gepubliceerd op 09 mei 2002
Koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen voor de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
22 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen voor de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat U ter ondertekening wordt voorgelegd, strekt ertoe de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling toegang te verlenen tot de informatiegegevens en machtiging te geven om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken.
De wettelijke grondslag van het ontwerp van besluit zijn de artikelen 5, 1e lid, en 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot organisatie van een Rijksregister van de natuurlijke personen. 1. Opdrachten van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling De commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn multidisciplinaire administratieve organen bevoegd om uitspraak te doen over de wenselijkheid van de voorstellen tot voorwaardelijke invrijheidstelling die hen worden voorgelegd door personen opgesloten in de Belgische gevangenissen. Bovendien moeten deze commissies de situatie van de voorwaardelijk in vrijheid gestelden volgen, en meer bepaald de naleving van de bijzondere voorwaarden betreffende sociale reïntegratie in de maatschappij die aan de beslissing tot invrijheidstelling zijn verbonden. 2. Verantwoording van de toegang tot de informatiegegevens Artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 vereist dat de autoriteit gemachtigd wordt om kennis te hebben van de informatie waartoe zij toegang wenst te hebben krachtens een wet of een decreet.De opdrachten van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling zijn omschreven in de artikelen 3 tot 5, 7, 10 en 14 van de wet van 5 maart 1998 en in de artikelen 7 tot 18 van de wet van 18 maart 1998.
Met het oog op de naleving van de beginselen inzake wettelijkheid en finaliteit, moet worden nagegaan of de kennis van alle informatiegegevens bedoeld in artikel 3 van de wet van 8 augustus 1983 onmisbaar is voor de uitvoering van voornoemde opdrachten. Deze vereiste moet inzonderheid worden beoordeeld ten aanzien van artikel 5 van de wet van 8 december 1992 dat veronderstelt dat de autoriteit enkel informatiegegevens verwerkt die uitgaande van de beoogde doeleinde toereikend, terzake dienend en niet overmatig zijn.
De naam en de voornaam, de geboorteplaats en -datum, het geslacht, de nationaliteit, de hoofdverblijfplaats en de plaats en datum van overlijden worden over het algemeen beschouwd als de minimumvereisten om een natuurlijke persoon te identificeren en over hem een dossier samen te stellen (Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 7 maart 1995 waarbij aan de diensten van de quaestuur van de Kamer van volksvertegenwoordigers toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen, Belgisch Staatsblad , 4 april 1995; Verslag aan de Koning voorafgaand aan het koninklijk besluit van 23 januari 1998 tot regeling van de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en van het gebruik van het identificatienummer ervan in hoofde van de Waalse Regionale Maatschappij voor de Huisvesting en van de door haar erkende publiekrechtelijke bouwmaatschappijen, Belgisch Staatsblad , 20 maart 1998).
De andere gegevens, te weten het beroep, de burgerlijke staat en de samenstelling van het gezin, bieden de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling de mogelijkheid om zich een eerste beeld te vormen van de gedetineerde die kandidaat is voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Het informatiegegeven betreffende het beroep kan ertoe bijdragen de reïntegratiekansen van de veroordeelden op de arbeidsmarkt te bepalen. De gegevens betreffende de burgerlijke staat en de samenstelling van het gezin informeren de commissies over het eventuele milieu van opvang, alsook over ook de aard van de specifieke voorwaarden die aan de beslissing tot invrijheidstelling zouden moeten worden verbonden.
Om dezelfde redenen, maar tevens om de opvolging, bedoeld in artikel 7, § 2, van de wet van 18 maart 1998, op de onder voorwaarden in vrijheid gestelde veroordeelden te vergemakkelijken, is ook kennis van de evolutie van de gegevens bedoeld in artikel 3, 2e lid, van de wet van 8 augustus 1983 onontbeerlijk. 3. Aanwijzing van de houders van de machtigingen en delegatie van bevoegdheden Wat de personen betreft die toegang hebben tot de gegevens van het Rijksregister, moet machtiging worden verleend aan de magistraten die de commissies voorzitten en aan hun twee assessoren. De voorzitter moet dit recht overigens kunnen delegeren aan andere medewerkers van het secretariaat van elke commissie, voorzover de toegang tot deze informatiegegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van hun ambt en hij kan verantwoorden dat zij van die gegevens kennis moeten nemen.
