA OP TE NEMEN MAATREGELEN DEEL A Maatregelen vereist op grond van de wet van 20 januari 1999 ter bescherming van het mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België en van haar uitvoeringsbesluiten.

DEEL B Basismaatregelen zijn de minimumvereisten waaraan moet worden voldaan en omvatten : a) de maatregelen die voor de toepassing van de communautaire wetgeving voor de waterbescherming nodig zijn;b) maatregelen die voor de doeleinden van artikel 4, § 2, nodig worden geacht;c) maatregelen om duurzaam en efficiënt watergebruik te bevorderen teneinde te voorkomen dat de in artikel 4, § 1, genoemde doelstellingen niet worden bereikt;d) voor lozingen door puntbronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, een vereiste inzake voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, of een voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, waarin emissiebeheersingsmaatregelen worden voorgeschreven voor de betrokken verontreinigende stoffen.Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld; e) voor diffuse bronnen die verontreiniging kunnen veroorzaken, maatregelen ter preventie of beheersing van de introductie van verontreinigende stoffen.Beheersingsmaatregelen mogen de vorm aannemen van een vereiste inzake voorafgaande regulering, zoals een verbod op het in het water brengen van verontreinigende stoffen, een voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, indien de communautaire wetgeving niet reeds in een dergelijk voorschrift voorziet. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld; f) voor andere significante negatieve effecten op de watertoestand die overeenkomstig artikel 13 en bijlage I geconstateerd zijn, met name maatregelen om ervoor te zorgen dat de hydromorfologische toestand van de waterlichamen verenigbaar is met het bereiken van de vereiste ecologische toestand of een goed ecologisch potentieel in het geval van waterlichamen die aangemerkt zijn als kunstmatig of sterk veranderd.Beheersingsmaatregelen voor deze doeleinden mogen de vorm aannemen van een vereiste inzake voorafgaande toestemming, of registratie op basis van algemeen bindende regels, indien de communautaire wetgeving niet reeds in een dergelijk voorschrift voorziet. Deze beheersingsmaatregelen worden geregeld getoetst en zo nodig bijgesteld; g) maatregelen ter bestrijding van de verontreiniging van oppervlaktewateren door de stoffen die worden genoemd in de in bijlage IX overeengekomen lijst van prioritaire stoffen en ter progressieve vermindering van verontreiniging door andere stoffen, die anders de lidstaten zou verhinderen de doelstellingen voor oppervlaktewaterlichamen van artikel 4 te bereiken;h) maatregelen die nodig zijn ter voorkoming van aanzienlijke lekkage van verontreinigende stoffen uit technische installaties en ter voorkoming of beperking van de gevolgen van incidentele verontreiniging, bijvoorbeeld ten gevolge van overstromingen, ook met behulp van systemen om dergelijke gebeurtenissen op te sporen of ervoor te waarschuwen, met inbegrip, ingeval van redelijkerwijs niet te voorziene ongevallen, van alle passende maatregelen om het risico voor de aquatische ecosystemen te beperken. DEEL C Het volgende is een niet-limitatieve lijst van aanvullende maatregelen die binnen elk stroomgebiedsdistrict vastgesteld mogen worden als onderdeel van het overeenkomstig artikel 18, § 2, voorgeschreven maatregelenprogramma : 1° wetgevingsinstrumenten;2° administratieve instrumenten;3° economische of fiscale instrumenten;4° in onderhandeling tot stand gekomen milieuovereenkomsten;5° emissiebeheersingsmaatregelen;6° gedragscodes;7° scheppen van nieuwe en herstellen van bestaande waterrijke gebieden;8° onttrekkingsbeheersingsmaatregelen;9° vraagregulerende maatregelen;10° efficiency- en hergebruiksmaatregelen;11° constructieprojecten;12° ontziltingsinstallaties;13° rehabilitatieprojecten;14° educatieve projecten;15° projecten op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en demonstratie;16° overige relevante maatregelen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VI STROOMGEBIEDSBEHEERSPLANNEN A. Stroomgebiedsbeheersplannen dienen de volgende elementen te omvatten : 1° Een algemene beschrijving van de kenmerken van het stroomgebiedsdistrict zoals voorgeschreven in artikel 13 en bijlage I. Deze moet bevatten : voor de oppervlaktewateren : a) kaarten met de ligging en de grenzen van de waterlichamen;b) kaarten van de ecoregio's en typen oppervlaktewaterlichamen in het stroomgebied, c) bepaling van de referentieomstandigheden voor de typen oppervlaktewaterlichamen;2° een overzicht van de significante belastingen en effecten van menselijke activiteiten op de toestand van de oppervlaktewateren, met inbegrip van : a) een raming van de verontreiniging door puntbronnen;b) een raming van de verontreiniging door diffuse bronnen, met inbegrip van een overzicht van het bodemgebruik;c) een raming van de druk op de kwantitatieve toestand van het water;d) een analyse van de andere gevolgen van menselijke activiteiten op de watertoestand;3° vermelding en kaarten van beschermde gebieden zoals voorgeschreven in artikel 14 en bijlage III;4° een kaart van de voor de doeleinden van artikel 15 en bijlage IV gevormde monitoringsnetwerken en een presentatie in kaartvorm van de resultaten van de monitoringsprogramma's die uit hoofde van die bepalingen zijn uitgevoerd voor de toestand van : a) oppervlaktewater (ecologisch en chemisch); b). beschermde gebieden; 5° een lijst van de vastgestelde milieudoelstellingen voor oppervlaktewateren en beschermde gebieden, met inbegrip van in het bijzonder aanduiding van de gevallen waarin gebruik is gemaakt van artikelen 8, 9, 11 en 12, en de daarmee verband houdende informatie;6° een samenvatting van de economische analyse van het watergebruik zoals voorgeschreven in artikel 13 en bijlage II;7° een samenvatting van het overeenkomstig artikel 17 vastgestelde maatregelenprogramma, met inbegrip van de wijze waarop de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde doelstellingen daardoor moeten worden bereikt : a) een samenvatting van de maatregelen die vereist zijn om de communautaire waterbeschermingswetgeving toe te passen;b) een verslag over de praktische stappen en maatregelen die zijn genomen om het beginsel van de terugwinning van de kosten van watergebruik in overeenstemming met artikel 4, § 2, toe te passen;c) een samenvatting van de beheersingsmaatregelen welke zijn vastgesteld voor puntbronlozingen en andere activiteiten die de watertoestand beïnvloeden, in overeenstemming met bijlage V, deel B, d) en f) ;d) een samenvatting van de in verband met prioritaire stoffen genomen maatregelen;e) een samenvatting van de ter voorkoming of beperking van de gevolgen van accidentele verontreiniging genomen maatregelen;f) een samenvatting van de maatregelen volgens artikel 19, § 1, voor waterlichamen die waarschijnlijk de doelstellingen van artikel 4 niet kunnen bereiken;g) nadere gegevens over de bijkomende maatregelen die noodzakelijk worden geacht om de vastgestelde milieudoelstellingen te bereiken;h) nadere gegevens over de maatregelen in overeenstemming met artikel 21 om toename van de verontreiniging van mariene wateren te voorkomen;8° een register van alle meer gedetailleerde programma's en beheersplannen voor het stroomgebiedsdistrict, die betrekking hebben op specifieke deelstroomgebieden, sectoren, aangelegenheden of watertypen, alsmede een samenvatting daarvan;9° een samenvatting van de maatregelen inzake voorlichting en raadpleging van het publiek, de resultaten daarvan alsmede de planwijzigingen die daarvan het gevolg zijn;10° een lijst van de bevoegde autoriteiten;11° de contactpunten en procedures om de achtergronddocumentatie en de in artikel 25 bedoelde informatie te verkrijgen, met name nadere gegevens over de in overeenstemming met bijlage V, deel B, d) en f) vastgestelde beheersingsmaatsregelen en de in overeenstemming met artikel 15 en bijlage IV verzamelde concrete monitoringsgegevens. B. De eerste bijwerking van het stroomgebiedsbeheersplan en alle volgende bijwerkingen dienen daarenboven in te houden : 1° een samenvatting van alle veranderingen of actualiseringen sinds de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedsbeheersplan, met een samenvatting van de herzieningen die overeenkomstig de artikelen 8, 9, 11 en 12, dienen te gebeuren;2° een beoordeling van de vooruitgang die is geboekt bij het bereiken van de milieudoelstellingen, met een presentatie in kaartvorm van de monitoringsresultaten voor de door het vorige plan bestreken periode, en een verklaring voor de milieudoelstellingen die niet zijn bereikt;3° een samenvatting en verklaring van eventuele maatregelen die waren opgenomen in de vroegere versie van het stroomgebiedsbeheersplan en die niet zijn uitgevoerd;4° een samenvatting van alle aanvullende tussentijdse maatregelen die overeenkomstig artikel 19, § 1, zijn vastgesteld sedert de publicatie van de vorige versie van het stroomgebiedsbeheersplan. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VII INDICATIEVE LIJST VAN DE BELANGRIJKSTE VERONTREINIGENDE STOFFEN 1° Organische halogeenverbindingen en stoffen die in water dergelijke verbindingen kunnen vormen.2° Organische fosforverbindingen.3° Organische tinverbindingen.4° Stoffen en preparaten, of de afbraakproducten daarvan, waarvan is aangetoond dat zij carcinogene of mutagene eigenschappen hebben, of eigenschappen die in of via het aquatische milieu gevolgen kunnen hebben voor steroïdogene functies, schildklierfuncties, de voortplanting of andere hormonale functies.5° Persistente koolwaterstoffen en persistente en bioaccumuleerbare organische toxische stoffen.6° Cyaniden.7° Metalen en metaalverbindingen.8° Arseen en arseenverbindingen.9° Biociden en gewasbeschermingsmiddelen.10° Stoffen in suspensie.11° Stoffen die bijdragen tot de eutrofiëring (met name nitraten en fosfaten). 12° Stoffen die een ongunstige invloed uitoefenen op de zuurstofbalans (en die kunnen worden gemeten met behulp van parameters zoals BZV, CZV, enz.).

