Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 mei 2014
gepubliceerd op 30 mei 2014

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken

bron
federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister
numac
2014021067
pub.
30/05/2014
prom.
22/05/2014
ELI
eli/besluit/2014/05/22/2014021067/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 MEI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken


VERSLAG AAN DE KONING, Sire, In aanvulling op het koninklijk besluit van 7 februari 2014 tot wijziging van meerdere koninklijke besluiten tot uitvoering van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 alsook van de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied (B.S., 21 februari 2014), strekt het onderhavige ontwerp meer specifiek tot de wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken.

Meer bepaald wordt hiermee voorzien in een aanpassing van de betalingsregels van het laatstgenoemde besluit (zie inzonderheid de artikelen 9, 69, 95, 120, 127, 150, 156 en 160), en dit met het oog op een betere coherentie en afstemming van de betalingsregels op de tekst van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, alsook op de praktijk van de overheidsopdrachten.

In dit ontwerp is over de hele lijn gevolg gegeven aan de opmerkingen geformuleerd door de Raad van State in zijn advies 55.760/1 van 16 april 2014.

Artikel 1.Dit artikel bevat de gebruikelijke bepaling ter verwijzing naar de Europese richtlijn die met dit ontwerp - gedeeltelijk - wordt omgezet.

Art. 2.Samenhangend met het vorige artikel past dit artikel de omzettingsbepaling van artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 aan. Gezien dat koninklijk besluit uiteindelijk in werking is getreden op 1 juli 2013, is een verwijzing naar de vorige richtlijn inzake bestrijding betalingsachterstand bij handelstransacties, namelijk Richtlijn 2000/35/EG, niet langer relevant.

Art. 3.Dit artikel voorziet in de vervanging van de woorden `aangetekend schrijven' en `aangetekende brief' door de woorden `aangetekende zending' overal in de tekst van hetzelfde besluit. Op die manier wordt een opening gemaakt voor de elektronische aangetekende zending waarvoor binnen afzienbare tijd het wettelijke kader zal bestaan.

Art. 4.Naar aanleiding van de aanpassing van het ontwerp aan het advies van de Raad van State wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een zuiver technische correctie aan te brengen in artikel 5, §§ 3 en 4, van hetzelfde koninklijk besluit. Meer bepaald wordt hiermee de precieze afstemming beoogd van de in die bepalingen vermelde drempelbedragen (ter bepaling van de toepassing van de algemene uitvoeringsregels op de opdrachten die worden gesloten met een aanvaarde factuur) met de overeenkomstige drempelbedragen (ter bepaling van de toepasselijke regels voor de opdrachten gesloten met een aanvaarde factuur) in de verschillende koninklijke besluiten omvattende de plaatsingsregels. Het betreft meer bepaald de koninklijke besluiten van 15 juli 2011, 23 januari 2012 en 16 juli 2012.

Art. 5.Dit artikel brengt een aantal wijzigingen aan in artikel 9 van hetzelfde besluit betreffende afwijkingen en onbillijke bedingen.

In de eerste plaats worden twee wijzigingen aangebracht aan artikel 9, § 2, eerste lid. In de bepaling onder 1° aangaande het principieel verbod tot verlenging van de betalingstermijn wordt verduidelijkt dat dit verbod geldt onverminderd het bepaalde in artikel 68. Het laatstgenoemde artikel voorziet meer bepaald in de schorsing van de betalingstermijn in geval van verzet tegen de betaling of van derdenbeslag ten laste van de opdrachtnemer. In de bepaling onder 2° aangaande het principieel verbod tot verlenging van de verificatietermijn wordt de verwijzing naar artikel 150, derde lid, vervangen door een verwijzing naar artikel 156, eerste lid. De betreffende bepaling wordt in dit ontwerp immers overgeheveld van artikel 150 naar artikel 156 (zie ook infra).

In de tweede plaats wordt, op advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, aan de in artikel 9, § 2, derde lid, bepaalde uitzonderlijke mogelijkheid tot verlenging van de verificatietermijn nu dezelfde voorwaarde gekoppeld als voor de eveneens uitzonderlijke mogelijkheid tot verlenging van de betalingstermijn van artikel 9, § 2, tweede lid, dat de afwijking - de verlenging dus - objectief gerechtvaardigd moet zijn door de bijzondere aard of eigenschappen van de opdracht.

Onder verwijzing naar overweging 26 van Richtlijn 2011/7/EU past het in dat verband overigens het uitzonderlijke karakter van de mogelijkheid tot verlenging van de verificatietermijn te onderstrepen.

Het moet inderdaad duidelijk zijn dat een verlenging enkel zal kunnen worden gerechtvaardigd in het kader van bijzonder ingewikkelde opdrachten zoals bijvoorbeeld de bouw van een waterzuiveringsstation of de ontwikkeling van een ICT-systeem, en dus geenszins voor courante opdrachten zoals bijvoorbeeld de aankoop van kantoorbenodigdheden.

In de derde plaats wordt zowel voor de verlenging van de verificatietermijn als voor de verlenging van de betalingstermijn, nu geëist dat de afwijking, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk moet worden gemotiveerd in het bestek. Dit in lijn met de algemene regel die geldt voor afwijkingen van de in artikel 9, § 4, tweede lid, vermelde (andere) essentiële verplichte bepalingen van het koninklijk besluit.

Ten vierde worden in de bepaling van paragraaf 3, tweede lid, 3°, de verwijzingen naar de wettelijke intrestvoet voor betalingsachterstand en de vergoeding voor invorderingskosten als bedoeld in artikel 69 geschrapt. Immers, gezien de vermelding van artikel 69 in artikel 9, § 1, betreffende de lijst van bepalingen waarvan niet mag worden afgeweken, kan de aanbestedende overheid a fortiori geen objectieve redenen hebben om af te wijken van de voormelde betalingsaspecten en is de bepaling van 3° wat dat betreft dan ook zonder voorwerp.

Verder worden enkele wijzigingen aangebracht aan de artikel 9, § 4, tweede lid, omvattende de lijst van bepalingen waarvan enkel mag worden afgeweken mits uitdrukkelijke motivering in het bestek. Om te beginnen wordt ook hier de verwijzing naar artikel 69 betreffende de intrest voor laattijdige betaling en de vergoeding voor invorderingskosten geschrapt. Zoals boven reeds vermeld, omvat dat artikel immers bepalingen waarvan niet mag worden afgeweken. De betreffende verwijzing is dan ook in tegenspraak met de correcte verwijzing in artikel 9, § 1, 2°. Verder worden de verwijzingen naar de artikelen 121 en 151 aan de lijst toegevoegd. Het gaat om de bepalingen inzake opdrachtwijzigingen die specifiek gelden voor opdrachten voor leveringen en diensten en die analoog zijn aan de in artikel 80 opgenomen specifieke bepalingen voor opdrachten voor werken. Gezien het laatstgenoemde artikel is vermeld in de lijst van artikel 9, § 4, tweede lid, is het logisch dat daarin ook de artikelen 121 en 151 worden vermeld.

Ten slotte wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een bijkomende toelichting te geven voor artikel 6, § 1, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Het betreft de bepaling waarmee een aantal specifieke opdrachtcategorieën, ongeacht het geraamde opdrachtbedrag, worden uitgesloten van het materieel toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Dit met uitzondering evenwel van artikel 9, §§ 2 en 3, van hetzelfde besluit betreffende het principieel verbod tot verlenging van de verificatie- en de betalingstermijn respectievelijk de kennelijke onbillijke contractuele bepalingen en praktijken.

