gepubliceerd op 08 juli 2011
Koninklijk besluit tot aanwijzing van de veiligheidsinstantie van de spoorwegen
22 JUNI 2011. - Koninklijk besluit tot aanwijzing van de veiligheidsinstantie van de spoorwegen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 19 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2006 pub. 23/01/2007 numac 2006014300 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen sluiten betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen, de artikelen 10 en 11, § 2, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 16 januari 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/01/2007 pub. 23/01/2007 numac 2007014024 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale veiligheidsinstantie van de spoorwegen sluiten tot oprichting van een nationale veiligheidsinstantie van de spoorwegen;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 1 maart 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 2 maart 2011;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 1 april 2011;
Gelet op het protocol van 29 april 2011 van het Sectorcomité VI;
Gelet op advies 49.520/4 van de Raad van State, gegeven op 11 mei 2011, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering.
Art. 2.Voor de uitvoering en de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° « wet » : de wet van 19 december 2006Relevante gevonden documenten type wet prom. 19/12/2006 pub. 23/01/2007 numac 2006014300 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Wet betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen sluiten betreffende de exploitatieveiligheid van de spoorwegen;2° « Minister » : de Minister die bevoegd is voor het Spoorwegvervoer;3° « instantie » : de veiligheidsinstantie bedoeld in het artikel 10 van de wet;4° « leiding » : de leiding van de veiligheidsinstantie bedoeld in het artikel 11, § 2, tweede lid, van de wet.
Art. 3.De instantie is onafhankelijk van elke spoorwegonderneming, infrastructuurbeheerder, certificeringaanvrager of aanbestedende dienst. De instantie noemt de Dienst Veiligheid en Interoperabiliteit van de Spoorwegen.
De leden van de leiding mogen geen enkele band, zij het contractueel of statutair, zelfs voorlopig geschorst, hebben met welke instelling dan ook bedoeld in het eerste lid. Zij mogen niet aangewezen worden indien zij deze voorwaarde niet vervullen.
De leiding staat onder het rechtstreekse gezag van de Minister.
Art. 4.De leiding is samengesteld uit twee personen van een verschillende taalrol : de directeur en de adjunct-directeur.
De leiding wordt uitgeoefend in de vorm van een zesjarig mandaat.
Art. 5.De kandidaten voor een mandaat bij de leiding moeten de toelaatbaarheidvereisten vervullen die vereist zijn om aangeworven te worden als rijksambtenaar van het niveau A. Zij moeten bovendien bewijzen dat zij over de nuttige ervaring beschikken die vereist wordt door de functiebeschrijving.
De selectie van de leden van de leiding wordt uitgevoerd door SELOR, het Selectiebureau van de Federale Overheid, op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel die zijn vastgelegd door de Minister.
Art. 6.Onder de kandidaten die door SELOR worden geschikt bevonden, worden de leden van de leiding aangewezen door de Koning op voorstel van de Minister. Zij leggen de eed af in handen van de Minister.
Art. 7.De leden van de leiding worden bezoldigd in de schaal A52 voor de directeur en A51 voor de adjunct-directeur, vastgelegd bij koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van de federale overheidsdiensten. Hun geldelijke anciënniteit bij het begin van het mandaat wordt berekend volgens de bepalingen van artikel 14, eerste en tweede lid, van hetzelfde besluit. Ze groeit jaarlijks aan tijdens hun mandaat.
Art. 8.De leden van de leiding hebben recht op 26 dagen jaarlijks vakantieverlof.
Zij genieten vakantiegeld onder dezelfde voorwaarden als de rijksambtenaren.
Zij genieten omstandigheidsverloven, moederschapsverloven en ouderschapsverloven onder dezelfde voorwaarden als de rijksambtenaren.
Art. 9.De directeur en de adjunct-directeur worden zes maanden voor het einde van hun mandaat geëvalueerd door de Minister onder meer op basis van de resultaten van de audits voorzien in artikel 16.