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage VIII MILIEUKWALITEITSNORMEN VOOR PRIORITAIRE STOFFEN EN BEPAALDE ANDERE VERONTREINIGENDE STOFFEN DEEL A : MILIEUKWALITEITSNORMEN (MKN) JG : jaargemiddelde MAC : maximaal aanvaardbare concentratie Eenheid : [µg/l]

(1)

(2)

(3)

(4)

(5)

Nr

Naam van de stof

CAS-nummer (1)

JG-MKN (2) Andere oppervlaktewateren

MAC-MKN (4) Andere oppervlaktewateren

(1)

Alachloor

15972-60-8

0,3

0,7

(2)

Antraceen

120-12-7

0,1

0,4

(3)

Atrazine

1912-24-9

0,6

2,0

(4)

Benzeen

71-43-2

8

50

(5)

Gebromeerde difenylethers (5)

32534-81-9

0,0002

niet van toepassing

(6)

Cadmium en zijn verbindingen (afhankelijk van de waterhardheidsklasse) (6)

7440-43-9

0,2

<= 0,45 (klasse 1) 0,45 (klasse 2) 0,6 (klasse 3) 0,9 (klasse 4) 1,5 (klasse 5)

(6bis )

Tetrachloorkoolstof (7)

56-23-5

12

niet van toepassing

(7)

C10-13-chlooralkanen

85535-84-8

0,4

1,4

(8)

Chloorfenvinfos

470-90-6

0,1

0,3

(9)

Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)

2921-88-2

0,03

0,1

(9bis )

Cyclodieen-bestrijdings-middelen : Aldrin (7) Dieldrin (7) Endrin (7) Isodrin (7)


309-00-2 60-57-1 72-20-8 465-73-6

sigma = 0,005

niet van toepassing

(9ter )

DDT totaal (7) (8)

niet van toepassing

0,025

niet van toepassing

p.p.'-DDT (7)

50-29-3

0,01

niet van toepassing

(10)

1,2-Dichloorethaan

107-06-2

10

niet van toepassing

(11)

Dichloormethaan

75-09-2

20

niet van toepassing

(12)

Di(2-ethylhexyl)-ftalaat (DEHP)

117-81-7

1,3

niet van toepassing

(13)

Diuron

330-54-1

0,2

1,8

(14)

Endosulfan

115-29-7

0,0005

0,004

(15)

Fluoranteen

206-44-0

0,1

1

(16)

Hexachloorbenzeen

118-74-1

0,01 (9)

0,05

(17)

Hexachloorbutadieen

87-68-3

0,1 (9)

0,6

(18)

Hexachloorcyclohexaan

608-73-1

0,002

0,02

(19)

Isoproturon

34123-59-6

0,3

1,0

(20)

Lood en zijn verbindingen

7439-92-1

7,2

niet van toepassing

(21)

Kwik en zijn verbindingen

7439-97-6

0,05 (9)

0,07

(22)

Naftaleen

91-20-3

1,2

niet van toepassing

(23)