Uit het van toepassing verklaren van artikel 9, §§ 2 en 3, op de in artikel 6, § 1, vermelde opdrachtcategorieën, vloeit impliciet voort dat de in die bepalingen vermelde artikelen inzake de betalingsregels op de bedoelde opdrachtcategorieën toepasselijk zijn. In de eerste plaats betreft het de artikelen 95, 120, 127, 156 en 160, meer bepaald wat betreft de in die artikelen vervatte bepalingen omtrent de verificatie- en betalingstermijnen. In de tweede plaats betreft het artikel 69 betreffende de interest voor laattijdige betaling en de vergoeding voor invorderingskosten. De toepasselijkheid van artikel 69 steunt, eveneens bij verwijzing, op de in artikel 9, § 2, tweede en derde lid, vermelde bepalingen dat het principieel verbod tot verlenging van de verificatie- en betalingstermijn geldt onverminderd de paragrafen 1 en 4 (van artikel 9). De toepasselijkheid van artikel 9, § 1, houdt overigens in dat naast artikel 69 ook de artikelen van hoofdstuk 1 en de artikelen 37, 38 en 67 toepasselijk zijn op de in artikel 6, § 1, vermelde opdrachtcategorieën. De toepasselijkheid van artikel 9, § 4, houdt ten slotte in dat wanneer voor de in artikel 6, § 1, vermelde opdrachtcategorieën wordt voorzien in een verlenging van de verificatie-en/of betalingstermijn, daarbij - naast de voorwaarden van artikel 9, § 2 zelf - de motiveringsverplichtingen van artikel 9, § 4, moeten worden gerespecteerd.

Art. 6.Dit artikel schrapt in artikel 68, eerste zin, van hetzelfde besluit betreffende de schorsing van betalingstermijn in geval van verzet tegen betaling of van derdenbeslag, de bepaling dat de aanbestedende overheid over een bijkomende betalingstermijn van vijftien dagen beschikt. Niet alleen botst de idee van een verlenging van de betalingstermijn enigszins met het principe van een schorsing (waarom nog voorzien in de verlenging van een termijn die reeds wordt geschorst?), maar ook en vooral is deze bepaling moeilijk verenigbaar met de bepalingen omtrent de betalingstermijn van Richtlijn 2011/7/EU.

Art. 7.Dit artikel brengt een aantal wijzigingen aan in artikel 69 van hetzelfde besluit betreffende de intrest voor laattijdige betaling en de vergoeding voor invorderingskosten.

In de eerste plaats wordt in paragraaf 1, eerste lid, niet langer verwezen naar de artikelen 68, 95, 127, 141 en 160 maar enkel nog naar de artikelen 95, §§ 3 tot 5, 127 en 160. Immers, er dient hier verwijzing te worden gemaakt naar de bepalingen inzake de betalingstermijnen en noch artikel 68 noch artikel 141 hebben daarop betrekking. Artikel 68 regelt enkel de mogelijke schorsing van de betalingstermijn in geval van verzet tegen betaling of derdenbeslag (zie de commentaar bij het vorige artikel).

Verder wordt in het tweede lid van dezelfde paragraaf de onderscheiden regeling inzake de toepasselijke intrestvoet voor de opdrachten gesloten vóór 16 maart 2013 en de opdrachten gesloten na die datum opgeheven. Dat onderscheid werd gemaakt in de veronderstelling dat het koninklijk besluit van 14 januari 2013 in werking zou treden vóór 16 maart 2013. In die optiek was het inderdaad nuttig en zelfs aangewezen het bedoelde onderscheid te maken teneinde te verzekeren dat de nieuwe betalingsregels in omzetting van Richtlijn 2011/7/EU op dat vlak (hogere intresten en vergoedingen) maar zouden gelden voor de opdrachten gesloten vanaf 16 maart 2013. Dat onderscheid heeft achteraf gezien evenwel weinig zin daar de nieuwe algemene uitvoeringsregels, met inbegrip van de betalingsregels, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (gelet op het koninklijk besluit van 2 juni 2013 tot bepaling van de datum van inwerkingtreding van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 en van de koninklijke uitvoeringsbesluiten ervan, inzonderheid artikel 3, eerste lid, 2° ) maar gelden voor de opdrachten geplaatst vanaf 1 juli 2013. Deze zijn per definitie gesloten na 1 juli 2013.

Dezelfde redenering ligt overigens ten grondslag aan de opheffing van de paragraaf 1, laatste lid, dat bepaalt dat voor de opdrachten gesloten vóór 16 maart 2013, de intrest enkel verschuldigd is indien hij ten minste vijf euro bedraagt per betaling, alsook aan de wijziging van de inleidende zin van § 2, eerste lid, betreffende de forfaitaire vergoeding voor invorderingskosten.

Wat ten slotte de berekeningsbasis voor de verwijlintresten (paragraaf 1, eerste lid) en de vergoeding voor alle andere invorderingskosten (paragraaf 2, tweede lid) betreft : weliswaar vloeit dit reeds voort uit artikel 3 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 maar voor alle duidelijkheid wordt hier nog eens onderstreept dat het gaat om de bedragen exclusief btw.

Art. 8.Dit artikel heft artikel 92, § 2, derde lid, van hetzelfde besluit op betreffende de vergoeding die de aanbestedende overheid bij werken verschuldigd is bij overschrijding van de termijn voor de voorlopige oplevering. Deze bepaling is immers niet langer aangewezen gezien in het kader van de omzetting van Richtlijn 2011/7/EU is voorzien in een nieuwe regeling inzake verificatie- en betalingstermijnen, die ook een nieuwe benadering op het vlak van het sanctioneren van termijnoverschrijdingen impliceert. In zekere zin strekt de onderhavige bepaling er dus toe dubbel gebruik te vermijden.

Overigens kan er in dat verband nog op worden gewezen dat de analoge bepaling van artikel 43, § 2, vierde lid, van de vroegere Algemene aannemingsvoorwaarden, van meet af aan niet werd overgenomen in het koninklijk besluit van 14 januari 2013.

Art. 9.Dit artikel strekt tot vervanging van de paragrafen 3 tot 5 van artikel 95 van hetzelfde besluit betreffende de regeling van de verificatie- en betalingstermijn voor opdrachten voor werken. Gelet op het dwingende karakter van de bepalingen van Richtlijn 2011/7/EU ter zake, wordt uiteraard niets gewijzigd aan de lengte van de termijnen.

Enkel wordt nu, gezien de uit de voormelde richtlijn voortvloeiende technische opsplitsing tussen een verificatie- en een betalingstermijn, op advies van de Commissie voor de overheidsopdrachten, het uitgangspunt bevestigd en verankerd dat deze termijnen moeten worden gezien als een globale termijn die hoe dan ook steeds dient te worden gerespecteerd. Met name wil worden vermeden dat gezien de sanctie van de intrest voor laattijdige betaling en de vergoeding voor invorderingskosten op het overschrijden van de betalingstermijn is geplaatst en het overschrijden van de verificatietermijn op zich niet is gesanctioneerd, die laatste termijn in de praktijk al te vaak zou worden miskend c.q. overschreden en daardoor de sancties op het overschrijden van de betalingstermijn volledig zouden worden uitgehold.

Het bedoelde uitgangspunt is geconcretiseerd door de nieuwe bepaling van paragraaf 5, eerste zin, dat, voor zover daadwerkelijk een verificatie plaatsvindt, in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, erin voorziet dat de betalingstermijn wordt verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn. Zodoende wordt nu eigenlijk ook voorzien in een sanctionering van het overschrijden van de verificatietermijn. Weliswaar zal de bedoelde compensatie moeten gebeuren rekening houdende met de eventuele - rechtmatige - verlenging van de verificatietermijn in de gevallen en onder de voorwaarden vermeld in artikel 9, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013. Wanneer bijvoorbeeld, overeenkomstig de voorwaarden van het voormelde artikel 9, § 2, derde lid, bij een ingewikkelde opdracht is voorzien in een verificatietermijn van vijfenveertig dagen in plaats van dertig dagen, dan zal de betalingstermijn van dertig dagen enkel dienen te worden verminderd naar rato van het aantal effectieve dagen waarmee de termijn van vijfenveertig dagen zou zijn overschreden.

Het bovenstaande betekent aldus dat de intresten voor laattijdige betaling en de vergoeding voor invorderingskosten verschuldigd zullen zijn, zowel wanneer de betaling gebeurt buiten de betalingstermijn (zelfs wanneer de globale termijn daarbij zou zijn gerespecteerd), als wanneer de betaling gebeurt buiten de globale termijn (zelfs wanneer de betalingstermijn op zich zou zijn gerespecteerd).

Daarbij aansluitend wordt in paragraaf 3 ook het vertrekpunt van de betalingstermijn herzien. Nu is bepaald dat de betaling van het aan de aannemer verschuldigde bedrag plaatsvindt binnen de betalingstermijn van dertig dagen (zestig dagen voor opdrachten geplaatst door aanbestedende overheden die gezondheidszorg verstrekken) vanaf het verstrijken van de verificatietermijn. De `vanaf het verstrijken van de verificatietermijn' blijkt echter geen duidelijk vertrekpunt voor de betalingstermijn. Wat bijvoorbeeld indien de verificatie reeds na veertien dagen zou zijn beëindigd? Men zou kunnen aannemen dat de verificatietermijn daarmee is uitgeput en de betalingstermijn begint te lopen, maar men zou evengoed het standpunt kunnen huldigen dat de betalingstermijn hoe dan ook maar begint te lopen na het verstrijken van de volle termijn van dertig dagen. Bovendien is het vertrekpunt van de betalingstermijn passief bepaald. Er wordt m.a.w. niet verwezen naar een actie die een duidelijk formeel vertrekpunt van de betalingstermijn kan vormen. Het huidige artikel 95, § 3, spoort op dit vlak ook niet met de betreffende bepalingen van Richtlijn 2011/7/EU waarin `de datum van aanvaarding of verificatie' als aanknopingspunt naar voor wordt geschoven.

Daarom wordt er nu in voorzien dat de betalingstermijn aanvangt op de datum van beëindiging van de verificatie, weliswaar met de precisering dat de aanbestedende overheid tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur alsook over de andere, eventueel vereiste documenten moet beschikken. Zodoende dient, wanneer de beëindiging van de verificatie bijvoorbeeld plaatsvindt op de tiende dag van de verificatietermijn van dertig dagen, niet het verstrijken van de termijn van dertig dagen te worden afgewacht maar zal de betalingstermijn reeds een aanvang nemen op de elfde dag.

Onder verwijzing naar artikel 72bis van de wet en artikel 44 van de wet defensie en veiligheid, past het hier ook nog eens eraan te herinneren dat de berekening van de termijnen dient te gebeuren overeenkomstig Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden.

Voor de overige wijzigingen aan artikel 95 wordt verwezen naar de onderstaande toelichtingen per paragraaf.

De paragrafen 1 en 2 worden niet gewijzigd. Evenwel wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om aangaande paragraaf 1 betreffende de voor de betalingen vereiste schuldvordering en de gedetailleerde staat van de gerealiseerde werken, eraan te herinneren dat de aanbestedende overheid in de opdrachtdocumenten eisen kan opnemen omtrent eventuele andere documenten die de aannemer bij zijn schuldvordering zou moeten voegen en die noodzakelijk zouden zijn voor de verificatie ervan door de aanbestedende overheid. Wanneer de aannemer in gebreke blijft een voldoende gedetailleerde staat van de gerealiseerde werken of de andere vereiste documenten te bezorgen, heeft de aanbestedende overheid het recht de schuldvordering te weigeren en zal uiteraard ook de verificatietermijn geen aanvang kunnen nemen.

Aangaande de nieuwe paragraaf 3, eerste lid, betreffende de betalingstermijn en meer bepaald het vertrekpunt daarvan, wordt verwezen naar de bovenstaande inleidende commentaar. Wat betreft de aan het vertrek van de betalingstermijn gestelde voorwaarde dat de aanbestedende overheid tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur alsook over de andere eventueel vereiste documenten zou beschikken, wordt er voor alle duidelijkheid nog op gewezen dat met de `andere eventueel vereiste documenten' niet zozeer verificatiedocumenten worden bedoeld - die dienen overeenkomstig artikel 95, §§ 1 en 2, immers reeds bij de schuldvordering te zijn gevoegd - dan wel eventuele documenten die op de betaling zelf betrekking hebben. Zo bijvoorbeeld het antwoord dat de aannemer de aanbestedende overheid, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, verschuldigd zou zijn over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schulden.

Aangaande het nieuwe tweede lid van paragraaf 3, waarbij wat betreft de uitzonderingsbetalingstermijn van zestig dagen, niet langer wordt voorzien in een regeling voor de opdrachten gesloten vóór 16 maart 2013, wordt verwezen naar de commentaar bij artikel 7 van dit ontwerp.

De hier opgeheven bepaling had en heeft inderdaad weinig zin daar de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, met inbegrip van de betalingsregels, maar toepasselijk zijn op de opdrachten geplaatst vanaf 1 juli 2013, zijnde de datum van inwerkingtreding van dat besluit. Die opdrachten zijn per definitie gesloten na 16 maart 2013.

De bepaling van de huidige paragraaf 4 van artikel 95 betreffende de verlenging van de verificatietermijn voor incidenten in verband met de factuur, is overgeheveld naar een nieuwe paragraaf 5. Voor de wijziging dienaangaande wordt dan ook verwezen naar de commentaar bij de laatstgenoemde paragraaf.

Aangaande de nieuwe paragraaf 4 betreffende de toepasselijke betalingstermijn bij ontstentenis van een verificatietermijn, is de inleidende zin aangepast. De huidige inleidende bepaling `Ingeval voor een bepaalde opdracht niet in de voormelde verificatie zou zijn voorzien' kan immers worden geïnterpreteerd in de zin dat er geen verificatietermijn is, tenzij daarin uitdrukkelijk zou zijn voorzien in de opdrachtdocumenten. De kwestieuze bepaling is nu verduidelijkt in de omgekeerde zin, nl. dat steeds wordt uitgegaan van een verificatie, tenzij de opdrachtdocumenten bepalen dat er geen verificatie is.

Paragraaf 5, eerste lid, betreft de nieuwe bepaling dat in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, de betalingstermijn wordt verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn. Er wordt hiervoor verwezen naar de bovenstaande inleidende commentaar.

Paragraaf 5, tweede lid, vormt de logische tegenhanger van de bepaling van het eerste lid en omvat in wezen de bepaling die is overgeheveld van het huidige artikel 95, § 4, volgens dewelke de verificatietermijn wordt verlengd naar rato van het aantal dagen : - overschrijding van de termijn van vijf dagen die door § 2, derde lid, 2°, aan de aannemer wordt verleend om zijn factuur in te dienen; - dat nodig is om het antwoord van de aannemer te ontvangen, wanneer de aanbestedende overheid hem, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet bevragen over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in artikel 30bis, § 4 en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, respectievelijk artikel 403 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

Gezien het hier duidelijk gaat om incidenten met betrekking tot de factuur, is het evenwel weinig logisch om te voorzien in een verlenging van de verificatietermijn - een factuur impliceert immers dat de verificatie(termijn) reeds is beëindigd - en daarom wordt nu voorzien in een schorsing van de betalingstermijn a rato van het aantal dagen overschrijding van de termijn die de aannemer heeft om zijn factuur in te dienen, respectievelijk om een antwoord te verstrekken omtrent het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schulden.

Art. 10.Dit artikel schrapt in artikel 96, eerste lid, van hetzelfde besluit houdende de lijst van artikelen die niet toepasselijk worden gemaakt op de promotieopdracht van werken, de verwijzing naar artikel 95 van hetzelfde besluit. Immers, daar artikel 95 de betalingsregels, inzonderheid de regels inzake de verificatie- en betalingstermijnen, omvat die volgens Richtlijn 2011/7/EU toepasselijk dienen te zijn op alle handelstransacties, met inbegrip van de opdrachten voor werken en dus ook de promotieopdracht van werken (zie overwegingen 8 tot 11 van de richtlijn), gaat het niet op om dit artikel buiten toepassing te verklaren. Overigens, door het mechanisme van toepassing bij verwijzing, verhindert deze buitentoepassingverklaring de werking van de artikelen 9 (afwijkingen en onbillijke bedingen, inzonderheid betreffende de verificatie- en betalingstermijnen) en 69 (intrest voor laattijdige betaling en vergoeding voor invorderingskosten), die nochtans wel van toepassing worden geacht op de promotieopdracht van werken. In de mate dat de regels van het voormelde artikel 95 niet aangepast zouden zijn aan de realiteit van een bepaalde promotieopdracht van werken, staat het de aanbestedende overheid uiteraard vrij te voorzien in afwijkingen, zij het steeds met inachtname van de voorwaarden vermeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.

Art. 11.Dit artikel vult artikel 100 van hetzelfde besluit betreffende het proces-verbaal van voorlopige oplevering van de terbeschikkingstelling van een bouwwerk in het kader van een promotieopdracht van werken, aan met de bepaling die erin voorziet dat de aanbestedende overheid dit proces-verbaal dezelfde dag, per aangetekende zending, ter kennis brengt aan de promotor. Het uitdrukkelijk opnemen van deze verplichting lijkt met name aangewezen met het oog op een duidelijk aanknopingspunt voor de betalingsprocedure. Zie wat dat betreft de commentaar bij artikel 12 van het ontwerp.

Art. 12.Mede gelet op artikel 11 van dit ontwerp, strekt dit artikel tot vervanging van artikel 103, § 2, van hetzelfde besluit dat voor de promotieopdracht van werken bepaalt dat de datum van het proces-verbaal van voorlopige oplevering, het begin van de betalingstermijnen vormt van de annuïteiten, de huurprijs, de vergoedingen voor opstal of de erfpachtrente. Deze bepaling lijkt niet aangepast aan de nieuwe benadering op het vlak van de betalingsregels waarbij principieel dient te wordt uitgegaan van de toepassing van een verificatie(termijn) en vervolgens een betaling(stermijn). Daarom wordt nu voorzien in een nieuwe bepaling die, althans wat betreft de eerste betaling en eventueel, in geval van een aankoopoptie, van de laatste betaling, ook in het kader van een promotieopdracht van werken, voorziet in een verificatie op basis van een schuldvordering en daaraan verbonden de toepassing, mutatis mutandis, van de verificatie- en betalingstermijn als bepaald in artikel 95, §§ 2 tot 5, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.

Art. 13.Naar analogie met artikel 10 van dit ontwerp, strekt dit artikel ertoe de betalingsregels van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 toepasselijk te maken op de concessies voor openbare werken. Daartoe wordt meer bepaald de lijst van artikelen vermeld in artikel 104, 3°, van het voormelde besluit aangevuld met een verwijzing naar de bepalingen van artikel 95 (inzonderheid de regels inzake de verificatie- en betalingstermijnen). In de mate dat de regels van het voormelde artikel 95 niet aangepast zouden zijn aan de realiteit van een bepaalde concessie voor openbare werken, staat het de aanbestedende overheid uiteraard vrij te voorzien in afwijkingen, zij het steeds met inachtneming van de voorwaarden vermeld in artikel 9 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013.

Art. 14.Dit artikel strekt tot vervanging van artikel 120 van hetzelfde besluit betreffende het nazicht van de levering.

Vooreerst is, met het oog op een betere tekstcoherentie, het huidige vierde lid van artikel 120 overgeheveld naar het eerste lid van dat artikel. Het betreft de bepaling dat de aanbestedende overheid de nodige maatregelen neemt om te beletten dat de afgekeurde producten opnieuw ter keuring of oplevering worden aangeboden of geleverd in de toestand waarin ze zich bevinden.

In het tweede lid van artikel 120 betreffende de verificatietermijn worden enkele kleine tekstverbeteringen aangebracht. Met name wordt in de eerste zin niet langer melding gemaakt van `de keuring'. Dit past in de benadering waarbij de keuring(sformaliteiten) en de oplevering(sformaliteiten), die zowel materieel als formeel los van elkaar kunnen worden gezien, niet meer systematisch met elkaar worden verbonden. Weliswaar was dit opzet reeds aanwezig bij het opstellen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, maar naderhand bleek die benadering niet overal even consequent te zijn gevolgd. Meer bepaald in het kader van de betalingsproblematiek, inzonderheid de in artikel 120 beoogde verificatieverplichtingen, waarbij eerder de oplevering(sformaliteiten) dan wel de keuring(sformaliteiten) aan de orde is (zijn). Met de bedoelde aanpassing wordt aldus een grotere nauwkeurigheid in de systematiek van de betalingsregeling beoogd en in zekere zin (onrechtstreeks) ook een betere afstemming van de tekst van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 op Richtlijn 2011/7/EU (dezelfde aanpassing wordt in artikel 18 van dit ontwerp trouwens ook aangebracht in het nieuw ontworpen artikel 156 betreffende de opdrachten voor diensten). Verder wordt in de tweede zin de overbodige vermelding van de dag waarop de leveringen ter bestemming zijn gekomen, geschrapt.

Het huidige derde lid van artikel 120 is opgeheven. Deze bepaling, die werd overgenomen van artikel 57, § 2, van de vroegere Algemene aannemingsvoorwaarden en die voor de opdrachten voor leveringen voorzag in een vergoeding wanneer de verificatietermijn werd overschreden door de schuld van de aanbestedende overheid, is immers moeilijk verenigbaar met de nieuwe betalingsregels van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 in omzetting van Richtlijn 2011/7/EU. Zie ook de commentaar bij de opheffing van de analoge bepaling voor de opdrachten voor werken in artikel 8.

Het nieuwe derde lid betreft een nieuwe bepaling die ertoe strekt de bepaling van artikel 131, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, waarin wordt voorzien in een standaardverificatietermijn van zestig dagen wanneer de opleveringsverrichtingen de tussenkomst van een laboratorium vereisen, te verzoenen met de dwingende termijnbepaling van artikel 120, tweede lid. Daartoe wordt bepaald dat de opdrachtdocumenten, overeenkomstig artikel 9, § 2, derde lid, van hetzelfde besluit, uitdrukkelijk voorzien in deze langere verificatietermijn met vermelding van de tussenkomst van het laboratorium ter uitdrukkelijke motivering daarvan.

Art. 15.Dit artikel strekt tot vervanging van artikel 127 van hetzelfde besluit betreffende de betalingen in het kader van opdrachten voor leveringen. Het betreft analoge wijzigingen als degene die met artikel 9 van dit ontwerp voor de opdrachten voor werken zijn doorgevoerd in artikel 95 van hetzelfde besluit. Er wordt ter zake dan ook verwezen naar de commentaar bij artikel 9 van het ontwerp.

Voor het overige wordt er nog op gewezen dat het huidige derde lid, volgens hetwelke de factuur als schuldvordering geldt, met het oog op een betere tekstcoherentie, is verplaatst naar het einde van het gewijzigde eerste lid.

Art. 16.Naar analogie met de opheffing van het huidige artikel 120, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, voorziet dit artikel in de opheffing van artikel 129, § 2, van hetzelfde besluit betreffende de vergoeding bij overschrijding van de verificatietermijn door toedoen van de aanbestedende overheid. Er wordt ter zake verwezen naar de commentaar bij de artikelen 9 en 14 van dit ontwerp.

Art. 17.Dit artikel voorziet in de opheffing van artikel 150, derde lid, van hetzelfde besluit betreffende de verificatietermijn in het kader van opdrachten voor diensten. Met het oog op een betere tekstcoherentie wordt deze bepaling overgeheveld naar artikel 156 van hetzelfde besluit (zie ook de commentaar bij artikel 18 van dit ontwerp)

Art. 18.Dit artikel vervangt artikel 156 van hetzelfde besluit betreffende de oplevering van de opdracht in het kader van opdrachten voor diensten.

Het eerste lid van het huidige artikel 156 wordt vervangen door een bepaling analoog aan de bepalingen die ter zake zijn opgenomen voor de opdrachten voor werken en leveringen (zie de artikelen 9 en 14 van dit ontwerp).

Het tweede lid van artikel 156 is slechts licht herwerkt.

Het derde lid van artikel 156 is opgeheven. Immers, in de mate dat de bepaling in kwestie, die werd overgenomen uit artikel 74, § 2, vierde lid, van de vroegere Algemene aannemingsvoorwaarden (bijlage van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken), neerkomt op een stilzwijgende oplevering, is ze bij nader inzien niet meer aangepast aan de systematiek van de nieuwe betalingsregeling, met name de formele opdeling in een verificatie- en een betalingstermijn en de daaraan verbonden meer expliciete benadering van de verificatieverplichtingen en opleveringsformaliteiten. Overigens is ook het tweede lid van artikel 156 in diezelfde optiek bijgesteld (zie meer bepaald de tweede zin van die bepaling).

Het vierde lid van artikel 156 is overgeheveld naar het nieuw ontworpen artikel 157 (zie de commentaar bij artikel 19 van dit ontwerp).

Art. 19.Dit artikel voorziet in de opheffing van de huidige bepaling van artikel 157 van hetzelfde besluit betreffende het geval dat de dienstverlener bezwaar aantekent tegen de weigering van diensten door de aanbestedende overheid. Die bepaling zit nu immers vervat in het gewijzigde artikel 156 van hetzelfde besluit. Artikel 157 wordt heringericht met de overgehevelde bepaling van het huidige artikel 156, vierde lid (zie artikel 18 van dit ontwerp).

Art. 20.Dit artikel strekt tot vervanging van artikel 160 van hetzelfde besluit betreffende de betalingen in het kader van opdrachten voor diensten. Het betreft analoge wijzigingen als degene die met de artikelen 9 en 15 van dit ontwerp zijn doorgevoerd in artikel 95 voor de opdrachten voor werken respectievelijk artikel 127 voor de opdrachten voor leveringen. Er wordt ter zake dan ook verwezen naar de commentaar bij de artikelen 9 en 15 van het ontwerp.

Art. 21.Dit artikel bepaalt de datum van inwerkingtreding van het besluit.

Zoals gebruikelijk wordt hierbij verduidelijkt dat de nieuwe bepalingen enkel gelden voor de opdrachten geplaatst vanaf die datum.

Evenwel wordt erop gewezen dat ter zake niet langer de datum van bekendmaking als aanknopingspunt wordt gehanteerd, maar wel de datum van verzending van de bekendmaking. In tegenstelling tot de datum van bekendmaking is de datum van verzending van de bekendmaking immers controleerbaar door de aanbestedende overheid en dus zeker en vaststaand. Niettegenstaande de datum van verzending voor de Europese en Belgische bekendmaking doorgaans dezelfde is (vermits nagenoeg alle bekendmakingen vandaag op elektronische wijze gebeuren en de elektronische toepassingen voor de elektronische bekendmaking zo zijn opgevat), wordt voor de enkele gevallen waar de verzending op Europees en op Belgisch niveau niet tegelijkertijd zou gebeuren, nog voorzien in de bepaling die in dat geval voorrang geeft aan de datum van verzending van de bekendmaking op Europees niveau.

Art. 22.Dit artikel behoeft geen toelichting.

Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Eerste Minister, E. DI RUPO

Raad van State, afdeling Wetgeving advies 55.760/1 van 16 april 2014 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken' Op 17 maart 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Eerste Minister verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 8 april 2014. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Wouter PAS, staatsraden, en Wim GEURTS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Pierrot T'KINDT, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wouter PAS, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 16 april 2014. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het koninklijk besluit van 14 januari 2013 `tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken' te wijzigen. 3.1. Het ontwerp vindt, al naargelang het bepalingen betreft van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 die kunnen worden toegepast op overheidsopdrachten die ressorteren onder de titels II of III van de wet `overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten' van 15 juni 2006 respectievelijk onder titel 2 van de wet van 13 augustus 2011 `inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied', rechtsgrond in respectievelijk de artikelen 39 en 55, eerste lid, van de eerstgenoemde wet, en in artikel 35, eerste lid, van de laatstgenoemde wet, op grond waarvan de Koning de algemene uitvoeringsregels voor die overheidsopdrachten bepaalt. Voor de artikelen van het ontwerp in verband met promotieopdrachten van werken kunnen ook de artikelen 28, eerste lid, van elk van beide wetten als rechtsgrond worden vermeld. 3.2. Er wordt geen rechtsgrond geboden voor het ontwerp door het tweede lid van voormelde artikelen 28 en evenmin door de artikelen 7, tweede lid, en 10 van de wet van 15 juni 2006 of door de artikelen 8, tweede lid, 11 en 35, tweede lid, van de wet van 13 augustus 2011, aangezien het ontwerp geen uitvoering geeft aan de bij die wetsbepalingen aan de Koning verleende machtigingen.

ONDERZOEK VAN DE TEKST Algemene opmerking 4. In een aantal bepalingen herneemt het ontwerp de volledige tekst van bepalingen die slechts beperkt gewijzigd worden.1 Deze werkwijze heeft als voordeel dat de bestemmeling van de norm direct kennis kan nemen van de volledige, aangepaste versie van de gewijzigde bepalingen, maar wekt ten onrechte de indruk dat de nieuwe bepalingen een grondige herziening inhouden van de bestaande regeling. De stellers van het ontwerp moeten er bovendien rekening mee houden dat, ook wat de ongewijzigd overgenomen bepalingen betreft, het ontwerp dient te worden beschouwd als een nieuwe wilsuiting van de verordenende overheid, wat betekent dat ook die bepalingen in hun geheel kunnen worden aangevochten voor de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Het staat aan de stellers van het ontwerp om te oordelen of een aantal ontworpen bepalingen niet beter worden gereduceerd tot de eigenlijke wijzigingen die ermee worden aangebracht aan het koninklijk besluit van 14 januari 2013, waar nu wordt geopteerd voor een volledige vervanging van de betreffende bepalingen van dat besluit, inclusief de ongewijzigd gebleven onderdelen ervan.

Aanhef 5. In het eerste en het tweede lid van de aanhef dienen de verwijzingen naar de bepalingen van de wetten van 15 juni 2006 en van 13 augustus 2011 die rechtsgrond bieden voor de ontworpen regeling, in overeenstemming te worden gebracht met hetgeen daarover is opgemerkt sub 3.1. en 3.2. 6. In het vijfde lid van aanhef wordt de verwijzing naar de uitvoering van de geïntegreerde regelgevingsimpactanalyse beter geredigeerd als volgt: "Gelet op de regelgevingsimpactanalyse uitgevoerd op 10 maart 2014, overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;".

Artikel 3 7. In tegenstelling tot wat artikel 3 van het ontwerp vermeldt, bevat de Nederlandse tekst van artikel 29 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 niet de woorden "aangetekende brief", maar wel, in het eerste en het tweede lid ervan, de woorden "aangetekend schrijven".De tekst van artikel 3 van het ontwerp dient in die zin te worden verbeterd.

Artikel 4 8. Binnen het ontworpen artikel 95 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 8 van het ontwerp) betreft paragraaf 2 de verificatietermijn en hebben de paragrafen 3 tot 5 betrekking op de betalingstermijnen na de uitvoering van een opdracht voor werken.Het verdient aanbeveling om de algemene verwijzingen naar "artikel 95" in de ontworpen tekst van paragraaf 2, eerste lid, en paragraaf 3, tweede lid, van artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit (artikel 4, 1°, a), en 2°, van het ontwerp) in die zin te specificeren.2 Deze opmerking geldt, voor zover ze de paragrafen van artikel 95 in verband met de betalingstermijnen betreft, ook voor het ontworpen artikel 69, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 6 van het ontwerp). 9. De Franse en de Nederlandse tekst van het ontworpen tweede lid, 2°, en het ontworpen derde lid, 2°, van artikel 9, § 2, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 4, 1°, b) en c), van het ontwerp) dienen beter op elkaar te worden afgestemd.De redactie van de Nederlandse tekst wordt daartoe het best aangepast als volgt: "deze afwijking is objectief gerechtvaardigd op grond van de bijzondere aard of eigenschappen van de opdracht, en wordt, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk gemotiveerd in het bestek, en;".

Artikel 8 10. In het ontworpen artikel 95, § 5, tweede lid, 2°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 dient te worden geschreven dat de aanbestedende overheid de aannemer "moet ondervragen" (in plaats van "bevragen") over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in onder meer "artikel 403 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992". Dat laatste artikel, en niet artikel 400, 1°, van hetzelfde wetboek waarnaar in het ontworpen artikel 95, § 5, tweede lid, 2°, wordt verwezen, vormt immers de tegenhanger van de eerder in die bepaling vermelde artikelen 30bis, § 4, en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 `tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders'.

Dezelfde opmerking geldt voor de ontworpen artikelen 127, zesde lid, 2°, en 160, vijfde lid, 2°, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikelen 14 en 19 van het ontwerp).

Artikel 11 11. In het ontworpen artikel 103, § 2, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 moet worden verwezen naar "de bepalingen van artikel 95, §§ 2 tot 5" en niet naar "artikel 95, §§ 2 tot 6". Artikel 13 12. Op de vraag waarom in het ontworpen artikel 120, tweede lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, in vergelijking met de bestaande tekst ervan, niet langer melding wordt gemaakt van "de keuring", heeft de gemachtigde het volgende geantwoord: "Dit past in de benadering waarbij de keuring(sformaliteiten) en de oplevering(sformaliteiten), die zowel materieel als formeel los van elkaar moeten/kunnen worden gezien, niet meer systematisch met elkaar worden verbonden.Weliswaar was dit opzet reeds aanwezig bij het opstellen van het koninklijk besluit van 14 januari 2013, maar naderhand bleek die benadering niet overal even consequent te zijn gevolgd. Meer bepaald in het kader van de betalingsproblematiek, inzonderheid de in artikel 120 beoogde verificatieverplichtingen, waarbij eerder de oplevering(sformaliteiten) dan wel de keurings(formaliteiten) aan de orde is (zijn). Met de bedoelde aanpassing wordt aldus een grotere nauwkeurigheid in de systematiek van de betalingsregeling beoogd en in zekere zin (onrechtstreeks) ook een betere afstemming van de tekst van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 op richtlijn 2011/7/EU. Overigens wordt de bedoelde aanpassing in het onderhavige ontwerp ook aangebracht voor de opdrachten voor diensten (zie het nieuw ontworpen artikel 156, eerste lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 in vergelijking met het huidige artikel 150, derde lid van hetzelfde besluit). In artikel 95 van hetzelfde besluit, omvattende de (specifieke) regeling voor de opdrachten voor werken, deed het onderhavige terminologische probleem zich niet voor." Er wordt ter overweging gegeven om die verduidelijking op te nemen in het verslag aan de Koning. 13. De redactie van het ontworpen artikel 120, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 dient te worden verbeterd als volgt: "De in het tweede lid bedoelde verificatietermijn bedraagt zestig dagen wanneer de opdrachtdocumenten overeenkomstig artikel 131, § 1, eerste lid, 2°, bepalen (...)" (niet: "het vorige lid" en "artikel 131, § 1, 2°, ").

Artikel 17 14. Gevraagd naar de reden om het derde lid van het bestaande artikel 156 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 niet te hernemen in de ontworpen versie van dat artikel, heeft de gemachtigde het volgend antwoord gegeven: "In de mate dat de bepaling in kwestie, die werd overgenomen uit artikel 74, § 2, vierde lid, van de vroegere Algemene aannemingsvoorwaarden (bijlage van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken), neerkomt op een stilzwijgende oplevering, is ze bij nader inzien niet meer aangepast aan de systematiek van de nieuwe betalingsregeling, met name de formele opdeling in een verificatie- en een betalingstermijn en de daaraan verbonden meer expliciete benadering van de verificatieverplichtingen en opleveringsformaliteiten.Overigens wordt ook het tweede lid van artikel 156 in diezelfde optiek bijgesteld (zie met name de tweede zin van de betreffende bepaling)." Er wordt ter overweging gegeven om die toelichting op te nemen in het verslag aan de Koning.

Artikel 19 15. Er bestaat een discrepantie tussen de opsomming in het ontworpen artikel 127, vierde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 (artikel 14 van het ontwerp) enerzijds ("de factuur"), en in het ontworpen artikel 160, derde lid, van dat koninklijk besluit (artikel 19 van het ontwerp) anderzijds ("de schuldvordering of de factuur"). De gemachtigde verklaarde hierover het volgende: "Gelet op de laatste zin van het eerste lid en de inleidende zin van het vierde lid van het nieuw ontworpen artikel 127, alsook de analoge bepalingen van de laatste zin van het eerste lid en de inleidende zin van het derde lid van het nieuw ontworpen artikel 160, dienen bij nader inzien in de onderscheiden onderdelen van de opsomming van het laatstgenoemde artikel 160, derde lid, veeleer de woorden `de schuldvordering of' te worden opgeheven. Immers, de bepalingen van artikel 127, vierde lid, en artikel 160, derde lid, beogen de gevallen te regelen waarbij er geen verificatie plaatsvindt en er dus ook geen - aan de factuur voorafgaande - schuldvordering is." Gelet op deze toelichting moet de tekst van het ontworpen artikel 160, derde lid, van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 worden aangepast.

De griffier, Wim GEURTS De voorzitter, Jo BAERT _______ Nota's 1. Zo wordt artikel 95 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 volledig vervangen bij artikel 8 van het ontwerp, hoewel de eerste twee paragrafen van het geldende artikel geen enkele aanpassing behoeven.Ook voor de artikelen 1, 9, § 4, tweede lid, 69, § 2, en 100 van het koninklijk besluit kan worden volstaan met een beperktere aanpassing dan wordt bepaald in de artikelen 2, 4, 3°, 6, en 10 van het ontwerp. 2. De precisering is des te wenselijker omdat bij de verwijzingen naar de artikelen 120 en 156 wel het specifiek relevante lid van die artikelen wordt vermeld. 22 MEI 2014. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006, de artikelen 28, eerste lid, 39 en 55, eerste lid, vervangen bij de wet van 5 augustus 2011;

Gelet op de wet van 13 augustus 2011 inzake overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, de artikelen 8, eerste lid, 28, eerste lid, en 35, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 februari 2014;

Gelet op de adviezen van de Commissie voor de overheidsopdrachten, gegeven op 1 juli 2013 en 24 februari 2014;

Gelet op de regelgevingsimpactanalyse uitgevoerd op 10 maart 2014, overeenkomstig de artikelen 6, § 1, en 7, § 1, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging.

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 maart 2014;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 12 maart 2014;

Gelet op het advies 55.760/1 van de Raad van State, gegeven op 16 april 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Eerste Minister en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.

Art. 2.Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken wordt vervangen als volgt : "

Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties.".

Art. 3.In de artikelen 29, 44, 45, 47, 70, 75, 76, 80, 81, 83, 87, 92, 102, 121, 124, 125, 131, 142, 145, 150 en 151 van hetzelfde besluit worden de woorden `aangetekend schrijven' respectievelijk `aangetekende brief' vervangen door de woorden `aangetekende zending'.

Art. 4.In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° paragraaf 3 wordt vervangen als volgt: "Voor de opdrachten waarvan het geraamde bedrag hoger is dan 8.500 euro en lager of gelijk aan 30.000 euro, zijn enkel de artikelen 1 tot 9, 13, 17, 18, 37, 38, 44 tot 63, 67 tot 73, 78, § 1, 84, 95, 127 en 160 toepasselijk. Voor de opdrachten die onder het toepassingsgebied van titel III van de wet vallen, zijn deze drempelbedragen 17.000 euro en 30.000 euro."; 2° in paragraaf 4 worden de woorden "waarvan het geraamde bedrag kleiner is dan 8.500" vervangen door de woorden "waarvan het geraamde bedrag het bedrag van 8.500 euro niet overschrijdt.".

Art. 5.In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° In paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) in het eerste lid worden de bepalingen onder 1° en 2° vervangen als volgt : "1° het verlengen van de betalingstermijnen bepaald in de artikelen 95, §§ 3 tot 5, 127 en 160, dit onverminderd het bepaalde in artikel 68;"; 2° het verlengen van de verificatietermijnen bepaald in de artikelen 95, § 2, 120, tweede lid, en 156, eerste lid;"; b) in het tweede lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt : "2° deze afwijking is objectief gerechtvaardigd op grond van de bijzondere aard of eigenschappen van de opdracht en, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk gemotiveerd in het bestek en;"; c) het derde lid wordt vervangen als volgt : "Onverminderd de paragrafen 1 en 4, is het eerste lid, 2°, niet toepasselijk mits is voldaan aan de volgende voorwaarden : 1° de opdrachtdocumenten voorzien uitdrukkelijk in een langere verificatietermijn;en 2° deze afwijking is objectief gerechtvaardigd op grond van de bijzondere aard of eigenschappen van de opdracht en, op straffe van nietigheid, uitdrukkelijk gemotiveerd in het bestek;en 3° de verlenging bevat jegens de opdrachtnemer geen kennelijke onbillijkheid als bedoeld in paragraaf 3.". 2° In paragraaf 3, tweede lid, wordt de bepaling onder 3° vervangen als volgt : "3° de vraag of de aanbestedende overheid objectieve redenen heeft om af te wijken van de in de artikelen 95, § 2, 120, tweede lid, en 156, eerste lid, bedoelde verificatietermijn alsook van de in de artikelen 95, §§ 3 tot 5, 127 en 160 bedoelde betalingstermijn."; 3° In paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen als volgt : "De afwijkingen op de artikelen 10, 12, 13, 18, 25 tot 30, 44 tot 63, 66, 68, 70 tot 73, 78 tot 81, 84, 86, 96, 121, 123, 151 en 154 van dit besluit worden uitdrukkelijk gemotiveerd in het bestek.Indien de motivering in het bestek ontbreekt, wordt de afwijking in kwestie voor niet geschreven gehouden. Deze sanctionering geldt niet in geval van een door de partijen ondertekende overeenkomst.".

Art. 6.In artikel 68, eerste zin, van hetzelfde besluit worden de woorden "en beschikt de aanbestedende overheid over een bijkomende betalingstermijn van vijftien dagen" opgeheven.

Art. 7.In artikel 69 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 1 en 2 vervangen als volgt : "

Art. 69.§ 1. Wanneer de in artikelen 95, §§ 3 tot 5, 127 en 160 vastgestelde betalingstermijnen worden overschreden, heeft de opdrachtnemer van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een intrest naar rato van het aantal dagen overschrijding. Deze enkelvoudige intrest is hetzij de door de Europese Centrale Bank voor haar meest recente basisherfinancieringstransacties toegepaste intrestvoet, hetzij de marginale intrestvoet die het gevolg is van variabele rentetenders voor de meest recente basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank. De bedoelde intrestvoet wordt vermeerderd met acht procent.

De minister bevoegd voor Financiën maakt halfjaarlijks de voor ieder semester toepasselijke enkelvoudige intrest bekend in het Belgisch Staatsblad. § 2. Als er, overeenkomstig paragraaf 1, intrest voor laattijdige betaling verschuldigd is, heeft de opdrachtnemer van rechtswege en zonder ingebrekestelling recht op de betaling van een forfaitaire vergoeding van veertig euro voor invorderingskosten.

Naast dit forfaitaire bedrag kan de opdrachtnemer voor dezelfde opdrachten aanspraak maken op een redelijke schadeloosstelling voor alle andere invorderingskosten die ontstaan zijn door de laattijdige betaling.".

Art. 8.In artikel 92, § 2, van hetzelfde besluit wordt het derde lid opgeheven.

Art. 9.In artikel 95 van hetzelfde besluit worden de paragrafen 3 tot 5 vervangen als volgt : " § 3. De betaling van het aan de aannemer verschuldigde bedrag vindt plaats binnen een termijn van dertig dagen vanaf de datum van beëindiging van de in paragraaf 2 bedoelde verificatie, voor zover de aanbestedende overheid tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur beschikt, alsook over de andere, eventueel vereiste documenten.

De in het eerste lid bedoelde betalingstermijn bedraagt zestig dagen voor de opdrachten geplaatst door aanbestedende overheden die gezondheidszorg verstrekken en die specifiek voor dat doel zijn erkend, zij het enkel voor de werken verbonden aan die specifieke activiteit. § 4. Wanneer in afwijking van paragraaf 2 in de opdrachtdocumenten is bepaald dat er geen verificatie plaatsvindt, is de betalingstermijn niet langer dan een van de volgende termijnen, al naargelang : 1° dertig dagen na de datum van ontvangst door de aanbestedende overheid van de schuldvordering;2° indien de datum van ontvangst van de schuldvordering niet vaststaat, dertig dagen na de datum van de ontvangst van de gedetailleerde staat van de gerealiseerde werken;3° indien de aanbestedende overheid de schuldvordering eerder ontvangt dan de realisatie van de werken, vastgesteld door de gedetailleerde staat van de gerealiseerde werken, dertig dagen na de realisatie van de werken. § 5. Voor zover geen toepassing is gemaakt van paragraaf 4 en dus een verificatie plaatsvindt, wordt in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, de betalingstermijn verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn.

Omgekeerd wordt de betalingstermijn geschorst naar rato van het aantal dagen : 1° overschrijding van de termijn van vijf dagen die door § 2, tweede lid, 2°, aan de aannemer wordt verleend om zijn factuur in te dienen;2° dat nodig is om het antwoord van de aannemer te ontvangen, wanneer de aanbestedende overheid hem, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet ondervragen over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in artikel 30bis, § 4 en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, respectievelijk artikel 403 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 10.In artikel 96, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de verwijzing naar artikel 95 opgeheven.

Art. 11.Artikel 100 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 100.De terbeschikkingstelling van het bouwwerk wordt vastgesteld in een proces-verbaal van voorlopige oplevering dat wordt opgesteld door de aanbestedende overheid, die het dezelfde dag per aangetekende zending ter kennis brengt aan de promotor.".

Art. 12.In artikel 103 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 2 vervangen als volgt : " § 2. De promotor dient binnen vijftien dagen na ontvangst van het in artikel 100 vermelde proces-verbaal een schuldvordering in met het oog op de eerste betaling van de annuïteiten, de huurprijs, de vergoedingen voor opstal of de erfpachtrente.

In geval van een promotieopdracht van werken met aankoopoptie dient de promotor eveneens een schuldvordering in voor de laatste betaling van de annuïteiten, de huurprijs, de vergoedingen voor opstal of de erfpachtrente alsook van de restkoopwaarde.

Voor de betalingen bedoeld in het eerste en tweede lid beschikt de aanbestedende overheid, vanaf de datum van ontvangst van de schuldvordering, over een verificatietermijn en een betalingstermijn, waarop de bepalingen van artikel 95, §§ 2 tot 5, mutatis mutandis van toepassing zijn."

Art. 13.In artikel 104 van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 3° aangevuld met de woorden "en 95".

Art. 14.Artikel 120 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 120.De aanbestedende overheid ziet de leveringen na op de leveringsplaats. Ze neemt eveneens de eventuele beschadigingen op. Het resultaat van dit nazicht alsmede de juiste datum van de aankomst van de leveringen worden vermeld in een proces-verbaal of eventueel op de leveringslijst of de factuur bedoeld in artikel 118, § 2. In elk geval neemt de aanbestedende overheid de nodige maatregelen om te beletten dat de afgekeurde producten opnieuw ter keuring of oplevering worden aangeboden of geleverd in de toestand waarin ze zich bevinden.

De aanbestedende overheid beschikt over een verificatietermijn van dertig dagen vanaf de datum van de levering, vastgesteld overeenkomstig het eerste lid, om de formaliteiten betreffende de voorlopige oplevering te vervullen en aan de leverancier kennis te geven van het resultaat daarvan. Deze termijn gaat in voor zover de aanbestedende overheid tegelijk in het bezit van de leveringslijst of factuur wordt gesteld.

De in het tweede lid bedoelde verificatietermijn bedraagt zestig dagen wanneer de opdrachtdocumenten overeenkomstig artikel 131, § 1, eerste lid, 2°, bepalen dat de opleveringsverrichtingen de tussenkomst van een laboratorium vereisen. In dat geval voorzien de opdrachtdocumenten overeenkomstig artikel 9, § 2, derde lid, uitdrukkelijk in deze langere verificatietermijn met vermelding van de tussenkomst van het laboratorium ter uitdrukkelijke motivering daarvan.".

Art. 15.Artikel 127 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 127.De betaling van het aan de leverancier verschuldigde bedrag vindt plaats binnen de betalingstermijn van dertig dagen vanaf de datum van beëindiging van de in artikel 120 bedoelde verificatie, voor zover de aanbestedende overheid tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur beschikt, alsook over de andere, eventueel vereiste documenten. Wanneer de opdrachtdocumenten niet voorzien in een afzonderlijke schuldvordering, geldt de factuur als schuldvordering.

De in het eerste lid bedoelde betalingstermijn bedraagt zestig dagen voor de opdrachten geplaatst door aanbestedende overheden die gezondheidszorg verstrekken en die specifiek voor dat doel zijn erkend, zij het enkel voor de leveringen verbonden aan die specifieke activiteit.

Wanneer de levering in verschillende keren plaatsvindt, gaat de betalingstermijn in op de datum van beëindiging van de verificatie bedoeld in artikel 120, voor elke gedeeltelijke levering.

Wanneer in afwijking van artikel 120 in de opdrachtdocumenten is bepaald dat er geen verificatie plaatsvindt, is de betalingstermijn niet langer dan een van de volgende termijnen, al naargelang : 1° dertig dagen na de datum van ontvangst door de aanbestedende overheid van de factuur;2° indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, dertig dagen na de datum van de levering;3° indien de aanbestedende overheid de factuur eerder ontvangt dan de levering, dertig dagen na de levering. Voor zover geen toepassing is gemaakt van het vorige lid en dus een verificatie plaatsvindt, wordt in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, de betalingstermijn verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn.

Omgekeerd wordt de betalingstermijn geschorst naar rato van het aantal dagen : 1° overschrijding van de termijn waarover de leverancier beschikt om zijn factuur in te dienen, zo de aanbestedende overheid heeft voorzien in een verificatie op basis van de leveringslijst of een afzonderlijke schuldvordering en in de indiening van de factuur na verificatie; 2° dat nodig is om het antwoord van de leverancier te ontvangen, wanneer de aanbestedende overheid hem, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet ondervragen over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in artikel 30bis, § 4 en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, respectievelijk artikel 403 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 16.In artikel 129 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 2 opgeheven.

Art. 17.In artikel 150 van hetzelfde besluit wordt het derde lid opgeheven.

Art. 18.Artikel 156 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 156.De aanbestedende overheid beschikt over een verificatietermijn van dertig dagen vanaf de datum van de volledige of gedeeltelijke beëindiging van de diensten, vastgesteld overeenkomstig de regels van de opdrachtdocumenten, om de formaliteiten betreffende de oplevering te vervullen en aan de dienstverlener kennis te geven van het resultaat daarvan. Deze termijn gaat in voor zover de aanbestedende overheid tegelijk in het bezit van de lijst van gepresteerde diensten of factuur wordt gesteld.

Wanneer de diensten beëindigd worden vóór of na deze datum, stelt de dienstverlener de leidend ambtenaar hiervan per aangetekende zending in kennis en vraagt hem tot de oplevering over te gaan. In dat geval begint de verificatietermijn van dertig dagen te lopen vanaf de datum van ontvangst van het verzoek van de dienstverlener.".

Art. 19.Artikel 157 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 157.Behoudens andersluidende bepaling in de opdrachtdocumenten is de in artikel 156 bedoelde oplevering definitief.".

Art. 20.Artikel 160 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : "

Art. 160.De betaling van het aan de dienstverlener verschuldigde bedrag vindt plaats binnen de betalingstermijn van dertig dagen vanaf de datum van beëindiging van de in artikel 156 bedoelde verificatie, voor zover de aanbestedende overheid tegelijk over de regelmatig opgemaakte factuur beschikt, alsook over de andere, eventueel vereiste documenten. Wanneer de opdrachtdocumenten niet voorzien in een afzonderlijke schuldvordering, geldt de factuur als schuldvordering.

De in het eerste lid bedoelde betalingstermijn bedraagt zestig dagen voor de opdrachten geplaatst door aanbestedende overheden die gezondheidszorg verstrekken en die specifiek voor dat doel zijn erkend, zij het enkel voor de diensten verbonden aan die specifieke activiteit.

Wanneer in afwijking van artikel 156 in de opdrachtdocumenten is bepaald dat er geen verificatie plaatsvindt, is de betalingstermijn niet langer dan een van de volgende termijnen, al naargelang : 1° dertig dagen na de datum van ontvangst door de aanbestedende overheid van de factuur;2° indien de datum van ontvangst van de factuur niet vaststaat, dertig dagen na de datum van het beëindigen van de diensten;3° indien de aanbestedende overheid de factuur eerder ontvangt dan het beëindigen van de diensten, dertig dagen na het beëindigen van de diensten. Voor zover geen toepassing is gemaakt van het vorige lid en dus een verificatie plaatsvindt, wordt in geval van overschrijding van de toepasselijke verificatietermijn, de betalingstermijn verminderd naar rato van het aantal dagen overschrijding van de verificatietermijn.

Omgekeerd wordt de betalingstermijn geschorst naar rato van het aantal dagen : 1° overschrijding van de termijn waarover de dienstverlener beschikt om zijn factuur in te dienen, zo de aanbestedende overheid heeft voorzien in een verificatie op basis van de lijst van gepresteerde diensten of een afzonderlijke schuldvordering en in de indiening van de factuur na verificatie; 2° dat nodig is om het antwoord van de dienstverlener te ontvangen, wanneer de aanbestedende overheid hem, in het kader van de hoofdelijke aansprakelijkheid, moet ondervragen over het werkelijke bedrag van zijn sociale of fiscale schuld als bedoeld in artikel 30bis, § 4 en 30ter, § 4, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, respectievelijk artikel 403 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.".

Art. 21.Dit besluit treedt in werking de tiende dag na de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad, voor de overheidsopdrachten en de concessies voor openbare werken waarvoor vanaf die datum een bekendmaking is verzonden naar het Publicatieblad van de Europese Unie of naar het Bulletin der Aanbestedingen, of waarvoor, bij ontstentenis van een verplichting tot voorafgaande bekendmaking, vanaf die datum wordt uitgenodigd tot het indienen van een aanvraag tot deelneming of een offerte.

Voor de overheidsopdrachten en de concessies voor openbare werken die zowel op Europees niveau als op Belgisch niveau worden bekendgemaakt, geldt als aanvangspunt de datum van verzending van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Art. 22.De Eerste Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 mei 2014.

FILIP Van Koningswege : De Eerste Minister, E. DI RUPO

^