Het ziet er trouwens naar uit dat de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer met die procedure instemt, zowel in advies nr. 31/95 van 1 december 1995 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit dat bepaalde autoriteiten van de Waalse Dienst voor Plattelandsontwikkeling machtiging verleent om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken, Belgisch Staatsblad , 16 mei 1995, als in advies nr. 14/97 van 11 juni 1997 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en van het gebruik van het nummer van het Rijksregister van natuurlijke personen voor de Administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Belgisch Staatsblad , 27 mei 1998.
Elke commissie stelt jaarlijks de lijst op van de schriftelijk aangewezen personen aan wie toegang wordt verleend tot de informatiegegevens van het Rijksregister. Niettegenstaande de opmerking van de Raad van State erover, wordt zij bij het secretariaat van elke commissie ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, overeenkomstig de recente rechtspraak van deze Commissie (zie het advies nr. 17/2001 van 27 juni 2001 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit waarbij aan sommige overheden van het Ministerie van Justitie toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en zij worden gemachtigd het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen aan te wenden en het advies nr. 31/2001 van 10 september 2001 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit waarbij de instelling van openbaar nut Kind en Gezin gemachtigd wordt het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken). 4. Mededeling van de informatiegegevens aan derden Ingevolge artikel 16, § 2, van de wet tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, zijn de leden en het secretariaat ervan verplicht om het vertrouwelijk karakter van de feiten, handelingen of inlichtingen waarvan zij uit hoofde van hun functie kennis hebben te bewaren, op straffe van de toepassing van artikel 458 van het Strafwetboek. In het kader van hun opdrachten die zijn omschreven in de wetten van 5 en 18 maart 1998 moeten de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling die informatiegegevens kunnen meedelen aan : - de andere commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, voorzover op grond van artikel 2, § 4, van de wet van 18 maart 1998 het dossier van een veroordeelde aan hen kan worden overgedragen, zulks op vraag van deze veroordeelde; - de bevoegde procureur des Konings aangezien het openbaar ministerie moet worden gehoord voor elke beslissing tot voorwaardelijke invrijheidstelling, aangezien hij cassatieberoep kan instellen en aangezien hij belast is met de controle op de voorwaardelijke invrijheidstelling, conform de artikelen 3, 4, 7, 10, 12, 13 van de wet van 5 maart 1998; - de dienst Justitiehuizen van het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van het Ministerie van Justitie waarvan de leden zijn belast met de maatschappelijk toezicht over de voorwaardelijk in vrijheid gestelden, conform artikel 7 van dezelfde wet; - het Directoraat-generaal Strafinrichtingen van het Ministerie van Justitie waarvan het personeel, inzonderheid de gevangenisdirectie, betrokken is bij de procedures tot toekenning of herroeping van de beslissingen tot voorwaardelijke invrijheidstelling overeenkomstig de artikelen 3, 4, 6 en 10 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling; - tenslotte de agenten van de politiediensten, dat is te zeggen van de federale politie en van de lokale politie, die ingevolge artikel 20 van de wet van 5 augustus 1992 betreffende het politieambt, eveneens zijn belast met het toezicht op de naleving van de voorwaarden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling. 5. Gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen De diverse mededelingen van informatiegegevens over de in vrijheid gestelde veroordeelden tussen de bevoegde autoriteiten vereisen de aanwending van een enkel identificatiemiddel. De krachtens dit ontwerp van besluit opgelegde voorwaarden om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken komen overeen met de voorwaarden betreffende de toegang tot de informatiegegevens van dit Register : de machtiging om het nummer te gebruiken wordt verleend aan dezelfde personen belast met de taken bepaald in de wetten van 5 maart 1998 en 18 maart 1998.
In geval documenten worden bezorgd aan externe autoriteiten en openbare instellingen, kan van voornoemd identificatienummer enkel gebruik worden gemaakt als voornoemde instanties handelen in de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden en zelf voorafgaand de toestemming gekregen hebben om dit nummer te gebruiken. 6. Slotbepalingen van het besluit Aangezien de leden van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling en van hun secretariaat algemeen verplicht zijn om het vertrouwelijk karakter van gegevens te bewaren, bleek het overbodig te zijn deze personen een document te laten ondertekenen waarin de nadruk wordt gelegd op de verplichting om de veiligheid en de vertrouwelijkheid van de informatiegegevens te waarborgen, zoals vaak wordt voorgesteld in de recente rechtspraak van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (advies nr.11/96 van 15 mei 1996 betreffende het ontwerp van koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en van het gebruik van het identificatienummer ervan voor de Waalse Regionale Maatschappij voor de Huisvesting en van de door haar erkende publiekrechtelijke bouwmaatschappijen, Belgisch Staatsblad , 20 maart 1998; advies nr. 14/97 van 11 juni 1997 betreffende het koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hoofde van de Administratie Budgettering, Accounting en Financieel Management van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Belgisch Staatsblad , 27 mei 1998).
