gepubliceerd op 30 december 2005
Koninklijk besluit betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong
22 DECEMBER 2005. - Koninklijk besluit betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 13, gewijzigd bij de wetten van 15 april 1965 en 27 mei 1997, op artikel 14, gewijzigd bij de wet van 13 juli 1981 en de koninklijke besluiten van 9 januari 1992 en 22 februari 2001, en op artikel 15, gewijzigd bij de wet van 27 mei 1997;
Gelet op de wet van 15 april 1965 betreffende de keuring van en de handel in vis, gevogelte, konijnen en wild, en tot wijziging van de wet van 5 september 1952 betreffende de vleeskeuring en de vleeshandel, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 27 mei 1997 en 17 november 1998;
Gelet op de wet van 28 maart 1975 betreffende de handel in landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten, inzonderheid op artikel 3 gewijzigd bij de wetten van 29 december 1990 en 5 februari 1999 en bij het koninklijk besluit van 22 februari 2001;
Gelet op de wet van 24 januari 1977 betreffende de bescherming van de gezondheid van de verbruikers op het stuk van de voedingsmiddelen en andere producten, inzonderheid op artikel 2 en artikel 3, gewijzigd bij de wet van 22 maart 1989;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1960, 24 december 1962, 24 april 1965, 3 januari 1966, 25 november 1966, 13 februari 1967, 2 april 1968, 30 augustus 1968, 9 maart 1970, 28 december 1970, 3 juli 1974, 17 juni 1976, 15 december 1980, 4 november 1981, 9 december 1982, 26 april 1991 en 11 mei 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 september 1974 betreffende gezondheidsvoorschriften voor de handel in eieren en het gebruik van sommige eieren in voedingsmiddelen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 31 december 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 februari 1981 betreffende de uitsnijderijen alsook de uitvoer van uitgebeend en uitgesneden vers vlees, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 1992 en 4 juli 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de keuring van en de handel in vlees van konijnen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 25 februari 1994 en 4 juli 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de keuring van en de handel in vlees van gekweekt wild, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 juli 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten, gewijzigd door het koniklijk besluit van 4 december 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 10 maart 1993 betreffende het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de erkenningsvoorwaarden van melkbehandelings-en melkverwerkingsinrichtingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 oktober 1993 betreffende het aanbrengen van een keurmerk bij het in de handel brengen van consumptiemelk en producten op basis van melk, gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 september 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 maart 1994 betreffende de erkenning van melkinrichtingen en kopers, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 29 mei 1995, 8 augustus 1997 en 17 september 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 november 1994 betreffende de keuring van en de handel in vlees van vrij wild, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 4 juli 1996 en 19 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 december 1994 betreffende de productie en het in de handel brengen van consumptiemelk en producten op basis van melk, gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 september 1995;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 september 2000 betreffende de bepaling van de kwaliteit van zuivelproducten rechtstreeks verkocht aan de eindverbruiker;
Gelet op het koninklijk besluit van 5 december 2000 betreffende voedingsgelatine;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende voedingscollageen;
Gelet op het ministerieel besluit van 23 maart 1949 betreffende het gebruik van eendeneieren in beschuiten;
Gelet op het ministerieel besluit van 27 december 1962 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 22 juni 1965;
Gelet op het ministerieel besluit van 22 juni 1965 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;
Gelet op het ministerieel besluit van 2 februari 1966 houdende vaststelling van de karakteristieken der stempelmerken die geplaatst worden op het ingevoerd vlees en ingevoerde vleeswaren, evenals de plaatsen waarop zij moeten aangebracht worden;
Gelet op het ministerieel besluit van 14 februari 1967 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 november 1981;
Gelet op het ministerieel besluit van 18 augustus 1969 genomen in uitvoering van artikel 8, 4°, van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 december 1969 genomen in uitvoering van artikel 8, 4°, van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 februari 1970 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 27 augustus 1971, 12 september 1973 en 5 november 1981;
Gelet op het ministerieel besluit van 20 augustus 1971 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;
Gelet op het ministerieel besluit van 27 september 1972 in uitvoering van het koninklijk besluit van 21 september 1970, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 oktober 1971, betreffende de keuring van en de handel in vlees van gevogelte, houdende vaststelling van het model van het gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij de invoer van vlees van gevogelte;
Gelet op het ministerieel besluit van 7 april 1978 houdende vaststelling van het model van de verschillende keurmerken en de wijze van merken van gekeurd vlees van gevogelte, gewijzigd door de ministeriële besluiten van 28 november 1980 en 12 april 1994;
Gelet op het ministerieel besluit van 12 juli 1979 ter uitvoering van het koninklijk besluit van 28 december 1970 betreffende de vleeswarenfabrieken en de uitvoer van hun producten, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 november 1981;
Gelet op het ministerieel besluit van 7 september 1981 houdende vaststelling van het model van gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij het vervoer van ganzen en eenden voor de productie van "foie gras" gehouden, naar een behoorlijk uitgeruste uitsnijderij van vlees van gevogelte;
Gelet op het ministerieel besluit van 5 november 1981 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;
Gelet op het ministerieel besluit van 6 november 1981 tot vervanging van het ministerieel besluit van 26 september 1972, genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 21 september 1970 betreffende de keuring van en de handel in vlees van gevogelte, houdende vaststelling van het model van het gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij de uitvoer van vlees van gevogelte;
Gelet op het ministerieel besluit van 12 april 1994 tot vaststelling van het model van het keurmerk en de wijze van merken van vlees van gevogelte en van konijnen gewijzigd door het ministerieel besluit van 11 december 1995;
Gelet op het ministerieel besluit van 12 april 1994 tot vaststelling van het model van het keurmerk en de wijze van merken van vlees van gevogelte en van konijnen;
Gelet op het ministerieel besluit van 28 december 1994 tot vaststelling van het model van het keurmerk en de wijze van merken van vlees van vrij wild, gewijzigd door het ministerieel besluit van 28 oktober 2002;
Overwegende de verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong;
Overwegende de Richtlijn 2002/99/EG van de Raad van 16 december 2002 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, inzonderheid op bijlage II;
Overwegende de Richtlijn 2004/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 houdende intrekking van bepaalde Richtlijnen inzake levensmiddelenhygiëne en tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de productie en het in de handel brengen van bepaalde voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong en tot wijziging van de Richtlijnen 69/662/EEG en 92/118/EEG van de Raad en van beschikking 95/408/EG van de Raad;
Gelet op het overleg tussen de Gewestregeringen en de Federale Overheid op 14 december 2005;
Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité, ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 4 november 2005;
Gelet op het advies 39.3973 van de Raad van State, gegeven op 6 december 2005, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : TITEL I. - Werkingssfeer en definities HOOFDSTUK I. - Werkingssfeer
Artikel 1.§ 1. Titel II bepaalt hygiënevoorschriften : 1° voor de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert;2° voor de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden vlees van op het bedrijf geslacht(e) pluimvee en lagomorfen aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die dergelijk vlees rechtstreeks als vers vlees aan de eindverbruiker levert;3° voor de rechtstreekse levering, door jagers, van kleine hoeveelheden vrij wild of vlees van vrij wild aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert. § 2. Titel III bepaalt hygiënevoorschriften voor de levering van producten van dierlijke oorsprong door de detailhandelszaak aan andere detailhandelszaken. § 3. Titel IV bepaalt hygiënevoorschriften voor de detailhandel van zuivel- en eiproducten. § 4. Titel V bepaalt voorschriften voor de informatie over de voedselketen. § 5. Titel VI bepaalt, voor exploitanten van levensmiddelenbedrijven, hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgelegd ter aanvulling op verordening (EG) Nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
Art. 2.Dit besluit is niet van toepassing op : 1° de slachting door een particulier te zijnen huize van varkens, schapen, geiten, pluimvee, konijnen en wild waarvan het vlees uitsluitend bestemd is voor de behoeften van zijn huisgezin;2° het in bezit hebben door een particulier van een kleine hoeveelheid stukken klein vrij wild of één enkel geheel stuk grof vrij wild indien het vlees uitsluitend bestemd is voor de consumptie door diens huisgezin;3° het in bezit hebben van jachttrofeeën;4° levensmiddelen van dierlijke oorsprong die ofwel bestemd zijn : a) voor ander gebruik dan menselijke voeding;b) voor tentoonstellingen of bijzonder onderzoek of analyses, op voorwaarde dat deze levensmiddelen niet gebruikt worden voor menselijke voeding en dat, na afloop van de tentoonstellingen of voltooiing van het bijzondere onderzoek of de analyses, deze levensmiddelen, met uitzondering van de bij de analyses gebruikte hoeveelheden, worden vernietigd;c) voor de bevoorrading van internationale organisaties. HOOFDSTUK II. - Definities
Art. 3.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder : 1° Agentschap : het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen;2° Minister : de Minister tot wiens bevoegdheid de Volksgezondheid behoort;3° particuliere slachting : de slachting van een dier waarvan het vlees bestemd is voor de uitsluitende behoeften van de eigenaar en van zijn gezin;4° partij eiproducten : een hoeveelheid eiproducten, die in dezelfde omstandigheden is bereid en met name een behandeling in één ononderbroken arbeidsgang heeft ondergaan; § 2. Zijn eveneens van toepassing voor dit besluit de definities bedoeld in de bovenvermelde verordening (EG) nr. 853/2004 van 29 april 2004.
