gepubliceerd op 06 maart 2015
Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten te voorkomen
22 FEBRUARI 2015. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten te voorkomen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, In het voorliggende ontwerp worden de regels vastgelegd voor de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten te voorkomen.
Het Afwikkelingscollege is een nieuw orgaan van de Nationale Bank van België, hierna "de Bank" genoemd, dat werd opgericht met het oog op de omzetting van Richtlijn 2014/59/EU, die bepaalt dat elke lidstaat over een afwikkelingsautoriteit moet beschikken die belast is met de voorbereiding van de afwikkeling van bankcrises die zich in de toekomst zouden kunnen voordoen en die bevoegd is om gebruik te maken van de volgende afwikkelingsinstrumenten: verkoop van de onderneming, overbruggingsinstelling, afsplitsing van activa en interne versterking (bail-in) van kredietinstellingen.
Bij artikel 21ter van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, hierna "de organieke wet" genoemd, wordt het Afwikkelingscollege opgericht, dat bevoegd is voor de uitvoering van afwikkelingstaken. Dit Afwikkelingscollege telt 13 leden: de gouverneur en de vicegouverneur van de Bank, de directeurs van de Bank die verantwoordelijk zijn voor het prudentieel toezicht op de banken en de beursvennootschappen, het prudentieel beleid en de financiële stabiliteit en de afwikkeling van kredietinstellingen, de voorzitter van de FSMA, de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën, de leidende ambtenaar van het Afwikkelingsfonds, 4 leden die door de Koning worden aangewezen en een magistraat die door de Koning wordt aangewezen.
De hoogdringendheid wordt gemotiveerd door de noodzaak om Richtlijn 2014/59/EU om te zetten tegen 31 december 2014.
COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN Artikel 1 Artikel 1 houdt rekening met een opmerking van de Raad van State door te vermelden dat onderhavig koninklijk besluit Richtlijn 2014/59/EU gedeeltelijk omzet.
Artikel 2 Artikel 2 bevat de inleidende definities die nodig zijn voor een goed begrip van het besluit.
Artikel 3 Artikel 3 betreft de aspecten die inherent zijn aan de werking van het Afwikkelingscollege. Artikel 12ter van de organieke wet bepaalt dat de rol van het Afwikkelingscollege erin bestaat de afwikkelingsinstrumenten toe te passen en de afwikkelingsbevoegdheden uit te oefenen overeenkomstig de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen, hierna "de bankwet" genoemd. Deze laatste worden met name beschreven in de artikelen 226 tot 232 en 242 tot 311 van de genoemde wet.
Om de uitoefening van deze bevoegdheden te vergemakkelijken, bepaalt artikel 3 dat het Afwikkelingscollege de algemene beleidslijnen en prioriteiten op het gebied van afwikkeling bepaalt en een jaarlijks actieplan inzake afwikkeling opstelt. Het jaarlijkse actieplan moet de algemene beleidslijnen en prioriteiten weerspiegelen. Het moet in het bijzonder een planning bevatten van de ontwikkeling van de afwikkelingsplannen die krachtens artikel 226 van de bankwet moeten worden opgesteld. Er dient ook bijzondere aandacht uit te gaan naar de gevolgen die de internationale ontwikkelingen zullen hebben voor de uitvoering van de taken van het Afwikkelingscollege. Men denke hier in het bijzonder aan de tenuitvoerlegging van het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme of aan de deelname van het Afwikkelingscollege aan de Europese afwikkelingscolleges bedoeld in Richtlijn 2014/59/EU. Bovendien moet het eerste jaarlijkse actieplan ook rekening houden met het verslag dat het Afwikkelingscollege uiterlijk op 31 december 2015 aan de Minister van Financiën moet overhandigen met toepassing van artikel 417 van de bankwet.
Het jaarlijkse actieplan kan uiteraard niet ten volle rekening houden met bankcrises, die uit de aard der zaak onvoorzienbaar blijven.
Indien er zich een dergelijke crisis voordoet, zal dit snel tot een wijziging van de afwikkelingsprioriteiten leiden, waardoor het jaarlijkse actieplan noodzakelijkerwijs gedeeltelijk achterhaald zal zijn.
Rekening houdend met de noodzaak voor de geadministreerden om over duidelijke en welomschreven richtsnoeren te beschikken, bepaalt artikel 3 eveneens dat het Afwikkelingscollege circulaires of aanbevelingen kan opstellen om de toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake afwikkeling te verduidelijken. De ontwikkeling van de dimensie afwikkeling is nieuw, zowel in het Belgische als in het Europese rechtskader. Het rechtskader ligt nu weliswaar vast, maar de praktijk van de afwikkelingsautoriteiten is nog in ontwikkeling en is evolutief van aard. Daarom kan het voor het Afwikkelingscollege noodzakelijk zijn de toepassing van de wettelijke bepalingen te verduidelijken om rekening te houden met de ontwikkelingen die voortvloeien uit de praktijk in België maar ook, in Europees verband, om de beste praktijken te weerspiegelen die door de Europese Bankautoriteit of door het Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme zijn opgesteld.
Artikel 3 bepaalt eveneens dat het Afwikkelingscollege aan de verschillende autoriteiten advies kan verstrekken over elk ontwerp van wetgevende of reglementaire tekst dat verband houdt met de afwikkelingstaken waarmee het belast is. De opstelling van dit advies en de mededeling ervan aan de betrokken autoriteiten moet zorgen voor de ontwikkeling van een samenhangend afwikkelingskader, dat afgestemd is op de Europese praktijken en ontwikkelingen.
Tot slot bepaalt artikel 3 dat het Afwikkelingscollege de taken vervult die met toepassing van de Europese wetgevingsteksten aan de afwikkelingsautoriteit zijn toegewezen en dat het in dit verband volledig samenwerkt met de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad, volgens de taakverdeling waarin voorzien is in artikel 7 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
Aangezien de organieke wet de Bank aanwijst als afwikkelingsautoriteit en het Afwikkelingscollege instelt als orgaan van de Bank dat bevoegd is voor afwikkeling, zijn de bepalingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 die betrekking hebben op de nationale afwikkelingsautoriteiten rechtstreeks van toepassing op de Bank en haar Afwikkelingscollege.
Artikelen 4, 5 en 6 De artikelen 4, 5 en 6 vormen een aanvulling op de organieke wet voor wat betreft de aspecten die verband houden met de werking van het Afwikkelingscollege, met name artikel 18, dat bepaalt dat de gouverneur van de Bank voorzitter is van het Afwikkelingscollege en bij verhindering wordt vervangen door de vicegouverneur.
Artikel 4 betreft de samenstelling van het Afwikkelingscollege. In het eerste lid van dit artikel wordt voor zover nodig verduidelijkt dat het Afwikkelingscollege geldig blijft samengesteld wanneer een of meer van de leden van het Afwikkelingscollege verschillende van de in artikel 21ter, § 2, 1° tot 5° van de organieke wet bedoelde functies of bevoegdheden combineren.
Het tweede lid van artikel 4 betreft het geval waarin een van de functies of bevoegdheden als bedoeld in artikel 21ter, § 2, 1° tot 5° van de organieke wet gezamenlijk zou worden uitgeoefend door verschillende leden. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien de directeur die belast is met het prudentieel toezicht op de banken verschillend is van de directeur die belast is met het prudentieel toezicht op de beursvennootschappen of indien de directeur die belast is met het prudentieel beleid verschillend is van die welke belast is met de financiële stabiliteit. In een dergelijk geval dient het Directiecomité van de Bank te bepalen welk van de leden van het directiecomité die gezamenlijk of gedeeltelijk belast zijn met deze functies of bevoegdheden, lid is van het Afwikkelingscollege.
Artikel 5 legt de regels vast voor de organisatie van de vergaderingen van het Afwikkelingscollege en voor de bijeenroeping ervan. Er wordt bepaald dat het Afwikkelingscollege minstens viermaal per jaar bijeenkomt. Er kunnen extra vergaderingen worden georganiseerd wanneer minstens drie van de leden van het Afwikkelingscollege daarom verzoeken of wanneer de omstandigheden dit vereisen, bijvoorbeeld wanneer er binnen een kortere termijn dan drie maanden gevolg moet worden gegeven aan een verzoek - wat onder andere het geval zou kunnen zijn in het kader van de toepassing van artikel 114, § 3, tweede lid van de bankwet. Deze extra vergaderingen worden bijeengeroepen door de voorzitter van het Afwikkelingscollege. Deze bijeenroeping moet minstens een week vóór de datum van de vergadering schriftelijk worden verstuurd.
Bij hoogdringendheid kan de termijn voor de bijeenroeping beperkt worden tot 1 uur. Deze zeer korte termijn kan nodig zijn wanneer de toezichthouder met toepassing van artikel 244, § 1, 1° van de bankwet aan de afwikkelingsautoriteit meedeelt dat de kredietinstelling in gebreke blijft of dat dit in gebreke blijven nakend is. Aangezien de tijd een cruciale factor is voor de beheersing van een crisis, is het noodzakelijk dat het Afwikkelingscollege zeer snel bijeen kan komen.
Er is voorzien in de mogelijkheid om de bijeenroepingstermijn te beperken tot een uur, rekening houdend met het feit dat de fysieke aanwezigheid van alle leden niet is vereist en dat het Afwikkelingscollege beslissingen kan nemen via een vocaal telecommunicatiesysteem. Om de procedure te versnellen, wordt bepaald dat de voorzitter van het Afwikkelingscollege de leden in een dergelijk geval kan bijeenroepen via een vocaal telecommunicatiesysteem.
Het derde en vierde lid van artikel 5 betreffen de agenda. De agenda wordt vastgesteld door de voorzitter van het Afwikkelingscollege, die minstens drie werkdagen vóór de vergadering een ontwerpagenda naar zijn leden stuurt. De leden van het Afwikkelingscollege kunnen vragen dat bepaalde punten worden toegevoegd aan de ontwerpagenda. De definitieve agenda wordt de dag vóór de vergadering meegedeeld.
Behoudens eenparige instemming van de leden, mogen er geen beslissingen worden genomen over punten de niet op de agenda zijn opgenomen.
In spoedeisende gevallen kunnen deze termijnen soms onmogelijk worden nageleefd. In dergelijke gevallen is het toegestaan dat de agenda pas aan het begin van de vergadering aan de leden van het Afwikkelingscollege wordt meegedeeld door de voorzitter van het Afwikkelingscollege, of zelfs wordt gewijzigd of aangepast in de loop van de vergadering.
Tot slot wordt in het laatste lid van artikel 5 een procedurevereiste opgelegd voor spoedeisende gevallen. In dergelijke gevallen moeten het spoedeisende karakter en de motivatie van het spoedeisende karakter vastgesteld worden door de voorzitter van het Afwikkelingscollege.
In artikel 6 worden de regels vastgelegd voor de goedkeuring van de beslissingen van het Afwikkelingscollege. Overeen-komstig het beginsel dat in besluitvormende organen wordt toegepast, wordt bepaald dat de beslissingen van het Afwikkelingscollege bij gewone meerderheid van de aanwezige leden worden genomen, en dat elk lid over één stem beschikt.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het Afwikkelingscollege, namelijk de gouverneur van de Bank, of in geval van verhindering van de gouverneur, de stem van de vicegouverneur, doorslaggevend. Wanneer een van de leden van het Afwikkelingscollege functies of bevoegdheden als bedoeld in artikel 21ter, § 2, 1° tot 5° van de organieke wet cumuleert, geeft dit geen aanleiding tot een cumulatie van stemmen in hoofde van dit lid.
Het ontwerpbesluit voorziet in een quorumvereiste, die inhoudt dat het Afwikkelingscollege geen beslissingen mag nemen bij afwezigheid van de meerderheid van zijn leden. Om in soms moeilijke omstandigheden een snelle besluitvorming mogelijk te maken, geldt er in spoedeisende gevallen geen quorumvereiste. In een crisissituatie moet de werking van het Afwikkelingscollege gegarandeerd kunnen worden, ook indien bepaalde leden afwezig zijn, met dien verstande dat de bijeenroeping van de leden volgens de regels dient te gebeuren.
Bovendien is niet voorzien in een vetorecht. De Franse wet bijvoorbeeld voorziet in een dergelijk veto voor de afgevaardigde van de regering die zitting heeft in het "Collège de résolution" van de "Autorité de contrôle prudentiel et de résolution". In België kan de Minister van Financiën zich krachtens artikel 268, § 2 van de bankwet tegen elke beschikkingsbeslissing van de afwikkelingsautoriteit verzetten binnen een termijn van 48 uur, indien hij van oordeel is dat de voorgenomen handeling een rechtstreeks fiscaal effect of systemische gevolgen heeft.