Wanneer zijn mandaat afloopt kan een lid van de leiding een nieuwe mandaat bekomen op voorwaarde dat hij gunstig geëvalueerd wordt onder meer op basis van de jaarrapporten van de audit.Het maximum aantal mandaten voor een lid van de directie is vastgesteld op 2.
De Minister kan het mandaat verlengen voor een periode van maximum zes maanden.
Art. 10.Geen enkel lid van de leiding mag na zijn 65 jaar in dienst blijven. De Minister kan evenwel van deze regel afwijken, voor een periode van maximum zes maanden, in afwachting van een vervanger.
Art. 11.Het tijdens het mandaat niet meer voldoen aan een van de toelaatbaarheidvereisten bedoeld in artikel 3, tweede lid, of 5, eerste lid, geeft aanleiding tot de onmiddellijke beëindiging van het mandaat zonder opzegging.
Elke ernstige tekortkoming aan de verplichtingen van zijn functie tijdens het mandaat kan aanleiding geven tot ontslag zonder opzeggingstermijn.
In geval van beroepsongeschiktheid vastgesteld tijdens het mandaat kan elk lid ontslagen worden, mits hij een vergoeding ontvangt die gelijk is aan zes maanden loon.
Art. 12.In geval van gelijktijdige afwezigheid van de directeur en de adjunct-directeur wijst de Minister een tijdelijke plaatsvervanger aan. Deze dient aan de voorwaarden vastgelegd in de artikelen 3, tweede lid, en 5, eerste lid, te voldoen. Hij geniet de weddeschaal A52 en de geldelijke anciënniteit bedoeld in artikel 7. De tijdelijke vervanging mag niet langer dan zes maanden duren, zelfs gespreid over meerdere onderbroken periodes.
Art. 13.De Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer stelt het personeel en de nodige materiële middelen ter beschikking van de instantie.
De personeelsleden zijn statutairen of contractuelen van de FOD, ingedeeld bij de instantie door de voorzitter van het Directiecomité van de FOD Mobiliteit en Vervoer.
De aanstelling van de personeelsleden in de dienst gebeurt na overleg tussen de Voorzitter van het Directiecomité van de FOD en de directeur.
De personneelsleden worden onder het hiërarchisch gezag geplaatst van de leden van de leiding tijdens hun aanstelling.
De leiding verstrekt de hiërarchische meerderen van de personeelsleden bedoeld in het eerste lid alle informatie die nuttig is voor het volgen van de loopbaan van dezen, uit eigen beweging en op verzoek van de hiërarchische meerderen.
Art. 14.Achttien maanden na de inwerkingtreding van dit besluit mag een personeelslid overgeplaatst worden van de NMBS-groep naar de instantie enkel indien hij geen enkele band, zij het contractueel of statutair, zelfs tijdelijk onderbroken, meer heeft met de NMBS-groep.
Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden van de instantie die al in dienst zijn op de laatste dag van het einde van de periode van achttien maanden bedoeld in het eerste lid.
Ze worden onder het hiërarchische gezag van de leden van de leiding.
Art. 15.Het personeelslid dat op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit aangewezen is als hoofd van dienst zet de uitoefening van zijn functie verder tot de datum van de aanstelling van de leiding bedoeld in artikel 4.
Art. 16.De leiding overhandigt de Minister jaarlijks, ten laatste op 30 juni, een door een onafhankelijke instelling opgesteld auditrapport over de werking van de veiligheidsinstantie met betrekking tot het voorgaande jaar.
Art. 17.Het koninklijk besluit van 16 januari 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/01/2007 pub. 23/01/2007 numac 2007014024 bron federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer Koninklijk besluit tot oprichting van een nationale veiligheidsinstantie van de spoorwegen sluiten tot oprichting van een nationale veiligheidsinstantie van de spoorwegen wordt opgeheven.
De Minister bevoegt voor Spoorwegvervoer.
Art. 18.De Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 juni 2011.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE