Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 oktober 2003
gepubliceerd op 01 december 2003

Koninklijk besluit betreffende de voortgezette opleiding van de personeelsleden van de politiediensten

bron
federale overheidsdienst binnenlandse zaken en federale overheidsdienst justitie
numac
2003000616
pub.
01/12/2003
prom.
22/10/2003
ELI
eli/besluit/2003/10/22/2003000616/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 OKTOBER 2003. - Koninklijk besluit betreffende de voortgezette opleiding van de personeelsleden van de politiediensten


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, inzonderheid op de artikelen 121 en 142bis tot en met 142sexies ;

Gelet op de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten, inzonderheid op artikel 30, 3°;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, inzonderheid op de artikelen I.I.1, 25°, III.IV.1, IV.II.9, IV.II.26 en VII.II.21 tot en met VII.II.24;

Gelet op het protocol nr. 84 van 13 september 2002 van het onderhandelingscomité voor de politiediensten;

Gelet op het advies van de Inspecteur-generaal van Financiën, gegeven op 22 augustus 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 30 januari 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 11 december 2002;

Overwegende dat het advies van de Adviesraad van Burgemeesters niet regelmatig binnen de voorgeschreven termijn gegeven is en dat geen verzoek om verlenging van de termijn gedaan is, dat er bijgevolg aan is voorbijgegaan;

Gelet op het advies 35.182/2 van de Raad van State, gegeven op 11 juni 2003;

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definitie

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder "de directie van de opleiding" : de directie belast met de opdrachten bedoeld in artikel 11, 3°, van het koninklijk besluit van 3 september 2000 met betrekking tot de commissaris-generaal en de algemene directies van de federale politie. HOOFDSTUK II. - Algemene bepaling

Art. 2.Behoudens voor de voortgezette opleidingen waarvan in artikel 3 sprake is, kan ieder personeelslid, binnen de budgettaire en organisatorische perken en rekening houdend met de dienstnoodwendigheden, mits toestemming van de directeur voor wat betreft de personeelsleden van de federale politie of de korpschef voor wat betreft de personeelsleden van de lokale politie, een voortgezette opleiding volgen in het raam van de artikelen III.IV.1, IV.II.9 en IV.II.26, RPPol. HOOFDSTUK III. - De baremische loopbaan

Art. 3.De voortgezette opleiding noodzakelijk voor de toekenning van de hogere loonschaal in het raam van de baremische loopbaan, omvat prioritaire opleidingsactiviteiten met een totale duurtijd van 60 uren, gespreid over een periode van zes jaar te rekenen vanaf de toekenning van de onmiddellijk lagere loonschaal, waarvan de eerste dertig uren gespreid worden over de eerste helft van die periode en de tweede dertig uren over de tweede helft.

Art. 4.De Minister van Binnenlandse Zaken of de door hem daartoe aangewezen directeur van de directie van de opleiding bepaalt welke opleidingsthema's in aanmerking komen voor de in artikel 3 bedoelde voortgezette opleiding alsmede de doelstellingen van deze opleidingsthema's.

Voor de in het eerste lid bedoelde opleidingsthema's en onverminderd het derde lid, kan de directeur-generaal van de algemene directie personeel voor wat betreft de personeelsleden van de federale politie of de korpschef voor wat betreft de personeelsleden van de lokale politie beslissen welke de door deze personeelsleden te volgen opleidingsthema's zijn en zorgt ervoor dat ieder personeelslid de gelegenheid krijgt om de in artikel 3 bedoelde voortgezette opleiding binnen de in dat artikel vooropgestelde termijnen te volgen.

Voor de personeelsleden van de algemene directie gerechtelijke politie kan de Minister van Justitie, op voorstel van de directeur-generaal van de algemene directie gerechtelijke politie andere voor deze personeelsleden verplicht te volgen opleidingsthema's opleggen dan deze voorzien in het eerste lid.

Art. 5.Personeelsleden die ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte niet in staat zijn de totale duurtijd van de in artikel 3 bedoelde voortgezette opleiding binnen de in dat artikel vooropgestelde termijn te bereiken, genieten een retroactieve toekenning van de hogere loonschaal binnen de baremische loopbaan vanaf het verstrijken van voormelde termijn van zodra zij de voormelde duurtijd alsnog bereiken.

Voor de personeelsleden die als aspirant de laagste loonschaal van het betrokken kader verwerven, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren verminderd tot 50 uren.

Art. 6.De Minister van Binnenlandse Zaken of de door hem daartoe aangewezen directeur van de directie van de opleiding bepaalt de nadere regels inzake de in artikel 3 bedoelde voortgezette opleiding. HOOFDSTUK IV. - Het brevet

Art. 7.§ 1. De directeur van de betrokken politieschool kan, op basis van een beoordeling van de gehele deelname van het betrokken personeelslid aan de voortgezette opleiding, de uitreiking van het in artikel 142sexies , vijfde lid, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bedoelde brevet bij gemotiveerde beslissing weigeren.

Het betrokken personeelslid kan de in het eerste lid bedoelde weigeringsbeslissing aanvechten bij de Minister van Binnenlandse Zaken of de daartoe door hem aangewezen dienst van de federale politie. § 2. De duurtijd van de voortgezette opleiding waarvoor geen brevet werd toegekend, komt, in voorkomend geval, niet in aanmerking voor de toekenning van de hogere loonschaal in het raam van de baremische loopbaan. HOOFDSTUK V. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 8.§ 1. Voor de personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten kleiner dan één jaar, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren voor de resterende periode verminderd tot 50 uren.

Voor de personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten groter of gelijk aan één jaar maar kleiner dan twee jaar, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren voor de resterende periode verminderd tot 40 uren.

Voor de personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten groter of gelijk aan twee jaar maar kleiner dan drie jaar, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren voor de resterende periode verminderd tot 30 uren.

Voor de personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten groter of gelijk aan drie jaar maar kleiner dan vier jaar, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren voor de resterende periode verminderd tot 20 uren.

Voor de personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten groter of gelijk aan vier jaar maar kleiner dan vijf jaar, wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd van 60 uren voor de resterende periode verminderd tot 10 uren.

De personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit een loonschaalanciënniteit genieten groter of gelijk aan vijf jaar maar kleiner dan zes jaar, worden voor de resterende periode geacht te hebben voldaan aan de in het raam van de baremische loopbaan gestelde voorwaarden inzake voortgezette opleiding. § 2. Is het nuttige gedeelte van de in artikel XII.VII.14, RPPol bedoelde loonschaalanciënniteitsbonificatie kleiner of gelijk aan één jaar, dan wordt de in § 1 bedoelde verminderde duurtijd verder verminderd met 10 uren.

Is het nuttige gedeelte van de in artikel XII.VII.14, RPPol bedoelde loonschaalanciënniteitsbonificatie groter dan één jaar, dan wordt de in § 1 bedoelde verminderde duurtijd verder verminderd met 20 uren.

Is het niet-nuttige gedeelte van de in artikel XII.VII.14, RPPol bedoelde loonschaalanciënniteitsbonificatie dat wordt overgedragen naar de behaalde volgende loonschaal in hetzelfde kader groter of gelijk aan één jaar, dan wordt de in artikel 3 bedoelde duurtijd dan verminderd met 10 uren.

Art. 9.Dit besluit treedt in werking op de dag van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .

Gegeven te Brussel, 22 oktober 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX

^