Eveneens om in spoedeisende gevallen de besluitvorming te vergemakkelijken, voorziet het ontwerpbesluit in de mogelijkheid voor het Afwikkelingscollege om beslissingen te nemen via een schriftelijke procedure of via een vocaal telecommunicatiesysteem.
Wanneer de schriftelijke procedure wordt gevolgd, deelt de voorzitter van het Afwikkelingscollege de tekst van de ontwerpbeslissing schriftelijk mee met ontvangstbevestiging. Deze verzending kan ook geschieden per fax, per e-mail of via enige andere schriftelijke procedure. Bij gebruik van dergelijke communicatiemiddelen geldt de technische bevestiging van de verzending als ontvangstbewijs.
Bovendien wordt elk lid persoonlijk op de hoogte gebracht van de verzending van de mededeling, bij voorkeur telefonisch.
Naargelang van de omstandigheden kan voor één, meer of alle leden van het Afwikkelingscollege gebruik worden gemaakt van een vocaal telecommunicatiesysteem. Aan het begin van de vergadering roept de voorzitter van het Afwikkelingscollege elk lid op dat deelneemt aan de vergadering via een vocaal telecommunicatiesysteem. Er wordt bepaald dat de vergadering kan worden gehouden bij afwezigheid van een of meer leden, voor zover deze leden volgens de regels zijn opgeroepen en in de onmogelijkheid verkeren om aan de vergadering deel te nemen.
Ondanks de technologische vooruitgang is het immers mogelijk dat sommige leden niet bereikbaar zijn, bijvoorbeeld omdat ze zich aan boord van een vliegtuig bevinden. In geval van spoedeisendheid moet dit het Afwikkelingscollege echter niet beletten te vergaderen.
Artikel 7 Artikel 7 bepaalt dat het Afwikkelingscollege over een huishoudelijk reglement moet beschikken. Krachtens artikel 20 van de organieke wet moet dit huishoudelijk reglement worden vastgesteld door de Regentenraad, op voorstel van het Directiecomité van de Bank. Dit huishoudelijk reglement bepaalt onder meer welke handelingen noodzakelijk zijn ter voorbereiding van de vergaderingen van het Afwikkelingscollege, waaronder de regels voor de verspreiding van de documenten, de regels volgens dewelke er een bevoegdheidsdelegatie of een delegatie van ondertekeningsbevoegdheid kan worden verleend, de regels voor de organisatie van het secretariaat van het Afwikkelingscollege en de voorwaarden waaronder personeelsleden van de Bank of externe deskundigen kunnen worden gehoord door het Afwikkelingscollege.
Artikel 8 Volgens artikel 8 dient de Bank het Afwikkelingscollege van de materiële en personele middelen te voorzien die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken. Overeenkomstig artikel 12ter, § 2, van de organieke wet en conform de door de Koning vastgestelde regels, worden de werkingskosten voor het Afwikkelingscollege gedragen door de kredietinstellingen die met toepassing van de bankwet het voorwerp kunnen uitmaken van afwikkelingsmaatregelen.
De diensten die aldus zijn toegewezen aan het Afwikkelingscollege, zijn zodanig georganiseerd dat het Afwikkelingscollege zijn taken op onafhankelijke wijze kan uitvoeren en inzonderheid snel en efficiënt crises kan beheersen die de kredietinstellingen treffen. De formulering die gebruikt wordt in het artikel ("de diensten toegewezen aan het Afwikkelingscollege"), en, meer in het algemeen, in het ontwerpbesluit, zegt niets over de organisatievorm die deze diensten moeten aannemen.
Artikelen 9, 10, 11 en 12 De artikelen 9 tot 12 bevatten de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en andere organen en diensten van de Bank.
Artikel 9 betreft de uitwisseling van informatie met de toezichthouder en de overige organen en diensten van de Bank. Zoals verduidelijkt wordt in artikel 2, moet de term "toezichthouder" worden opgevat in de zin van de definitie die aan deze term wordt gegeven in de bankwet, namelijk de Bank of de Europese Centrale Bank (volgens de bevoegdheidsverdeling inzake toezicht op de kredietinstellingen vastgelegd door of krachtens Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen) evenals alle bevoegde autoriteiten en consoliderende toezichthouders in de zin van die wet.
De samenwerking tussen enerzijds de diensten van het Afwikkelingscollege en anderzijds de overige diensten van de Bank, is van essentieel belang voor de onderkenning en aanpak van de bevoegdheidsconflicten die zouden kunnen ontstaan tussen de taken die tot het domein van het prudentieel toezicht behoren en deze die tot het domein van de afwikkeling behoren. In theorie kunnen er twee categorieën van belangenconflicten ontstaan.
Ten eerste is er het probleem van de zogenaamde "regulatory forebearance". Deze handelwijze houdt in dat de toezichthouder de uitoefening van zijn afwikkelingsbevoegdheden op niet-optimale wijze uitstelt, in de hoop dat de situatie van een kredietinstelling in moeilijkheden zich herstelt. De bankwet houdt rekening met dit risico door in artikel 244, § 1, 1°, in de mogelijkheid te voorzien voor de afwikkelingsautoriteit om na raadpleging van de toezichthouder, vast te stellen dat een kredietinstelling in gebreke blijft of dat dit in gebreke blijven nakend is. Het tweede soort belangenconflicten heeft te maken met het noodzakelijke evenwicht dat in elke maatregel moet worden gevonden tussen enerzijds, het vermogen van een kredietinstelling om weerstand te bieden aan schokken en anderzijds, de moeilijkheid voor de afwikkelingsautoriteit om een bankcrisis op te lossen die een instelling treft. Het is immers niet ondenkbaar dat sommige maatregelen die ertoe strekken de afwikkeling te vergemakkelijken, een kredietinstelling gevoeliger maken voor schokken of, vice versa, dat sommige maatregelen die de weerstand van een instelling kunnen vergroten, de afwikkeling van de crisis die deze instelling treft, bemoeilijken. Er zij evenwel opgemerkt dat de Bank maar zelden geconfronteerd zal worden met dergelijke conflicten, in de mate, enerzijds, dat het prudentieel toezicht rechtstreeks wordt uitgeoefend door de Europese Centrale Bank, in het kader van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme, op de kredietinstellingen die als belangrijk worden beschouwd in de zin van de voornoemde Verordening (EU) nr. 1024/2013 of op de kredietinstellingen waarvoor de Europese Centrale Bank zal beslissen zelf de bevoegdheden inzake het prudentieel toezicht uit te oefenen en, anderzijds, dat de afwikkelingstaken met betrekking tot die kredietinstellingen door de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad zullen worden uitgevoerd, krachtens de voornoemde Verordening (EU) nr. 806/2014.
Om dit evenwicht te vinden, en dus om de potentiële belangenconflicten te kunnen oplossen die zouden kunnen ontstaan tussen de respectieve doelstellingen van de verschillende taken die aan de Bank zijn toevertrouwd, moeten er coördinatiestructuren worden opgezet aan de hand waarvan er een balans kan worden opgemaakt van de verschillende betrokken belangen, met inachtneming van de specifieke bevoegdheden van elk van de organen van de Bank. Dit is wat beoogd wordt met dit artikel. De eerste drie leden van dit artikel betreffen de relaties tussen het Afwikkelingscollege en de toezichthouder. Het laatste lid betreft de relaties tussen de diensten van het Afwikkelingscollege en de overige diensten van de Bank, inzonderheid de diensten die belast zijn met het prudentieel toezicht op de kredietinstellingen.
Het eerste lid van artikel 9 bevat het beginsel dat het Afwikkelingscollege samenwerkt met de toezichthouder. Krachtens dit beginsel wordt van elk van de respectieve organen verwacht dat zij hun respectieve diensten verplichten deze samenwerking ten uitvoer te leggen.
Het tweede lid van artikel 9 betreft de uitwisseling van vertrouwelijke informatie tussen het Afwikkelingscollege en de toezichthouder. Voor zover nodig zij eraan herinnerd dat de organieke wet bepaalt dat de leden van het Afwikkelingscollege en zijn diensten op het gebied van het beroepsgeheim aan dezelfde verplichtingen zijn onderworpen als de andere leden van de organen en het personeel van de Bank.
In het derde lid van artikel 9 wordt bepaald dat het huishoudelijk reglement van het Afwikkelingscollege moet vermelden welke procedure gevolgd moet worden wanneer het Afwikkelingscollege de toezichthouder raadpleegt. De uitvoering van de taken van het Afwikkelingscollege houdt namelijk in dat de toezichthouder voor een aantal beslissingen wordt geraadpleegd. Zo moet het Afwikkelingscollege de toezichthouder bijvoorbeeld raadplegen, ook in niet-spoedeisende gevallen, bij de opstelling van het afwikkelingsplan voor een kredietinstelling, bij de beoordeling van de afwikkelbaarheid van die instelling, wanneer wordt vastgesteld dat er belangrijke belemmeringen bestaan voor de afwikkelbaarheid, wanneer de door de kredietinstelling voorgestelde maatregelen de vastgestelde belemmeringen niet kunnen opheffen of niet voldoende kunnen beperken, en vooraleer er maatregelen worden genomen om deze belemmeringen op te heffen. Het Afwikkelingscollege moet de toezichthouder ook raadplegen wanneer het van mening is dat een kredietinstelling in gebreke blijft of dat dit in gebreke blijven nakend is.
Naast deze verplichting tot raadpleging is ook voorzien in een verplichting tot informatieverstrekking, bijvoorbeeld over de inhoud van het afwikkelingsplan voor de verschillende kredietinstellingen of over de afwijkingen die het Afwikkelingscollege zou hebben verleend krachtens artikel 229, § 2 van de bankwet.
Anderzijds dient het Afwikkelingscollege voor de uitvoering van zijn taken ook te beschikken over een aantal prudentiële gegevens. Men denke hier bijvoorbeeld aan het herstelplan van elke kredietinstelling, aan wijzigingen in de juridische of organisatiestructuur van een kredietinstelling, in haar werkzaamheden of in haar financiële positie, die een significante impact kunnen hebben op het afwikkelingsplan of die nopen tot wijziging van het plan, aan het nemen van herstelmaatregelen door de toezichthouder, of nog aan de vaststelling van het feit dat een kredietinstelling in gebreke blijft of dat dit in gebreke blijven nakend is.
Het betreft hier een minimumaantal gegevens die in alle omstandigheden moeten worden verstrekt. De opsomming van deze gegevens is echter niet beperkend, in de mate dat het Afwikkelingscollege aan de toezichthouder alle informatie kan meedelen waarvan hij het nuttig acht die aan de toezichthouder te bezorgen en vice versa.
De informatie-uitwisseling dient te gebeuren op het niveau van de organen van de Bank, tussen het Afwikkelingscollege en het Directiecomité, maar buiten deze informatie-uitwisseling moeten de diensten van de Bank ook kunnen communiceren en samenwerken. Er moeten passende overlegkanalen tot stand worden gebracht voor de communicatie tussen enerzijds de diensten van het Afwikkelingscollege en anderzijds de departementen die belast zijn met het prudentieel toezicht op de kredietinstellingen, evenals de andere departementen van de Bank, daar waar informatie-uitwisseling nodig is.
Tot slot wordt in het vierde lid van artikel 9 nog een andere maatregel ingevoerd om te vermijden dat er bevoegdheidsconflicten ontstaan tussen de verschillende organen van de Bank. In dit laatste lid wordt enerzijds bepaald dat de diensten van het Afwikkelingscollege gehoord kunnen worden door het Directiecomité van de Bank, op verzoek van deze laatste. Anderzijds voert dit lid ook de mogelijkheid in voor het Afwikkelingscollege om een beroep te doen op de diensten die belast zijn met het prudentieel toezicht en het prudentieel beleid. Deze dubbele maatregel maakt het mogelijk potentiële bevoegdheidsconflicten voldoende vroeg te onderkennen en aan te pakken, rekening houdend met de beperkingen die eigen zijn aan de uitoefening van elk van de twee taken, namelijk toezicht en afwikkeling. Om gebruik te kunnen maken van deze maatregel, moet het Afwikkelingscollege echter de voorafgaande instemming hebben verkregen van de respectieve organen waarvan de betrokken diensten afhangen.
Alle mechanismen die in het artikel 9 zijn opgenomen, hebben ten doel de informatie-uitwisseling tussen de verschillende organen en diensten van de Bank, evenals een wederzijdse raadpleging en een snelle onderkenning van potentiële bevoegdheidsconflicten mogelijk te maken.
Artikel 10 betreft de uitwisseling van informatie met de Minister van Financiën. Deze uitwisseling blijft onderworpen aan de regels inzake het beroepsgeheim die opgenomen zijn in de artikelen 35, 36/13 en 36/14 van de organieke wet. Deze artikelen beperken de overdracht van vertrouwelijke informatie aan de Minister van Financiën tot de gegevens die in beknopte of geaggregeerde vorm zijn opgesteld, zodat natuurlijke of rechtspersonen onmogelijk geïdentificeerd kunnen worden of nog tot noodsituaties. Krachtens deze artikelen mag het afwikkelingsplan van een specifieke kredietinstelling niet aan de Minister van Financiën worden meegedeeld, tenzij in noodsituaties. Het bestaan van deze regels rechtvaardigt ook de formalisering, via artikel 417 van de bankwet, van een verslag over de vorderingen die geboekt zijn bij het opstellen van de afwikkelingsplannen en het wegnemen van de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid, dat het Afwikkelingscollege uiterlijk op 31 december 2015 aan de Minister van Financiën moet overhandigen.
Artikel 10 betreft dus enkel het specifieke geval van de beschikkingsbeslissingen, waartegen binnen een termijn van achtenveertig uur verzet kan worden aangetekend door de Minister van Financiën, met toepassing van artikel 268, § 2 van de bankwet. Volgens het artikel dient het Afwikkelingscollege zijn ontwerpbeslissing onverwijld mee te delen aan de Minister van Financiën. De Minister van Financiën kan de zaak naar eigen goeddunken aan de Ministerraad voorleggen. De termijn van achtenveertig uur begint pas te lopen vanaf het ogenblik dat de beslissing door het Afwikkelingscollege wordt meegedeeld aan de Minister van Financiën. Bovendien bevat het artikel de verplichting voor het Afwikkelingscollege om aan de Minister van Financiën een samenvatting te bezorgen van de motivering die ten grondslag ligt aan zijn beschikkingsbeslissing. Tot slot bepaalt dit artikel dat het Afwikkelingscollege alle vragen moet beantwoorden die de Minister van Financiën zou kunnen stellen over deze beslissing.
De artikelen 11 en 12 betreffen de uitwisseling van informatie met de kredietinstellingen. Artikel 226, § 2 van de bankwet bepaalt dat het Afwikkelingscollege van een kredietinstelling kan eisen dat zij alle informatie verstrekt die nodig is voor het opstellen van een afwikkelingsplan. Volgens artikel 276, § 1 van dezelfde wet kan het Afwikkelingscollege van een kredietinstelling eisen dat zij alle informatie overlegt die het nodig heeft om te beslissen over een afwikkelingsmaatregel of om zijn bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten uit te oefenen. Deze informatie kan van kwantitatieve aard zijn, zoals bijvoorbeeld gegevens uit de boekhouding van de kredietinstelling, of van kwalitatieve aard, zoals bijvoorbeeld de beschrijving van een procedure, een analyse van het kritieke karakter van bepaalde verrichtingen of een beoordeling van bepaalde afwikkelingsopties. Ter wille van de eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel bepaalt artikel 11 dat het Afwikkelingscollege een precies verzoek dient te formuleren en een redelijke termijn moet vaststellen, rekening houdend met de complexiteit van de te verstrekken informatie maar eveneens met het spoedeisende karakter van de situatie. Het Afwikkelingscollege kan ook vragen dat de informatie die wordt opgevraagd krachtens artikel 276, § 1 van de bankwet, exclusief aan hem wordt meegedeeld, zonder dat ze aan derden wordt bekendgemaakt, en dit om te garanderen dat de meegedeelde gegevens en dus de lopende werkzaamheden vertrouwelijk blijven. Deze bepaling garandeert het hoogste mogelijke niveau van vertrouwelijkheid voor de werkzaamheden van het Afwikkelingscollege, waarvan de bekendmaking in bepaalde gevallen grote schade zou kunnen berokkenen aan de kredietinstelling.
Artikel 226, § 3 van de bankwet bepaalt dat aan de kredietinstelling een samenvatting moet worden meegedeeld van de sleutelelementen van het afwikkelingsplan. Deze mededeling wordt verricht door het Afwikkelingscollege of door zijn diensten en wordt uitsluitend gericht aan de raad van bestuur van de kredietinstelling. Indien nodig kan deze mededeling uitsluitend mondeling gebeuren, om het plan strikt vertrouwelijk te houden. Dit is wat beoogd wordt met artikel 12.
Artikelen 13 en 14 De artikelen 13 en 14 bevatten maatregelen om belangenconflicten in hoofde van de leden van het Afwikkelingscollege te vermijden, die essentiële voorwaarden vormen voor de goede werking van het Afwikkelingscollege. Onder "belangenconflict" moet worden verstaan een situatie van interferentie tussen, enerzijds, het openbaar belang dat door het Afwikkelingscollege wordt verdedigd en, anderzijds, openbare of private belangen, die een invloed kan hebben of schijnt te hebben op de onafhankelijke, onpartijdige en objectieve besluitvorming.
Het eerste lid van artikel 13 is gebaseerd op de voornoemde Verordening (EU) nr. 1024/2013 (artikel 19) en op de voornoemde Verordening (EU) n° 806/2014 (artikel 48). In dit lid wordt aan de leden van het Afwikkelingscollege een gelijkaardige onafhankelijkheidsvereiste opgelegd als deze die geldt voor de leden van de Raad van Toezicht van het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme en voor de leden van de Gemeenschappelijke Toezichtsraad.
Het tweede lid van artikel 13 bepaalt dat de leden van het Afwikkelingscollege tijdens de uitoefening van hun mandaat en gedurende een jaar nadat ze hun functies hebben neergelegd geen opdrachten mogen uitvoeren voor rekening van een kredietinstelling, noch opdrachten die vergoed worden door een kredietinstelling. Dit is nodig om de onafhankelijkheid van de leden van het Afwikkelingscollege te waarborgen en omdat de leden van het Afwikkelingscollege toegang hebben tot uiterst gevoelige informatie over de werking en de organisatie van kredietinstellingen.
Deze bepaling doet geen afbreuk aan de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake onverenigbaarheden waarin elders is voorzien. Voor zover nodig zij eraan herinnerd dat artikel 25 van de organieke wet bepaalt dat de leden van de Wetgevende Kamers, van het Europees Parlement, van de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, de personen met de hoedanigheid van minister of staatssecretaris of van lid van een Gemeenschaps- of Gewestregering en de kabinetsleden van een lid van de federale Regering of van een Gemeenschaps- of Gewestregering niet de functie mogen waarnemen van lid van het Afwikkelingscollege. Krachtens artikel 26, § 2, van dezelfde wet mogen de leden van het Afwikkelingscollege ook geen lid zijn van de bestuurs-, beheers- of toezichtsorganen van een instelling onderworpen aan het toezicht van de Bank, noch in een dergelijke instelling een leidinggevende functie uitoefenen.
Artikel 14 bepaalt dat ieder lid van het Afwikkelingscollege de voorzitter bij aanvang van de vergadering op de hoogte moet brengen indien er sprake is van een belangenconflict voor een van de punten die op de agenda van de vergadering staan.
Artikelen 15 en 16 De artikelen 15 en 16 bevatten de slotbepalingen in verband met de inwerkingtreding en de uitvoering van het besluit.
Er werd rekening gehouden met het advies 56.932/2 van 30 december 2014 van de Raad van State.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT
ADVIES 56.932/2 VAN 30 december 2014 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING, OVER EEN ONTWERP VAN KONINKLIJK BESLUIT `TOT VASTSTELLING VAN DE REGELS VOOR DE ORGANISATIE EN DE WERKING VAN HET AFWIKKELINGSCOLLEGE, DE VOORWAARDEN VOOR DE UITWISSELING VAN INFORMATIE TUSSEN HET AFWIKKELINGSCOLLEGE EN DERDEN EN DE MAATREGELEN DIE MOETEN WORDEN GENOMEN OM BELANGENCONFLICTEN TE VOORKOMEN' Op 19 december 2014 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Financiën verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot vaststelling van de regels voor de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten te voorkomen' .
Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 30 december 2014 .
De kamer was samengesteld uit Pierre Liénardy, Kamervoorzitter, voorzitter, Pierre Vandernoot, Kamervoorzitter, Martine Baguet, staatsraad, en Colette Gigot, griffier.
Het verslag is opgesteld door Jean-Luc Paquet, eerste auditeur .
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 30 december 2014 .
Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.
In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt: "L'urgence est justifiée par la nécessité d'assurer la transposition de la Directive 2014/59/UE pour le 31 décembre 2014".
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.
Onderzoek van het ontwerp Aanhef 1. Het eerste lid van de aanhef dient te worden aangevuld met de vermelding dat artikel 21ter, § 4, van de wet van 22 februari 1998 `tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België' ingevoegd is bij de wet van 27 februari 2014. Overigens biedt dat artikel 21ter, § 4, van de wet van 22 februari 1998 niet voldoende rechtsgrond voor verscheidene bepalingen van het ontwerp, meer bepaald de artikelen 2, 3e en 4e streepje, 10, 12 en 13.
Die bepalingen vinden hun rechtsgrond in de algemene uitvoeringsbevoegdheid van de Koning vastgelegd in artikel 108 van de Grondwet.
Die laatste bepaling behoort te worden vermeld in een nieuw eerste lid. 2. Het zevende lid, dat het achtste lid wordt, kan beter worden gesteld als volgt: "Gelet op de uitzondering inzake het verrichten van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 2, 2°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;" (1).
Dispositief Nieuw eerste lid (2) Overeenkomstig artikel 130, lid 2, van richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 `betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad', dient een nieuw artikel 1 te worden ingevoegd waarin wordt vermeld dat het ontworpen besluit die richtlijn gedeeltelijk omzet (3).
Artikel 1 (dat artikel 2 wordt) 1. Er behoort een definitie te worden ingevoegd van het begrip "afwikkelingscollege" onder verwijzing naar artikel 21ter, § 1, van de wet van 22 februari 1998, waarbij dat college wordt ingesteld.2. In de bepaling onder 10° is het niet logisch om de ontvangstbevestiging te definiëren volgens twee verschillende methoden naargelang het gaat om de verzending van een schriftelijk document, in welk geval het bewijs betrekking heeft op de ontvangst van het document door de geadresseerde ervan, dan wel om de verzending van een document per fax of via elektronische middelen, in welk geval het bewijs enkel bestaat uit de "technische bevestiging van de verzending". Het tweede deel van de definitie dient te worden afgestemd op het eerste.
Artikel 9 De ontworpen tekst bepaalt het volgende: "Het Afwikkelingscollege stelt de Minister van Financiën die de zaak kan voorleggen aan de Ministerraad, onverwijld in kennis van elke beschikkingsbeslissing, in de zin van artikel 268, § 2, van de bankwet, die het van plan is te nemen, [...]".
De afdeling Wetgeving ziet niet in wat de strekking is van de woorden "die de zaak kan voorleggen aan de Ministerraad"; het gaat om een louter facultatieve bepaling die geen enkele regelgevende kracht heeft.
Die betrekkelijke bijzin dient te worden weggelaten. (1) Zie artikel 10 van het koninklijk besluit van 21 december 2013 `houdende uitvoering van titel 2, hoofdstuk 2 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging'.(2) De steller van het ontwerp dient erop toe te zien dat de eerste twee artikelen niet vallen buiten de indeling in hoofdstukken van het besluit, welke hoofdstukken genummerd dienen te worden met Arabische cijfers.Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tabblad "Wetgevingstechniek", aanbevelingen 63 en 64. (3) Ibid., aanbeveling 94.
De griffier, C. Gigot.
De voorzitter, P. Liénardy.
22 FEBRUARI 2015. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de regels voor de organisatie en de werking van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden voor de uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden en de maatregelen die moeten worden genomen om belangenconflicten te voorkomen FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de Grondwet, artikel 108;
Gelet op artikel 21ter, § 4 van de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 3 december 2014;
Gelet op de akkoordbevinding van de minister van Begroting, gegeven op 5 december 2014;
Gelet op het advies van de Europese Centrale Bank, gegeven op 21 januari 2015;
Gelet op de hoogdringendheid, gemotiveerd door het feit dat Richtlijn 2014/59/EU uiterlijk op 31 december 2014 in Belgisch recht moet zijn omgezet;
Gelet op advies 56.932/2 van de Raad van State, gegeven op 30 december 2014, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 3°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Gelet op de uitzondering inzake het verrichten van de regelgevingsimpactanalyse, bedoeld in artikel 8, § 2, 2°, van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Op de voordracht van de minister van Financiën en op het advies van de in Raad vergaderde ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen en definities
Artikel 1.Dit besluit betreft een gedeeltelijke omzetting van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° wet van 22 februari 1998: de wet van 22 februari 1998 tot vaststelling van het organiek statuut van de Nationale Bank van België;2° de Nationale Bank van België: de in de wet van 22 februari 1998 bedoelde instelling, hierna "de Bank" genoemd;3° wet van 25 april 2014: de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op kredietinstellingen;4° toezichthouder: de toezichthouder in de zin van de wet van 25 april 2014 evenals alle bevoegde autoriteiten en consoliderende toezichthouders in de zin van die wet;5° Afwikkelingscollege: het Afwikkelingscollege zoals ingesteld bij artikel 21ter, § 1 van de wet van 22 februari 1998;6° Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad: de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad ingesteld bij Verordening (EU) nr.806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010; 7° Verordening nr.1024/2013: Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid op het gebied van het prudentieel toezicht op kredietinstellingen; 8° Verordening nr.806/2014: Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010; 9° werkdag: een dag in de zin van artikel 3, 70°, van de wet van 25 april 2014. HOOFDSTUK II. - Werking van het Afwikkelingscollege
Art. 3.In het kader van de toepassing van de afwikkelingsinstrumenten en de uitoefening van de afwikkelingsbevoegdheden als gedefinieerd in de wet van 25 april 2014: bepaalt het Afwikkelingscollege de algemene beleidslijnen en prioriteiten op het gebied van afwikkeling en stelt het een jaarlijks actieplan inzake afwikkeling op; kan het Afwikkelingscollege alle maatregelen nemen om de toepassing van de wettelijke of reglementaire bepalingen inzake afwikkeling te verduidelijken, met name via circulaires of aanbevelingen; kan het Afwikkelingscollege uit eigen beweging of op verzoek advies verstrekken aan de verschillende autoriteiten die regelgevende bevoegdheid hebben op het vlak van afwikkeling; vervult het Afwikkelingscollege de taken die met toepassing van de Europese verordeningen en richtlijnen en met name krachtens Verordening (EU) nr. 806/2014 aan de nationale afwikkelingsautoriteit zijn toegewezen.
Art. 4.Het Afwikkelingscollege blijft geldig samengesteld indien een of meer van zijn leden verschillende van de functies of bevoegdheden cumuleren die vermeld zijn in artikel 21ter, § 2, 1° tot 5°, van de wet van 22 februari 1998.
Wanneer een functie of bevoegdheid als bedoeld in artikel 21ter, § 2, 1° tot 5°, van de wet van 22 februari 1998 gezamenlijk of gedeeltelijk wordt uitgeoefend door verschillende leden van het Directiecomité van de Bank, bepaalt het Directiecomité van de Bank welk van de leden die deze functie of bevoegdheid uitoefenen, lid is van het Afwikkelingscollege.
Art. 5.Behalve bij verhindering komt het Afwikkelingscollege minstens vier maal per jaar bijeen en telkens de omstandigheden dit vereisen of telkens hierom verzocht wordt door drie van zijn leden; in deze gevallen roept de voorzitter de leden van het Afwikkelingscollege bijeen volgens de procedure van het tweede lid.
Het Afwikkelingscollege legt de data van zijn vergaderingen vast.
Wanneer de omstandigheden vereisen dat een buitengewone vergadering wordt gehouden, of wanneer drie leden van het Afwikkelingscollege daarom hebben verzocht, roept de voorzitter van het Afwikkelingscollege de leden van het Afwikkelingscollege minstens een week vóór de vergadering schriftelijk bijeen. In spoedeisende gevallen kan deze termijn worden beperkt tot een uur. In dat geval kunnen de leden van het Afwikkelingscollege via een vocaal telecommunicatiesysteem worden bijeengeroepen door de voorzitter van het Afwikkelingscollege.
De voorzitter van het Afwikkelingscollege stelt de agenda van de vergaderingen van het Afwikkelingscollege vast. Behoudens in spoedeisende gevallen wordt minstens drie werkdagen vóór de vergadering een ontwerpagenda aan de leden van het Afwikkelingscollege meegedeeld. De leden van het Afwikkelingscollege kunnen vragen dat bepaalde punten aan die agenda worden toegevoegd. De uiteindelijke agenda wordt op de dag vóór de vergadering meegedeeld. Behalve in spoedeisende gevallen en behoudens eenparige instemming van de aanwezige leden, mogen er geen beslissingen worden genomen over punten die niet in de agenda zijn opgenomen.
In spoedeisende gevallen kan de agenda die door de voorzitter van het Afwikkelingscollege is opgesteld, aan het begin van de vergadering aan de leden van het Afwikkelingscollege worden meegedeeld en in de loop van de vergadering worden gewijzigd.
In spoedeisende gevallen worden het spoedeisende karakter en de motivatie van het spoedeisende karakter vastgesteld door de voorzitter van het Afwikkelingscollege.
Art. 6.De beslissingen van het Afwikkelingscollege worden bij gewone meerderheid van de aanwezige leden genomen. Elke lid heeft één stem.
Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het Afwikkelingscollege doorslaggevend.
Behalve in spoedeisende gevallen kan het Afwikkelingscollege geen beslissingen nemen bij afwezigheid van de meerderheid van zijn leden.
In spoedeisende gevallen kan het Afwikkelingscollege beslissingen nemen via een schriftelijke procedure of via een vocaal telecommunicatiesysteem. In spoedeisende gevallen kunnen een of meer leden ook vragen dat voor hen gebruik wordt gemaakt van het vocaal telecommunicatiesysteem.
Wanneer de schriftelijke procedure wordt gevolgd, deelt de voorzitter van het Afwikkelingscollege de tekst van de ontwerpbeslissing schriftelijk mee aan de leden, hetzij per brief met ontvangstbewijs, hetzij per fax of via elektronische middelen met technische bevestiging van de verzending. De technische bevestiging van de verzending geldt als ontvangstbewijs. Bovendien wordt elk lid persoonlijk op de hoogte gebracht van de verzending van de mededeling.
In de mededeling wordt vermeld over welke termijn de leden van het Afwikkelingscollege beschikken om schriftelijk hun goedkeuring te hechten aan het voorstel. Gedurende die termijn kan elk lid vragen dat over de ontwerpbeslissing wordt beraadslaagd, in voorkomend geval via een procedure van vocale telecommunicatie. Het voorstel wordt geacht te zijn goedgekeurd door het Afwikkelingscollege indien de meerderheid van de leden van het Afwikkelingscollege binnen de in de mededeling vermelde termijn schriftelijk zijn instemming heeft betuigd. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter van het Afwikkelingscollege doorslaggevend.
Voor een beslissing via vocale telecommunicatie moet elk lid waarvoor de procedure van vocale telecommunicatie wordt gebruikt, door de voorzitter van het Afwikkelingscollege worden opgeroepen. De vergadering mag bij afwezigheid van een of meer leden van het Afwikkelingscollege worden gehouden, op voorwaarde dat deze leden volgens de regels zijn opgeroepen, overeenkomstig artikel 5, tweede lid, en dat ze in de onmogelijkheid verkeren om aan de vergadering deel te nemen. De beslissing wordt goedgekeurd overeenkomstig het eerste lid, voor zover de leden van het Afwikkelingscollege die deelnemen aan de vergadering, dankzij de procedure van vocale telecommunicatie in real time kunnen communiceren en collegiaal kunnen beraadslagen.
Er worden notulen opgesteld van de beslissingen die door het Afwikkelingscollege worden genomen.
Art. 7.Het huishoudelijk reglement van het Afwikkelingscollege bepaalt met name welke handelingen noodzakelijk zijn ter voorbereiding van de vergaderingen van het Afwikkelingscollege, de voorwaarden en modaliteiten waaronder een bevoegdheidsdelegatie of een delegatie van ondertekeningsbevoegdheid kan worden verleend, de regels voor de organisatie van het secretariaat van het Afwikkelingscollege, en de voorwaarden waaronder bepaalde personeelsleden van de Bank of externe deskundigen gehoord kunnen worden door het Afwikkelingscollege.
Art. 8.De Bank voorziet het Afwikkelingscollege van de materiële en personele middelen die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken.
De diensten die aan het Afwikkelingscollege zijn toegewezen, zijn zodanig georganiseerd dat het Afwikkelingscollege zijn taken op onafhankelijke wijze kan uitvoeren en snel en efficiënt een crisis kan beheersen, indien nodig via een specifieke versterking van zijn middelen in een crisissituatie.
De diensten die aan het Afwikkelingscollege zijn toegewezen, zijn onder meer belast met de werkzaamheden ter voorbereiding van de besluitvorming van het Afwikkelingscollege, evenals met het secretariaat ervan. De taken en de werking van deze diensten zijn vastgelegd in het huishoudelijk reglement van het Afwikkelingscollege. HOOFDSTUK III. - Uitwisseling van informatie tussen het Afwikkelingscollege en derden
Art. 9.Het Afwikkelingscollege werkt samen met de toezichthouder.
Het Afwikkelingscollege deelt regelmatig of op verzoek de informatie mee die nodig is voor de uitvoering van de taken van de toezichthouder. Het kan ook vragen dat de toezichthouder de vertrouwelijke informatie meedeelt waarover hij beschikt en die nodig is voor de uitvoering van zijn eigen taken.
Het huishoudelijk reglement van het Afwikkelingscollege bepaalt welke procedures moeten worden gevolgd wanneer het Afwikkelingscollege de toezichthouder raadpleegt, en bepaalt welke informatie minimaal moet worden uitgewisseld tussen de diensten die aan het Afwikkelingscollege zijn toegewezen en de overige diensten van de Bank, evenals de kanalen waarlangs deze informatie moet worden meegedeeld.
De diensten die aan het Afwikkelingscollege zijn toegewezen, kunnen worden gehoord door het Directiecomité van de Bank, op verzoek van deze laatste. Het Afwikkelingscollege kan op zijn verzoek de diensten horen die belast zijn met het prudentieel toezicht en het prudentieel beleid. Voor de in dit lid bedoelde verzoeken is de voorafgaande instemming vereist van de respectieve organen waarvan de betrokken diensten afhangen.
Art. 10.Het Afwikkelingscollege stelt de Minister van Financiën onverwijld in kennis van elke beschikkingsbeslissing, in de zin van artikel 268, § 2, van de wet van 25 april 2014, die het van plan is te nemen, en bezorgt hem een samenvatting van de motieven die deze beslissing rechtvaardigen. Het Afwikkelingscollege beantwoordt de vragen van de Minister van Financiën over deze beslissing.
Art. 11.Wanneer het Afwikkelingscollege van een kredietinstelling verlangt dat zij hem informatie verstrekt krachtens de artikelen 226, § 2, of 276, § 1, van de wet van 25 april 2014, dient dit verzoek precies te zijn geformuleerd en dient er een redelijke termijn te worden vastgelegd, rekening houdend met de aard van de te verstrekken informatie maar ook met het spoedeisende karakter van de situatie. Het Afwikkelingscollege kan van de betrokken instelling verlangen dat de informatie die het opvraagt krachtens artikel 276, § 1, van de wet van 25 april 2014, exclusief aan hem wordt meegedeeld, zonder dat ze aan derden wordt bekendgemaakt.
Art. 12.De samenvatting van de sleutelelementen van het afwikkelingsplan, die overeenkomstig artikel 226, § 3, van de wet van 25 april 2014 aan de kredietinstelling moet worden meegedeeld, wordt door het Afwikkelingscollege uitsluitend aan de raad van bestuur van de kredietinstelling gericht. Het is het Afwikkelingscollege toegestaan deze samenvatting enkel mondeling mee te delen. HOOFDSTUK IV. - Onafhankelijkheid van en belangenconflicten in hoofde van de leden van het Afwikkelingscollege
Art. 13.In het kader van de uitvoering van de taken van het Afwikkelingscollege, handelen zijn leden volledig onafhankelijk en objectief in het algemeen belang, zoals bepaald in de wet van 25 april 2014. Zij vragen noch volgen instructies van staatsorganen of van andere publieke of private entiteiten. Tijdens hun mandaat en gedurende een jaar nadat ze hun functies hebben neergelegd, aanvaarden de leden van het Afwikkelingscollege geen opdrachten voor rekening van een instelling die onder het toezicht staat van de Bank krachtens artikel 12bis van de wet van 22 februari 1998, of onder dat van de Europese Centrale Bank krachtens Verordening nr. 1024/2013, noch opdrachten die vergoed worden door een dergelijke instelling.
Art. 14.Bij het begin van elke vergadering moet elk lid van het Afwikkelingscollege waarvan de deelname aan de vergadering van het Afwikkelingscollege aanleiding zou geven tot een belangenconflict voor een of meer specifieke agendapunten, de voorzitter daarvan op de hoogte brengen. Wanneer er sprake is van een dergelijk belangenconflict, onthoudt het lid zich van deelname aan de beraadslagingen en aan de stemming voor het of de betrokken agendapunt(en). HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 15.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 16.De minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 februari 2015.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Financiën, J. VAN OVERTVELDT