Nikkel en zijn verbindingen

7440-02-0

20

niet van toepassing

(24)

Nonylfenolen (4 nonylfenol)

104-40-5

0,3

2,0

(25)

Octylfenolen ((4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)-fenol))

140-66-9

0,01

niet van toepassing

(26)

Pentachloorbenzeen

608-93-5

0,0007

niet van toepassing

(27)

Pentachloorfenol

87-86-5

0,4

1

(28)

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) (10)

niet van toepassing

niet van toepassing

niet van toepassing

Benzo(a)pyreen

50-32-8

0,05

0,1

Benzo(b)fluoranteen

205-99-2

sigma = 0,03

niet van toepassing

Benzo(k)fluoranteen

207-08-9

Benzo(g,h,i)-peryleen

191-24-2

sigma = 0,002

niet van toepassing

Indeno(1,2,3-cd)pyreen

193-39-5

(29)

Simazine

122-34-9

1

4

(29bis )

etrachloorethyleen (7)

127-18-4

10

niet van toepassing

(29ter )

Trichloorethyleen (7)

79-01-6

10

niet van toepassing

(30)

Tributyltinverbindingen (Tributyltinkation)

36643-28-4

0,0002

0,0015

(31)

Trichloorbenzenen

12002-48-1

0,4

niet van toepassing

(32)

Trichloormethaan (chloroform)

67-66-3

2,5

niet van toepassing

(33)

Trifluraline

1582-09-8

0,03

niet van toepassing


(1) CAS : Chemical Abstracts Service.(2) Deze parameter is de MKN uitgedrukt als jaargemiddelde (JG-MKN). Tenzij anders is aangegeven, is deze van toepassing op de totale concentratie van alle isomeren. (3) Landoppervlaktewateren omvatten rivieren en meren en de bijbehorende kunstmatige of sterk veranderde waterlichamen.(4) Deze parameter is de milieukwaliteitsnorm uitgedrukt als maximaal aanvaardbare concentratie (MAC-MKN).Wanneer voor de MAC-MKN « niet van toepassing » wordt aangegeven, worden de JG-MKN-waarden verondersteld bescherming te bieden tegen kortdurende verontreinigingspieken in continue lozingen, aangezien deze aanzienlijk lager zijn dan de op basis van de acute toxiciteit afgeleide waarde. (5) Voor de groep prioritaire stoffen die vallen onder gebromeerde difenylethers (nr.5), vermeld in Beschikking nr. 2455/2001/EG, wordt alleen voor de conegeren nr. 28, 47, 99, 100, 153 en 154 een MKN vastgesteld. (6) Voor cadmium en zijn verbindingen (nr.6) zijn de MKN-waarden afhankelijk van de hardheid van het water, ingedeeld in vijf klassen (klasse 1 : < 40 mg CaCO3/l, klasse 2 : 40 tot < 50 mg CaCO3/l, klasse 3 : 50 tot < 100 mg CaCO3/l, klasse 4 : 100 tot < 200 mg CaCO3/l en klasse 5 : => 200 mg CaCO3/l). (7) Deze stof is geen prioritaire stof, maar een van de andere verontreinigende stoffen waarvoor de MKN identiek zijn aan die welke zijn vastgelegd in de wetgeving die vóór 13 januari 2009 van toepassing was.(8) DDT totaal omvat de som van de isomeren 1,1,1-trichloor-2,2-bis (p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 50-29 3), EU-nummer 200-024-3); 1,1,1-trichloor-2-(o-chloorfenyl)-2-(p chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 789-02-6; EU-nummer 212-332-5); 1,1-dichloor-2,2-bis (p-chloorfenyl)ethyleen (CAS-nummer 72-55-9; EU-nummer 200-784-6); en 1,1-dichloor-2,2-bis (p-chloorfenyl)ethaan (CAS-nummer 72-54-8;

EU-nummer 200-783-0). (9) Wanneer de bevoegde federale diensten niet de MKN voor biota toepassen, dienen zij striktere MKN voor water in te voeren teneinde hetzelfde beschermingsniveau te bieden als de in deel C van deze bijlage bedoelde MKN voor biota.Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN voor water, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee de alternatieve MKN zijn afgeleid en de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden. (10) Op de groep prioritaire stoffen die onder polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) vallen (nr.28), is elke afzonderlijke MKN van toepassing, hetgeen betekent dat de MKN voor benzo(a)pyreen en de MKN voor de som van benzo(b)fluorantheen en benzo(k)fluorantheen en de MKN voor de som van benzo(g,h,i)peryleen en indeno (1,2,3-cd)pyreen moeten worden nageleefd.

DEEL B : TOEPASSING VAN DE MKN 1. Kolom 4 van de tabel : Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder toepassing van de JG-MKN verstaan dat voor elk representatief meetpunt in dit waterlichaam het rekenkundig gemiddelde van de op verschillende tijdstippen in de loop van het jaar gemeten concentraties niet boven de norm ligt.De berekening van het rekenkundig gemiddelde, de te gebruiken analysemethode en de wijze waarop een MKN wordt toegepast indien geen passende analysemethode bestaat die voldoet aan de minimale prestatiekenmerken, dienen in overeenstemming te zijn met uitvoeringsinstrumenten houdende technische specificaties voor de chemische controle en kwaliteit van analytische resultaten overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG. 2. Kolom 5 van de tabel : Voor elk oppervlaktewaterlichaam wordt onder de toepassing van de MAC-MKN verstaan dat de gemeten concentratie op enig representatief meetpunt in het waterlichaam niet boven de norm ligt. Overeenkomstig bijlage IV kunnen de bevoegde federale diensten evenwel statistische methoden invoeren, zoals een percentielberekening, zodat een aanvaardbaar niveau van betrouwbaarheid en nauwkeurigheid wordt gewaarborgd wanneer wordt bepaald of aan de MAC-MKN is voldaan. Indien zij dat doen, moeten die statistische methoden voldoen aan de daartoe vastgestelde gedetailleerde regels. 3. Met uitzondering van cadmium, lood, kwik en nikkel (hierna « metalen » genoemd) worden de in deze bijlage vastgestelde MKN uitgedrukt als totale concentratie in het volledige watermonster.Voor metalen hebben de MKN betrekking op de opgeloste concentratie, d.w.z. de opgeloste fase van een watermonster die wordt verkregen door filtratie over een filter van 0,45 µm of een gelijkwaardige voorbehandeling. Wanneer de bevoegde federale diensten de meetresultaten vergelijken met de MKN, kunnen zij rekening houden met : a) natuurlijke achtergrondconcentraties voor metalen en hun verbindingen, indien deze de naleving van de MKN beletten, en b) de hardheid, de pH of andere waterkwaliteitsparameters die de biologische beschikbaarheid van metalen beïnvloeden. DEEL C : MKN voor sediment en/of biota In bepaalde gevallen kunnen de bevoegde federale diensten ervoor kiezen om de MKN voor sediment en/of biota toe te passen in plaats van de in deel A van deze bijlage vastgestelde normen. Indien de bevoegde federale diensten voor deze optie kiezen : 1° passen zij voor kwik en zijn verbindingen een MKN toe van 20 µg/kg en/of voor hexachloorbenzeen een MKN van 10 µg/kg en/of voor hexachloorbutadieen een MKN van 55 µg/kg;deze MKN gelden voor weefsel van prooidieren (nat gewicht), waarbij uit vissen, weekdieren, schaaldieren en andere biota de meest passende indicator wordt gekozen; 2° stellen zij, wat sediment en/of biota betreft, voor bepaalde stoffen andere dan de onder 1° genoemde MKN vast en passen die toe. Die MKN bieden ten minste hetzelfde beschermingsniveau als de in deel A van deze bijlage vastgelegde MKN voor water; 3° stellen zij voor de onder 1° en 2° genoemde stoffen de meetfrequentie in biota en/of sediment vast.De monitoring geschiedt evenwel minstens eenmaal per jaar, tenzij technische kennis en het oordeel van deskundigen een andere tussenperiode rechtvaardigen, en 4° stellen zij de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 21 van Richtlijn 2000/60/EG bedoelde comité in kennis van de stoffen waarvoor MKN overeenkomstig 2° zijn vastgesteld, vermelden zij de motivering en de uitgangspunten voor de toepassing van deze aanpak, de vastgestelde alternatieve MKN, met inbegrip van de gegevens en de methode waarmee zij zijn afgeleid, de categorieën oppervlaktewateren waarvoor zij zouden gelden alsmede de geplande monitoringfrequentie en de motivering van die frequentie. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Bijlage IX PRIORITAIRE STOFFEN LIJST VAN PRIORITAIRE STOFFEN OP HET GEBIED VAN HET WATERBELEID

Nummer

CAS-nummer (1)

EU-nummer (2)

Naam van de prioritaire stof (3)

Aangewezen als prioritaire gevaarlijke stof

(1)

15972-60-8

240-110-8

Alachloor


(2)

120-12-7

204-371-1

Antraceen

X

(3)

1912-24-9

217-617-8

Atrazine


(4)

71-43-2

200-753-7

Benzeen

(5)

niet van toepassing

niet van toepassing

Gebromeerde difenylethers (4)

X(5)

32534-81-9

niet van toepassing

Pentabroomdifenylether (congeneren 28, 47, 99, 100, 153 en 154)


(6)

7440-43-9

231-152-8

Cadmium en zijn verbindingen

X

(7)

85535-84-8

287-476-5

Chlooralkanen, C10-13 (4)

X

(8)

470-90-6

207-432-0

Chloorfenvinfos


(9)

2921-88-2

220-864-4

Chloorpyrifos (chloorpyriphosethyl)


(10)

107-06-2

203-458-1

1,2-Dichloorethaan


(11)

75-09-2

200-838-9

Dichloormethaan


(12)

117-81-7

204-211-0

Di(2-ethylhexyl)ftalaat (DEHP)


(13)

330-54-1

206-354-4

Diuron


(14)

115-29-7

204-079-4

Endosulfan

X

(15)

206-44-0

205-912-4

Fluorantheen (6)


(16)

118-74-1

204-273-9

Hexachloorbenzeen

X

(17)

87-68-3

201-765-5

Hexachloorbutadieen

X

(18)

608-73-1

210-158-9

Hexachloorcyclohexaan

X

(19)

34123-59-6

251-835-4

Isoproturon


(20)

7439-92-1

231-100-4

Lood en zijn verbindingen


(21)

7439-97-6

231-106-7

Kwik en zijn verbindingen

X

(22)

91-20-3

202-049-5

Naftaleen


(23)

7440-02-0

231-111-14

Nikkel en zijn verbindingen

(24)

25154-52-3

246-672-0

Nonylfenolen

X

104-40-5

203-199-4

(4-nonylfenol)

X

(25)

1806-26-4

217-302-5

Octylfenolen


140-66-9

niet van toepassing

(4-(1,1',3,3'-tetramethylbutyl)fenol)


(26)

608-93-5

210-172-5

Pentachloorbenzeen

X

(27)

87-86-5

231-152-8

Pentachloorfenol

(28)

niet van toepassing

niet van toepassing

Polycyclische aromatische koolwaterstoffen

X

50-32-8

200-028-5

(Benzo(a)pyreen)

X

205-99-2

205-911-9

(Benzo(b)fluoranteen)

X

191-24-2

205-883-8

(Benzo(g,h,i)peryleen)

X

207-08-9

205-916-6

(Benzo(k)fluoranteen)

X

193-39-5

205-893-2

(Indeno(1,2,3-cd)pyreen)

X

(29)

122-34-9

204-535-2

Simazine

(30)

niet van toepassing

niet van toepassing

Tributyltinverbindingen

X

36643-28-4

niet van toepassing

Tributyltinkation

X

(31)

12002-48-1

234-413-4

Trichloorbenzenen


(32)

67-66-3

200-663-8

Trichloormethaan (chloroform)


(33)

1582-09-8

216-428-8

Trifluraline


(1) CAS : Chemical Abstract Services.(2) EU-nummer : European Inventory of Existing Commercial Chemical Substances : EINECS of de European List of Notified Chemical Substances : ELINCS.(3) Wanneer groepen stoffen zijn geselecteerd, zijn typische voorbeelden daarvan als indicatieve parameter vermeld (tussen haakjes en zonder nummer).Voor deze groepen stoffen moeten de indicatieve parameters worden bepaald door de analysemethoden. (4) Deze groepen stoffen omvatten meestal een groot aantal verschillende verbindingen.Adequate indicatieve parameters kunnen op dit moment niet worden vermeld. (5) Alleen pentabroomdifenylether (CAS-nummer 32534-81-9).(6) Fluoranteen is in de lijst opgenomen als indicator voor andere, gevaarlijker polyaromatische koolwaterstoffen. Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 juni 2010 betreffende de vaststelling van een kader voor het bereiken van een goede oppervlaktewatertoestand.

ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Wetenschapsbeleid, Mevr. S. LARUELLE De Minister van Landsverdediging, P. DE CREM De Minister van Klimaat en Energie, P. MAGNETTE De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^