Wij hebben de eer te zijn Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN 22 FEBRUARI 2002. - Koninklijk besluit tot regeling van de toegang tot de informatiegegevens en het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen voor de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid op artikel 5, eerste lid, gewijzigd bij de wetten van 19 juli 1991, 30 maart 1995, en 31 mei 2001, en op artikel 8, gewijzigd bij de wet van 15 januari 1990;
Overwegende dat toepassing vindt de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid op artikel 5, vervangen bij de wet van 11 december 1198, die van kracht geworden is op 1 september 2001;
Overwegende dat toepassing vindt de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, inzonderheid op artikel 3, § 1; op de artikelen 4 en 5; artikel 7 gewijzigd bij de wet van 7 mei 1999 en op de artikelen 10 en 14;
Overwegende dat de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, inzonderheid op de artikelen 7 tot 18, toepassing vindt;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 oktober 2000;
Gelet op advies nr. 27/2000 van 23 augustus 2000 van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer;
Gelet op het besluit van de Ministerraad van 16 februari 2001 over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies 31.775/2 van de Raad van State, gegeven op 24 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Toegang tot de informatiegegevens
Artikel 1.Voor het vervullen van de taken bedoeld in de artikelen 4, 5, 7, 10, 14 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, en in de artikelen 7 tot 18 van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, hebben de leden van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, of hun plaatsvervangers wanneer deze een effectief lid vervangen, toegang tot de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 9°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, en tot de wijzigingen van deze informatiegegevens bedoeld in artikel 3, tweede lid, van deze wet.
De voorzitter van elke commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling wijst, schriftelijk en bij name, de leden van het secretariaat van de commissie aan die gemachtigd zijn om toegang te hebben uit hoofde van de functie die zij vervullen en van de noodzaak om kennis te nemen van de informatie.
Art. 2.De met toepassing van artikel 1 verkregen informatie mag slechts worden gebruikt voor de in dat artikel vermelde doeleinden.
Zij mag niet aan derden worden medegedeeld.
Voor de toepassing van het eerste lid worden niet als derden beschouwd : 1° de leden van de andere commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling of de leden van het secretariaat van deze commissies voorzover deze zelf toegang tot het Rijksregister hebben;2° de leden van het openbaar ministerie verbonden aan een commissie voor de voorwaardelijke invrijheidstelling;3° de leden van de Dienst Justitiehuizen van het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie van het Ministerie van Justitie;4° de leden van het Directoraat-generaal Strafinrichtingen van het Ministerie van Justitie;5° de leden van de politiediensten. HOOFDSTUK II. - Gebruik van het identificatienummer
Art. 3.Voor het vervullen van de taken bedoeld in de artikelen 4, 5, 7, 10, 14 van de wet van 5 maart 1998 betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling en tot wijziging van de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, vervangen door de wet van 1 juli 1964, en in de artikelen 7 tot 18 van de wet van 18 maart 1998 tot instelling van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling, wordt aan de overeenkomstig artikel 1 van dit koninklijk besluit aangewezen personen machtiging verleend om het identificatienummer te gebruiken van de personen die ingeschreven zijn in het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Art. 4.Voor interne beheersdoeleinden mag het identificatienummer van het Rijksregister uitsluitend worden gebruikt als identificatiemiddel in de dossiers, bestanden en repertoria die door de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling worden bijgehouden.
Art. 5.Bij externe mededeling mag het identificatienummer enkel worden gebruikt in de betrekkingen die voor het vervullen van de in artikel 3 van dit besluit bedoelde taken noodzakelijk zijn met : 1° de houder van het nummer of met zijn wettelijke vertegenwoordiger;2° de openbare overheden en instellingen die ingevolge artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 zelf machtiging hebben verkregen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken en die optreden tot uitoefening van hun wettelijke en reglementaire bevoegdheden. HOOFDSTUK III. - Slotbepalingen
Art. 6.De lijst van de overeenkomstig artikel 1 van dit besluit aangewezen personen, met vermelding van hun ambt en functie, wordt jaarlijks opgesteld en wordt bij elk secretariaat van de commissies voor de voorwaardelijke invrijheidstelling ter beschikking gehouden van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 7.Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 februari 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN