Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 december 2003
gepubliceerd op 31 december 2003

Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 ter verzaking aan de inning van roerende voorheffing op interest en royalty's verleend of betaalbaar gesteld aan verbonden vennootschappen

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2003003582
pub.
31/12/2003
prom.
22/12/2003
ELI
eli/besluit/2003/12/22/2003003582/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

22 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het KB/WIB 92 ter verzaking aan de inning van roerende voorheffing op interest en royalty's verleend of betaalbaar gesteld aan verbonden vennootschappen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 (2003/49/EG) betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lid-Staten;

Gelet op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, inzonderheid op artikel 266, gewijzigd bij de wetten van 6 juli 1994 en 4 april 1995;

Gelet op het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92), inzonderheid : - artikel 105 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 7 april 1995, 23 december 1996 en 16 mei 2003; - artikel 107 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 11 december 1996, 4 december 2000 en 16 mei 2003; - artikel 111; - artikel 113 gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003; - artikel 117 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 1 september 1995, 11 december 1996, 17 december 1996, 6 juli 1997 en 4 december 2000; - artikel 118 gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 26 mei 1994, 1 september 1995 en 15 mei 2003;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 8 december 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 22 december 2003;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat : - artikel 7, § 1, eerste lid, van de voornoemde richtlijn erin voorziet dat de lid-Staten uiterlijk op 1 januari 2004 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om aan deze richtlijn te voldoen; - dientengevolge zo spoedig mogelijk de noodzakelijke aanpassingen aan het KB/WIB 92 dienen te worden aangebracht teneinde de Belgische fiscale wetgeving in overeenstemming te brengen met de voornoemde richtlijn;

Gelet op het advies nr 36.268/2 van de Raad van State gegeven op 17 december 2003 in uitvoering van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 105 van het KB/WIB 92, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 augustus 1994, 7 april 1995, 23 december 1996 en 16 mei 2003, wordt aangevuld met een 6°, luidende : « 6° a) onder "vennootschap van een lid-Staat", de vennootschappen zoals ze zijn omschreven in de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 (2003/49/EG) betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lid-Staten; b) onder "verbonden vennootschappen", twee vennootschappen die binnen de Europese Unie gevestigd zijn en aan de volgende voorwaarden beantwoorden : - ofwel bezit één van beide verbonden vennootschappen een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct.in het kapitaal van de andere gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar; - ofwel bezit een derde vennootschap die binnen de Europese Unie gevestigd is, een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct. in het kapitaal van elk van deze vennootschappen gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar. »

Art. 2.Artikel 107 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 11 december 1996, 4 december 2000 en 16 mei 2003, wordt aangevuld met een § 6, luidende : « § 6. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 5, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvorderingen en leningen, met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten en waarvan de gerechtigde wordt geïdentificeerd als : - een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lid-Staat, - een binnenlandse vennootschap, niet vermeld onder het eerste gedachtestreepje, op voorwaarde dat, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b .

Voor de toepassing van het eerste lid, mogen de rechten, schuldvorderingen of leningen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. »

Art. 3.Artikel 111 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld als volgt : « d) in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschappen van een lid-Staat, andere dan binnenlandse vennootschappen, zijn op voorwaarde dat, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b .

Voor de toepassing van het eerste lid, d, mogen de rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. »

Art. 4.Artikel 113, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 mei 2003, wordt aangevuld met een § 7, luidende : « § 7. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 6, zijn de bepalingen voorzien in artikel 107, § 6 eveneens van toepassing op de inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten. »

Art. 5.In artikel 117 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 26 mei 1994, 1 september 1995, 11 december 1996, 17 december 1996, 6 juli 1997 en 4 december 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 4°, worden de woorden "artikel 111" vervangen door de woorden "artikel 111, a tot c ";2° een § 6bis wordt ingevoegd, luidende : « § 6bis .De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd : a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is;b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lid-Staat van de Europese Unie is;c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct.in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen; d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten : a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25 % wordt aangehouden;b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht;c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25 % is gedaald.»; 3° paragraaf 15 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 15.In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de deelneming van ten minste 25 % gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden. »

Art. 6.In artikel 118 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 oktober 1993, 26 mei 1994, 1 september 1995 en 15 mei 2003, wordt een § 1bis ingevoegd, luidende : « § 1bis . Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, § 6, en 113, § 7, onder de volgende voorwaarden : - de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 6bis, vermelde attest; - de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben.

Voor de toepassing van het eerste lid, stemt het tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben, voor vastgoedcertificaten, overeen met de periode die aanvangt op het ogenblik van de uitgifte van de effecten en eindigt op de dag van de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten. »

Art. 7.Dit besluit is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 2003.

Art. 8.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 december 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

^