TITEL II. - Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden door de producent of de jager aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert HOOFDSTUK I. - Primaire producten Afdeling 1. - Rauwe melk
Art. 4.Voor de rechtstreekse levering van onverpakte rauwe melk aan de eindverbruiker en aan de detailhandel door de producent, moeten de productie en de daarmee verband houdende handelingen voldoen aan deel A van de bijlage I van de verordening (EG) Nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne, aan hoofdstuk I van sectie IX van de bijlage III van de bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004 en aan de eisen van de sanitaire kwaliteitscontrole van melk. Afdeling 2. - Eieren
Art. 5.§ 1. Voor de rechtstreekse levering van eieren aan de eindverbruiker en aan de detailhandel door de producent, moeten de productie en de daarmee verband houdende handelingen voldoen aan deel A van de bijlage I van de bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2005 en Hoofdstuk I van sectie X van de bijlage III van de bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004. § 2. Eiproducenten met een bedrijf met ten hoogste 50 legkippen zijn vrijgesteld van de verplichting tot stempelen van de eieren zoals voorzien in Verordening (EEG) nr. 1907/90 van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde handelsnormen voor eieren, onder de volgende voorwaarden : 1° de eieren worden verkocht door de producent op de plaatselijke markt;2° de plaatselijke markt is beperkt tot de markt gehouden in de gemeente waar de producent gevestigd is en in de aangrenzende gemeenten.Indien in deze gemeenten geen markt gehouden wordt is de plaatselijke markt beperkt tot de dichtstbijzijnde weekmarkt; 3° de naam en het adres van de producent dient tijdens de verkoop op zodanige wijze uitgestald dat de eindverbruiker er kennis kan van nemen. Afdeling 3. - Visserijproducten
Art. 6.In afwijking van hetgeen bepaald in artikel 16 en 17 van het koninklijk besluit van 22 december 2005 tot vaststelling van aanvullende maatregelen voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong moet, voor de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden visserijproducten aan de eindverbruiker door de producent, deze laatste voldoen aan de bepalingen vermeld in bijlage I, hoofdstuk I, afdeling 1.
Art. 7.Voor de rechtstreekse levering van visserijproducten aan de detailhandel door de producent, moet deze laatste voldoen aan de voorschriften van toepassing op primaire productie vermeld in bijlage I van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004 en aan de voorschriften voor visserijproducten vermeld in bijlage III, sectie VIII, van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004. Afdeling 4. - Levende tweekleppige weekdieren
Art. 8.§ 1. Voor de rechtstreekse levering, van kleine hoeveelheden levende tweekleppige weekdieren aan de eindverbruiker door de producent, moeten de bepalingen vermeld in bijlage I, hoofdstuk I afdeling 2, worden nageleefd. § 2. Voor de rechtstreekse levering van levende tweekleppige weekdieren aan de detailhandel door de producent, moet deze laatste voldoen aan de voorschriften van toepassing op primaire productie vermeld in bijlage I van bovermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004 en aan de voorschriften voor levende tweekleppige weekdieren vermeld in bijlage III, sectie VII van voornoemde Verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004. Afdeling 5. - In het wild gevangen pectinidae
Art. 9.Voor de rechstreekse levering van in het wild gevangen pectinidae aan de eindverbruiker en aan de detailhandel door de producent, moet deze laatste voldoen aan de voorschriften van toepassing op primaire productie vermeld in bijlage I van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852 van 29 april 2004 en aan de voorschriften voor pectinidae die buiten ingedeelde productiegebieden worden verzameld vermeld in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk IX van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004. HOOFDSTUK II. - Vlees van pluimvee en lagomorfen
Art. 10.De producent van pluimvee en lagomorfen kan gehele karkassen van op zijn bedrijf geslacht(e) pluimvee en lagomorfen rechtstreeks leveren aan de plaatselijke detailhandel indien is voldaan aan de voor slachthuizen voor pluimvee en/of lagomorfen geldende bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) Nr 853/2004 van 29 april 2004.
Art. 11.§ 1. De producent van pluimvee en lagomorfen kan gehele karkassen van op zijn bedrijf geslacht(e) pluimvee en lagomorfen rechtstreeks leveren aan de eindverbruiker op de plaats van productie of op de plaatselijke markt voor zover het per jaar ten hoogste gaat om 2 000 stuks pluimvee en 1 000 stuks lagomorfen en indien voldaan is aan de bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) nr. 852/2004 van 29 april 2004 en aan de volgende specifieke voorschriften : 1° Karkassen van dieren die op een andere manier gestorven zijn dan door slachting mogen niet voor menselijke consumptie gebruikt worden;2° Het bedwelmen, het verbloeden, het plukken of villen, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zonder uitstel plaatsvinden op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen.Met name moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat bij het uitnemen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst; 3° Na verwijdering van de ingewanden moeten geslachte dieren zo spoedig mogelijk worden schoongemaakt en gekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 4 °C.4° De producent beschikt over een lokaal : a) dat voldoende groot is en geschikt om de dieren hygiënisch te slachten en uit te slachten, waarbij het verwijderen der ingewanden op een andere plaats wordt uitgevoerd dan de overige slachtverrichtingen;b) dat zodanig ingericht en uitgerust is dat de slachtverrichtingen er op hygiënische wijze kunnen gebeuren;c) met de nodige voorzieningen om te vermijden dat het vlees in contact komt met vloeren en muren;d) met de nodige voorzieningen voor het wassen en ontsmetten van het gereedschap en de handen;5° Als pluimvee en lagomorfen in hetzelfde lokaal geslacht worden moet dit gebeuren op verschillende tijdstippen of op verschillende plaatsen;6° De plaatselijke markt is beperkt tot de markt gehouden in de gemeente waar de producent gevestigd is en in de aangrenzende gemeenten.Indien in deze gemeenten geen markt gehouden wordt is de plaatselijke markt beperkt tot de dichtstbijzijnde weekmarkt; 7° Naam en adres van de exploitant alsmede de erkenning dient tijdens de verkoop op zodanige wijze uitgestald dat de eindverbruiker er kennis kan van nemen;8° De verkoop is beperkt tot gehele karkassen die evenwel op aanvraag en in aanwezigheid van de eindverbruiker in stukken mogen worden versneden; § 2. In afwijking van § 1, kan de producent van pluimvee en lagomorfen gehele karkassen van op zijn bedrijf geslacht(e) pluimvee en lagomorfen rechtstreeks leveren aan de eindverbruiker op de plaats van productie voorzover het per jaar ten hoogste gaat om 500 stuks pluimvee en 250 stuks lagomorfen en indien voldaan is aan de bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) nr. 852/2004 van 29 april 2004 en aan de specifieke voorschriften van § 1, 1° tot 3°. HOOFDSTUK III. - Vrij wild
Art. 12.De rechtstreekse levering door de jager van kleine hoeveelheden vrij wild of vlees van vrij wild aan de eindverbruiker mag alleen gebeuren volgens de volgende voorschriften : 1° Het gaat om vrij wild van de eigen jachtbuit;2° De rechtstreekse levering per jachtbuit bedraagt niet meer dan 1 stuk grof vrij wild en 10 stuks klein vrij wild;3° Op everzwijnen en andere trichinegevoelige soorten moet een trichinenonderzoek uitgevoerd zijn met gunstig resultaat;4° De jager heeft de opleiding gevolgd zoals bepaald in hoofdstuk I, Sectie IV van bijlage III van bovenvermelde verordening (EG) 853/2004 van 29 april 2004;5° De jager heeft vóór het doden geen abnormaal gedrag vastgesteld of heeft geen vermoeden van effecten van milieuverontreiniging;6° De jager heeft bij onderzoek van het pas gedode dier geen kenmerken geconstateerd die erop kunnen wijzen dat het vlees een risico zou vormen voor de gezondheid;7° Grof vrij wild is na het doden zo snel mogelijk van de maag en darmen ontdaan;8° Na het doden is, indien de weersomstandigheden dit vereisen, binnen een redelijke tijd met koelen begonnen.Voor grof vrij wild tot een kerntemperatuur van 7 °C, voor klein vrij wild tot een kerntemperatuur van 4 °C.
Art. 13.§ 1. De rechtstreekse levering door de jager van vrij wild aan de detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert mag alleen gebeuren indien deze detailhandel beschikt over een wildbewerkingsinrichting grenzend aan een detailhandelszaak; § 2. Het in § 1 bedoelde vrij wild moet gekeurd worden overeenkomstig de bepalingen van verordening 854/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende vaststelling van specifieke voorschriften voor de organisatie van de officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong.
Na de keuring wordt het identificatiemerk, waarvan vorm en inhoud vastgesteld zijn in bijlage II, aangebracht door de officiële dierenarts. § 3. Om een erkenning te bekomen moet de wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak voldoen aan de inrichtings- en exploitatievoorwaarden vastgelegd in bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004 en in bijlage II. § 4. De jager kan geen vlees van vrij wild leveren aan een detailhandelszaak of aan een wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak.
TITEL III. - Rechtstreekse levering van producten van dierlijke oorsprong van detailhandelszaken aan andere detailhandelszaken
Art. 14.De bakker, die een detailhandelszaak uitbaat, mag andere detailhandelszaken bevoorraden met zelf geproduceerde samengestelde verwerkte producten, op basis van, enerzijds, vers vlees, gehakt vlees of vleesbereidingen en, anderzijds, meel zoals vermeld in artikel 1, 1° van het koninklijk besluit van 2 september 1985 betreffende meel mits de voorwaarden van bovenvermelde verordening (EG) Nr.852/2004 van 29 april 2004 en van bijlage III worden nageleefd.
TITEL IV. - Detailhandel HOOFDSTUK I. - Zuivelproducten
Art. 15.De detailhandel van zuivelproducten dient te gebeuren volgens de bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004, de hoofdstukken II, III, IV en V van sectie IX van bijlage III van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004 en bijlage IX in dit besluit. HOOFDSTUK I. - Eiproducten
Art. 16.De detailhandel van eiproducten dient te gebeuren volgens de bepalingen van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004 en van hoofdstuk II van sectie X van bijlage III van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004.
TITEL V. - Informatie over de voedselketen
Art. 17.Het model en de inhoud van de informatie over de voedselketen zoals bedoeld in Bijlage II Sectie III van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004 worden bepaald door de Minister.
TITEL VI. - Hygiënevoorschriften op het gebied van levensmiddelen van dierlijke oorsprong vastgelegd ter aanvulling op bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004 HOOFDSTUK I. -Voorschriften betreffende verscheidene producten van dierlijke oorsprong Afdeling 1. - Bepalingen voor alle inrichtingen
Art. 18.Tijdens de werkzaamheden dient de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de toegang tot de werk- en opslaglokalen te ontzeggen aan personen vreemd aan de inrichting, tenzij hun aanwezigheid noodzakelijk is voor de bedrijfswerking.
Art. 19.In de inrichtingen mogen slechts die activiteiten worden uitgeoefend waarvoor een erkenning, toelating of registratie werd toegekend.
De lokalen mogen niet worden aangewend voor andere doeleinden dan deze waartoe ze zijn bestemd.
Art. 20.De inrichtingen dienen te voldoen aan de inrichtings- en exploitatievoorschriften vastgelegd in bijlage IV bij dit besluit. Afdeling 2. - Voorschriften voor gekoelde opslag
Art. 21.De inrichtingen waar producten van dierlijke oorsprong gekoeld of diepgevroren worden opgeslagen moeten beschikken over : 1° voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen, voor het personeel dat met onverpakte producten van dierlijke oorsprong omgaat;2° een lokaal of plaats voor de ontvangst en het verzenden van de producten van dierlijke oorsprong;3° voldoende grote lokalen, die gemakkelijk kunnen worden gereinigd en waarin de producten van dierlijke oorsprong kunnen worden opgeslagen bij de voorgeschreven temperatuur en zonder gevaar voor besmetting. Afdeling 3. - Voorschriften voor het opnieuw onmiddellijk verpakken en
het herverpakken van producten van dierlijke oorsprong
Art. 22.De inrichtingen waar producten van dierlijke oorsprong die met een onmiddellijke verpakking zijn omhuld, opnieuw worden bijeengebracht en/of van een nieuwe onmiddellijke verpakking of verpakking worden voorzien, moeten behalve de voorzieningen en lokalen voorzien in artikel 21 ook beschikken over : 1° één of meer lokalen voor het opnieuw onmiddellijk verpakken van de producten van dierlijke oorsprong;2° één of meer lokalen voor het herverpakken van de producten van dierlijke oorsprong. Indien het voldoende groot is om het herverpakken, de verzending en ontvangst hygiënisch te laten verlopen, kan het lokaal vermeld onder artikel 21, 2°, voor het herverpakken aangewend worden. Afdeling 4. - Voorschriften voor inrichtingen waar dieren worden
geslacht of vlees wordt versneden, verwerkt, behandeld ofopgeslagen
Art. 23.De inrichtingen waar dieren worden geslacht of waar vlees wordt versneden, verwerkt, behandeld of opgeslagen, dienen te voldoen aan de voorschriften vastgelegd in bijlage V. Afdeling 5. - Voorschriften voor alle inrichtingen, andere dan
slachthuizen, waar vlees wordt versneden, verwerkt, behandeld of opgeslagen
Art. 24.§ 1. In deze inrichtingen, andere dan slachthuizen waar vlees wordt versneden, verwerkt, behandeld of opgeslagen is het verboden binnen te brengen, voorhanden te hebben, te verwerken, te behandelen of te verpakken : 1° vers vlees dat niet werd gekeurd, tenzij het reglementair in deze inrichting ter keuring zal worden aangeboden;2° niet voor de menselijke consumptie geschikt vers vlees of vers vlees dat niet tot de invoer werd toegelaten;3° vers vlees dat met cysticerci geinfesteerd is en niet werd behandeld, tenzij de inrichting deze behandeling uitvoert;4° vers vlees dat overeenkomstig het gezondheidsmerk bekomen is bij particuliere slachting;5° levensmiddelen van dierlijke oorsprong die geen gezondheidsmerk noch identificatiemerkteken dragen, tenzij dit niet verplicht is;6° levensmiddelen van dierlijke oorsprong waarvoor geen passende inschrijving in het register « in » van de inrichting is opgenomen die toelaat de herkomst ervan te bepalen. § 2. In afwijking op artikel 24, § 1, 4° mag het vlees bekomen bij een particuliere slachting in de volgende levensmiddelenbedrijven aanwezig zijn voor de hierna genoemde bewerkingen : 1° in een uitsnijderij : voor het versnijden van met cysticerci geinfesteerd vlees, voorafgaandelijk aan de overbrenging naar een inrichting die beschikt over passende installaties om met cysticerci geinfesteerd vlees in te vriezen;2° in een inrichting die beschikt over passende installaties o met cysticerci geinfesteerd vlees in te vriezen : voor het invriezen van met cysticerci geinfesteerd vlees;3° in een uitsnijderij of een vleeswinkel : voor het verwijderen van de wervelkolom uit karkassen van runderen ouder dan 12 maanden. De karkassen bekomen bij particuliere slachtingen die om een in het vorige lid genoemde bewerkingen naar een levensmiddelenbedrijf worden verzonden, moeten voorzien zijn van een etiket dat de naam en het adres van het levensmiddelenbedrijf van bestemming en de reden van verzending vermeldt. In de registers van het binnenkomend en uitgaand vlees dient melding gemaakt van de specifieke beoogde behandeling die aan de verzending ten grondslag ligt.
Art. 25.§ 1. Indien zich in een inrichting tegelijkertijd enerzijds vers vlees bevindt dat blijkens het merkteken toegelaten is tot de intracommunautaire markt en anderzijds vers vlees dat blijkens het merkteken uitsluitend mag worden verhandeld op het nationale grondgebied, of nog, vers vlees dat slechts na een specifieke behandeling kan worden toegelaten tot de intracommunautaire markt, moet al dit vlees op afzonderlijke plaatsen worden opgeslagen en op afzonderlijke plaatsen of verschillende tijdstippen worden bewerkt of verwerkt. Evenwel mag verpakt vlees samen worden opgeslagen. § 2. Alle voorzorgsmaatregelen die de officiële dierenarts oplegt moeten genomen worden om verwarring te voorkomen tussen het vlees dat een merkteken draagt met verschillende draagwijdte wat betreft het in de handel brengen. Afdeling 6. - Voorschriften voor slachthuizen
Art. 26.De exploitant van een levensmiddelenbedrijf is ertoe gehouden de keurings- en de controlewerkzaamheden te vergemakkelijken, inzonderheid door alle door de officiële dierenarts nuttig geachte handelingen te verrichten, diens instructies inzake merken en onbruikbaarmaking op te volgen, hem de nodige ingerichte ruimte met het oog op efficiënte keuring ter beschikking te stellen evenals de nodige hulp te bieden en het gebruik van de communicatiemiddelen van de inrichting ter beschikking te stellen.
Art. 27.§ 1. De officiële dierenarts kan bevelen die dieren die hij aanwijst, onmiddellijk te slachten. § 2. De exploitant van een levensmiddelenbedrijf dient de slachtverrichtingen stop te zetten wanneer de officiële dierenarts het beveelt met het oog op het respect voor wettelijke of reglementaire bepalingen of op grond van hygiënische of sanitaire motieven.
Art. 28.Het slachten mag vanaf de openbare weg niet zichtbaar zijn.
Tijdens het slachten moeten de deuren gesloten blijven, met uitzondering van de toegang voor de te slachten dieren.
Art. 29.De exploitant van het slachthuis dient de officiële dierenarts ten laatste de dag voordien het tijdstip van slachten en het vermoedelijke aantal dieren mee te delen. Indien het evenwel om een noodslachting gaat, dient de exploitant van het slachthuis de officiële dierenarts de dag zelf vóór 14 uur, of, indien de slachting later heeft plaatsgehad, de volgende werkdag vóór 10 uur, daarover in te lichten.
Art. 30.Karkassen, delen van karkassen en slachtafval die definitief ongeschikt voor de menselijke consumptie worden bevonden of verklaard of schadelijk worden verklaard, moeten, zo nodig in aanwezigheid en volgens instructie van de officiële dierenarts, onbruikbaar worden gemaakt door de exploitant van het slachthuis of de inrichting waar de keuring heeft plaatsgevonden.
De nodige middelen daartoe worden eveneens door de exploitant ter beschikking gesteld.
De Minister kan een lijst vaststellen van kleurstoffen die voor de onbruikbaarmaking van bovenvermelde vlees mogen worden aangewend.
Art. 31.§ 1. Het is verboden de dieren voor de dood te villen, te plukken, te broeien of te branden. § 2. Tenzij in opdracht van de officiële dierenarts is het verboden karkassen of slachtafval te verwijderen of in te snijden of delen daarvan weg te snijden voor het einde van de keuring.
Vers vlees mag in de slachthuizen niet worden uitgesneden of uitgebeend, tenzij het na de keuring lossnijden van organen, tong, middenrif, staart, oppervlakkig vet en delen die facultatief van het karkas mogen worden losgesneden, evenals de inwendige en uitwendige kauwspieren van dieren die een particuliere slachting hebben ondergaan. § 3. Het is verboden messen in vlees te steken, vlees met behulp van doeken of andere materialen te reinigen, alsmede vlees op te blazen.
Wanneer zulks door een godsdienstige ritus wordt voorgeschreven, kan evenwel het opblazen van een orgaan worden toegestaan. In dit geval zal het opgeblazen orgaan voor de menselijke voeding worden uitgesloten.
Eveneens is het mechanisch opblazen voor het villen van lammeren en jonge geiten van minder dan 15 kg levend gewicht toegestaan mits de hygiënenormen worden nageleefd. § 4. Het is verboden karkassen in het slachthuis op te vullen.
Karkassen van pluimvee, konijnen, en klein vrij wild mogen evenwel worden opgevuld met slachtafvallen afkomstig van dieren van dezelfde soort die in het slachthuis zijn geslacht. Daartoe moeten zowel de karkassen als de aangewende slachtafvallen vooraf geschikt zijn bevonden voor de menselijke voeding. Afdeling 7. - Identificatiemerken
Art. 32.§ 1. In afwijking van artikel 5, 1, b, van bovenvermelde verordening (EG) nr. 853/2004. van 29 april 2004 dient het identificatiemerk op het voor menselijke consumptie geschikt bevonden vlees bekomen van pluimvee, lagomorfen en klein vrij wild, die afkomstig zijn van een grondgebied of een deel van een grondgebied dat niet voldoet aan alle veterinairrechtelijke voorschriften, zoals vermeld in het koninklijk besluit van 13 mei 2005 houdende vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften voor de productie, de verwerking, de distributie en het binnenbrengen van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong, overeen te stemmen met het volgende model : 1° vorm : ovaal met twee rechte lijnen die loodrecht op elkaar staan, schuin door het identificatiemerk lopen, elkaar in het midden ervan kruisen en zodanig zijn aangebracht dat de aanduidingen leesbaar blijven;2° aanduidingen : - in het bovenste deel : BELGIE of BE - in het midden : het erkenningsnummer van de inrichting - in het onderste gedeelte : de initialen EG - gegevens aan de hand waarvan de officiële dierenarts die het vlees heeft gekeurd, kan worden geïdentificeerd. Deze identificatiemerk mag alleen worden aangebracht onder rechtstreeks toezicht van de officiële dierenarts. § 2. Indien in de uitsnijderij, ten gevolge van het uitsnijden van vlees gemerkt overeenkomstig § 1, delen zonder merk worden verkregen, moeten deze delen worden voorzien van een identificatiemerk naar hetzelfde model als het gezondheidsmerk of identificatiemerk dat voorkwam op het vlees dat werd versneden. HOOFDSTUK II. - Specifieke voorschriften voor bepaalde producten van dierlijke oorsprong Afdeling 1. - Vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren
Onderafdeling 1. - Voorschriften voor slachthuizen
Art. 33.In de slachthuizen is het verboden slachtafval te versnijden.
Art. 34.In de slachthuizen voor als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren dient de exploitant een register bij te houden met vermelding van : 1° de hoeveelheid en de aard van het gespecificeerd risicomateriaal dat is opgehaald door het destructiebedrijf;2° het aantal en de bestemming van de koppen van dieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten die verzonden werden naar uitsnijderijen die voor het uitsnijden ervan zijn erkend;3° het aantal en de bestemming van karkassen, halve karkassen, kwartieren of deelstukken van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten, die werden verzonden naar erkende inrichtingen of naar toegelaten vleeswinkels met een bijhorende werkplaats;4° de hoeveelheid, de aard en de bestemming van het gespecificeerd risicomateriaal of de karkassen, delen of stukken van karkassen of slachtafval die het bevatten, die verzonden werden naar een andere toegelaten bestemming dan het destructiebedrijf. De exploitant dient op vraag van de officiële dierenarts op elk moment documenten ter staving van de vermeldingen in dit register te kunnen overleggen.
Art. 35.De slachthuizen waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht dienen te voldoen aan de voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting vastgelegd in bijlage VI. Onderafdeling 2. - Voorschriften voor uitsnijderijen
Art. 36.Bij het uitsnijden van koppen van dieren die gespecificeerd risicomateriaal bevatten is het verboden de hersenen en de ogen uit deze koppen te verwijderen.
Art. 37.De uitsnijderijen dienen te voldoen aan de voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting vastgelegd in bijlage VI. Onderafdeling 3. - Hygiëne bij het slachten
Art. 38.De exploitanten van slachthuizen waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht dienen de hygiënevoorschriften na te leven vastgelegd in bijlage VI. Afdeling 2. - Vlees van pluimvee en lagomorfen
Onderafdeling 1. - Voorschriften voor slachthuizen
Art. 39.De slachthuizen waar pluimvee of lagomorfen worden geslacht, dienen te voldoen aan de voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting vastgelegd in bijlage VII. Onderafdeling 2. - Voorschriften voor uitsnijderijen
Art. 40.De uitsnijderijen dienen te voldoen aan de voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting vastgelegd in bijlage VII. Onderafdeling 3. - Hygiëne bij het slachten
Art. 41.De exploitanten van slachthuizen waar pluimvee en lagomorfen worden geslacht dienen de hygiënevoorschriften na te leven die zijn vastgelegd in bijlage VII. Afdeling 3. - Vlees van vrij wild
Art. 42.De exploitanten van wildbewerkingsinrichtingen dienen de specifieke voorschriften na te leven die zijn vastgelegd in bijlage VIII. Afdeling 4. - Gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees
Art. 43.De inrichtingen waar gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees worden geproduceerd, moeten beschikken over een lokaal voor ontvangst, een lokaal voor verzending en een lokaal voor het verpakken van deze levensmiddelen. Deze lokalen kunnen worden vervangen door een enkel, op voorwaarde dat het voldoende groot is om de verpakking, de verzending en de ontvangst hygiënisch te laten verlopen. Afdeling 5. - Vleesproducten
Art. 44.De inrichtingen waar vleesproducten worden geproduceerd, moeten beschikken over : 1° voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen, voor het personeel dat met naakte producten omgaat;2° een lokaal voor de ontvangst van het vlees en de grondstoffen;3° lokalen om verpakt en naakt vlees en verpakte en naakte producten gescheiden op te slaan, tenzij verpakt en naakt vlees of verpakte en naakte producten nooit tegelijk worden opgeslagen of zodanig dat het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag geen bron van verontreiniging van het vlees of de producten kunnen zijn;4° een lokaal voor het aanbrengen van de verpakking en voor de verzending.Dit lokaal mag samen met het lokaal bedoeld onder punt 2, worden vervangen door een enkel, op voorwaarde dat het voldoende groot is om de verpakking, de ontvangst en de verzending hygiënisch te laten verlopen. Afdeling 6. - Visserijproducten
Art. 45.§ 1. Exploitanten van levensmiddelen-bedrijven die inrichtingen beheren waar visserijproducten worden gehanteerd, moeten beschikken over : 1° een duidelijke scheiding tussen de onreine en de reine zone teneinde deze laatste te beschermen tegen alle verontreiniging;2° voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen, voor het personeel dat met naakte producten omgaat. § 2. In de inrichtingen waar visserijproducten worden gehanteerd, bewerkt, verwerkt of opgeslagen is het verboden binnen te brengen, voorhanden te hebben, te hanteren, te bewerken, te verwerken of te verpakken : 1° verse visserijproducten die niet werden onderworpen aan een officiële controle zoals vermeld in de hoofdstukken II en III van bijlage III van bovenvermelde verordening (EG) 854/2004 van 29 april 2004, tenzij ze reglementair in deze inrichting voor officiële controle zullen worden aangeboden;2° niet voor de menselijke consumptie geschikte visserijproducten of visserijproducten die niet tot de invoer werd toegelaten. Afdeling 6. - Rauwe melk en zuivelproducten
Onderafdeling 1. - Rauwe melk
Art. 46.Rauwe melk die niet voldoet aan de in bijlage III, sectie IX, van bovenvermelde verordening. (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004 vastgelegde criteria wat betreft het kiemgetal en het aantal somatische cellen, kan worden gebruikt voor de vervaardiging van kaas met een rijpingstijd van ten minste 60 dagen, en bij de vervaardiging van dergelijke kaas verkregen zuivelproducten.
Onderafdeling 2. - Zuivelproducten
Art. 47.§ 1. De inrichtingen waar zuivelproducten worden vervaardigd, dienen te voldoen aan de voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting vastgelegd in bijlage IX. § 2. Onverminderd de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 september 1999 betreffende de etikettering van voorverpakte voedingsmiddelen en van hoofdstuk IV van sectie IX van bijlage III van voornoemde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004, moet op het etiket voor rauwe melk bestemd voor rechtstreekse menselijke consumptie de vermelding "koken voor gebruik" duidelijk worden vermeld. Afdeling 8. - Gesmolten dierlijke vetten en kanen
Art. 48.De inrichtingen die gesmolten dierlijke vetten en kanen bereiden, moeten beschikken over : 1° voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen, voor het personeel dat met naakt vlees en met naakte producten omgaat;2° een lokaal of een plaats voor de ontvangst van de grondstoffen. Afdeling 9. - Behandelde magen, blazen en darmen
Art. 49.De inrichtingen die magen, blazen en darmen behandelen, moeten beschikken over : 1° een duidelijke scheiding tussen de onreine en de reine zone teneinde deze laatste te beschermen tegen alle verontreiniging;2° voorzieningen voor het wassen van de handen, uitgerust met kranen die zo zijn ontworpen dat de verspreiding van verontreiniging wordt voorkomen, voor het personeel dat met naakt vlees en met naakte producten omgaat;3° een lokaal voor de ontvangst van de grondstoffen. Afdeling 10. - Gelatine
Art. 50.Exploitanten van inrichtingen die gelatine vervaardigen, moeten de volgende voorschriften naleven : 1° huid en graten van visserijproducten die worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van gelatine moeten afkomstig zijn van visserijproducten die via officiële controle geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie;2° het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking of verpakking moet plaatsvinden in een lokaal of op een plaats die speciaal daarvoor is bestemd;3° voedingsgelatine moet tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument waarop het identificatiemerkteken van de inrichting van verzending, de bereidingsdatum evenals de vermelding « Voor menselijke consumptie geschikte gelatine » wordt vermeld. Afdeling 11. - Collageen
Art. 51.Exploitanten van inrichtingen die collageen vervaardigen, moeten de volgende voorwaarden naleven : 1° huid en graten van visserijproducten die worden gebruikt als grondstof voor de vervaardiging van collageen moeten afkomstig zijn van visserijproducten die via officiële controle geschikt zijn bevonden voor menselijke consumptie;2° het aanbrengen van de onmiddellijke verpakking of verpakking moet plaatsvinden in een lokaal of op een plaats die speciaal daarvoor is bestemd;3° collageen moet tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument waarop het identificatiemerkteken van de inrichting van verzending, de bereidingsdatum evenals de vermelding « Voor menselijke consumptie geschikt collageen » wordt vermeld. TITEL VII. - Opheffings- en slotbepalingen
Art. 52.Worden opgeheven : 1° het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 augustus 1960, 24 december 1962, 24 april 1965, 3 januari 1966, 25 november 1966, 13 februari 1967, 2 april 1968, 30 augustus 1968, 9 maart 1970, 28 december 1970, 3 juli 1974, 17 juni 1976, 15 december 1980, 4 november 1981, 9 december 1982, 26 april 1991 en 11 mei 1992;2° het koninklijk besluit van 31 juli 1969 betreffende de handel in eieren gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 september 1987 en 20 november 1987.3° het koninklijk besluit van 30 september 1974 betreffende gezondheidsvoorschriften voor de handel in eieren en het gebruik van sommige eieren in voedingsmiddelen, gewijzigd door het koninklijk besluit van 31 december 1992;4° het koninklijk besluit van 9 februari 1981 betreffende de uitsnijderijen alsook de uitvoer van uitgebeend en uitgesneden vers vlees gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 11 mei 1992 en 4 juli 1996;5° het koninklijk besluit van 30 december 1992 betreffende de keuring van en de handel in vlees van konijnen, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 25 februari 1994 en 4 juli 1996;6° het koninklijk besluit van 30 december1992 betreffende de keuring van en de handel in vlees van gekweekt wild, gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 juli 1996;7° het koninklijk besluit van 31 december 1992 betreffende de bereiding en het in de handel brengen van eiproducten, gewijzigd door het koniklijk besluit van 4 december 1995;8° het koninklijk besluit van 10 maart 1993 betreffende het toestaan van tijdelijke en beperkte afwijkingen op de erkenningsvoorwaarden van melkbehandelings-en melkverwerkingsinrichtingen;9° het koninklijk besluit van 6 oktober 1993 betreffende het aanbrengen van een keurmerk bij het in de handel brengen van consumptiemelk en producten op basis van melk gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 september 1995;10° het koninklijk besluit van 7 maart 1994 betreffende de erkenning van melkinrichtingen en kopers, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 29 mei 1995, 8 augustus 1997 en 17 september 2000, met uitzondering van artikel 4, § 1, 5° en § 2, 3°;11° het koninklijk besluit van 9 november 1994 betreffende de keuring van en de handel in vlees van vrij wild, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 4 juli 1996 en 19 december 2001;12° het koninklijk besluit van 15 december 1994 betreffende de productie en het in de handel brengen van consumptiemelk en producten op basis van melk, gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 september 1995;13° het koninklijk besluit van 3 september 2000 betreffende de bepaling van de kwaliteit van zuivelproducten rechtstreeks verkocht aan de eindverbruiker;14° het koninklijk besluit van 5 december 2000 betreffende voedingsgelatine;15° het koninklijk besluit van 17 december 2003 betreffende voedingscollageen;16° het ministerieel besluit van 23 maart 1949 betreffende het gebruik van eendeneieren in beschuiten;17° het ministerieel besluit van 27 december 1962 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;gewijzigd bij het ministerieel besluit van 22 juni 1965; 18° het ministerieel besluit van 22 juni 1965 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;19° het ministerieel besluit van 2 februari 1966 houdende vaststelling van de karakteristieken der stempelmerken die geplaatst worden op het ingevoerd vlees en ingevoerde vleeswaren, evenals de plaatsen waarop zij moeten aangebracht worden;20° het ministerieel besluit van 14 februari 1967 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;21° het ministerieel besluit van 18 augustus 1969 genomen in uitvoering van artikel 8, 4°, van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;22° het ministerieel besluit van 5 december 1969 genomen in uitvoering van artikel 8, 4°, van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;23° het ministerieel besluit van 5 februari 1970 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees, gewijzigd bij de ministeriële besluiten van 27 augustus 1971, 12 september 1973 en 5 november 1981;24° het ministerieel besluit van 20 augustus 1971 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;25° het ministerieel besluit van 27 september 1972 in uitvoering van het koninklijk besluit van 21 september 1970, gewijzigd door het koninklijk besluit van 8 oktober 1971, betreffende de keuring van en de handel in vlees van gevogelte, houdende vaststelling van het model van het gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij de invoer van vlees van gevogelte;26° het ministerieel besluit van 12 juli 1979 ter uitvoering van het koninklijk besluit van 28 december 1970 betreffende de vleeswarenfabrieken en de uitvoer van hun producten, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 november 1981;27° het ministerieel besluit van 7 september 1981 houdende vaststelling van het model van gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij het vervoer van ganzen en eenden voor de productie van "foie gras" gehouden, naar een behoorlijk uit geruste uitsnijderij van vlees van gevogelte;28° het ministerieel besluit van 5 november 1981 genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 12 december 1955 betreffende de uitvoer van vlees;29° het ministerieel besluit van 6 november 1981 tot vervanging van het ministerieel besluit van 26 september 1972, genomen in uitvoering van het koninklijk besluit van 21 september 1970 betreffende de keuring van en de handel in vlees van gevogelte, houdende vaststelling van het model van het gezondheidscertificaat dat dient voorgelegd bij de uitvoer van vlees van gevogelte;30° het ministerieel besluit van 12 april 1994 tot vaststelling van het model van het keurmerk en de wijze van merken van vlees van gevogelte en van konijnen gewijzigd door het ministerieel besluit van 11 december 1995;31° het ministerieel besluit van 28 december 1994 tot vaststelling van het model van het keurmerk en de wijze van merken van vlees van vrij wild, gewijzigd door het ministerieel besluit van 28 oktober 2002.
Art. 53.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2006.
Art. 54.Onze Minister bevoegd voor de Volksgezondheid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 december 2005.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage I De rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten Afdeling 1
De rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden visserijproducten aan de eindverbruiker 1. onder kleine hoeveelheden wordt verstaan maximum 100 kg per aanvoer voor op zee gevangen visserijproducten of 10 kg per vangst van visserijproducten gevangen in rivieren, kanalen, meren, vijvers of andere binnenwateren;2. er moet worden voldaan aan de voorschriften van toepassing op primaire productie vermeld in bijlage I van bovenvermelde verordening (EG) Nr.852/2004 van 29 april 2004; 3. er moet worden voldaan aan de voorschriften voor visserijproducten vermeld in bijlage III, sectie VIII, van bovenvermelde verordening (EG) Nr.853/2004 van 29 april 2004. Afdeling 2
De rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden levende tweekleppige weekdieren aan de eindverbruiker 1. onder kleine hoeveelheden wordt verstaan maximum 20 kg per week;2. er moet worden voldaan aan de voorschriften van toepassing op primaire productie vermeld in bovenvermelde Verordening (EG) Nr. 852/2004 van 29 april 2004; 3. de producenten mogen levende tweekleppige weekdieren alleen verzamelen in productiegebieden met een vaste ligging en vaste grenzen die door het Agentschap overeenkomstig bovenvermelde verordening (EG) Nr.854/2004 van 29 april 2004 in klasse A zijn ingedeeld; 4. de producenten moeten ervoor zorgen dat de levende tweekleppige weekdieren voldoen aan de overeenkomstig voornoemde Verordening (EG) Nr.852/2004 van 29 april 2004 aangenomen microbiologische criteria en aan de normen van bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V van bovenvermelde verordening (EG) Nr. 853/2004 van 29 april 2004; 5. producenten die de levende tweekleppige weekdieren opslaan en vervoeren moeten ervoor zorgen dat deze bewaard worden bij een temperatuur en onder omstandigheden die de voedselveiligheid en de levensvatbaarheid van deze weekdieren niet aantast. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage II De rechtstreekse levering door de jagers van kleine hoeveelheden vrij wild of vlees van vrij wild aan de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert 1. Een wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak dient minimum te beschikken over : - een lokaal voor het prepareren en het keuren van het vrij wild; - een afsluitbaar koellokaal of een afsluitbare koelvoorziening voor het geïsoleerd bewaren van gehele stukken vrij wild die tot nader onderzoek in observatie zijn aangehouden. 2. De gehele stukken vrij wild afkomstig uit dergelijke inrichting mogen uitsluitend worden aangewend voor de bevoorrading van de aangrenzende detailhandelzaak van de exploitant en voor de rechtstreekse verkoop aan de eindverbruiker.3. In een wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak, waarvan het vlees uitsluitend mag worden aangewend voor de bevoorrading van de detailhandel van de exploitant en tot de rechtstreekse verkoop aan de eindverbruiker, dient het vlees van klein vrij wild dat na de keuring voor de menselijke voeding geschikt werd bevonden, te worden gemerkt met het identificatiemerk dat bestaat uit een rechthoek waarvan de lengte het dubbele bedraagt van de breedte. De lengte dient als basis voor de verdeling in twee vakken met daarin volgende gegevens : 1° centraal in het linkervak, ter grootte van een derde van de rechthoek, de hoofdletter D;2° centraal in het rechtervak, het erkenningsnummer van de wildbewerkingsinrichting die grenst aan een detailhandelszaak.4. Ingeval dit identificatiemerk wordt gebruikt voor het rechtstreeks merken van vlees van klein vrij wild dan moeten de zijden van de rechthoek 2 cm en 1 cm bedragen waarbij de letter D 0,4 cm hoog moet zijn, terwijl de andere tekens minstens 0,2 cm hoog moeten zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage III Rechtstreekse levering van producten van dierlijke oorsprong van detailhandelszaken alleen aan andere detailhandelszaken De rechtstreekse levering van zelf geproduceerde samengestelde verwerkte producten op basis van, enerzijds, vers vlees, gehakt vlees of vleesbereidingen en, anderzijds, meel tussen bakkers die een detailhandelszaak uitbaten, kan alleen gebeuren onder de volgende voorwaarden : 1° De rechtstreekse levering is marginaal : de aan andere detailhandelszaken geleverde hoeveelheid mag niet meer dan 80 kg gemiddeld per week bedragen;2° De rechtstreekse levering is plaatselijk : de bevoorrade detailhandelszaken zijn uitsluitend gevestigd binnen een straal van 80 km;3° De rechtstreekse levering is beperkt : de levering slaat op de verkoop van een bakker, die een detailhandelszaak uitbaat, slechts aan andere bakkers, die een detailhandelszaak uitbaten. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage IV Voorschriften voor alle inrichtingen voor producten van dierlijke oorsprong I. Voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting 1. De inrichtingen moeten ten minste voorzien zijn van : a) voorzieningen voor hygiënisch intern transport;b) voorzieningen ter bescherming van de grondstoffen en de eindproducten zonder onmiddellijke verpakking of verpakking tijdens het laden en lossen;c) corrosiebestendige werktuigen en apparatuur die aan de eisen van de hygiëne voldoen en bestemd zijn voor : - het intern transport van de levensmiddelen; - het neerzetten van recipiënten op zodanige wijze dat voorkomen wordt dat deze of hun inhoud rechtstreeks met de vloer of de wanden in aanraking kunnen komen. 2. De temperatuur in koel- en vrieslokalen moet worden opgenomen en geregistreerd met behulp van een zelfregistrerende thermometer of telethermometer. II. Voorschriften inzake exploitatie 1. In de werk- en opslaglokalen, de laad-, aanvoer-, sorteer-, en loszones, alsmede in andere zones en gangen waar levensmiddelen worden vervoerd, is het verboden te roken, te spuwen, te eten of te drinken.2. De werklokalen moeten in elk geval bij het einde van de dagelijkse werkzaamheden worden gereinigd en ontsmet, en telkens er gevaar voor besmetting van de levensmiddelen bestaat.Tijdens de reiniging en ontsmetting mogen zich geen levensmiddelen in de lokalen bevinden, tenzij het uitsluitend levensmiddelen in gesloten eindverpakking betreft. Indien eenzelfde lokaal achtereenvolgens voor verschillende productietypes wordt gebruikt, dient dit tussen de verschillende activiteiten gereinigd en ontsmet te worden.
Opslaglokalen, in het bijzonder deze bestemd voor onverpakte levensmiddelen, moeten geregeld worden leeggemaakt teneinde ze te reinigen en te ontsmetten.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE Bijlage V Algemene voorschriften voor inrichtingen waar dieren worden geslacht of vlees wordt versneden, verwerkt, behandeld of opgeslagen I. Voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting 1. Inrichtingen moeten voldoende door daglicht en of kunstlicht worden verlicht.De verlichting natuurlijk of kunstmatig mag de kleur van de levensmiddelen niet veranderen. 2. Inrichtingen die vlees versnijden, verwerken, behandelen of opslaan, moeten beschikken over voorzieningen ter bescherming van de levensmiddelen tijdens het laden en het lossen inclusief passend ingedeelde en ingerichte aanvoer- en sorteerruimten; II. Voorschriften inzake exploitatie 1. Het gebruik van hout is verboden behalve in lokalen waar zich uitsluitend verpakte levensmiddelen bevinden en in lokalen voor het roken, doorzouten, rijpen, pekelen, opslaan of verzenden van levensmiddelen van dierlijke oorsprong, wanneer dit om technologische redenen nodig is en voorzover er geen gevaar bestaat voor besmetting van deze producten.Houten laadborden mogen slechts voor het vervoer van volledig omhulde levensmiddelen van dierlijke oorsprong en uitsluitend voor dat gebruik in de lokalen worden toegelaten. Voorts is het gebruik van gegalvaniseerd metaal toegestaan, op voorwaarde dat dit metaal niet gecorrodeerd is en niet in contact komt met levensmiddelen van dierlijke oorsprong. 2. Behalve in opslagbedrijven waar zich uitsluitend levensmiddelen in gesloten verpakking bevinden, mogen motoren met brandstoffen die uitlaatgassen produceren, alleen worden aangewend indien deze verbrandingsgassen rechtstreeks kunnen afgevoerd worden. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage VI Specifieke voorschriften voor vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren I. Voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting voor slachthuizen 1. Indien de lekvrije containers voor het opslaan van huiden, horens, klauwen, hoeven en varkenshaar niet onmiddellijk op de dag van het slachten zelf uit het slachthuis worden verwijderd, dienen de slachthuizen te beschikken over een voldoende groot lokaal voor het onderbrengen van deze containers.2. De slachthuizen dienen te beschikken over koel- en vrieslokalen met voldoende capaciteit voor de koeling en de opslag van vers vlees.3. De slachthuizen dienen te beschikken over een omheining met voorziening die het mogelijk maakt toezicht uit te oefenen op het binnenkomen en het verlaten van het slachthuis.4. De slachthuizen dienen te beschikken over een duidelijke scheiding tussen de onreine en de reine zone, teneinde deze laatste te beschermen tegen iedere vorm van verontreiniging.5. De slachthuizen dienen te beschikken over wasgelegenheden en toiletten met waterspoeling, voorbehouden aan het personeel dat levende dieren hanteert of in de onreine zone werkt. II. Voorschrift inzake infrastructuur en uitrusting voor uitsnijderijen De uitsnijderijen dienen te beschikken over een lokaal voor de ontvangst en voor het verzenden van het vlees.
III. Hygiëne bij het slachten 1. De slachtlokalen mogen voor geen andere doeleinden worden aangewend.Slachten mag alleen in slachtlokalen van het slachthuis plaatsvinden. 2. De dieren moeten goed zijn uitgebloed.Het bloed moet bij de keling worden opgevangen. Indien het voor de menselijke voeding is bestemd, dient het in volmaakt reine en corrosiebestendige recipiënten te worden opgevangen en onmiddellijk gekoeld. 3. De karkassen en slachtafvallen van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren moeten, behoudens het spijsverteringsstelsel en het bloed, tot het einde van de keuring in opgehangen positie blijven.4. Hoeven, klauwen en hoornen dienen te worden verwijderd.5. Oren van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren waaraan reglementair een identificatieoormerk moet zijn bevestigd, dienen in natuurlijk verband aan het geslachte dier te worden gelaten tot minstens het beëindigen van de keuring.In voorkomend geval moeten maatregelen worden genomen om besmetting of verontreiniging van vers vlees te voorkomen. Tenzij ze zijn onthaard, moeten deze oren van het karkas worden verwijderd, ten laatste bij het verlaten van het slachthuis. 6. Het steekgat en de omgeving dient te worden weggesneden.De galblaas moet van de lever worden verwijderd.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage VII Specifieke voorschriften voor vlees van pluimvee en lagomorfen I. Voorschriften inzake infrastructuur en uitrusting voor slachthuizen. 1. De slachthuizen dienen te beschikken over een duidelijke scheiding tussen de onreine en de reine zone, teneinde deze laatste te beschermen tegen iedere vorm van verontreiniging.2. De slachthuizen dienen te beschikken over een lokaal of plaats voor het verzamelen van veren of huiden, tenzij deze als afval worden behandeld.3. De slachthuizen dienen te beschikken over wasgelegenheden en toiletten met waterspoeling, voorbehouden aan het personeel dat levende dieren hanteert of in de onreine zone werkt.4. De slachthuizen dienen te beschikken over voorzover op het terrein van het slachthuis mest wordt opgeslagen, een speciaal hiervoor ingerichte overdekte plaats.5. De slachthuizen dienen te beschikken over koellokalen met voldoende capaciteit voor de koeling en de opslag van vers vlees. II. Voorschrift inzake infrastructuur en uitrusting voor uitsnijderijen.
De uitsnijderijen dienen te beschikken over een lokaal voor de ontvangst en voor het verzenden van het vlees.
III. Hygiene bij het slachten.
Het verwijderen van de ingewanden uit de karkassen, eventueel met uitzondering van de nieren, moet ten laatste onmiddellijk na de keuring volledig gebeuren. Het verwijderen van de ingewanden uit karkassen van gevogelte en konijnen van ten hoogste zes maanden oud kan echter beperkt zijn tot de darmen. Eveneens moeten de niet voor de menselijke voeding geschikte delen onmiddellijk worden verwijderd.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage VIII Specifieke voorschriften voor vlees van vrij wild 1. De exploitant van een wildbewerkingsinrichting verwittigt de officiële dierenarts binnen twaalf uur na aankomst van vrij wild in zijn inrichting en deelt hem het uur van aankomst, de diersoort en het aantal mee.2. In de wildbewerkingsinrichting mag het verwijderen van de ingewanden van klein vrij wild worden uitgesteld voor een periode van ten hoogste twee weken na het doden, op voorwaarde dat dit klein vrij wild wordt bewaard bij een temperatuur die 4 °C niet overstijgt.Dit klein vrij wild mag de wildbewerkingsinrichting slechts verlaten nadat het ter keuring werd aangeboden. 3. Niettegenstaande de genummerde verklaring van een gekwalificeerd persoon dient de lever en één nier altijd bij het grof vrij wild aanwezig te zijn bij aankomst in een wildbewerkingsinrichting ter controle van bepaalde residuen en stoffen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE
Bijlage IX Specifieke voorschriften voor zuivelproducten 1. Kruisbesmetting tussen verrichtingen via materiaal, luchttoevoer of personeel moet worden voorkomen.Zo nodig moeten de productielokalen worden verdeeld in vochtige en droge zones, die elk hun eigen werkvoorwaarden hebben. 2. Op de losplaats waar melk verzameld wordt moeten er voorzieningen zijn ter bescherming van de melkophaalwagens en de melk tegen zonlicht, regenneerslag, stof, wind, warmteïnvloeden en condensatie. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 december 2005 betreffende de hygiëne van levensmiddelen van dierlijke oorsprong.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, R. DEMOTTE