Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 22 april 2019
gepubliceerd op 29 april 2019

Koninklijk besluit houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe

bron
federale overheidsdienst economie, k.m.o., middenstand en energie
numac
2019012009
pub.
29/04/2019
prom.
22/04/2019
ELI
eli/besluit/2019/04/22/2019012009/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

22 APRIL 2019. - Koninklijk besluit houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe


Verslag aan de Koning Sire, Artikel 11, § 1e, lid 1, van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt (Belgisch Staatsblad 11/05/1999 : hierna : "wet van 29 april 1999") laat Uwe Majesteit toe om bij een besluit vastgesteld na advies van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (hierna "commissie") en in overleg met de netbeheerder, een technisch reglement op te stellen voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe. Het voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe, te vervangen (Belgisch Staatsblad 28/12/2002).

I. Europese wettelijke context van huidig ontwerp van koninklijk besluit, De verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit (hierna, de Verordening "714/2009") voorziet in de ontwikkeling van netcodes en richtsnoeren die, eens aangenomen door de Europese Commissie, door middel van het comitologie-proces, de vorm aannemen van Europese verordeningen. Deze netcodes zijn bedoeld om een geheel aan geharmoniseerde regels vast te leggen voor de grensoverschrijdende handel, ter verbetering van de mededinging van de interne elektriciteitsmarkt en ter versterking van de elektriciteitsvoorzieningszekerheid. Elke netcode vormt een integraal onderdeel van het streven naar de voltooiing van de interne energiemarkt en het bereiken van de 20-20-20 energiedoelstellingen van de Europese Unie, alsook de klimaat- en energiedoelstellingen tegen 2030 : ?het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen met 40 % (in vergelijking met het niveau van 1990); ? de toename van het aandeel van hernieuwbare energie met 27 % in het energieverbruik van de EU; ? een verbetering van de energie-efficiëntie met 27 %.

Om deze doelstellingen te kunnen bereiken, zijn teksten ingedeeld in drie groepen (de netcodes inzake de aansluitingsvoorwaarden, de richtsnoeren inzake het beheer van het elektriciteitssysteem en de richtsnoeren inzake de markt) ontwikkeld volgens een gemeenschappelijk proces waarbij het Agentschap voor de samenwerking tussen energieregulatoren (ACER) en het Europees netwerk van transmissienetbeheerders voor elektriciteit (in het Engels, European Network of Transmission System Operators for Electricity, ENTSO-E) betrokken waren, voordat zij werden goedgekeurd via een comitologie-proces waarbij de Europese Commissie (EC) en de lidstaten betrokken waren : ? De aansluiting : de regels inzake de eisen voor de aansluiting op het transmissienet worden vastgelegd door de volgende drie codes : o Verordening (EU) 2016/631 van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net (hierna, de « Verordening RfG »); o Verordening (EU) 2016/1388 van de Commissie van 17 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode voor aansluiting van verbruikers (hierna, de Verordening « DCC »); o Verordening (EU) 2016/1447 van de Commissie van 26 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting op het net van hoogspanningsgelijkstroomsystemen op gelijkstroom aangesloten power park modules (hierna, de Verordening « HVDC »); ? Het beheer : om een betrouwbaar, duurzaam en stabiel elektriciteitsnet in stand te houden, ontwikkelt elke TNB plannen en programma's teneinde een systeem in realtime te beheren. Hierbij wordt geanalyseerd of er voldoende elektriciteit wordt geproduceerd om aan de vraag te voldoen en of het net in staat is de bijbehorende stromen veilig te beheren. In een context van toenemende interconnecties tussen transmissienetbeheerders bieden de operationele codes een set van regels die het beheer van deze systemen regelen. Deze codes zijn de volgenden : o Verordening (EU) 2017/1485 van de Commissie van 2 augustus 2017 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen (hierna, de Verordening « SO GL »); o Verordening (EU) 2017/2196 van de Commissie van 24 november 2017 tot vaststelling van een netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet (hierna, de verordening « E&R »); ? De markt : de ontwikkeling van een pan-Europese elektriciteitsmarkt zal de onderhandeling van elektriciteit en capaciteit met zich meebrengen (de beschikbare capaciteit van de transmissienetten voor de transmissie van elektriciteit) in heel Europa. De bevordering van meer concurrentie, de diversificatie van producenten en de optimalisering van bestaande infrastructuur zullen worden voorzien in de volgende marktcodes : o Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (hierna, de Verordening « CACM »); o Verordening (EU) 2017/2195 van de Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering (hierna, de Verordening « EB GL »); o Verordening (EU) 2016/1719 van de Commissie van 26 september 2016 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing op de langere termijn (hierna, de Verordening « FCA »).

II. Beschrijving van het uitwerkingsproces van het huidig ontwerp van koninklijk besluit Het overleg met de netbeheerder zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de wet van 29 april 1999 heeft plaatsgevonden zoals hierna beschreven.

In 2015 werd met de transmissienetbeheerder Elia beslist dat de nodige raadpleging van de marktpartijen met betrekking tot de invoering van de Europese netcodes via een Elia « User's Group » moet gebeuren. In dit verband hebben de belanghebbende partijen de gelegenheid gehad om tijdens verschillende vergaderingen en workshops hun standpunt kenbaar te maken en formeel te reageren op eerdere voorstellen betreffende de aanpassing van de federale technische reglementen en de algemene aansluitvoorwaarden.

Na twee jaar van intensief overleg met de marktpartijen heeft Elia een definitief voorstel tot herziening van het Federaal Technisch Reglement uitgewerkt. Dit voorstel werd voorgelegd tijdens een openbare raadpleging die plaatsvond tussen 15 maart en 16 april 2018.

Elia heeft al deze adviezen ingewonnen en onderzocht alvorens haar voorstel dienovereenkomstig aan te passen.

In overeenstemming met de vereisten van de Europese netcodes en richtsnoeren alsook de planning voorgesteld door de FOD Economie - AD Energie, heeft Elia op 17 mei 2018 formeel het definitieve voorstel tot aanpassing van het federaal technisch reglement ingediend bij de bevoegde instanties, samen met de volgende documenten die eveneens aan een openbare raadpleging onderworpen : 1. Voorstel voor de algemene eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net (RfG);2. Voorstel voor de algemene eisen voor de aansluiting van verbruikers (DCC);3. Voorstel voor de algemene eisen voor de aansluiting op het net van hoogspanningsgelijkstroomsystemen en op gelijkstroom aangesloten power park modules (HVDC);4. Voorstel voor de algemene eisen voor opslagaansluitingen;5. Voorstel voor maximumcapaciteitsdrempelwaarden voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type B, C en D, zoals gedefinieerd in artikel 5(3) van Verordening (EU) 2016/631 van de Commissie tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net (RfG). Ten slotte heeft Elia op 17 mei 2018 op haar website een verslag gepubliceerd van de formele openbare raadpleging over de voorgestelde aangepaste federale technische reglementen en de algemene eisen voor RfG, DCC, HVDC en opslag. Dit verslag is aan de bevoegde autoriteiten toegezonden.

De Algemene Directie Energie van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie heeft vervolgens het definitieve voorstel bestudeerd, evenals het verslag van de openbare raadpleging die door Elia werden meegedeeld en er wijzigingen aan aangebracht rekening houdend met de resultaten van de raadpleging van de gewestelijke overheden, de juridische aard van de Europese netcodes, de beginselen van wetgevingstechnieken, het advies van de commissie, het advies van de Inspecteur van Financiën alsook het advies van de Afdeling wetgeving van de Raad van State.

Het doel van de aangebrachte aanpassingen was dan ook de wettigheid van de tekst te waarborgen en tegelijkertijd het resultaat van de raadpleging van de marktpartijen, zoals dat uit de discussies in de User Group en de officiële openbare raadpleging naar voren kwam, zoveel mogelijk te behouden.

III. Samenvattende beschrijving van het voorwerp van dit ontwerp van koninklijk besluit en de aangebrachte aanpassingen gelet op het huidig Technisch Reglement.

Het huidig technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe is nauwelijks herzien sinds de aanneming ervan bij koninklijk besluit van 19 december 2002 (in 2015, 2017 en 2018 op specifieke punten). Dit ontwerpbesluit strekt ertoe het te vervangen teneinde : o de bestaande Belgische regels met betrekking tot andere aspecten dan die welke voortvloeien uit de bovenvermelde Europese verordeningen te actualiseren en vervolledigen. In het algemeen werden de inhoud en de structuur van het huidig technische reglement zoveel mogelijk gehandhaafd. De wijzigingen zijn immers bedoeld om de tekst te laten evolueren en niet om een radicale verandering teweeg te brengen. o de bepalingen te schrappen die in strijd zouden zijn met de bovengenoemde Europese verordeningen; o de bepalingen van de Europese verordeningen te implementeren waarbij aan de Lidstaat een beoordelingsmarge wordt gelaten;

Voor wat betreft de technische aansluitingsspecificaties met betrekking tot de netgebruikers, zijn de Europese netcodes RfG, DCC en HVDC alleen van toepassing op nieuwe installaties, behoudens beslissing van de nationale regelgevende instantie die het toepassingsgebied van deze eisen kan uitbreiden (naar bestaande installaties bijvoorbeeld) of beperken (door afwijkingen te aanvaarden voor bepaalde installaties die normaal onderworpen zijn aan deze technische specificaties) of tenzij de substantiële moderniseringsprocedure wordt geïmplementeerd. Bijgevolg werd er besloten om in Deel III van het Federaal Technisch Reglement betreffende de aansluiting een duidelijk onderscheid te maken tussen de technische specificaties die van toepassing zijn op de bestaande installaties en deze die van toepassing zijn op de nieuwe installaties. Bepaalde regels zijn van toepassing op alle installaties; in dit geval wordt dit duidelijk gepreciseerd in de titel van de sectie.

Tenslotte reproduceert huidig ontwerp, ten uitzonderlijke titel, nauwkeurig enkele bepalingen uit de bovengenoemde Europese verordeningen teneinde de leesbaarheid van het Technisch Reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe te handhaven. Wanneer dit het geval is, wordt een verwijzing naar de relevante betreffende bepaling van de verordening gemaakt ("in overeenstemming met [of : onverminderd] artikel ... van de verordening ...") zodat de aard van deze bepaling identificeerbaar blijft en dit in overeenstemming met de voorwaarden die zijn opgelegd door de afdeling Wetgeving van de Raad van State, gelet op het juridische karakter van deze Europese verordeningen.

Deze laatsten zijn inderdaad uitvoeringshandelingen waarvan de geldigheid afhangt van Verordening 714/2009. Net als laatstgenoemde, hebben zij, overeenkomstig artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, een algemene strekking en zijn zij bindend in al hun elementen. Deze bepalingen zijn eveneens rechtstreeks van toepassing in alle Lidstaten, vanaf de datum van hun inwerkingtreding.

Behalve wanneer de Verordening een bepaalde beoordelingsmarge laat voor wat betreft haar implementatie, betekent een dergelijke rechtstreekse toepasselijkheid dat het niet noodzakelijk is dat de Lidstaten tussenbeide komen teneinde de bepalingen van de Verordening in hun nationaal rechtssysteem te integreren. De bepalingen van een Verordening moeten met name niet worden omgezet in het nationaal recht van de Lidstaten.

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft bovendien duidelijk gemaakt dat het de Lidstaten verboden zou zijn bepalingen van een Europese verordening op te nemen in een nationale reglementering : "dat de lidstaten derhalve geen besluiten kunnen nemen, noch het nemen daarvan door tot regelstelling bevoegde nationale instanties kunnen toelaten, door welke besluiten het gemeenschapskarakter van een rechtsregel en van zijn rechtsgevolg voor de justitiabelen zou worden verheeld" (HvJ, 2 februari 1977, 50/76, Amsterdam Bulb, p. 7.).

In navolging van deze rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft de Afdeling Wetgeving van de Raad van State herhaaldelijk gepreciseerd dat "Niet alleen is een dergelijke werkwijze overbodig op het normatieve vlak aangezien ze geen nieuwe norm tot stand brengt, maar bovendien houdt ze het gevaar in dat verwarring ontstaat inzake het rechtskarakter van het in de internrechtelijke regeling opgenomen voorschrift en onder meer over de bevoegdheid van het Hof van Justitie van de Europese Unie om kennis te nemen van alle betwistingen in verband met de voorschriften van de verordening. Ook kan deze werkwijze verwarring doen ontstaan over het ogenblik van inwerkingtreding van de betrokken normen." (zie hiervoor : RvS, 25 oktober 2011, advies nr. 50.381/3; RvS, 13 januari 2014, advies nr. 54.817/6).

De Afdeling Wetgeving van de Raad van State heeft echter een uitzondering op deze strikte opvatting toegelaten, namelijk dat de reproductie van de bepalingen van een Europese Verordening kan worden toegelaten indien deze voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden (zie : RvS, 25 oktober 2011, advies nr. 50.381/3; RvS, 13 januari 2014, advies nr. 54.817/6) : o in zoverre zulks noodzakelijk is voor de leesbaarheid van eventuele internrechtelijke uitvoeringsmaatregelen; o de reproductie moet exact zijn; o de relevante kwestieuze bepaling van de verordening wordt genoemd, zodat de aard van deze bepaling identificeerbaar blijft.

IV. Advies 65.632/3 van 9 april 2019 van de Raad van State, afdeling Wetgeving Dit besluit houdt op passende wijze rekening met het advies van de Raad van State dat gegeven werd over dit besluit. De gevraagde controles en de gevraagde verduidelijkingen werden verricht.

Wat de opmerkingen van dit advies met betrekking tot artikel 22 van het ingediende ontwerp betreft, werden volgende wijzigingen aangebracht : 1° verwijdering van lid 1;dit lid van het ontwerp voorzag oorspronkelijk in de mogelijkheid voor de Algemene Directie Energie om een advies te verstrekken aan de transmissienetbeheerder aangaande de documenten die het voorwerp hadden uitgemaakt van een openbare raadpleging in uitvoering van de Europese netwerkcodes en richtsnoeren, alsook over de resultaten van deze openbare raadpleging, voorafgaand aan de verzending door de transmissienetbeheerder van deze documenten aan de commissie. Na overleg met de commissie werd deze mogelijkheid verwijderd omdat bleek dat dit een bijkomende, niet-noodzakelijke stap betrof aangezien 1° de bevoegde autoriteiten van iedere Lidstaat geconsulteerd worden in het kader van de openbare raadpleging, 2° bepaalde Europese reglementen (richtsnoeren SOGL en EBGL) uitdrukkelijk in de mogelijkheid voorzien voor een Lidstaat om een advies te verstrekken aan de reguleringsautoriteit aangaande de modaliteiten en voorwaarden of methodologieën die aan hem ter goedkeuring worden voorgelegd door de transmissienetbeheerder en 3° deze laatste mogelijkheid om een advies te verstrekken uitgebreid werd teneinde het geheel van de modaliteiten en voorwaarden of methodologieën die aan de reguleringsautoriteit ter goedkeuring worden voorgelegd door de transmissienetbeheerder te beogen door de leden 2 tot 4 van ditzelfde artikel 22 zoals voorgelegd voor advies. Rekening houdend met deze verwijdering had de handhaving van dit lid 1 geen voorwerp meer en was ze overbodig in het licht van de rechtstreeks toepasselijke bepalingen van de Europese verordeningen. Het gaf bovendien aanleiding tot verwarring aangezien het "de betrokken partijen" herleidde tot "partijen geregistreerd op zijn website", die worden gecontacteerd door middel informatiebrief of elektronisch bericht. Dit lid 1 werd bijgevolg geheel geschrapt. 2° lid 2 van artikel 22 zoals voorgelegd aan de Raad van State voor advies werd gewijzigd en onderverdeeld in twee leden die thans de leden 1 en 2 vormen van dit artikel.Het nieuwe eerste lid, in combinatie met de leden 3 en 4, vervolledigt de artikelen 6.2. en 6.3. van de Europese richtsnoeren SOGL, of met de artikelen 5.2 tot 5.4 van de Europese richtsnoeren EBGL door te voorzien in de voorwaarden waarin een advies kan worden gegeven aan de commissie in het kader van de goedkeuring door deze van de voorwaarden en modaliteiten of methodologieën die door de transmissienetbeheerder werden voorgelegd.

De relatie tussen deze bepaling en de Europese verordeningen wordt verduidelijkt door middel van passende verwijzingen, overeenkomstig het advies van de Raad van State. Door deze bepaling dient de commissie aan de Algemene Directie Energie te vragen om een niet-bindend advies te verstrekken over de voorwaarden en modaliteiten of methodologieën die door de transmissienetbeheerder aan hem ter goedkeuring werden voorgelegd binnen de vijftien kalenderdagen volgend op hun ontvangst. In zijn adviesvraag aan de Algemene Directie Energie, verduidelijkt de commissie de termijn waarbinnen het advies aan hem kan worden overgemaakt, die niet minder dan vijftien kalenderdagen mag bedragen. Indien de Algemene Directie Energie haar voornemen om een advies te verstrekken niet heeft kenbaar gemaakt binnen een termijn van vijf werkdagen vanaf de melding van de commissie, wordt zij verondersteld beslist te hebben om geen advies te verstrekken.

Het tweede lid, in combinatie met de leden 3 en 4, beoogt van zijn kant om aan de Algemene Directie Energie eenzelfde adviesbevoegdheid toe te kennen in het geval de commissie de door artikel 4 van de Europese richtsnoeren FCA of door artikel 9 van de Europese richtsnoeren CACM vereiste voorwaarden en modaliteiten of methodologieën dient goed te keuren, naar analogie met de artikelen 6.2. en 6.3. van de Europese richtsnoeren SOGL, of met de artikelen 5.2 tot 5.4 van de Europese richtsnoeren EBGL. De relatie tussen deze bepalingen en de Europese verordeningen wordt verduidelijkt door middel van de passende verwijzingen, overeenkomstig het advies van de Raad van State.

In dit opzicht, staat het een Lidstaat vrij om alle maatregelen te nemen die hij opportuun acht om een Europese verordening te implementeren, voor zover deze : - geen afbreuk doet aan de uniforme toepassing van de Europese verordening binnen de Unie; - geen afbreuk doet aan rechtstreekse toepasbaarheid van de verordening; - geen twijfel creëert aangaande de oorsprong van de bepaling (Europees recht of nationaal recht); - er niet tegenstrijdig mee is.

Deze nieuwe leden 1 en 2 van artikel 22 van dit besluit zijn met geen enkele van de hiervoor vermelde verbodsbepalingen in strijd. Deze leden zijn daarentegen een nuttige aanvulling op voormelde bepalingen van de richtsnoeren SOGL, EBGL, FCA en CACM. Ten slotte, kan de verplichting die aan de commissie wordt opgelegd om het advies in te winnen van Algemene Directie Energie niet worden gelijkgesteld met een rechtstreekse instructie, in de zin van artikel 35, paragraaf 4, punt b) ii) van richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG, gezien het facultatieve en niet-bindende karakter van dit advies, zodat geen enkele afbreuk aan diens onafhankelijkheid wordt gedaan.

Wat het punt het advies van de Raad van State betreft dat handelt over de "verwijzingen naar de technische normen", past het om in herinnering te brengen dat artikel 190 van de gecoördineerde grondwet van 17 februari 1994 bepaalt dat : "Geen wet, geen besluit of verordening van algemeen, provinciaal of gemeentelijk bestuur (...) verbindend (is) dan na te zijn bekendgemaakt in de vorm bij de wet bepaald". Te dien einde, vestigt artikel 56, § 1, lid 3 van de wet van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken het beginsel volgens hetwelk de koninklijke en ministeriële besluiten integraal in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt. Paragraaf 3 van hetzelfde artikel bepaalt dat "De wetten en verordeningen (...) bovendien een andere wijze van bekendmaking van de koninklijke en ministeriële besluiten, alsook van de in § 2 bedoelde vertalingen (kunnen) voorschrijven [vertaling in de Duitse taal]". Volgens artikel VIII.1 van het wetboek van economisch recht echter geven normen "de regels van goed vakmanschap weer die, op het ogenblik dat ze worden aangenomen, gelden voor een bepaald product, een bepaald procedé of een bepaalde dienst" en gebeurt hun naleving op vrijwillige basis, tenzij de naleving ervan is opgelegd door een wettelijke, reglementaire of contractuele bepaling. Het commentaar bij artikel VIII.1, lid 2, verduidelijkt het volgende : "Het tweede lid van artikel VIII.1 is een nieuwe bepaling die tot doel heeft te herhalen dat de naleving van een norm vrijwillig is maar dat dit geen afbreuk doet aan de mogelijkheid om de naleving verplicht te stellen in wetten, besluiten, verordeningen, administratieve handelingen, lastenboeken of overeenkomsten van gemeen recht. Aangezien ze uit hun aard van vrijwillige toepassing zijn, is de naleving van de normen juridisch niet verplicht. Het is echter mogelijk dat dwingende regels zoals een wet of een koninklijk besluit, verwijzen naar normen en ze verplicht stellen. In dat geval verkrijgen deze normen een verbindend karakter, dat ze dus halen uit de regelgeving. Een identieke aanpak geldt voor de overeenkomsten die verwijzen naar normen, en dit overeenkomstig artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek" (wetsontwerp tot invoering van het Wetboek economisch recht, artikelsgewijze bespreking van Boek VIII, Parl.St., Kamer, 2012-2013, nr. 53-2543/001, p. 28).Bijgevolg maakt een norm zoals bedoeld door het wetboek van economisch recht niet op zichzelf een reglementaire handeling uit die het voorwerp dient uit te maken van een bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. De bindende kracht van de norm zal dus niet uit zichzelf voortkomen maar uit haar eventuele opname in een andere handeling en de juridische kracht die daarmee verband houdt (J. Dumortier, L. Godts, "Les aspects juridiques de la normalisation en Belgique", in Legal Aspects of Standardisation of the E.C. and E.F.T.A., vol. 2, Country Reports, edited by Jose Falke, Harm Schepel, Luxembourg : Office for Official Publications of the European Communities, ISBN 92-828-8908-4.).

Wat de normen bekendgemaakt door het Bureau voor Normalisatie betreft, voorziet het koninklijk besluit van 25 oktober 2004 betreffende de uitvoeringsmodaliteiten van de normalisatieprogramma's evenals de bekrachtiging of registratie van normen in artikel 2 dat "De Staat en de andere publiekrechtelijke personen kunnen aan de door het Bureau gepubliceerde normen refereren, in besluiten, verordeningen, administratieve handelingen en bestekken door een eenvoudige verwijzing naar het indicatief van deze normen". In zijn advies 37.516/1/V gegeven op 20 juli 2004 was de afdeling wetgeving van de Raad van State van oordeel dat een wettelijke basis voor deze bepaling ontbrak en verduidelijkte zij het volgende : "Artikel 2 van het ontwerp beoogt de Staat en de andere publiekrechtelijke personen te machtigen om de naleving van de door het Bureau voor Normalisatie gepubliceerde normen verplicht te stellen. Een dergelijke machtiging dient door de wetgever te worden bepaald".

Teneinde tegemoet te komen aan deze kritiek, werd een gelijkaardige bepaling ingevoegd in artikel VIII.2 van het wetboek van economisch recht. Deze luidt als volgt : "De Staat en alle andere publiekrechtelijke personen kunnen refereren aan de door het Bureau voor Normalisatie gepubliceerde normen door een eenvoudige verwijzing naar de referte van deze normen". Het commentaar bij dit artikel verduidelijkt dat deze ontleend is "aan artikel 2 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2004 betreffende de uitvoeringsmodaliteiten van de normalisatieprogramma's evenals de bekrachtiging of registratie van normen, koninklijk besluit waarvan de rechtsgrond wordt betwist door de Raad van State. De invoeging in de wet laat toe om deze onduidelijkheid weg te werken" (wetsontwerp tot invoering van het Wetboek economisch recht, artikelsgewijze bespreking van Boek VIII, Parl.St., Kamer, 2012-2013, nr. 53-2543/001, p. 28). In zijn advies nr. 51.886/1 van 20 september 2012 over boek VIII van het wetboek van economisch recht met betrekking met name tot de normalisatie heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State geen opmerkingen geformuleerd aangaande deze artikelen VIII.1 en VIII.2 en hun commentaar.

Bijgevolg is dit besluit in overeenstemming met het wetboek van economisch recht doordat het de naleving van de normen bekendgemaakt door het Bureau voor Normalisatie verplicht maakt door een verwijzing hiernaar.

Zelfs indien men zou stellen dat de normen reglementaire handelingen worden door deze verwijzing, bepaalt artikel 190 van de grondwet enkel dat handelingen van deze aard slechts na bekendmaking in de vorm "bij de wet bepaald" bindende kracht kunnen hebben. In voorkomend geval, wijkt de wet af van de gebruikelijke bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.

Deze bekendmaking door het Bureau voor Normalisatie komt tegemoet aan de essentiële voorwaarden inzake toegankelijkheid en zichtbaarheid van een officiële bekendmaking zoals opgeworpen door de Raad van State in haar advies aangezien : - zij beschikbaar zijn in het Frans en in het Nederlands, en - de te betalen kosten niet kunnen beschouwd worden op onevenredige wijze de toegang te verhinderen tot de normen, rekening houdend, enerzijds, met de vermelde prijzen en, anderzijds, met de professionele hoedanigheid van de personen die deze normen dienen na te leven, namelijk : de transmissienetbeheerder zelf, iedere beheerder van een openbaar distributienet of van een CDS aangesloten op dit net, iedere andere netgebruiker die, gezien het spanningsniveau, ofwel een elektriciteitsproducent is, een exploitant van een asynchroon opslagpark is, of een industrieel is, hun werknemers of onderaannemers.

Wat het punt van het advies van de Raad van State betreft, handelend over de artikelen 375 en 376 (nu 373 en 374) van het huidige ontwerp besluit, wordt een expliciete termijn voorzien binnen dewelke de in deze bepalingen bedoelde contracten afgesloten moeten worden.

De door de Raad van Staat gesuggereerde sanctie is echter strijdig met artikel 15 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, M. C. MARGHEM

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving Advies 65.632/3 van 9 april 2019 over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en tot vervanging van het Koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe' Op 8 maart 2019 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Energie verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en tot vervanging van het Koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe'.

Het ontwerp is door de derde kamer onderzocht op 2 april 2019. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Jeroen VAN NIEUWENHOVE en Peter SOURBRON, staatsraden, Jan VELAERS en Bruno PEETERS, assessoren, en Annemie GOOSSENS, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Tim CORTHAUT, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jo BAERT, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 9 april 2019.

Rekening houdend met het tijdstip waarop dit advies gegeven wordt, vestigt de Raad van State de aandacht op het feit dat, wegens het ontslag van de regering, de bevoegdheid van deze laatste beperkt is tot het afhandelen van de lopende zaken. Dit advies wordt evenwel gegeven zonder dat wordt nagegaan of dit ontwerp in die beperkte bevoegdheid kan worden ingepast, aangezien de afdeling Wetgeving geen kennis heeft van het geheel van de feitelijke gegevens welke de regering in aanmerking kan nemen als ze te oordelen heeft of het vaststellen of het wijzigen van een verordening noodzakelijk is.

Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.

Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt tot de invoering van een nieuw technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe, dat beter is afgestemd op het nieuwe Europese wetgevende kader, en dat in de plaats komt van het koninklijk besluit van 19 december 2002 `houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe'.

Het ontworpen besluit vindt in hoofdzaak rechtsgrond in artikel 11, eerste lid, van de wet van 29 april 1999 `betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt'. Bij die bepaling wordt de Koning gemachtigd om een technisch reglement op te stellen voor het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe.

De rechtsgrond voor de ontworpen bepalingen in titel II ("Planningsgegevens van het net") wordt specifiek geboden door artikel 13, § 1, van de wet van 29 april 1999, dat de Koning machtigt om de nadere regels te bepalen van de procedure van opstelling, goedkeuring en publicatie van het plan voor de ontwikkeling van het transmissienet.

Artikel 368 van het ontworpen besluit vindt specifiek rechtsgrond in artikel 30, § 2, van de wet van 29 april 1999, op grond waarvan de Koning strafsancties kan bepalen voor door hem aan te duiden inbreuken op de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van de voormelde wet.

Het ontwerp moet worden gelezen in samenhang met een aantal Europese verordeningen waarnaar wordt verwezen in de aanhef. Ook al kunnen de betrokken verordeningsbepalingen wegens het zogenaamde overschrijfverbod niet worden overgenomen in het ontwerp, toch vereisen ze soms dat de lidstaten bijkomende regels aannemen ter uitvoering ervan, waarbij vaak keuzes moeten worden gemaakt binnen de marges die ter zake aan de lidstaten worden gelaten. Dat alles maakt het bijzonder complex om te onderzoeken of het voorliggende ontwerp correct aansluit bij het Europeesrechtelijke kader, met andere woorden of de combinatie van de voorgenomen nationale normen en de verordeningen een consistent normencomplex vormen, zonder doublures, hiaten of contradicties.

Aan de gemachtigde werd dan ook gevraagd om een concordantietabel te bezorgen met enerzijds de bepalingen van het ontwerp en anderzijds de Europeesrechtelijke bepalingen die ermee worden geïmplementeerd. De gemachtigde kon hier evenwel niet op ingaan en bezorgde enkel een concordantietabel met betrekking tot het ontworpen technisch reglement en het bestaande technisch reglement. Daarbij verstrekte hij de volgende toelichting: "Om een voorlopig antwoord te bieden op uw vraag betreffende een concordantietabel, geef ik eerst even de structuur van het `Ontwerp van koninklijk besluit houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en tot vervanging van het Koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe' mee.

Dit ontwerp KB neemt heel wat bestaande stukken over van het KB dat het zal vervangen, hoofdzakelijk met een actualisatie in overleg met de netbeheerder. Hier werken we hard aan een concordantietabel tussen het oud KB en het nieuw. De netbeheerder had bij haar voorstel deze tabel meegeleverd, maar door wat verschuivingen heeft deze nood aan een extra controle.

Betreffende de nieuwe stukken gelieerd aan de Europese netwerkcodes zijn enkel de artikels in dit KB verwerkt waar de Europese verordeningen vrijheidsgraden geven aan de transmissienetbeheerder.

Andere artikels zijn direct toepasbaar en worden, volgens het overschrijfverbod, niet meegenomen in dit KB. Dit betekent dat telkens er invulling wordt gegeven aan een bepaling uit de Europese netwerkcode deze altijd in de tekst opgenomen is.

Bij wijze van voorbeeld kan er verwezen worden naar artikel 35 § 2 waar bij de bepaling van de significantie van de elektriciteitsproductie-eenheden volgende verwijzing voorkomt: `Overeenkomstig de artikelen 5.2 en 5.3 van de Europese netwerkcode RfG, worden de elektriciteitsproductie-eenheden bedoeld in het eerste lid geklasseerd in de types A, B, C en D, op basis van de volgende drempelcriteria:...' Een ander voorbeeld is de reeks artikels 70 t.e.m. 129, waarbij er in elk artikel aangegeven wordt aan welk artikel in de Europese netwerkcodes er invulling wordt gegeven. (...) De bepalingen in het ontwerp Koninklijk Besluit die voldoen aan de ten uitvoering van een richtsnoer of een netwerkcode, wanneer deze een uitvoeringsmaatregel vereisen, bevatten een uitdrukkelijke verwijzing naar de desbetreffende bepaling van die verordeningen.

De bepalingen die niet bedoeld zijn om te voorzien in de uitvoering van deze voorschriften bevatten dergelijke verwijzingen niet. Dit zijn nationale bepalingen, verenigbaar met de Europese wetgeving inclusief de Europese regelgeving in kwestie, of Verordening (EG) 714/2009 en de verschillende toepasselijke richtlijnen, waaronder bijvoorbeeld Richtlijn 2009/72/EG van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne elektriciteitsmarkt en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG." De door de gemachtigde geschetste uitgangspunten van het ontwerp stroken met de zo-even uiteengezette werkwijze voor de implementatie van Europese verordeningen. Binnen de beperkte tijd waarover hij beschikt voor het onderzoek van een dergelijk omvangrijk en technisch ontwerp kan de Raad van State evenwel niet meer dan een steekproefsgewijs onderzoek doorvoeren van de verenigbaarheid met het Europees recht. Cruciaal voor zo'n onderzoek is het beschikken over een concordantietabel met de bepalingen van het ontwerp en de relevante, te implementeren Europeesrechtelijke bepalingen. Het valt eigenlijk niet goed in te zien hoe een omvangrijke, met zoveel verordeningsbepalingen verweven operatie als deze tot een goed einde kan worden gebracht zonder zo'n concordantietabel. De Raad van State dringt er dan ook met klem op aan om voor de toekomst steeds een concordantietabel uit te werken samen met een ontwerp dat strekt tot de implementatie van Europees recht, tenzij in de meest triviale gevallen.

Daar komt nog bij dat de Raad van State niet beschikt over de technische expertise om na te gaan of de ontworpen bepalingen voldoen aan de algemene beginselen vervat in artikel 7, lid 3, van verordening (EU) 2016/631, artikel 6, lid 3, van verordening (EU) 2016/1388 en artikel 5, lid 3, van verordening (EU) 2016/1447. Het staat bijgevolg aan de stellers van het ontwerp om zich ervan te vergewissen dat de ontworpen regeling volledig aansluit bij de eisen van de Europese verordeningen.

Rekening houdende met dat ernstige voorbehoud aangaande het onderzoek van de overeenstemming met het Europees recht, moet de Raad van State alvast de volgende opmerkingen formuleren.

Artikel 22 van het ontwerp bevat een aantal bepalingen met betrekking tot publieke consultaties door de transmissienetbeheerder ter uitvoering van Europese netwerkcodes en richtlijnen. Het is echter niet duidelijk wat de verhouding is van die bepalingen tot de voorschriften inzake de raadpleging van belanghebbenden, inclusief de relevante autoriteiten, door onder meer de transmissienetbeheerder over ontwerpvoorstellen voor voorwaarden of methodologieën, overeenkomstig artikel 12 van verordening (EU) 2015/1222.

In artikel 22 van het ontwerp worden die belanghebbenden immers gereduceerd tot "de op zijn website geregistreerde partijen", die per informatiebrief of e-mail worden aangeschreven. Voorts wordt voorzien in een parallelle regeling waarbij de Algemene Directie Energie op vraag van de commissie voor de regulering van de elektriciteit en het gas (hierna: CREG) advies uitbrengt over het voorstel van de transmissienetbeheerder, terwijl die rol van de CREG niet wordt vermeld in de betrokken verordeningsbepaling. Bovendien voorziet die verordeningsbepaling ook in een participatie van de relevante autoriteiten in de raadpleging.

Een gelijkaardig probleem rijst met betrekking tot de verhouding tot de voorschriften vervat in artikel 10 van verordening (EU) 2016/631, inzake de openbare raadpleging van belanghebbenden, inclusief de bevoegde autoriteiten, over verscheidene voorstellen vermeld in die verordeningsbepaling.

De stellers van het ontwerp moeten nagaan of artikel 22 van het ontwerp op alle punten spoort met hetgeen reeds in die verordeningsbepalingen voorkomt en de verhouding ermee eventueel door een gepaste verwijzing verduidelijken.

Het ontwerp bevat een aantal elementen die volgens de verordeningen bepaald moeten worden op voorstel van de transmissienetbeheerder en goedgekeurd door de relevante nationale overheid - dat is de regulator, tenzij de nationale wetgeving anders bepaalt. Het gaat in het bijzonder om de "eisen voor algemene toepassing" of "algemene toepassingseisen" bedoeld in artikel 7 van verordening (EU) 2016/631, artikel 6 van verordening (EU) 2016/1388 en artikel 5 van verordening (EU) 2016/1447, enerzijds, en om de "maximumcapaciteitsdrempelwaarden" bedoeld in artikel 5, lid 3, van verordening (EU) 2016/631, anderzijds.

Uit artikel 35 van het ontwerp kan worden afgeleid dat de stellers van het ontwerp ervan uitgaan dat deze elementen door de Koning kunnen worden geregeld ter uitvoering van artikel 11, tweede lid, 1°, van de wet van 29 april 1999. De opname van die elementen in het technisch reglement kan evenwel geen afbreuk doen aan de toepasselijkheid van de zo-even aangehaalde procedures voor de evaluatie en de aanpassing ervan, zodat niet alleen het technisch reglement voor die elementen regelmatig zal moeten worden aangepast, maar dat bovendien daarbij rekening zal moeten worden gehouden met die procedures. Bovendien kan in elk geval geen afbreuk worden gedaan aan de bevoegdheden die de CREG rechtstreeks ontleent aan artikel 7, lid 5, van verordening (EU) 2016/631, artikel 6, lid 5, van verordening (EU) 2016/1388 en artikel 5, lid 5, van verordening (EU) 2016/1447, zoals de CREG terecht opmerkte in haar advies van 28 september 2018 (punt 5). In die gevallen kan de CREG, gelet op haar onafhankelijkheid zoals gewaarborgd bij artikel 35, lid 4, b), ii), van richtlijn 2009/72/EG, ook niet worden verplicht om het advies van de Algemene Directie Energie in te winnen.

Artikel 1 van het ontwerp bepaalt dat naast de definities vervat in artikel 2 van de wet van 29 april 1999 ook de definities vervat in de in artikel 2, § 1, 3°, van het ontwerp opgesomde Europese netwerkcodes en richtsnoeren, van toepassing zijn. Ondanks het overschrijfverbod kan wel worden gebillijkt dat het bestaan en de relevantie van die laatste definities aldus onder de aandacht van de lezer worden gebracht.

Dat neemt niet weg dat de stellers van het ontwerp moeten nagaan of de definities in artikel 2 van het ontwerp niet overlappen met de definities die overeenkomstig artikel 1 van het ontwerp toepasselijk worden verklaard. Bovendien moet er ook op worden toegezien dat de Europeesrechtelijke termen die toepasselijk worden verklaard, in de twee taalversies van het ontwerp correct worden weergegeven (en bijvoorbeeld niet in een eigen vertaling die afwijkt van de geëigende termen). Ten slotte moet er ook rekening mee worden gehouden dat de wet van 29 april 1999 op sommige punten al afwijkt van de Europeesrechtelijke terminologie (bv., in het Nederlands, "transmissienet" in plaats van "transmissiesysteem").

In het ontwerp wordt verwezen naar technische normen, waaronder NBN EN 50110-1 en NBN EN 50110-2 (artikel 9 van het ontwerp) en EN 50160 (artikel 41 van het ontwerp). In artikel 40, § 1, van het ontwerp wordt verwezen naar "de normen en Europese en/of geharmoniseerde standaarden die algemeen worden toegepast door vergelijkbare sectoren op Europees niveau en, onder meer, door de technische rapporten CEI 61000-3-6 en CEI 61000 3 7".

In het verleden heeft de Raad van State al herhaaldelijk gewezen op het probleem dat technische normen waarnaar wordt verwezen in wet- en regelgeving, niet in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt, dat ze niet in het Nederlands zijn gesteld of vertaald en dat ze in de regel enkel beschikbaar zouden zijn tegen een bepaalde vergoeding. Het knelpunt van de ontbrekende bekendmaking van technische normen waarnaar in Belgische rechtsregels wordt verwezen, zou op een horizontale manier moeten worden onderzocht en opgelost. Mochten er voor het oplossen hiervan bijzondere redenen zijn om bij wet af te wijken van de gebruikelijke bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, dan zal erop moeten worden toegezien dat deze bekendmaking beantwoordt aan de essentiële randvoorwaarden op het gebied van toegankelijkheid en kenbaarheid van een officiële bekendmaking. Essentieel hierbij is de beschikbaarheid van een Nederlandse, Franse en zo mogelijk, Duitstalige versie van de betrokken normen. Daarnaast mag, indien voor het consulteren van de voornoemde normen een vergoeding wordt gevraagd, het bedrag ervan de toegankelijkheid van die normen niet op onevenredige wijze belemmeren. Zolang er geen dergelijke wettelijke regeling is tot stand gekomen, wordt in de ontworpen regeling verwezen naar een norm die niet overeenkomstig artikel 190 van de Grondwet is bekendgemaakt en die bijgevolg niet tegenwerpbaar is.

Ook moet worden opgemerkt dat geen melding wordt gemaakt van een bepaalde versie van de technische normen, hetgeen tot rechtsonzekerheid kan leiden. Indien een dynamische verwijzing wordt beoogd, met andere woorden een verwijzing naar eventuele toekomstige versies, gaat het om een ongeoorloofde delegatie van regelgevende bevoegdheid aan een private normeringsinstantie, aangezien de toekomstige inhoud van die technische normen door die instantie wordt bepaald.

Op sommige plaatsen, zoals in artikel 2, 51°, van het ontwerp wordt verwezen naar het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 `houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid' en naar het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 `relatif à l'organisation du marché régional de l'électricité', terwijl niet wordt verwezen naar de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 19 juli 2001 `betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest'.

Een vergelijkbaar probleem rijst bij artikel 2, 52°, van het ontwerp waar wordt verwezen naar het tractienet spoor, maar waar geen gewag wordt gemaakt van het gewestelijk tractienet spoor en de stationsnetten, vermeld in hoofdstuk IIIbis van de ordonnantie van 19 juli 2001.

De stellers moeten het ontwerp onderzoeken op de afstemming ervan op de regelingen van de drie gewesten.

Het ontwerp moet ook vanuit wetgevingstechnisch oogpunt opnieuw worden onderzocht. Zo ontbreekt in de Nederlandse tekst van artikel 375 van het ontwerp de vermelding van paragraaf 2 en in de Nederlandse tekst van artikel 378 van het ontwerp zelfs de vermelding van het artikelnummer. De paragrafen 3.1 tot 3.3 van artikel 71 van het ontwerp moeten doorlopend worden genummerd. Titel II van het ontwerp bevat slechts een enkel (bovendien fout genummerd) hoofdstuk I.I "Algemeenheden", zodat die laatste indeling moet worden weggelaten.

Zoals ook de CREG heeft opgemerkt in haar advies van 28 september 2018 (punt 28), valt niet goed in te zien waarom in artikel 11, § 4, van het ontwerp de kosten van de werken die noodzakelijk zijn voor het verzekeren van de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net in beginsel ten laste van de netbeheerder worden gelegd. Dat betekent immers dat de netgebruiker er belang bij heeft om geen gevolg te geven aan de ingebrekestelling door de netbeheerder (teneinde zelf en op eigen kosten de werken uit te voeren) en dat hij kan afwachten of de netbeheerder kan bewijzen dat de tekortkoming aan hem kan worden toegeschreven en de kosten op hem kan verhalen van de werken "die strikt nodig zijn voor het verzekeren van de veiligheid en betrouwbaarheid van het net" (wat beperkender is, en bijgevolg allicht ook goedkoper, dan "de noodzakelijke werken" die in de ingebrekestelling worden vermeld).

In artikel 93, § 1, van het ontwerp komen twee grafieken voor met Engelse (in plaats van Nederlandse of Franse) tekst in de beschrijving.

Die opmerking geldt ook voor sommige grafieken in de artikelen 94 en 97 van het ontwerp.

De grafieken in de Nederlandse en Franse versie van artikel 94, § 3, van het ontwerp stemmen niet overeen. Dit moet worden verholpen.

In artikel 371 van het ontwerp schrijve men "wordt opgeheven" in plaats van "wordt vervangen door dit besluit". Dat het te nemen besluit in de plaats komt van het koninklijk besluit van 19 december 2002 vloeit immers reeds voort uit de inwerkingtreding van het eerstgenoemde besluit.

Nog afgezien van het overbodige woord "zal" in de Nederlandse tekst van artikel 372 van het ontwerp, is de formule "heeft uitwerking met ingang van" bedoeld voor besluiten die terugwerkende kracht krijgen.

De datum van 27 april 2019 ligt echter nog in de toekomst en in elk geval kan aan het te nemen besluit uit de aard ervan geen terugwerkende kracht worden verleend. Bijgevolg schrijve men "treedt in werking op" in plaats van "heeft uitwerking met ingang van".

De overgangsbepalingen in de artikelen 375 en 376 van het ontwerp bevatten geen timing en geen sancties voor het geval dat de netgebruiker niet tijdig het ontwerpcontract ondertekent of de nodige maatregelen neemt met het oog op de conformiteit van zijn installaties. Het lijkt dan ook alsof de transmissienetbeheerder het stilzitten van de netgebruiker zonder meer moet gedogen. De vraag rijst dan ook of niet moet worden verduidelijkt welke maatregelen (bijvoorbeeld het ontzeggen van de toegang) de transmissienetbeheerder mag nemen en vanaf wanneer hij dat mag doen.

In artikel 378 van het ontwerp moet worden bepaald dat de artikelen 211 tot 213 "buiten werking treden" (niet: worden opgeheven) "op" (niet: vanaf) de erin bedoelde dag.

De griffier, A. GOOSSENS De voorzitter, J. BAERT

22 APRIL 2019. - Koninklijk besluit houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt, de artikelen 11, eerste lid, 13, § 1, zesde lid, gewijzigd bij de wet van 1 juni 2005 en 30, § 2, gewijzigd bij de wet van 8 januari 2012;

Gelet op de Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot intrekking van Richtlijn 2003/54/EG;

Gelet op de Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003;

Gelet op de Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer;

Gelet op de Verordening (EU) 2016/631 van de Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net;

Gelet op de Verordening (EU) 2016/1388 van de Commissie van 17 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode voor aansluiting van verbruikers;

Gelet op de Verordening (EU) 2016/1447 van de Commissie van 26 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting op het net van hoogspanningsgelijkstroomsystemen en op gelijkstroom aangesloten power park modules;

Gelet op de Verordening (EU) 2016/1719 van de Commissie van 26 september 2016 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing op de langere termijn;

Gelet op de Verordening (EU) 2017/1485 van de Commissie van 2 augustus 2017 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen;

Gelet op de Verordening (EU) 2017/2195 van de Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering;

Gelet op de Verordening (EU) 2017/2196 van de Commissie van 24 november 2017 tot vaststelling van een netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet;

Gelet op het advies (A) 1816 van de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas van 28 september 2018;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 7 december 2018;

Gelet op het overleg met de transmissienetbeheerder op 11 februari 2019;

Gelet op het overleg met de gewesten;

Gelet op advies 65.632/3 van de Raad van State, gegeven op 9 april 2019 in toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Overwegende de publieke consultatie georganiseerd van 15 maart 2018 tot 16 april 2018 en de resultaten ervan;

Op de voordracht van de Minister van Energie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Deel 1 - Algemeen Boek 1. Definities en toepassingsgebied

Artikel 1.De definities vervat in artikel 2 van de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt en in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren zoals gedefinieerd in artikel 2, § 1, 2°, zijn van toepassing op dit besluit.

Art. 2.§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° "IEC": Internationale Elektrotechnische Commissie;2° "Europese netwerkcode en richtsnoeren": een van de volgende Europese verordeningen: a) Verordening (EU) 2015/1222 van de Europese Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer, hierna "Europese richtsnoeren CACM" genoemd;b) Verordening (EU) 2016/631 van de Europese Commissie van 14 april 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproducenten op het net, hierna "Europese netwerkcode RfG genoemd";c) Verordening (EU) 2016/1388 van de Europese Commissie van 17 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode voor aansluiting van verbruikers, hierna "Europese netwerkcode DCC" genoemd;d) Verordening (EU) 2016/1447 van de Europese Commissie van 26 augustus 2016 tot vaststelling van een netcode betreffende eisen voor de aansluiting op het net van hoogspanningsgelijkstroomsystemen en op gelijkstroom aangesloten power park modules, hierna "Europese netwerkcode HVDC" genoemd;e) Verordening (EU) 2016/1719 van de Europese Commissie van 26 september 2016 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing op de langere termijn, hierna "Europese richtsnoeren FCA" genoemd;f) Verordening (EU) 2017/1485 van de Europese Commissie van 2 augustus 2017 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende het beheer van elektriciteitstransmissiesystemen, hierna "Europese richtsnoeren SOGL" genoemd;g) Verordening (EU) 2017/2195 van de Europese Commissie van 23 november 2017 tot vaststelling van richtsnoeren voor elektriciteitsbalancering, hierna "Europese richtsnoeren EBGL" genoemd;h) Verordening (UE) 2017/2196 van de Europese Commissie van 24 november 2017 tot vaststelling van een netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet, hierna "Europese netwerkcode E&R" genoemd; 3° "CDS": het gesloten distributiesysteem in de zin van artikel 2, tweede alinea, 5., van de Europese netwerkcode DCC; 4° "meteropname": de opname met een meter van de hoeveelheid actieve of reactieve energie die gedurende een tijdsperiode wordt geïnjecteerd of wordt afgenomen;5° "meter": een meetuitrusting die toestaat om een meteropname uit te voeren;6° "wet van 29 april 1999": de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt;7° "transmissienetbeheerder": de netbeheerder in de zin van artikel 2, 8°, van de wet van 29 april 1999;8° "toegangscontract": de overeenkomst tussen de transmissienetbeheerder en een transmissienetgebruiker die geen eigenaar van een HVDC-systeem is, of tussen de transmissienetbeheerder en de toegangshouder die door de transmissienetgebruiker overeenkomstig dit besluit aangeduid wordt; 9° "aansluitingscontract": de aansluitovereenkomst in de zin van artikel 2, tweede alinea, 14., van de Europese netwerkcode RfG; 10° "overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke": de overeenkomst gesloten tussen de transmissienetbeheerder en de evenwichtsverantwoordelijke overeenkomstig boek 5 van deel 5;11° "toegangsaanvrager": elke natuurlijke of rechtspersoon die bij de transmissienetbeheerder een toegangsaanvraag heeft ingediend;12° "telgegeven": de hoeveelheid actieve of reactieve energie die gedurende een tijdsperiode wordt geïnjecteerd of wordt afgenomen gemeten met een meter;13° "meetgegeven": een gegeven bekomen door een meteropname of meting met een meetuitrusting;14° "actieve energie": de integraal van het actief vermogen over een bepaald tijdsinterval;15° "reactieve energie": de integraal van het reactief vermogen over een bepaald tijdsinterval;16° "meetuitrusting": elke uitrusting voor het uitvoeren van meteropname en/of metingen, zoals meters, apparaten met als voornaamste functie het uitvoeren van metingen, meettransformatoren of bijhorende telecommunicatie-uitrustingen;17° "significante fout": een fout op een meetgegeven groter dan de totale nauwkeurigheid van het geheel van de meetuitrustingen die dit meetgegeven bepalen en die de financiële afhandeling en operationele processen verbonden met dit meetgegeven, kan beïnvloeden;18° "installatie": elke aansluiting tot het transmissienet of gesloten industrieel net, elke in artikel 35 aangehaalde installatie van respectievelijk een netgebruiker, transmissienetgebruiker, een beheerder van een publiek distributienet, of een beheerder van een lokaal transmissienet, of directe lijn;19° "installatie van de netgebruiker": elke in artikel 35 aangehaalde uitrusting van een netgebruiker die door een aansluiting op een net is aangesloten;20° "installatie van de transmissienetgebruiker": elke in artikel 35 bedoelde uitrusting van een transmissienetgebruiker die door een aansluiting op het transmissienet is aangesloten;21° "aansluitingsinstallatie": elke uitrusting die nodig is om de installatie van de transmissienetgebruiker te verbinden met het transmissienet;22° "railstel": het driefasig geheel van drie metalen rails of geleiders die voor elke fase de identieke en gemeenschappelijk spanningspunten vormen en via dewelke de verschillende aangesloten toestellen (apparatuur, lijnen en kabels) onderling verbonden zijn;23° "dag D": een kalenderdag;24° "dag D-1": de kalenderdag vóór dag D;25° "werkdag": elke dag van de week, met uitzondering van zaterdag, zondag en wettelijke feestdagen;26° "meting": de opname op een bepaald tijdstip van een fysieke grootheid met een meetuitrusting;27° "asynchroon opslagpark": een elektrisch systeem bestaande uit één of meer elektriciteitsopslageenheden die op het toegangspunt elektriciteit kunnen opslaan en injecteren, met inbegrip van laadpalen, met name voor elektrische voertuigen;28° "actieve verliezen": het verbruik van actief vermogen in het net dat veroorzaakt wordt door het gebruik van dat net;29° "toegangspunt" of "toegangspunt op het transmissienet": een punt dat gekarakteriseerd wordt door een fysieke plaats en een spanningsniveau waarvoor een toegang tot het transmissienet wordt toegewezen aan de toegangshouder met het oog op de injectie of afname van vermogen vanuit een elektriciteitsproductie-eenheid, een verbruiksinstallatie, een asynchroon opslagpark, een gesloten industrieel net of een gesloten distributienet dat is aangesloten op het transmissienet;het toegangspunt is verbonden met één of meerdere aansluitingspunten van de betrokken transmissienetgebruiker die zich op hetzelfde spanningsniveau situeert en op hetzelfde onderstation; 30° "markttoegangspunt": een virtueel punt ter bepaling van een deel van of het totale actief vermogen afgenomen op of geïnjecteerd in het CDS door de betrokken CDS-gebruiker;31° "toegangspunt in het CDS" : een virtueel punt dat overeenkomt met de som, per spanningsniveau en per onderstation, van de fysieke afnamen van een CDS-gebruiker, gebaseerd op meetconfiguraties, en gebruikt voor de afrekening van de kosten voor het gebruik van het CDS;32° "verbindingspunt": een punt waarop het transmissienet met buitenlandse transmissienetten, de lokale transmissienetten en de publieke distributienetten verbonden zijn;33° "interfacepunt": de fysieke plaats en het spanningsniveau van het punt waar de installaties van een transmissienetgebruiker verbonden zijn met de aansluitingsinstallaties.Dit punt bevindt zich op de site van de transmissienetgebruiker en in ieder geval na het eerste aansluitingsveld vanaf het net aan de zijde van de transmissienetgebruiker; 34° "injectiepunt": een toegangspunt vanaf waar het vermogen in het transmissienet wordt geïnjecteerd;35° "meetpunt": de fysieke plaats waar de meetuitrustingen aangesloten zijn op de aansluitingsinstallatie, op de installatie van de transmissienetgebruiker of op de installatie van een CDS-gebruiker;36° "afnamepunt": een toegangspunt vanaf waar het vermogen vanuit het transmissienet wordt afgenomen; 37° "aansluitingspunt": in afwijking van de definitie bedoeld in artikel 2, tweede alinea, 15., van de Europese netwerkcode RfG, het punt waar een elektriciteitsproductie-eenheid, een asynchroon opslagpark, een verbruiksinstallatie, een publiek distributienet, een lokaal transmissienet, een gesloten industrieel net, een gesloten distributienet, of een HVDC-systeem, met inbegrip, in voorkomend geval, van hun aansluitingsinstallaties, op het transmissienet op een gesloten industrieel net, of op een HVDC-systeem zijn aangesloten; 38° "lokale elektriciteitsproductie": een elektriciteitsproductie-eenheid waarvan het injectiepunt identiek is aan het afnamepunt van één of meerdere in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° bedoelde verbruiksinstallaties van een transmissienetgebruiker of, in het geval van een CDS, een CDS-gebruiker, en die zich op dezelfde geografische site bevindt als deze verbruiksinstallaties;39° "ter beschikking gesteld vermogen": het schijnbaar vermogen in injectie en/of afname dat is vastgelegd voor een toegangspunt in het aansluitingscontract van een transmissienetgebruiker en die het recht geeft aan deze transmissienetgebruiker om vermogen te injecteren en/of af te nemen naar/van het transmissienet tot dit ter beschikking gesteld vermogen;40° "kwaliteit": het geheel van de karakteristieken van de elektriciteit die een invloed kunnen hebben op de aansluitingsinstallaties, installaties van één of meerdere transmissienetgebruikers, het publiek distributienet en/of het lokaal transmissienet en die, onder meer, de continuïteit van de spanning en de elektrische karakteristieken van deze spanning en stroom, zoas de frequentie, de amplitude, de golfvorm en de symmetrie, omvatten;41° "aansluiting": elke uitrusting die nodig is om de installatie van de netgebruiker, beheerder van het publiek distributienet en beheerder van het lokaal transmissienet te verbinden met een net. De aansluiting op het transmissienet van de transmissienetgebruiker bestaat uit de aansluitingsinstallaties tussen het aansluitingspunt en het interfacepunt, welke tenminste het eerste aansluitingsveld vanaf het transmissienet inhouden.

De aansluiting van publieke distributienetten of van lokale transmissienetten op het transmissienet bestaat uit het verbindingspunt dat zich situeert aan de secundaire van de transformator die deel uitmaakt van het transmissienet die de elektriciteitsspanning omzet naar de spanning van de publieke distributienetten of lokale transmissienetten.

De aansluiting van de gebruiker van een gesloten industrieel net wordt bepaald in de aansluitingsmodaliteiten afgesloten door de beheerder van het gesloten industrieel net met deze gebruiker van dat gesloten industrieel net. 42° "register der meetuitrustingen": het register bijgehouden door de transmissienetbeheerder, overeenkomstig dit besluit;43° "register van evenwichtsverantwoordelijken": het register door de transmissienetbeheerder bijgehouden overeenkomstig dit besluit;44° "Verordening 714/2009": Verordening (EG) nr.714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1228/2003; 45° "Verordening 543/2013" : Verordening (EU) nr.543/2013 van de Commissie van 14 juni 2013 betreffende de toezending en publicatie van gegevens inzake de elektriciteitsmarkten en houdende wijziging van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad; 46° "lokaal transmissienet": het gewestelijk transmissienet zoals bedoeld in de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het plaatselijk vervoersnet van elektriciteit zoals bedoeld in het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid, het plaatselijk transmissienet, zoals bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt; 47° "gesloten distributienet": het gesloten distributiesysteem onder artikel 2, tweede alinea, 5., van de Europese netwerkcode DCC, dat het gesloten distributienet, zoals bedoeld in het decreet van het Vlaamse Gewest van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid, het gesloten beroepsnet, zoals bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 12 april 2001 betreffende de organisatie van de gewestelijke elektriciteitsmarkt en het privénet, zoals bedoeld in de ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 19 juli 2001 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, omvat; 48° "gesloten industrieel net": het gesloten distributiesysteem onder artikel 2, tweede alinea 2, 5., van de Europese netwerkcode DCC, dat het in de wet van 29 april 1999 bedoelde gesloten industrieel net omvat; voor de doeleinden van dit besluit en behoudens andersluidende bepalingen wordt het tractienet spoor gelijkgesteld met het gesloten industrieel net, zoals gedefinieerd in dit besluit; 49° "publiek distributienet": geheel van onderling verbonden elektrische leidingen met een nominale spanning die gelijk is aan of minder is dan 70 kilovolt, en de bijbehorende installaties, die noodzakelijk zijn voor de distributie en de lokale transmissie van elektriciteit aan afnemers, dat geen gesloten industrieel net, gesloten distributienet, of directe lijn is;50° "AREI": Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties bindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 maart 1981 en bij koninklijk besluit van 2 september 1981;51° "ARAB": Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, rekening houdend met de opname ervan in de Codex over het welzijn op het werk;52° "ondersteunende diensten": de diensten bedoeld in boek 6 van deel 5 en boek 1 van deel 6 die nodig zijn voor de exploitatie van een transmissiesysteem;53° "hersteldienst": elke dienst zoals gedefinieerd door de transmissienetbeheerder in overeenstemming met de bepalingen van de Europese netwerkcodes RfG en E&R over de materie die bijdraagt tot één of meerdere maatregelen van het herstelplan; 54° : "black-startdienst": de dienst voorzien door productie-eenheden die over black-start-mogelijkheden beschikken in de zin van artikel 2, tweede alina, 45., van de Europese netwerkcode RfG, die één van de mogelijke nethersteldiensten vormt; 55° "elektrisch systeem": het geheel van de uitrustingen dat alle gekoppelde netten, alle aansluitingen en alle installaties van de op deze netten aangesloten netgebruikers omvat en tot de regelzone van de relevante transmissienetbeheerder behoort;56° "aansluitingsveld": het geheel van componenten van een aansluitingsinstallatie die in het bijzonder volgende functies waarborgen: a) het onder spanning brengen van de installaties van de transmissienetgebruiker vanuit het transmissienet;b) het uitschakelen en/of inschakelen van deze installaties;c) het fysiek scheiden van deze installaties van het transmissienet;57° "netgebruiker": elke natuurlijke of rechtspersoon die elektriciteit injecteert op of afneemt van een transmissienet, een publiek distributienet, naargelang het geval als eigenaar van een elektriciteitsproductie-installatie, van een verbruiksinstallatie, van een asynchroon opslagpark, van een gesloten industrieel net, van een gesloten distributienet, of van een HVDC-systeem, met dien verstande dat louter voor de toepassing van dit besluit en de Europese netwerkcodes en richtsnoeren als eigenaar wordt beschouwd: de persoon die beschikt over het eigendomsrecht of, indien een derde met dewelke deze persoon een contractuele relatie heeft, over het eigendomsrecht beschikt, over het gebruiksrecht op deze installatie, dit net of dit systeem;58° "CDS-gebruiker": natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektriciteit injecteert op of afneemt van het/een CDS;59° "transmissienetgebruiker": een netgebruiker wiens elektriciteitsproductie-eenheid, verbruiksinstallatie, asynchroon opslagpark, gesloten industrieel net, gesloten distributienet, of HVDC-systeem, op het transmissienet is aangesloten; 60° "regelzone": de controlezone in de zin van artikel 2, eerste alinea, 6., van Verordening 543/2013 ; 61° "FCR" : de frequentiebegrenzingsreserves in de zin van artikel 3, tweede alinea, 6., van Europese richtsnoeren SOGL; 62° "FRR" : de frequentieherstelreserves in de zin van artikel 3, tweede alinea, 7., van Europese richtsnoeren SOGL; § 2. Dit besluit is niet van toepassing: 1° op elektriciteitsproductie-eenheden die geïnstalleerd zijn met het oog op het leveren van een noodvoeding, minder dan vijf minuten per civiele maand parallel functioneren met het net wanneer deze in een normale toestand verkeert en geen ondersteunende dienst leveren;2° op opslaginstallaties die enkel dienen voor de noodvoeding van de transmissienetgebruiker, met name deze die geen enkele ondersteunende dienst leveren en, in ontladingsmodus, minder dan vijf minuten per civiele maand parallel functioneren met het transmissienet wanneer deze in een normale toestand verkeert;3° op elektrische voertuigen. Het parallel functioneren met het transmissienet van deze elektriciteitsproductie-eenheden en de opslaginstallaties tijdens de onderhoudswerkzaamheden of testen voor indienstname wordt niet meegerekend in de berekening van de vijf minuten.

Boek 2. Basisbeginselen

Art. 3.§ 1. De transmissienetbeheerder waakt, na gezamenlijk overleg met de beheerders van publieke distributienetten en de beheerders van CDS's aangesloten op het transmissienet, over de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de bevoorrading met passende middelen en maatregelen en overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving. Dit systeem maakt het mogelijk om ten minste volgende kwaliteitsaanduidingen te bepalen: 1° de frequentie van de onderbrekingen;2° de gemiddelde duur van de onderbrekingen;3° de jaarlijkse duur van de onderbrekingen. § 2. De transmissienetbeheerder stelt tenminste één keer per jaar een verslag publiek beschikbaar betreffende de kwaliteit en de betrouwbaarheid van de bevoorrading in het transmissienet en de regelzone.

Art. 4.§ 1. Met toepassing van artikel 23, § 2, tweede lid, 9°, van de wet van 29 april 1999 en onverminderd Europese netwerkcodes en richtsnoeren, worden onder meer aan de goedkeuring van de commissie onderworpen, volgens de procedure van paragraaf 2, de volgende ontwerpen van typeovereenkomsten, evenals de wijzigingen die eraan worden aangebracht: 1° de aansluitingscontracten;2° de toegangscontracten;3° de overeenkomsten van evenwichtsverantwoordelijken;4° de overeenkomst(en) voor het aanbieden van balanceringsdiensten bedoeld in boek 6 van deel 5;5° de overeenkomst(en) voor het aanbieden van ondersteunende diensten andere dan de balanceringsdiensten bedoeld in boek 1 van deel 6;6° de programma-agentovereenkomst;7° de verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanningovereenkomst;8° de overeenkomst voor de informatie-uitwisseling met elektriciteitsleveranciers en de aanbieders van ondersteunende diensten;9° de overlegovereenkomst met de beheerders van publiek transmissienet;10° het akkoord onder artikel 40, lid 7 van de Europese richtsnoeren SOGL. § 2. De transmissienetbeheerder geeft zo vlug mogelijk kennis aan de commissie van de ontwerpen van overeenkomsten bedoeld in paragraaf 1 en de hieraan aangebrachte wijzigingen. De commissie neemt haar beslissing tot goedkeuring, tot verzoek om herziening van bepaalde clausules of tot weigering van de goedkeuring, binnen een redelijke termijn. § 3. De formulieren voorzien door dit besluit worden onverwijld verstuurd door de transmissienetbeheerder aan de commissie. De commissie geeft kennis van zijn opmerkingen aan de transmissienetbeheerder en verstuurt deze naar de Algemene Directie Energie. Dezelfde procedure geldt voor de aan deze formulieren aangebrachte wijzigingen. § 4. De ontwerpen van de overeenkomsten bedoeld in paragraaf 1, net als hun eventuele wijzigingen verduidelijken hun ingangsdatum die wordt goedgekeurd door de commissie, rekening houdend met hun draagwijdte en vereisten gelinkt aan de betrouwbaarheid, de veiligheid en de efficiëntie van het transmissienet.

Boek 3. Informatie, voorzorgen met het oog op het bewaren van de vertrouwelijkheid, openbaarheid

Art. 5.Bij gebreke aan een wettelijke termijn, zetten de transmissienetbeheerder en alle andere personen voor wie een verplichting van communicatie van informatie en/of gegevens geldt in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving zich in om zo spoedig mogelijk deze informatie en/of gegevens met inachtneming van hun vertrouwelijkheidsverplichtingen mee te delen.

Indien er krachtens de toepasselijke wetgeving of in dit besluit geen regels, eisen, modaliteiten en beginselen zijn bepaald met betrekking tot de communicatie en/of de uitwisseling van informaties en/of gegevens zoals bedoeld in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving, bepaalt de transmissienetbeheerder deze regels, vereisten, modaliteiten en beginselen. De transmissienetbeheerder zal ter zake op geregelde basis binnen het overeenkomstig boek 2 van deel 11 georganiseerde overleg, afstemmen met de betrokken partijen.

Art. 6.De transmissienetbeheerder en alle andere personen voor wie een verplichting van communicatie van informatie en /of gegevens geldt in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving, treffen de nodige maatregelen om een passende beschikbaarheid en betrouwbaarheid van deze informatie en/of gegevens, te garanderen, met name, in voorkomend geval, door deze te actualiseren.

De transmissienetbeheerder treft de nodige technische, ICT, fysieke en organisatorische maatregelen, in voorkomend geval bij toepassing van de toepasselijke wetgeving, om de veiligheid van de informatienetwerken en systemen waarvan hij gebruikmaakt in het kader van zijn activiteiten, met name ter voorkoming en beheersing van de risico's en incidenten die dergelijke netwerken en systemen bedreigen, te waarborgen.

Art. 7.Wanneer de netbeheerder voor de openbaarheid, met inbegrip van de bekendmaking van bepaalde informatie en/of gegevens moet zorgen, waarborgt hij deze openbaarheid met inachtneming van de in dit besluit of de toepasselijke wetgeving vastgestelde voorwaarden, modaliteiten en formaliteiten.

Boek 4. Uitvoering van de taken en opdrachten op de uitrustingen en de goederen en toegang daartoe Titel 1. Uitvoering van de taken en opdrachten op de uitrustingen

Art. 8.De transmissienetbeheerder voert de taken en verplichtingen uit met betrekking tot de goederen, uitrustingen of installaties, waarvan hij eigenaar is, of, indien hij er geen eigenaar van is, waarvan hij het gebruik of een effectieve controle heeft in akkoord met de eigenaar, en de goederen, uitrustingen of installaties tot dewelke hij toegang heeft overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving en de krachtens deze bepalingen gesloten overeenkomsten.

Titel 2. Voorschriften betreffende de veiligheid van personen.

Art. 9.De Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen inzake de veiligheid van personen en goederen, en met name het " ARAB " en het " AREI ", de Code over het welzijn op het werk alsook de normen " NBN-EN 50110-1 " en " NBN-EN 50110-2 " en de op die gebieden rechtstreeks toepasselijke Europese en/of geharmoniseerde normen en standaarden en de eventuele latere wijzigingen, zijn van toepassing op iedere persoon die tussenkomt op het transmissienet, op de bijbehorende infrastructuur en/of installaties, met inbegrip van de transmissienetbeheerder, de transmissienetgebruiker en hun respectievelijke personeel, met inbegrip van hun onderaannemers.

Wanneer Europese en/of geharmoniseerde normen en standaarden bestaan die echter niet bindend zijn, zorgen de personen vermeld in het eerste lid er niettemin voor dat daarmee rekening wordt gehouden.

Titel 3. Toegang tot de transmissienetinfrastructuur en de aansluitingsinstallaties beheerd door de transmissienetbeheerder

Art. 10.Behoudens andersluidende bepaling in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving gebeurt de toegang tot elk roerend of onroerend goed beheerd door de transmissienetbeheerder te allen tijde overeenkomstig de toegangs- en veiligheidsprocedures van de transmissienetbeheerder en met zijn voorafgaandelijk uitdrukkelijk akkoord.

Wanneer de door de transmissienetbeheerder beheerde transmissienetinfrastructuur en aansluitingsinstallaties zich op de site van de transmissienetgebruiker bevinden, passen de transmissienetbeheerder, zijn ondernemers, zijn onderaannemers en zijn leveranciers eveneens de toegangs- en veiligheidsprocedures toe van de transmissienetgebruiker voor de toegang tot deze site voor zover deze toegangsprocedures geen afbreuk doen aan de uitvoering van dit besluit.

Titel 4. Toegang tot de installaties van de transmissienetgebruiker, de netgebruiker

Art. 11.§ 1. Behoudens andere in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren vastgestelde regels en/of modaliteiten heeft de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante netbeheerder of, in voorkomend geval, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, zonder onnodige risico's of beperkingen binnen een redelijke termijn, toegang tot de installaties van de transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval van elk andere netgebruiker, teneinde er, in voorkomend geval in coördinatie met de relevante netbeheerder, inspecties en testen uit te voeren of te laten uitvoeren en/of testen te organiseren en/of laten organiseren, of andere maatregelen en/of formaliteiten in te stellen of te laten instellen met het oog op het controleren van zijn conformiteit met dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving.

Deze toegang wordt verleend in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de betrokken transmissienetgebruiker of de netgebruiker. De transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker mag de transmissienetbeheerder de toegang niet ontzeggen op grond van contractuele afspraken met derden met betrekking tot de installaties.

Voorts stellen de transmissienetbeheerder, de betrokken transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker zich ter beschikking van elkaar, om elkaar in kennis te stellen van eventuele risico's die eventueel gepaard gaan met hun aanwezigheid of die van hun vertegenwoordiger wanneer er testen, metingen en/of formaliteiten worden uitgevoerd. § 2. In de omstandigheden bedoeld in paragraaf 1 en tenzij anders aangegeven in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving, leeft de transmissienetbeheerder de voorschriften betreffende de veiligheid van personen en goederen na die worden toegepast door de transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, van elk andere netgebruiker. Te dien einde voorafgaand aan de uitvoering van de inspecties, testen of andere formaliteiten en/of maatregelen is de transmissienetgebruiker en/of, in voorkomend geval, de netgebruiker ertoe gehouden de transmissienetbeheerder schriftelijk te informeren over de toepasselijke voorschriften, met inbegrip van de procedures, en hem of haar een kopie ervan te verstrekken.

De transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker mag ten aanzien van de transmissienetbeheerder geen strengere vereisten opleggen inzake veiligheid dan aan zijn eigen personeel, behalve indien het niet naleven van deze vereisten een direct gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van het personeel van de transmissienetbeheerder, zijn aannemers, onderaannemers of leveranciers inhoudt.

Indien de transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker oordeelt dat het personeel van de transmissienetbeheerder, zijn aannemers, onderaannemers of leveranciers persoonlijke beschermingsuitrusting dienen te gebruiken tijdens de uitvoering van hun missie, die zijn oorsprong vindt in de activiteiten van de transmissienetgebruiker of de netgebruiker, dan stelt laatstgenoemde deze ter beschikking aan het interveniërende personeel van de transmissienetbeheerder, zijn aannemers, onderaannemers of leveranciers en geeft de nodige instructies voor het correct gebruik ervan. Deze terbeschikkingstelling kan aanleiding geven tot een redelijke financiële tussenkomst van de transmissienetbeheerder, of van zijn ondernemers, onderaannemers en leveranciers, aan de transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker. § 3. Bij gebrek aan de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde informatie past de transmissienetbeheerder bij de uitvoering van inspecties, testen of andere formaliteiten en/of maatregelen met betrekking tot de installaties van een transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, een netgebruiker, zijn eigen voorschriften toe, inzake de veiligheid van personen en goederen. § 4. Wanneer de veiligheid of de technische betrouwbaarheid van het transmissienet het vereist, heeft de transmissienetbeheerder het recht de transmissienetgebruiker of, in voorkomend geval, de netgebruiker die hem krachtens dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving dergelijke toegang waarborgen, in gebreke te stellen teneinde binnen de in de geschreven ingebrekestelling vastgestelde termijn de noodzakelijke werken welke in de ingebrekestelling zijn gepreciseerd, uit te voeren. Bij niet-uitvoering van deze werken binnen de in de ingebrekestelling vastgestelde termijn, na een allerlaatste ingebrekestelling met kopie voor de commissie, heeft de transmissienetbeheerder het recht de beschreven werken uit te voeren die nodig zijn voor het verzekeren van de veiligheid en de betrouwbaarheid van het net. De kosten van de werken vallen ten laste van de transmissienetgebruiker, tenzij hij bewijst dat ze te wijten zijn aan tekortkomingen van de netbeheerder of, in voorkomend geval, van een andere netgebruiker. In dit geval zijn inzake veiligheid van personen en goederen de bepalingen in de paragrafen 2 en 3 van toepassing.

Boek 5. Classificatie van systeemtoestanden en handelingen door de netbeheerder Titel 1. Classificatie van systeemtoestanden

Art. 12.Het transmissienet wordt beschouwd als in de normale toestand, in de alarmtoestand, in de noodtoestand, in de black-outtoestand of in de hersteltoestand in overeenstemming met artikel 18 van de Europese richtsnoeren SOGL. De transmissienetbeheerder oefent een toezicht op en bepaalt de transmissienettoestand in overeenstemming met artikel 19 van de Europese richtsnoeren SOGL. Titel 2. Handelingen van de netbeheerder wanneer zijn net zich bevindt in de alarmtoestand, noodtoestand, in black-outtoestand of hersteltoestand

Art. 13.Wanneer de transmissienetbeheerder overgaat tot de activatie van remediërende maatregelen, een systeembeschermingsplan of een herstelplan, geeft hij aan de commissie zo spoedig mogelijk kennis van alle handelingen die hij neemt en stelt een verslag op met een gedetailleerde uitleg van de redenen, de uitvoering en de gevolgen van deze handelingen. Dit verslag wordt verstuurd aan de commissie, ter informatie aan de Algemene Directie Energie evenals, in voorkomend geval, aan de verschillende betrokkene partijen onverminderd de bepalingen van de artikelen 14, 18, 20 en 22 van de Europese netwerkcode E&R. De commissie geeft advies over de opportuniteit van de genomen handelingen.

Onverminderd de toestand in welke het net wordt geclassificeerd overeenkomstig artikel 18 van de Europese richtsnoeren SOGL en, in voorkomend geval, de activatie van remediërende maatregelen, een systeembeschermingsplan of een herstelplan, neemt de transmissienetbeheerder alle handelingen die hij geschikt oordeelt om een gevaar voor de fysieke integriteit van personen of materiële schade afkomstig van een situatie waarvan hij kennis heeft, of die aan zijn kennis wordt gebracht door een andere netbeheerder, een netgebruiker, elke andere actor van de betrokken markt of een betrokken derde, te voorkomen of op te lossen.

Titel 3. Opschorting en terugkeer van marktactiviteiten

Art. 14.De transmissienetbeheerder mag voorlopig een of meerdere marktactiviteiten opschorten volgens de procedure en de regels voorzien in de artikelen 35, 36 en 38 van de Europese netwerkcode E&R. Hij herstelt de marktactiviteiten volgens de procedure en de regels voorzien in de artikelen 36, 37 en 38 van de Europese netwerkcode E&R. Boek 6. Formaliteiten Titel 1. Kennisgevingen, mededelingen en termijnen

Art. 15.Behoudens andersluidende bepalingen in de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit, gebeurt elke kennisgeving of mededeling gedaan ter uitvoering van dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving schriftelijk overeenkomstig de vormen en voorwaarden voorzien in artikel 2281 van het Burgerlijk Wetboek.

De kennisgeving of mededeling is vervuld na ontvangst in de vormen bedoeld in het eerste lid.

Art. 16.§ 1. In afwijking van artikel 15 en behoudens andersluidende bepalingen in de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit, wordt elke indiening, mededeling of kennisgeving van informatie met betrekking tot de uitwisseling van elektriciteit en het beheer van het transmissienet in het kader van dit besluit, uitgevoerd via de door de netbeheerder bepaalde elektronische middelen voor de uitwisseling van gegevens. § 2. In afwijking van artikel 15, gebeurt elke neerlegging, mededeling of kennisgeving aan de commissie in het kader van de goedkeuringsbevoegdheid van die laatste, overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit, per aangetekende zending met ontvangstbewijs of door persoonlijke afgifte met ontvangstbewijs, geadresseerd aan het directiecomité. Een kopie wordt op dezelfde manier verstuurd aan de Algemene Directie Energie wanneer zij beschikt over een adviesbevoegdheid overeenkomstig de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit.

Art. 17.Behoudens andersluidende bepalingen in de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit wordt elke neerlegging, mededeling of kennisgeving bedoeld in dit besluit geldig uitgevoerd op het door de geadresseerde opgegeven laatste adres. Ingeval er een contactpersoon is aangeduid, worden die neerleggingen, mededelingen of kennisgevingen aan die persoon gericht. Bij wijziging van adres en/of contactpersoon stelt de ontvanger van wie het adres en/of de contactpersoon is gewijzigd zijn correspondenten zo snel mogelijk van deze wijziging van adres en/of contactpersoon in kennis en zorgt hij ervoor dat dit adres en/of de contactpersoon wordt gewijzigd in de documenten waarin het voormalige adres en/of de voormalige contactpersoon vermeld staan of staat.

Art. 18.Onverminderd tegenstellende bepalingen in de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit lopen de termijnen vermeld in dit besluit van middernacht tot middernacht. Zij beginnen te lopen op de werkdag volgend op de dag van de handeling of van de gebeurtenis die daartoe aanleiding geeft en omvatten de vervaldag.

Titel 2. Het houden van registers en publicatie

Art. 19.Behoudens andersluidende bepalingen in de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit, bepaalt de transmissienetbeheerder de drager waarop hij de registers bijhoudt die in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving zijn voorzien.

Indien de registers op een geïnformatiseerde drager gehouden worden, neemt de transmissienetbeheerder de nodige maatregelen opdat ten minste één ongewijzigde kopie veilig op een identieke drager bewaard wordt met inachtneming van de toepasselijke bepalingen inzake bescherming van persoonsgegevens.

De transmissienetbeheerder waarborgt de publicatie van de registers voorzien in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving.

Art. 20.Onverminderd de niet-publicatie van vertrouwelijke of commercieel gevoelige informatie en gegevens waarvan hij kennis heeft krachtens dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving, ziet de transmissienetbeheerder toe op de publicatie van de methodologieën, vereisten, modaliteiten en voorwaarden, type-overeenkomsten, formulieren en andere nuttige informatie voor de transmissienetgebruikers, de netgebruikers, de marktspelers of alle andere belanghebbenden op een via internet toegankelijke server of iedere andere in dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving bepaalde drager.

Boek 7. Goedkeuring van afwijkingsaanvragen

Art. 21.De aanvragen tot afwijking zoals bedoeld in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren worden conform aan deze ingediend bij de commissie ter goedkeuring, in overeenstemming met de vastgelegde procedures door dezelfde Europese netwerkcodes.

Bovendien verstuurt de commissie een kopie van de afwijkingsaanvraag aan de Algemene Directie Energie binnen drie dagen na de ontvangst ervan. De commissie maakt haar ook een kopie over van de eventuele bijkomende informatie die ze gevraagd of ontvangen zou hebben binnen drie dagen na de ontvangst van deze informatie. De Algemene Directie Energie kan een advies aan de commissie overmaken binnen drie maanden na de ontvangst van de kopie van de afwijkingsaanvraag. Als deze informatie door de Algemene Directie Energie wordt ontvangen voor het verstrijken van de termijn van drie maanden, wordt deze termijn verlengd met een maand. Als deze informatie door de Algemene Directie Energie wordt ontvangen na het verstrijken van de termijn van drie maanden, beschikt ze over een nieuwe termijn van een maand vanaf de ontvangst van deze informatie om haar advies over te maken.

Boek 8. Voorafgaand advies van de Algemene Directie Energie over de goedkeuring van de voorwaarden of methodologieën door de commissie

Art. 22.Wanneer de lidstaten advies kunnen uitbrengen aan de regulerende instantie in het kader van haar goedkeuring van de voorwaarden of methodologieën als bedoeld in artikel 6.2. en 6.3., van de Europese richtsnoeren SOGL, of artikel 5.2. tot en met 5.4., van de Europese richtsnoeren EBGL, verzoekt de commissie de Algemene Directie Energie om advies te verstrekken over het voorstel van de transmissienetbeheerder met betrekking tot de voorwaarden of methodologieën binnen de vijftien kalenderdagen volgend op hun ontvangst.

Wanneer de commissie de voorwaarden of methodologieën moet goedkeuren zoals vereist door artikel 4 van de Europese richtsnoeren FCA, of door artikel 9 van de Europese richtsnoeren CACM, verzoekt de commissie ook de Algemene Directie Energie om advies te verstrekken over het voorstel van de transmissienetbeheerder met betrekking tot de voorwaarden of methodologieën binnen de vijftien kalenderdagen volgend op hun ontvangst.

In haar adviesverzoek aan de Algemene Directie Energie preciseert de commissie de adviestermijn, die niet minder dan vijftien kalenderdagen mag bedragen.

Indien de Algemene Directie Energie haar voornemen tot het uitbrengen van een advies niet binnen vijf werkdagen vanaf de kennisgeving door de commissie heeft gemeld, wordt zij verondersteld beslist te hebben om geen advies uit te brengen.

Deel 2. Planningsgegevens van het net Boek 1. Algemeen

Art. 23.In het kader van de uitvoering van artikel 13 van de wet van 29 april 1999, dat voorziet in het bepalen door de transmissienetbeheerder in een ontwikkelingsplan dat onder meer rekening houdt met een adequate reservecapaciteit en met de projecten van gemeenschappelijk belang aangewezen door de instellingen van de Europese Unie in het domein van transeuropese netten, heeft de transmissienetbeheerder het recht om de planningsgegevens voorzien in deze titel van de transmissienetgebruikers te verkrijgen.

Boek 2. Jaarlijkse verplichting tot kennisgeving van de planningsgegevens

Art. 24.De transmissienetgebruiker stelt de transmissienetbeheerder in kennis van de planningsgegevens die beschikbaar zijn en betrekking hebben op de zeven jaren volgend op het lopende jaar.

De transmissienetbeheerder informeert de transmissienetgebruiker wanneer een evolutienood van het transmissienet met potentiële gevolgen op deze transmissienetgebruiker wordt geïdentificeerd in het kader van een planning van het transmissienet.

Art. 25.De kalender van de kennisgeving van de gegevens bedoeld in dit hoofdstuk wordt bepaald door de minister, na voorstel van de transmissienetbeheerder, rekening houdend met de vervaldagen van het ontwikkelingsplan.

Art. 26.De ter kennis te geven planningsgegevens zijn de gegevens bedoeld in de artikelen 362 en 363.

Art. 27.De transmissienetgebruiker kan, in voorkomend geval, alle andere nuttige informatie, die niet in de planningsgegevens bedoeld in de artikelen 362 en 363 opgenomen zijn, aan de transmissienetbeheerder ter kennis geven.

Art. 28.In geval de kennisgeving van de planningsgegevens onvolledig, onnauwkeurig, foutief of kennelijk onredelijk is, maakt de betrokken transmissienetgebruiker, op vraag van de transmissienetbeheerder, elke gevraagde verbetering of bijkomend gegeven over.

In overleg met de transmissienetgebruiker, bepaalt de transmissienetbeheerder de redelijke termijn waarbinnen deze bijkomende gegevens door de transmissienetgebruiker hem ter kennis zullen worden gegeven.

Art. 29.In geval de transmissienetbeheerder bepaalt dat de bijkomende gegevens, niet vermeld in de artikelen 362 en 363 en in bijlage 3, noodzakelijk zijn om zijn verplichtingen te vervullen, kan hij een gemotiveerde aanvraag aan de transmissienetgebruiker sturen om deze te ontvangen.

In overleg met de transmissienetgebruiker bepaalt de transmissienetbeheerder de redelijke termijn waarbinnen deze bijkomende gegevens hem door de transmissienetgebruiker ter kennis zullen worden gesteld.

Art. 30.De transmissienetgebruiker die niet in staat is om de gegevens overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 28 ter kennis te geven, stelt de transmissienetbeheerder hiervan op de hoogte en motiveert de redenen van de onvolledige kennisgeving.

Art. 31.De jaarlijkse kennisgeving van de planningsgegevens bepaalt hun respectievelijke datum van inwerkingtreding.

Boek 3. Verplichting tot kennisgeving van de planningsgegevens in geval van ingebruikneming of buiten gebruikstelling van een elektriciteitsproductie-eenheid, asynchroon opslagpark of een HVDC-systeem

Art. 32.De transmissienetgebruiker die het voornemen heeft een op het transmissienet aangesloten elektriciteitsproductie-eenheid of asynchroon opslagpark van het type C of D, of een transmissiegekoppeld HVDC-systeem in gebruik te nemen of buiten gebruik te stellen, geeft ten laatste op 31 juli van het jaar voorafgaand aan de effectieve verwezenlijking van deze ingebruikname of buiten gebruikstelling, met een opzeggingstermijn van minimum twaalf maanden, de planningsgegevens zoals bepaald in de artikelen 362 en 363 kennis aan de transmissienetbeheerder.

De transmissienetgebruiker die het voornemen heeft een elektriciteitsproductie-eenheid of asynchroon opslagpark type B in gebruik te nemen of buiten gebruik te stellen, verricht de kennisgeving van deze ingebruikname of buiten gebruikstelling zodra de investerings- of de declasseringsbeslissing wordt genomen.

Deze kennisgeving door de transmissienetgebruiker vindt plaats onverminderd de mededeling aan de transmissienetbeheerder door de verantwoordelijke van de niet-beschikbaarheidsplanning in het beschikbaarheidsplan, overeenkomstig artikel 94 van de Europese richtsnoeren SOGL. Deze laatste mededeling is coherent met de kennisgeving door de transmissienetgebruiker.

Wanneer zij een CDS-gebruiker betreft, wordt de kennisgeving van deze gegevens aan de transmissienetbeheerder, in toepassing van artikel 341, eerste lid, 3°, georganiseerd via contractuele weg tussen de transmissienetbeheerder, de betrokken CDS-beheerder en de betrokken CDS-gebruiker. De principes betreffende de kennisgeving van de planningsgegevens in geval van de ingebruikname of buitengebruikstelling die in dit artikel worden vastgelegd zijn in dat geval eveneens van toepassing.

Art. 33.De kennisgeving van de gegevens zoals bedoel in artikel 32 loopt niet vooruit op een beslissing van de transmissienetbeheerder, ten aanzien van het onderwerp van deze kennisgeving, noch op de beslissing van de transmissienetgebruiker in verband met zijn voornemen bedoeld in artikel 32.

Art. 34.In de kennisgeving van de planningsgegevens in geval van ingebruikneming, of buitengebruikstelling, wordt hun respectievelijke datum van ingebruikneming of buitengebruikstelling gepreciseerd.

Deel 3. Aansluiting Boek 1. Technische aansluitingseisen Titel 1. Algemeen

Art. 35.§ 1. Dit boek legt de technische aansluitingseisen voor transmissienetgebruikers vast. § 2. De technische eisen van toepassing op elektriciteitsproductie-eenheden zijn vastgelegd door deze elektriciteitsproductie-eenheden in volgende categorieën in te delen: 1° elektriciteitsproductie-eenheden in het algemeen;2° synchrone elektriciteitsproductie-eenheden;3° power park modules;4° offshore power park modules;5° de op gelijkstroom aangesloten power park modules. Iedere power park module wordt, voor de toepassing van de regels van dit besluit, steeds beschouwd als een overkoepelend geheel van generatoren verbonden met het transmissienet via een uniek aansluitingspunt.

Overeenkomstig de artikelen 5.2 en 5.3 van de Europese netwerkcode RfG, worden de elektriciteitsproductie-eenheden bedoeld in het eerste lid geklasseerd in de types A, B, C en D, op basis van de volgende drempelcriteria: 1° voor elektriciteitsproductie-eenheden van type A: a) het aansluitingspunt is gesitueerd onder 110 kV ;en b) het maximaal vermogen is tussen 0,8 kW inbegrepen en 1 MW niet inbegrepen;2° voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type B: a) het aansluitingspunt is gesitueerd onder 110 kV ;en b) het maximaal vermogen is tussen 1 MW inbegrepen en 25 MW niet inbegrepen ;3° voor elektriciteitsproductie-eenheden van type C: a) het aansluitingspunt is gesitueerd onder 110 kV ;en b) het maximaal vermogen is tussen 25 MW inbegrepen en 75 MW niet inbegrepen ;4° voor elektriciteitsproductie-eenheden van type D: a) het aansluitingspunt is gesitueerd onder 110 kV wanneer hun maximaal vermogen groter is dan of gelijk aan 75 MW of b)het aansluitingspunt is gesitueerd op of boven 110 kV, ongeacht het maximaal vermogen,. § 3. De installaties, andere dan de elektriciteitsproductie-eenheden zoals bedoeld in paragraaf 2, asynchroon opslagpark zoals bedoeld in paragraaf 4 en hoogspanningsgelijkstroomsystemen zoals bedoeld in paragraaf 5 worden in de onderstaande categorieën ingedeeld, meer bepaald op basis van artikel 3.1 van de Europese netwerkcode DCC: 1° de verbruiksinstallaties aangesloten op het transmissienet;2° de installaties van een publiek distributienet, die zijn aangesloten op het transmissienet;3° de publieke distributienetten;4° de gesloten industriële netten en gesloten distributienetten aangesloten op het transmissienet;5° de verbruikseenheden die worden gebruikt door een verbruiksinstallatie of door een CDS om diensten van vraagsturing te leveren aan de relevante netbeheerders en aan de transmissienetbeheerder. § 4. Asynchrone opslagparken zijn geklasseerd in de types A, B, C of D, op basis van de volgende drempelcriteria: 1° type A: het maximaal actief vermogen is tussen 0,8 kW inbegrepen en 1 MW niet inbegrepen;2° type B: het maximaal actief vermogen is tussen 1 MW inbegrepen en 25 MW niet inbegrepen;3° type C: het maximaal actief vermogen is tussen 25 MW inbegrepen en 75 MW niet inbegrepen;4° type D: het maximaal actief vermogen is gelijk aan of groter dan 75 MW. Voor de toepassing van dit boek, wordt onder maximaal actief vermogen van een asynchroon opslagpark het maximaal actief vermogen bedoeld dat de asynchroon opslagpark technisch gezien in staat is te leveren op het aansluitingspunt met het transmissienet. § 5. Dit boek stelt technische voorschriften vast voor de aansluiting van HVDC-systemen en remote end HVDC-convertorstations. § 6. Dit boek legt de aansluitingsregels vast van toepassing op aansluitingsinstallaties op het transmissienet, waaronder; die de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het transmissienet of van de installaties van een andere transmissienetgebruiker, kunnen beïnvloeden ; of die de spanningskwaliteit kunnen beïnvloeden; of die diensten van vraagsturing leveren aan de transmissienetbeheerder en aan de distributienetbeheerder; § 7. Onverminderd paragraaf 8, wordt de installatie van een transmissienetgebruiker beschouwd als bestaand in overeenstemming met artikel 4.2, eerste lid, a) en b) van de Europese netwerkcodes respectievelijk RfG, DCC en HVDC. Onverminderd paragraaf 8, wordt de installatie van een transmissienetgebruiker die overeenkomstig artikel 4.2, lid 1, onder a) en b), van de Europese netcodes RfG, DCC en HVDC niet als bestaande wordt beschouwd, beschouwd als een nieuwe installatie. § 8. In overeenstemming met artikel 4.2, derde lid, van de Europese netwerkcodes respectievelijk RfG, DCC en HVDC, bepaalt de commissie of de elektriciteitsopwekkingseenheid, de verbruiksinstallatie, de installatie van een distributienet dat is aangesloten op een transmissienet, het distributienet of de verbruikseenheid die op een transmissiesysteem is aangesloten, het HVDC-systeem of de power park module die op een transmissiesysteem is aangesloten, te beschouwen is als bestaand of nieuw in de volgende gevallen: 1° de definitieve en bindende overeenkomst voor de aankoop van, respectievelijk, de belangrijkste productiecomponent, het belangrijkste verbruiksonderdeel, de verbruikseenheid of de belangrijkste productiecomponent of HVDCuitrusting, wordt uiterlijk op 27 april 2019 gesloten;en 2° de sluiting van de overeenkomst wordt uiterlijk drie maanden na 27 april 2019 ter kennis gebracht aan de bevoegde systeembeheerder en aan de beheerder van het relevante vervoersnetwerk;en 3° de erkenningsaanvraag, vergezeld van bewijsstukken, wordt ingediend bij de commissie uiterlijk zes maanden na 27 april 2019. Te dien einde, wordt de sluiting van een aansluitingscontract, samen met de kennisgeving aan de bevoegde netwerkbeheerder en de bevoegde transmissienetbeheerder van het bestaan van een definitieve aanbieding van de leverancier of een door de fabrikant geparafeerde ontwerpovereenkomst en zijn leverancier voor de aankoop van respectievelijk het hoofdproductieapparaat, het hoofdconsumptiecomponent, de verbruikseenheid of het hoofdproductieapparaat of HVDC-uitrusting, gelijkgesteld aan de sluiting van de definitieve en bindende overeenkomst, evenals aan de kennisgeving, bedoeld in eerste lid, 2°.

De in het eerste lid, 2°, bedoelde kennisgeving bevat ten minste de titel van de overeenkomst, de datum van ondertekening en de datum van inwerkingtreding en de specificaties van het belangrijkste productieonderdeel, van het belangrijkste consumptiedeel, de verbruikseenheid of het HVDC-systeem dat moet worden gebouwd, geassembleerd of gekocht. § 9. Een asynchroon opslagpark bedoeld in paragraaf 4 wordt als bestaand beschouwd indien dit op de datum van inwerkingtreding van dit besluit reeds op het net is aangesloten. Zo niet wordt het als nieuw beschouwd.

Titel 2. Eisen van toepassing op elke installatie en aansluiting op het transmissienet HOOFDSTUK 1. Algemene bepalingen

Art. 36.§ 1. Deze titel stelt de eisen vast die van toepassing zijn op elke installatie en verbinding met het transmissienet, ongeacht of deze als bestaand of nieuw worden beschouwd, overeenkomstig de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC. § 2. De aansluitingsinstallaties worden door de transmissienetbeheerder aan het transmissienet gekoppeld op het aansluitingspunt. Onder voorbehoud van paragraaf 3 en van bijzondere regels die in dit boek nader worden beschreven voor bepaalde technische eisen, worden de technische aansluitingseisen vastgesteld op het (de) betrokken aansluitingspunt(en). Het aansluitingspunt scheidt het transmissienet van de aansluitingsinstallaties waarvan de uitschakeling slechts gevolgen heeft voor de transmissienetgebruiker aangesloten op dat punt.

Het aansluitingspunt van de publieke distributienetten op het transmissienet bevindt zich op het interconnectiepunt dat zich bevindt aan de secundaire van de omvormer die toebehoort aan het transmissienet, die de elektriciteitsspanning omvormt naar de spanning van de publieke distributienetten en waarvan de fysieke plaats en het spanningsniveau opgenomen zijn in de samenwerkingsovereenkomst gesloten tussen de betrokken netbeheerders. § 3. De technische aansluitingseisen voor de HVDC-systemen zijn toepasselijk op de wisselstroom aansluitingspunten van deze systemen overeenkomstig artikel 3.4 van Europese netwerkcode HVDC, onder voorbehoud van de uitzonderingen zoals bedoeld in hetzelfde artikel.

De technische aansluitingseisen voor de op gelijkstroom aangesloten power park modules en voor de remote-end HVDC-convertorstations zijn van toepassing op het interfacepunt van dergelijke systemen overeenkomstig artikel 3.5 van de Europese netcode HVDC, onder voorbehoud van de uitzonderingen zoals bedoeld in hetzelfde artikel. § 4. Wanneer meerdere bestaande elektriciteitsproductie-eenheden of asynchrone opslagparken op hetzelfde aansluitpunt zijn aangesloten, zijn de bepalingen van dit besluit van toepassing op elk van deze elektriciteitsproductie-eenheden of niet-synchrone opslagfaciliteiten afzonderlijk.

Art. 37.De aansluitingen worden beheerd door de transmissienetbeheerder overeenkomstig artikel 8.

Onverminderd de bevoegdheid van de transmissienetbeheerder om elke aansluitingsinstallatie of aansluiting op te richten krachtens zijn aanduiding tot transmissienetbeheerder in toepassing van artikel 9 van de wet van 29 april 1999, kan een aanvraag voor een nieuwe aansluiting of aansluitingsinstallatie op de transmissienet worden ingediend bij de transmissienetbeheerder door elke kandidaat transmissienetgebruiker die een document kan voorleggen dat staaft dat hij beschikt of zal beschikken, in eigendom of in gebruik, van alle rechten met betrekking tot het beheer, het gebruik, het versterken en de overdracht van deze installaties.

Wanneer de aansluitingsinstallaties de eigendom zijn van de transmissienetgebruiker, is deze gehouden alle bepalingen van de toepasselijke wetgeving, dit besluit en van de overeenkomsten gesloten overeenkomstig dit besluit met betrekking tot zijn aansluitingsinstallaties, na te leven of te laten naleven.

Art. 38.De procedures voor exploitatie en onderhoud van aansluitingsinstallaties die een invloed hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet of installaties van andere transmissienetgebruikers worden opgesteld door de transmissienetbeheerder.

Indien deze procedures een invloed hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van de installaties van de aangesloten transmissienetgebruiker worden deze procedures door de transmissienetbeheerder met deze transmissienetgebruiker overeengekomen en bijgevoegd aan het aansluitingscontract. HOOFDSTUK 2. Normen

Art. 39.De aansluitingsinstallaties en de installaties van de transmissienetgebruikers zijn overeenkomstig met de normen en met de reglementen die van toepassing zijn op elektrische installaties.

De transmissienetbeheerder bepaalt in het aansluitingscontract, op transparante en niet-discriminerende wijze, de van toepassing zijnde normen, technische verslagen en andere referentieregels.

Art. 40.Het toegelaten niveau van storingen op het transmissienet veroorzaakt door de aansluitingsinstallaties en de installaties van de transmissienetgebruikers wordt bepaald door de normen en Europese en/of geharmoniseerde standaarden die algemeen worden toegepast door vergelijkbare sectoren op Europees niveau en, onder meer, door de technische rapporten CEI 61000-3-6 en CEI 61000-3-7.

De transmissienetgebruiker stelt alle aangepaste middelen in het werk om te vermijden dat de installaties, waarvan hij het beheer heeft, op het transmissienet storende verschijnselen veroorzaken die de grenzen, gepreciseerd door de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract, overschrijden.

Art. 41.Onverminderd de technische eisen die voortvloeien uit de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC, levert de transmissienetbeheerder aan de transmissienetgebruiker een spanning op het aansluitingspunt die ten minste voldoet aan de norm EN 50160. De norm EN 50160 dient als referentiepunt voor alle spanningsniveaus voorzien in dit besluit.

Art. 42.De wijzigingen aangebracht aan een norm bedoeld in deze afdeling zijn van toepassing op elke installatie en op elke aansluiting op het transmissienet overeenkomstig artikel 36, § 1, voor zover de norm of een wettelijke verplichting dit voorzien en geen wijziging noodzaken aan de contracten gesloten krachtens dit besluit. HOOFDSTUK 3. Algemene technische eisen voor de aansluiting

Art. 43.De waarden opgenomen in de tabellen van bijlagen 1A en 1B zijn van toepassing op de aansluitingsinstallaties, onafhankelijk van hun spanningsniveau. Alle op het transmissienet aangesloten elektriciteitsproductie-eenheden, verbruiksinstallaties of CDS's moeten, voor alle installaties op het spanningsniveau van het interfacepunt, voldoen aan de in tabellen in bijlagen 1A en 1B opgenomen waarden voor dit spanningsniveau van het interfacepunt.

De installaties op het eerste spanningsniveau onder het spanningsniveau van het interfacepunt zijn zo gedimensioneerd dat ze het maximaal toelaatbare kortsluitvermogen op het aansluitingspunt niet zullen beperken waarbij het maximaal toelaatbare kortsluitvermogen op het aansluitingspunt is de maximale waarde die voor dit spanningsniveau in bijlagen 1A en 1B is opgenomen.

Deze waarden kunnen nader worden vastgesteld en/of aangepast in het aansluitingscontract, met inachtneming van de toepasselijke wetgeving.

Ze worden volledig in acht genomen, zoals bepaald in het aansluitingscontract, om de definitieve bedrijfsvoeringsnotificatie te verkrijgen in de betekenis van artikel 2, tweede lid, 62), van de Europese netwerkcode RfG en in de betekenis van artikel 175, na afloop van de procedure van conformiteit tijdens de periode van voorlopige bedrijfsvoeringsnotificatie zoals bedoeld in de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC en in artikel 174.

Art. 44.De aansluitingsvelden van de aansluitingsinstallaties zijn uitgerust met beveiligingen, teneinde selectief een fout uit te schakelen binnen een maximum toegelaten tijdsinterval, waarin begrepen de tijd voor de werking van de beveiliging, voor de werking van de vermogensschakelaar en het doven van de boog zoals vermeld in de bijlagen 2A en B. De beveiligingen bedoeld in paragraaf 1 worden door de transmissienetbeheerder gepreciseerd in het aansluitingscontract.

Art. 45.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt na raadpleging van de transmissienetgebruiker voor wat betreft de aspecten die niet geregeld worden in dit besluit, in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren en in de algemene toepassingsvereisten goedgekeurd door de commissie overeenkomstig die codes en richtlijnen, de algemene technische minimumeisen en regelparameters die tot uitvoering moeten worden gebracht met betrekking tot de aansluiting tot het transmissienet, waarvan onder meer : 1° het eendraadsschema met inbegrip van het eerste aansluitingsveld vanaf het transmissienet, de structuur van het onderstation waarvan dit veld deel uitmaakt en de railstellen van dit onderstation;2° de technisch-functionele minimumspecificaties van de aansluitingsinstallaties. § 2. Na raadpleging van de betrokken transmissienetgebruiker, bepaalt de transmissienetbeheerder, op niet discriminerende en transparante wijze op het eendraadsschema, onder meer : 1° het aansluitingspunt;2° het interfacepunt;3° het toegangspunt geassocieerd met het aansluitingspunt of, in geval van een gedeelde aansluiting, de toegangspunten geassocieerd met het aansluitingspunt;4° het meetpunt. § 3. De technische minimumeisen, de regelparameters en andere bepalingen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 worden opgenomen in het aansluitingscontract bedoeld in artikel 169.

Art. 46.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt de technisch-functionele minimumvereisten aan te wenden voor de installaties van de transmissienetgebruiker, ten einde de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet te waarborgen. Deze functionele technische minimumspecificaties hebben betrekking op : 1° de effecten teweeggebracht door de installaties van de transmissienetgebruiker ter hoogte van het interfacepunt in termen van : a) de minimale en maximale eenfasige en driefasige kortsluitvermogens die de installaties van de transmissienetgebruiker kunnen injecteren in het transmissienet op het aansluitingspunt;b) de maximale foutafschakeltijd door de hoofd- en reservebeveiligingen;c) de nulpuntschakeling van de installaties van de transmissienetgebruiker (aarding, aardingsimpedanties, wikkelingschakelschema van de transformatoren);d) de maximaal toegelaten niveaus van storingsemissies geïnjecteerd in het transmissienet door de installaties van de transmissienetgebruiker;2° de technische karakteristieken van de installaties van de transmissienetgebruiker aangesloten op het spanningsniveau van het interfacepunt of, bij ontbreken van dergelijke installaties van de transmissienetgebruiker bijvoorbeeld in geval de installaties van de transmissienetgebruiker beginnen met een spanningstransformatie, de technische karakteristieken van de installaties van de transmissienetgebruiker aangesloten op het eerste spanningsniveau rechtstreeks verbonden met het spanningsniveau van het interfacepunt via een enkele transformatie, in termen van: a) isolatieniveau;b) kortsluitvastheid;c) onderbrekingsvermogen van de vermogensschakelaars. Deze technische karakteristieken houden rekening met de specifieke vereisten van de verplichte algemene technische minimumeisen, zoals vastgelegd in artikel 43; 3° in het algemeen elke uitrusting die een niet verwaarloosbare invloed kan hebben op de kwaliteit van de spanning of storingen in het transmissienet kan veroorzaken;4° de telecommunicatiemiddelen te installeren bij de installaties van de transmissienetgebruiker;5° na overleg met de transmissienetgebruiker: a) de vergrendelingen en de automatismen te installeren bij de installaties van de transmissienetgebruiker;b) de technische oplossingen en de regelparameters aan te wenden in het kader van het systeembeschermingsplan en het herstelplan. § 2. De algemene technische minimumeisen, regelparameters en andere bepalingen bedoeld in paragraaf 1 worden in het aansluitingscontract bedoeld in artikel 169 opgenomen. § 3. De minister vervolledigt, op voorstel van de transmissienetbeheerder en na raadpleging van de transmissenetgebruikers zoals bepaald in artikel 369, de lijst van de algemene technische minimumeisen en de regelparameters bepaald in paragraaf 1.

Art. 47.Met inachtneming van de principes bedoeld in de artikelen 43 en 44 bepalen de transmissienetgebruiker en de transmissienetbeheerder, in overleg, voor de aspecten die niet geregeld worden in dit besluit, in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren en in de algemene toepassingsvereisten goedgekeurd door de commissie overeenkomstig die codes en richtlijnen, en die rechtstreeks verbonden zijn met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet: 1° het eendraadsschema van de structuur van het net van de installaties van de transmissienetgebruiker, dat omvat: a) de spanningsniveaus van de installaties van de transmissienetgebruiker die het (de) interfacepunt(en) bevat(ten);b) alle mogelijke verbindingen tussen de verschillende aansluitingen met inbegrip van de transformatoren evenals de eventuele verbindingen met de elektriciteitsproductie- eenheden;c) de eventuele apparatuur voor het compenseren van reactieve energie;d) voor de transformatoren die verschillende aansluitingen kunnen verbinden, de bepaling van hun wikkelingschakelschema, de nominale spanningen en de eventuele regelstanden;e) alle uitrustingen aangesloten op deze spanningsniveaus die storingen kunnen teweegbrengen;2° de eventuele automatische wederinschakeling van luchtlijnen;3° de exploitatiewijzen (hoofdaansluiting en noodaansluiting).

Art. 48.§ 1. De transmissienetgebruiker deelt uit eigen beweging aan de transmissienetbeheerder alle informatie mee met betrekking tot zijn installaties die een impact hebben op de kwaliteit, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet en van de installaties van de andere transmissienetbeheerders, waaronder onder meer: 1° de kenmerken van de compensatietoestellen gesitueerd in de installaties van de transmissienetgebruiker;2° de aanvoer van kortsluitvermogen vanuit de installaties van de transmissienetgebruiker of, bij het ontbreken daarvan, het totale vermogen van de motoren geïnstalleerd in de installaties van de transmissienetgebruiker, of, bij het ontbreken daarvan, het percentage van de afname van de transmissienetnetgebruiker dat aangewend wordt voor de voeding van motoren op wisselstroom, evenals de koppelingsmodaliteiten, direct of via vermogenselektronica;3° de algemene technische minimumeisen en de regelparameters van zijn installaties, bedoeld in artikel 46, onder meer de karakteristieken van de installaties van de transmissienetgebruiker zoals de configuratie en de configuratiewijzigingen, de minimale en maximale limieten van de spanning en van de frequentie;4° in het algemeen elke wijziging die een aanzienlijke invloed kan hebben op de veiligheid van de installaties van de transmissienetgebruiker. De transmissienetbeheerder mag ook de transmissienetgebruikers vragen om hem elke informatie die noodzakelijk zou zijn, mee te delen. § 2. Onverminderd artikel 24, § 2, deelt de transmissienetbeheerder uit eigen beweging aan de transmissienetgebruiker alle informatie mee met betrekking tot de netconfiguraties die een impact hebben op de kwaliteit, de betrouwbaarheid, de beschikbaarheid, de efficiëntie en de veiligheid van de installaties van de transmissienetgebruiker. De lijst van relevante informatie wordt opgenomen in zijn aansluitingscontract.

Art. 49.De algemene technische minimumeisen, de regelparameters en de minimale technische functionele specificaties beschreven in de artikelen 43 tot 48 hebben onder meer de volgende doelstellingen: 1° er op niet-discriminerende wijze toe bijdragen dat de toepasselijke of geplande exploitatievoorwaarden voor het transmissienet op het aansluitingspunt volstaan om de aansluitingsinstallaties, de installaties van de transmissienetgebruikers en, in voorkomend geval, een uitbreiding van het transmissienet te aanvaarden zonder afbreuk te doen aan de goede werking van de installaties van andere transmissienetgebruikers of van het transmissienet en zonder schadelijke retroactieve werking (aan de installaties van andere transmissienetgebruikers, of aan het transmissienet te brengen;2° er op niet-discriminerende wijze toe bijdragen de harmonieuze ontwikkeling van het transmissienet te bevorderen. HOOFDSTUK 4. - Specifieke bepalingen met betrekking tot de aansluitingsinstallaties opgesteld op een terrein waarvan de transmissienetbeheerder het landbeheer krachtens een zakelijk recht niet heeft

Art. 50.§ 1. In het geval dat de aansluitingsinstallaties op een terrein staan, dat niet het landbeheer krachtens een zakelijk recht is van de transmissienetbeheerder en waarvan de transmissienetgebruiker het gebruik heeft, dient de transmissienetgebruiker: 1° erop toe te zien, op eigen kosten, dat deze aansluitingsinstallaties op elk moment voor de transmissienetbeheerder toegankelijk zijn;2° alle maatregelen te nemen, die redelijkerwijs van hem verwacht kunnen worden om elke beschadiging aan het transmissienet, aan de aansluitingsinstallaties, en/of aan de installaties van een andere transmissienetgebruiker te voorkomen;3° indien dit technisch mogelijk is, erop toe te zien dat de transmissienetbeheerder het recht en de mogelijkheid heeft op elk moment aanvullende of bijkomende aansluitingsuitrustingen te plaatsen voor deze transmissienetgebruiker;4° erop toe te zien dat de transmissienetbeheerder het recht en de mogelijkheid heeft om op elk moment het geheel of een gedeelte van de aansluitingsuitrustingen, waarvan hij eigenaar is, te vervangen;5° erop toe te zien dat, op geen elk moment, de rechten van de transmissienetbeheerder met inbegrip van de eigendom of het gebruik, de toegang en de effectieve controle op het geheel of een gedeelte van de aansluitingsinstallaties worden aangetast. § 2. De uitvoeringsmodaliteiten voor het uitoefenen van de verplichtingen vermeld in paragraaf 1 worden bepaald in het aansluitingscontract. HOOFDSTUK 5. Identificatie van de uitrustingen

Art. 51.Elke uitrusting die van een aansluitingsinstallatie deel uitmaakt wordt geïdentificeerd overeenkomstig een code opgesteld door de transmissienetbeheerder.

Art. 52.Na raadpleging van de transmissienetgebruiker, bepaalt de transmissienetbeheerder uit de uitrustingen die deel uitmaken van de installaties van de transmissienetgebruiker, deze die volgens de code opgesteld door de transmissienetbeheerder geïdentificeerd moeten worden.

Deze bepaling beoogt hoofdzakelijk de uitrustingen bedoeld in artikel 47.

Art. 53.De uitrustingen bedoeld in de artikelen 51 en 52 worden van een identificatieplaat voorzien die de code van de uitrusting duidelijk vermeldt. HOOFDSTUK 6. Bijkomende technische eisen voor de compensatie van reactieve energie voor een verbruiksinstallatie bedoeld in artikel 35, § 3, eerst lid, 1°

Art. 54.De transmissienetbeheerder heeft het recht om, behoudens onmiddellijke rechtzetting door de verbruiksinstallatie bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1°, de technische middelen aan te wenden die nodig zijn voor de compensatie van reactieve energie, of, meer in het algemeen, voor de compensatie van ieder verstorend fenomeen, wanneer deze verbruiksinstallatie aangesloten op het transmissienet aanleiding geeft tot een bijkomende afname van reactieve energie, die een correctie noodzaakt, of wanneer ze de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het transmissienet verstoort.

De transmissienetbeheerder motiveert zijn beslissing en deelt deze mede aan de betrokken transmissienetgebruiker.

Titel 3. Aanvullende technische eisen voor de aansluiting op het transmissienet van bestaande elektriciteitsproductie-eenheden en asynchrone opslagparken HOOFDSTUK 1. Algemeen

Art. 55.Deze titel bepaalt de technische eisen die van toepassing zijn op de aansluiting op het transmissienet van elektriciteitsproductie-eenheden en asynchrone opslagparken zoals bedoeld in artikel 35, beschouwd als bestaand overeenkomstig 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, ter aanvulling van de technische vereisten voorzien in hoofdstuk 2 en van het aansluitingscontract die hen bedoelen. HOOFDSTUK 2. Werkingsvoorwaarden

Art. 56.§ 1. Een bestaande elektriciteitsproductie-eenheid of een asynchroon opslagpark beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, moet synchroon met het transmissienet kunnen werken: 1° zonder beperking in de tijd indien de frequentie gemeten in de regelzone begrepen is tussen 48.5 Hz en 51 Hz; en 2° tijdens een in gemeenschappelijk akkoord tussen de transmissienetgebruiker en transmissienetbeheerder bepaalde tijd indien de frequentie gemeten in de regelzone tussen 48 Hz en 48.5 Hz, alsook tussen 51 Hz en 52.5 Hz ligt. § 2. Het frequentierelais dat de overgang van een elektriciteitsproductie-eenheid of een asynchroon opslagpark beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, naar een eilandbedrijf bewaakt, mag niet geactiveerd worden zolang de frequentie gemeten in de regelzone van het net groter of gelijk is aan 48 Hz, behoudens andersluidende bepaling in het aansluitingscontract.

Art. 57.Een elektriciteitsproductie-eenheid of een asynchroon opslagpark beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, moet zonder beperking in tijd synchroon kunnen werken met het transmissienet, binnen het gearceerde gebied in de onderstaande grafiek delta U-frequentie, waarin delta U verwijst naar de spanningsafwijking aan de klemmen van de generator uitgedrukt in % van de nominale spanning.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Art. 58.§ 1. Een elektriciteitsproductie-eenheid of een asynchroon opslagpark beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, moet, behoudens andersluidende bepaling in het aansluitingscontract: 1° over haar gehele werkingsdomein synchroon met het transmissienet kunnen werken als de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in procent van de nominale spanning op het aansluitingspunt, gedurende een spanningsval met beperkte amplitude, binnen het gearceerde gebied van de onderstaande grafiek blijft. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld 2° over haar gehele werkingsdomein synchroon met het net kunnen werken als de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in procent van de nominale spanning op het aansluitingspunt, gedurende een spanningsval met belangrijke amplitude, binnen het gearceerde gebied van de onderstaande grafiek blijft. Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 2. Specifieke eisen worden op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze bepaald door de transmissienetbeheerder voor power park modules beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, alsook voor de bestaande elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, die hernieuwbare energiebronnen gebruiken en voor de warmtekrachtkoppelingseenheden beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8.

Art. 59.Tijdens een plotse wijziging of een belangrijke afwijking van de frequentie mag geen enkel toestel van een elektriciteitsproductie-eenheid of een asynchrone opslagpark beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, ingaan tegen de werking van de primaire frequentieregeling zoals die in dit besluit voorzien is. HOOFDSTUK 3. Beveiligingen

Art. 60.De transmissienetbeheerder plaatst aan de hoogspanningszijde van de aansluiting een vermogensschakelaar waarvan het onderbrekingsvermogen groter dan of gelijk is aan de standaardwaarde, uitgedrukt in kA, opgesteld per spanningsplan in bijlage 1A.

Art. 61.De eenfasige kortsluitstroom mag niet groter zijn dan de driefasige kortsluitstroom. HOOFDSTUK 4. Specificaties voor productie van reactieve energie

Art. 62.Elk elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, alsmede de elektriciteitsproductie-eenheden van het type B beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, waarvoor een dienstovereenkomst voor de regeling van de spanning en het reactief vermogen bedoeld in artikel 234 werd afgesloten met de transmissienetbeheerder, zijn regelende elektriciteitsproductie-eenheid onafhankelijk van het niveau van de spanning van het aansluitingspunt, op dewelke de eisen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

Art. 63.Onafhankelijk van de andere specificaties omschreven in dit besluit, moet elke regelende elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 62, beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, in staat zijn haar levering van reactief vermogen automatisch en op eerste vraag van de transmissienetbeheerder, zonder verwijl, aan te passen tijdens langzame,in orde van minuten, en plotse, in orde van een fractie van seconde, wijzigingen in de spanning.

Art. 64.Elke elektriciteitsproductie-eenheid beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, die niet in artikel 62 wordt bedoeld, moet in staat zijn haar levering van reactief vermogen aan te passen in functie van de noden van het transmissienet, ten minste door de productie van het reactieve vermogen te kunnen omschakelen tussen twee niveaus overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en de betrokken transmissienetgebruiker.

Art. 65.§ 1. Voor elke waarde van het actief vermogen dat op het transmissienet kan geïnjecteerd worden tussen het technisch minimum en het maximaal aansluitingsvermogen bij normale exploitatiespanning, moet de elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 62, beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, in het aansluitingspunt een reactief vermogen respectievelijk kunnen absorberen of leveren tussen minimum -0.1 Pmax en 0.45 Pmax. § 2. Voor elke spanning op het aansluitingspunt tussen 0.9 en 1.05 maal de normale exploitatiespanning, moet de elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 62, beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, dezelfde mogelijkheden hebben, met uitzondering van een beperking veroorzaakt door spanningsbeperkingen van de generator of veroorzaakt door de statorstroom van de generator. Een eventuele statorstroombeperking mag niet tussenkomen bij de snelle regeling van de spanning.

De beperkingen op de spanning aan de klemmen van de generator dienen de bepalingen van de artikelen 57 en 58 te respecteren. § 3. In afwijking van wat voorzien is in de paragrafen 1 en 2, zijn de spanning, het actief en het reactief vermogen waarmee dient rekening gehouden te worden voor lokale elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, de spanning, het actief en het reactief vermogen aan de uitgang van de lokale elektriciteitsproductie-eenheid.

Art. 66.De spanningsregelaar van een elektriciteitsproductie-eenheid beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, bedoeld in artikel 62, is voorzien van een over- en onderbekrachtigingsbegrenzer. Deze werken automatisch en enkel indien het reactief vermogen zich buiten het interval bevindt zoals bepaald bij toepassing van artikel 65.

Art. 67.Binnen het werkingsgebied dient elke elektriciteitsproductie-eenheid beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, bedoeld in artikel 62, bij trage wijzigingen van de spanning Unet op het aansluitingspunt, op automatische wijze haar reactieve productie Qnet aan te kunnen passen zodat de relatieve gevoeligheidscoëfficiënt aeq begrepen is tussen 18 en 25,

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij : Q/net het reactief vermogen gemeten aan de hoogspanningszijde van de opvoertransformator betekent;

P/max (vorige Pnom) het maximaal vermogen betekent;

U/net de spanning, gemeten aan de hoogspanningszijde van de opvoertransformator betekent;

U/norm,exp de normale exploitatiespanning (de gemiddelde spanning waarrond het transmissienet geëxploiteerd wordt) betekent.

Art. 68.Indien een elektriciteitsproductie-eenheid beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, die niet bedoeld is in artikel 62, uitgerust is met een regelaar bestemd om de referentiewaarde te volgen van het geproduceerd reactief vermogen, dient deze traag te zijn ten opzichte van de primaire spanningsregeling van de elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8, bedoeld in artikel 62, waarvan de werking ingrijpt op een schaal van seconden, en snel ten opzichte van de dynamica van de transformatoren met automatische regelschakelaars, inwerkende op een schaal van tientallen seconden tot minuten, om zodoende spanningsschommelingen in het elektrisch systeem te vermijden. De tijdsconstante van gesloten keten van deze regelaar moet minstens tussen 10 en 30 seconden kunnen ingesteld worden. HOOFDSTUK 5. Andere bepalingen

Art. 69.§ 1. De transmissienetgebruiker en de transmissienetbeheerder bepalen, voor wat betreft de aspecten die niet geregeld worden in dit besluit en die rechtstreeks verbonden zijn met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet, de aan te wenden algemene technische minimumeisen, regelparameters en minimale technische functionele specificaties met betrekking tot de installaties van de transmissienetgebruiker, waaronder: 1° het werkingsgebied van de generator in het actief-reactief diagram in functie van de exploitatiespanning;2° de aanpassing van de turbineregelaar aan het eilandbedrijf van de elektriciteitsproductie-eenheid (mogelijkheid en moment van eilandbedrijf);3° het regelbereik van de versterking van de snelheidsregelaar;4° het reactief statisme;5° de statische en dynamische stabiliteit;6° de weerstand aan een spanningsdip van de generator en van de ondersteunende diensten;7° het bekrachtigingsplafond;8° de synchronisatie met het transmissienet bij normale en buitengewone exploitatie;9° de mogelijkheid van de elektriciteitsproductie-eenheid tot het leveren van ondersteunende diensten;10° de mogelijkheid van gemeenschappelijke storingen inbegrepen de controle en bediening van elektriciteits-productiegroepen die meerdere elektriciteitsproductie-eenheden met gemeenschappelijke ondersteunende diensten en elektriciteitsproductie-eenheden met gecombineerde cyclus omvatten;11° de Power System Stabiliser;12° de opvoertransformator: vermogen, wikkelverhouding, kortsluitspanning, aarding van het nulpunt, beperking van de eenfasige kortsluitstroom en beperking van transiënte inschakelstromen.Dit laatste systeem wordt enkel geactiveerd bij de inschakeling van dit deel van de installatie om de inschakelstromen te beperken en wordt daarna gedeactiveerd. § 2. De technische minimumeisen, de regelparameters en andere minimale technische functionele specificaties bedoeld in paragraaf 1 worden opgenomen in het aansluitingscontract.

Titel 4. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van de nieuwe installaties HOOFDSTUK 1. Algemeen

Art. 70.Deze titel legt de technische eisen vast voor de aansluiting op het transmissienet van installaties van de gebruikers van het transmissienet, bedoeld in artikel 35 van dit besluit, beschouwd als nieuw overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid, 8 en 9, naast de technische voorschriften voorzien in Titel en deze in het aansluitingscontract.

Art. 71.§ 1. Eén of meerdere in deze titel vastgestelde technische eisen zijn ook toepasselijk op de aansluitingsinstallaties of de installaties van transmissienetgebruikers beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, nadat een van de hierna beschreven specifieke procedures is toegepast: 1° in geval van substantiële modernisering van de elektriciteitsproductie-eenheden van de types C of D, de verbruiksinstallaties, de HVDC-systemen of de op gelijkstroom aangesloten power park modules, overeenkomstig artikel 4.1, a), de Europese netwerkcodes respectievelijk RfG, DCC en HVDC, of de elektriciteitsproductie-eenheden van de type B of de asynchrone opslagpark waarvan de procedure is voltooid of vastgesteld in de artikelen 161 tot en met 163; 2° wanneer de commissie beslist om één of meerdere van deze technische eisen bedoeld in deze titel op te leggen overeenkomstig de procedure die wordt beschreven in de artikelen 4.1, b), en 4.3 tot 4.5 van de Europese netwerkcodes respectievelijk RfG, DCC en HVDC, op een categorie van aansluitingsinstallaties of de installaties van transmissienetgebruikers beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid en 8; 3° wanneer de commissie beslist om één of meerdere van deze technische eisen bedoeld in deze titel toe te passen op een categorie van elektriciteitsproductie-eenheden van type B of op een categorie van asynchrone opslagparken beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9;4° wanneer een Europese netwerkcode voorziet in de toepassing van bepaalde technische eisen op bestaande aansluitingsinstallaties of bestaande installaties van transmissienetgebruikers. § 2. Eén of meerdere van de in deze titel vastgestelde technische eisen zijn niet toepasselijk op de aansluitingsinstallaties of installatie van netgebruikers, beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid, 8 en 9, wanneer de commissie beslist om bepaalde categorieën van nieuwe aansluitingsinstallaties of van netgebruikers vrij te stellen van deze technische eisen, op collectieve wijze, of om een nieuwe aansluitingsinstallatie of een installatie van een netgebruiker op individuele wijze vrij te stellen.

Dit gebeurt overeenkomstig de afwijkingsprocedure die wordt beschreven in artikel 21 en in de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC. Deze afwijkingsprocedure wordt naar analogie, ook toegepast op de asynchrone opslagparkfaciliteiten. § 3. Wanneer het recht bepaald in artikel 6.3 van de Europese netwerkcode RfG, en/of het recht bepaald in artikel 5.3 van de Europese netwerkcode DCC wordt uitgeoefend, kan de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van bevoegde netwerkbeheerder zijn toestemming geven voor de demonstratie door middel van simulaties en/of studies, dat de overwogen elektriciteitsproductie-eenheid en/of de kritische belastingen niet aangesloten kunnen blijven, om het industrieel proces zeker te stellen. Alle geschillen tussen de partijen worden beslecht overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de Europese netwerkcode RfG en artikel 6, lid 5, van de Europese netwerkcode DCC. § 4. Wanneer de eigenaar van een productie-installatie, de eigenaar van een verbruiksinstallatie of de eigenaar van een HVDC net weigert overeenstemming te bereiken over bredere frequentiebereiken, langere minimale bedrijfsperioden of specifieke vereisten die van toepassing zijn in geval van gecombineerde frequentie- en spanningsafwijkingen van een productie-eenheid overeenkomstig artikel 13.1, a), ii, van de Europese netwerkcode RfG, artikel 12.2 van de Europese netwerkcode DCC, of artikel 11.2 van de Europese netwerkcode HVDC en dat een overeenstemming niet kan worden bereikt tussen deze eigenaar en de transmissienetbeheerder binnen een termijn van zes maanden, kan elke partij de commissie verzoeken om binnen een termijn van een maand een besluit te nemen over hun geschil, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van de Europese netwerkcode RfG, artikel 6, lid 5, van de Europese netwerkcode DCC of artikel 5, lid 5, van de Europese netwerkcode HVDC. In dit geval, worden de in aansluitingsprocedure bedoelde termijnen geschorst totdat de partijen in kennis worden gesteld van de beslissing van de commissie. § 5. Wanneer de eisen specifiek aan een site vast te stellen zijn door de bevoegde transmissienetbeheerder overeenkomstig de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC, worden deze voorafgaandelijk ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie tijdens de aansluitingsprocedure. De commissie verzoekt om het advies van de Algemene Directie Energie die beschikt over een termijn van tien dagen om het advies over te maken.

Iedere eventuele weigeringsbeslissing van de transmissienetbeheerder om de specifieke exploitatievoorwaarden goed te keuren moet steeds op toereikende wijze gerechtvaardigd worden. § 6. Overeenkomstig de artikelen 6.4 en 6.5 van de Europese netwerkcode RfG zijn enkel de technische eisen zoals vastgesteld in de artikelen 13.2, a), b) en f), 13.4 en 13.5 van de netwerkcode RfG en de bijkomende technische eisen betreffende deze parameters van de frequentie zoals vastgesteld in de artikelen 83, §§ 4 en 5, en 88, § 1, toepasselijk op de warmtekrachtinstallaties aangesloten aan de verbruiksinstallaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1°.

Hiertoe gaat de transmissienetgebruiker deze kwalificatie na tijdens de aansluitingsprocedure aan deze eenheid, in voorkomend geval in coördinatie met de relevante netbeheerder dat de betrokken eenheid aan de volgende voorwaarden voldoet: 1° wanneer ze zijn ingebed in verbruiksinstallaties zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° ;en 2° wanneer ze voldoen aan alle criteria zoals vastgesteld in artikel 6.4 van de Europese netwerkcode RfG: deze criteria worden op individuele basis beoordeeld volgens de ondervonden situatie; en 3° wanneer ze geen balanceringsdienst, zoals bedoeld in boek 6, leveren. De eigenaar van deze elektriciteitsproductie-eenheid geeft de transmissienetbeheerder en de eigenaar van de verbruiksinstallaties bedoeld in artikel 35, § 3, eeste lid, 1°, waarop hij aangesloten is echter kennis, tijdens de aansluitingsprocedure van deze eenheid, van de technische capaciteiten van deze eenheid inzake de constante productie van actief vermogen en modulatie van productie van actief vermogen. HOOFDSTUK 2. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van nieuwe installaties van transmissienetgebruikers zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4° Afdeling 1. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van nieuwe

installaties van transmissienetgebruikers zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4°

Art. 72.Wanneer deel 7 dit expliciet vermeld, zijn de in deze afdeling vastgestelde bijkomende technische eisen ook toepasselijk voor de nieuwe installaties van een publiek distributienet die worden aangesloten op het transmissienet en op de nieuwe publieke distributienetten.

Onderafdeling 1. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de frequentie

Art. 73.Bij toepassing van artikel 12.1 en van de bijlage I van de Europese netwerkcode DCC, moet elke installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4°, ten minste in staat zijn verbonden te blijven met het net waarop ze aangesloten is en in bedrijf te blijven binnen de onderstaande frequentiebanden en tijdsperiodes: 1° voor een minimale duur van 30 minuten bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 47,5 Hz (inbegrepen) en 48,5 Hz;en 2° voor een minimale duur van 30 minuten bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 48,5 Hz (inbegrepen) en 49 Hz;en 3° zonder beperking in de tijd bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 49 Hz (inbegrepen) en 51 Hz (inbegrepen);en 4° voor een minimale duur van 30 minuten bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone vanaf 51 Hz (niet inbegrepen) en 51,5 Hz. Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het behoud van de spanning

Art. 74.§ 1. Bij toepassing van de artikelen 13.1 en 13.2 en van de bijlage II van de Europese netwerkcode DCC, moet elke installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4°, ten minste in staat zijn aangesloten te blijven op het net waarop ze aangesloten is, binnen de spanningsbereiken van het net (gerelateerd aan de spanning op het aansluitingspunt ten opzichte van de referentiespanning 1 pu) en de tijdsperiodes zoals hierna bepaald: 1° wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV ligt (exclusief deze laatste waarde): a) zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,118 pu;en b) voor een minimale duur van 20 minuten binnen het spanningsbereik tussen 1,118 pu en 1,15 pu;2° wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu hoger dan 300 kV ligt: a) zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,05 pu;en b) voor een minimale duur van 20 minuten binnen het spanningsbereik tussen 1,05 pu en 1,10 pu. § 2. Bij toepassing van artikel 13.7 van de Europese netwerkcode DCC, de spanningsbereiken vastgesteld door de relevante transmissienetbeheerder die op zijn aansluitingspunt in acht dienen te worden genomen door eender welk CDS dat is aangesloten op het transmissienet of, in voorkomend geval, op het lokaal transmissienet, bij een spanning van minder dan 110 kV op het aansluitingspunt, is de volgende:

Plage de tension

Durée

Spanningsbereik (kV)

Duur

0.90 pu - 1.118 pu

Illimité

0.9 pu - 1.118 pu

Onbeperkt


De spanningsniveaus die van toepassing zijn voor dit spanningsbereik is: 6 kV, 10 kV, 11 kV, 12 kV, 15 kV, 26 kV, 30 kV, 36 kV en 70 kV. Onderafdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking tot kortsluiting

Art. 75.Overeenkomstig artikel 14.1 van de Europese netwerkcode DCC stelt de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, tijdens de aansluitingsprocedure, de maximale kortsluitstroom op het aansluitingspunt vast waartegen elke nieuwe installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4°, bestand is, in functie van het spanningsniveau op zijn aansluitingspunt.

Onderafdeling 4. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het reactief vermogen

Art. 76.§ 1. Bij toepassing van artikel 15.1, a) en b), van de Europese netwerkcode DCC moeten de verbruiksinstallaties, net als de CDS's, bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° en 4°, over de vereiste capaciteiten beschikken om in staat te zijn om het functioneringspunt van hun aansluitingspunt op permanente basis in het volgende reactief vermogensbereik te behouden, als vastgelegd in hun aansluitingscontract: 1° het effectieve reactieve vermogensbereik voor de opname van reactief vermogen is beperkt tot 33 % van het actieve maximaal vermogen in het geval van afname of actieve maximaal vermogen in het geval van injectie;de hoogste van deze twee waarden wordt weerhouden, voor de opname van reactief vermogen, indien de spanning op het aansluitingspunt groter dan of gelijk is aan 30 kV; en 2° het effectieve reactieve vermogensbereik voor de opname van reactief vermogen is beperkt tot 21 % van het maximale actieve vermogen in het geval van opname of actieve maximaal vermogen in het geval van injectie;de hoogste van deze twee waarden wordt weerhouden, voor de opname van reactief vermogen, indien de spanning op het aansluitingspunt kleiner is dan 30 kV; en 3° het effectieve reactieve vermogensbereik voor het aanbieden van reactief vermogen is beperkt tot 15 % van het actieve maximale vermogen in het geval van afname of actieve maximaal vermogen in het geval van injectie;de hoogste van deze twee waarden wordt weerhouden, voor de levering van reactief vermogen. Het maximaal actief vermogen in afname of maximaal actief vermogen in injectie zijn gelijk aan het ter beschikking gestelde vermogen, dat zelf in het aansluitingscontract wordt vastgelegd.

Deze capaciteiten moeten worden aangetoond door de transmissienetgebruiker voor zijn verbruiksinstallaties of zijn CDS aan de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, voor een beperkt aantal referentiescenario's die vooropgesteld en beschreven worden in het aansluitingscontract, maar sluiten de absorptie of levering van reactief vermogen in operationele werking buiten de hiervoor vermelde bereiken niet uit.

Er kunnen andere grenzen dan die zoals bedoeld hierboven worden vastgesteld voor een aansluitingspunt op basis van een gezamenlijke analyse van de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, en van de eigenaar van de verbruiksinstallaties zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1°, of van de CDS-beheerder, overeenkomstig artikel 15.1, b) en c), van de Europese netwerkcode DCC. § 2. Bij toepassing van artikel 15.2 van de Europese netwerkcode DCC moeten de op het transmissienet aangesloten CDS's beschikken over de nodige capaciteiten om in staat te zijn om geen reactief vermogen (op de referentiespanning 1 pu) te leveren op het niveau van hun aansluitingspunt voor een actiefvermogen van lager dan 25 % van het maximum actief vermogen in afname of van het maximum actief vermogen in injectie, met dien verstande dat dat het maximum actief vermogen in afname of het maximum actief vermogen in injectie gelijk is aan het ter beschikking gesteld vermogen dat zelf wordt vastgelegd in het aansluitingscontract.

Wanneer de beschikbare middelen niet volstaan voor de naleving van het eerste lid en een investering nodig blijkt, zal overeenkomstig artikel 15.2 van de Europese netwerkcode DCC een gezamenlijke analyse gerealiseerd worden tussen de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, en de CDS-beheerder.

Deze gezamenlijk studie heeft de volgende objectieven: 1° nagaan of hetgeen bepaald is in het eerste lid gerechtvaardigd is voor het aansluitingspunt individueel genomen, of enkel voor een geheel van aansluitingspunten;2° waarborgen dat, indien een investering dient gerealiseerd te worden, deze overeenstemt met de oplossing die met name de technische en economische beperkingen. Onderafdeling 5. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de uitwisseling van informatie

Art. 77.Bij toepassing van artikel 18 van de Europese netwerkcode DCC moet iedere nieuwe installatie van een transmissienetgebruiker, zoals bedoeld in artikel 35, § 3, voor hun gegevensuitwisselingen in real-time met de transmissienetbeheerder, de standaarden TASE 2 (IEC 60870-6) en IEC 104 (IEC 60870-5-104 Transmission Protocol) of een ander protocol waarmee telgegevens in real-time uitgewisseld worden, voor zover hierover tussen de transmissienetbeheerder en transmissienetgebruiker een akkoord bestaat, als mogelijke wijzigingen hierop, toepassen.

Deze standaarden worden door de transmissienetbeheer op zijn website ter beschikking gesteld, handelend in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder.

Deze standaarden worden uitgevoerd op privélijnen voor gegevensoverdracht, met uitzondering van het openbaar internet, omwille van betrouwbaarheids- en cyberbeveiligingsredenen. Deze lijnen en hun stroomvoorziening zijn redundant aan beide uiteinden met een autonomie van meerdere uren.

Onderafdeling 6. Bijkomende technische eisen met betrekking tot ontkoppeling en herinschakeling

Art. 78.§ 1. Bij toepassing van artikel 19.1, a) tot c), van de Europese netwerkcode DCC kan de transmissienetbeheerder, in overeenstemming met het systeembeschermingsplan, in het kader van zijn aansluitingsprocedure, eisen dat elke nieuwe installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° en 4°, over capaciteiten beschikt die een automatische ontkoppeling bij lage frequentie toelaten, met inachtneming van de op Europees niveau vastgestelde criteria. § 2. Bij toepassing van artikel 19.4, a) tot c), van de Europese netwerkcode DCC mag elke installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° en 4°, enkel automatisch worden heringeschakeld na een ontkoppeling voor zover dit uitdrukkelijk wordt toegestaan in zijn aansluitingscontract. In dit geval dient deze herinschakeling na ontkoppeling de frequentiebanden in acht te nemen zoals die worden vastgesteld in artikel 73 evenals de specifieke voorwaarden die in het aansluitingscontract zijn vastgesteld.

De installatie hierboven bedoeld mag enkel op afstand worden ontkoppeld van het transmissienet wanneer deze ontkoppeling op afstand wordt toegestaan in het aansluitingscontract. In dit geval dient de ontkoppeling effectief te zijn binnen de 10 minuten, tenzij er een andere termijn wordt vastgesteld in het aansluitingscontract. § 3. Bij toepassing van artikel 13.6 van de Europese netwerkcode DCC mag de transmissienetbeheerder, tijdens de aansluitingsprocedure van eender welke nieuwe installatie van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 1° tot 4°, afspraken maken betreffende zijn voorwaarden en instellingen voor automatische ontkoppeling. Daartoe stelt de transmissienetgebruiker, de distributienetbeheerder of desgevallend de betrokken beheerder van het lokaal transmissienet deze instellingen van de beveiligingen vast, in onderling overleg met de transmissienetbeheerder. Afdeling 2. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van nieuwe

verbruikseenheden die worden gebruikt door een verbruiksinstallatie of door een gesloten industrieel net om diensten van vraagsturing te leveren

Art. 79.Dit artikel vult de specifieke bepalingen van de Europese netwerkcode DCC aan voor de verbruikseenheden met vraagsturing om het actief vermogen te regelen, vraagsturing om het reactief vermogen te regelen of vraagsturing om transmissiebeperking te beheren.

Bij toepassing van artikel 28.2, a), van de Europese netwerkcode DCC zijn de verbruikseenheden waarop deze afdeling toepasselijk is in staat om in bedrijf te zijn binnen de frequentiebanden zoals bedoeld in artikel 73 of binnen uitgebreidere banden zoals vastgesteld in hun aansluitingscontract. Hetzelfde geldt voor de spanningsbereiken, bij toepassing van artikel 28.2, b), van de Europese netwerkcode DCC, zoals aangegeven in artikel 74.

Bij toepassing van artikel 28.2, c), van de Europese netwerkcode DCC, leven de in deze afdeling bedoelde verbruiksinstallaties de spanningsbereiken vastgelegd in artikel 74 na.

Bij toepassing van artikel 28.2, f) en j), van de Europese netwerkcode DCC wordt de termijn voor aanpassing van elektriciteitsverbruik van de in deze afdeling bedoelde verbruikseenheden te beheren vastgesteld in de overeenkomst voor ondersteunende dienst die wordt gesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder. De maximale grenzen van de aanpassingstermijn zijn afhankelijk van de geleverde dienst betreffende de vraagsturing; ze worden vastgesteld door de transmissienetbeheerder en ter beschikking gesteld op zijn website.

Bij toepassing van artikel 28.2, f) en i), van de Europese netwerkcode DCC worden de bijzonderheden van de kennisgeving voor de aanpassing van het elektriciteitsverbruik van de verbruikseenheden zoals in deze afdeling bedoeld vastgesteld in de overeenkomst voor ondersteunende dienst die wordt gesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder. Hetzelfde geldt voor de technische specificaties die de overdracht van informatie mogelijk maken met betrekking tot deze aanpassing van het elektriciteitsverbruik, in de zin van artikel 28.2, e) en l), van de Europese netwerkcode DCC. De transmissienetbeheerder publiceert deze technische specificaties eveneens op zijn website.

De frequentiegradiënten die moeten worden verdragen door de in dit artikel bedoelde verbruikseenheden zijn die welke worden vastgesteld in artikel 83, § 2, voor alle elektriciteitsproductie-eenheden.

Art. 80.Dit artikel vult de specifieke bepalingen van artikel 29 van de Europese netwerkcode DCC aan voor de verbruikseenheden bedoeld in artikel 35, § 3,eerste lid, 5°, voor vraagsturing op basis van frequentieregeling.

Bij toepassing van artikel 29.2, a), van de Europese netwerkcode DCC zijn ze in staat in bedrijf te zijn binnen de frequentiebanden zoals opgegeven in artikel 73 of binnen uitgebreidere banden zoals vastgesteld in hun aansluitingscontract of in de overeenkomst voor ondersteunende dienst die wordt gesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder.

Bij toepassing van artikel 29.2, c), van de Europese netwerkcode DCC, leven de in deze afdeling bedoelde verbruiksinstallaties de spanningsbereiken na, vastgelegd in artikel 74, § 2.

Bij toepassing van artikel 29.2, d), van de Europese netwerkcode DCC is de bandbreedte van het regelsysteem die ongevoelig is in een dode band rond de nominale systeemfrequentie van 50,00 Hz gelijk aan ca. 200 mHz.

Bij toepassing van artikel 29.2, e), van de Europese netwerkcode DCC is de maximale frequentieafwijking ten opzichte van de nominale systeemfrequentie van 50,00 Hz gelijk aan 49 Hz tot 51.5 Hz.

Bij toepassing van artikel 29.2, g), van de Europese netwerkcode DCC moeten de in deze afdeling bedoelde verbruiksinstallaties in staat zijn om de wijzigingen van systeemfrequentie snel te detecteren en te verwerken, met een evenredige reactie van al de in deze afdeling bedoelde verbruiksinstallaties ten opzichte van de frequentieafwijking: volgens een equivalente statiek, regelbaar tussen 2 en 12 %. HOOFDSTUK 3. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8

Art. 81.Dit hoofdstuk bepaalt de bijkomende technische eisen in aanvulling op de eisen bepaald in de Europese netwerkcode RfG. Ze zijn van toepassing op de aansluiting van elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, en op de aansluiting van pompcentrales die voldoen aan de technische eisen bepaald in artikel 3.2, d), van de Europese netwerkcode RfG, namelijk deze waarvoor de pompcentrale actief is in zijn twee werkingsmodi (pomp- en turbinewerking).

De afdelingen opgenomen in dit hoofdstuk beogen respectievelijk: 1° de bijkomende algemene technische eisen met betrekking tot de elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, B, C en D in het algemeen;2° de bijkomende technische eisen met betrekking tot de synchrone elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, B, C en D;3° de bijkomende technische eisen met betrekking tot power park modules van het type A, B, C en D. Afdeling 1. Algemene bijkomende technische eisen met betrekking tot de

elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, B, C en D beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8 Onderafdeling 1. Bijkomende technische eisen met betrekking tot beveiligingen

Art. 82.De bijkomende technische eisen inzake beveiliging bepaald in de artikelen 60 en 61 zijn ook van toepassing op alle elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, aangesloten op het transmissienet, ongeacht of deze van het type A, B, C of D is.

Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de frequentie

Art. 83.§ 1. Overeenkomstig artikel 13.1, a), i), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid, ongeacht of deze van het type A, B, C of D is, bedoeld in artikel 35, § 2, minstens synchroon met het net waarop ze is aangesloten kunnen werken in de volgende frequentiebereiken en gedurende de volgende tijdsduren: 1° gedurende minimaal 30 minuten indien de netfrequentie, gemeten in de regelzone, tussen 47,5 Hz (inbegrepen) en 48,5 Hz ligt;en 2° gedurende minimaal 30 minuten indien de netfrequentie, gemeten in de regelzone, tussen 48,5 Hz (inbegrepen) en 49 Hz ligt;en 3° zonder beperking in tijd als de netfrequentie, gemeten in de regelzone, tussen 49 Hz (inbegrepen) en 51 Hz (inbegrepen) ligt, en 4° gedurende minimaal 30 minuten indien de netfrequentie, gemeten in de regelzone, tussen 51 Hz (niet inbegrepen) en tot 51,5 Hz ligt. Bij toepassing van artikel 13.1, a), ii en iii, van de Europese netwerkcode RfG, ongeacht of de elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D op het transmissienet aangesloten is, moet deze synchroon met het transmissienet kunnen werken gedurende een periode die is vastgelegd in onderlinge overeenstemming tussen deze elektriciteitsproductie-eenheid en de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract indien de netfrequentie, gemeten in de regelzone, tussen 51,5 Hz en 52,5 Hz ligt.

Voor de elektriciteitsproductie-eenheden van het type A aangesloten op het transmissienet moet de eigenaar de duur van de technische werking meedelen aan de transmissienetbeheerder en deze ter beschikking stellen van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten vastgelegd in het aansluitingscontract. § 2. Bij toepassing van artikel 13.1, b), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid, ongeacht of deze van het type A, B, C of D is, bedoeld in artikel 35, § 2, bestand zijn tegen snelheden van frequentievariatie en aangesloten blijven op het net waarop ze is aangesloten, volgens de onderstaande profielen van onder- en overfrequentie: Profiel van onderfrequentie

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Profiel van overfrequentie

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld In voorkomend geval moet de regeling van de ontkoppelingsbeveiliging in verband met de snelheid van frequentievariatie voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, B, C of D aangesloten op het transmissienet hoger zijn dan 2 Hz per seconde, gemeten over een gemiddelde duur van 500 milliseconden. De ontkoppelingsbeveiliging mag niet in strijd zijn met de minimale eisen inzake werkingsduur die voor de verschillende frequentiebereiken zijn vastgelegd in paragraaf1. Deze drempel van 2 Hz per seconde kan verminderd worden in onderling overleg met de transmissienetbeheerder voor technische of veiligheidsredenen voor deze elektriciteitsproductie-eenheden. § 3. Bij toepassing van artikel 13.2, f), i, van de Europese netwerkcode RfG moet iedere elektriciteitsproductie-eenheid, ongeacht of deze van het type A, B, C of D is, bedoeld in artikel 35, § 2, zodra deze zijn minimumniveau van regeling heeft bereikt, de productie van actief vermogen op dat niveau kunnen handhaven. § 4. Bij toepassing van artikel 13.4 van de Europese netwerkcode RfG is het in geval van een frequentiedaling onder 49 Hz, wanneer dit technische beperkingen biedt om een constant vermogen te behouden, toegestaan door de transmissienetbeheerder, tijdens de aansluitingsprocedure, om het actief vermogen van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type A, B, C of D, bedoeld in artikel 35, § 2, te verminderen binnen de limieten van de periode met een overgangsregime (tussen t1 en t2) en een vastgestelde regime (tot en met t3) zoals hieronder gedefinieerd:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres

Réglage

Parameters

Regeling

Période de régime transitoire

Seuil de fréquence

49 Hz

Periode met een overgangs-regime

Frequentie-drempel

49 Hz

Limite

2 % / Hz

Limiet

2 % / Hz

t 1 (début)

? 2 s

t 1 (begin)

? 2 s

t 2 (fin)

30 s

t 2 (einde)

30 s

Période de régime établi

Seuil de fréquence

49.5 Hz

Periode met een vastgestelde regime

Frequentie-drempel

49.5 Hz

Limite

10 % / Hz

Limiet

10 % / Hz

t 3 (fin)

30 minutes

t 3 (einde)

30 minuten


Voor de power park modules, is de vermindering van het maximaal actief vermogen niet toegestaan boven 49 Hz. Echter, voor de waarden onder de drempel van 49 Hz, is een vermindering van het maximaal actief vermogen van 2 % per Hz toelaatbaar voor de transmissienetbeheerder (geldig tijdens de overgangsperiode (tussen t1 en t2) en de vastgestelde regime (tot t3)).

Bij toepassing van artikel 13.5 van de Europese netwerkcode RfG worden de omgevingsomstandigheden die van toepassing zijn op de toelaatbare vermindering van actief vermogen ten opzichte van het maximaal vermogen als volgt gedefinieerd: 1° hoogte: 400 tot 500 m;2° vochtigheid: 15 tot 20 g H2O/1 kg lucht;3° temperatuur: 0° C. § 5. Bij toepassing van artikel 13.6 van de Europese netwerkcode RfG kan de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type A aangesloten op het transmissienet, de kenmerken opleggen van de uitrusting waarmee de productie van actief vermogen van elke elektriciteitsproductie-eenheid op afstand kan worden geregeld op basis van signalen verstuurd door de transmissienetbeheerder. § 6. Bij toepassing van artikel 13.7 van de Europese netwerkcode RfG, moet de automatische koppeling van alle elektriciteitsproductie-eenheden van het type A bedoeld in artikel 35, § 2, aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° de frequentie moet tussen 49.9 Hz en 50.1 Hz blijven; en 2° het spanningsniveau ligt tussen 0.85 pu en 1.1 pu; en 3° de minimale vertraging vóór herinschakeling bedraagt zestig seconden. Na herinschakeling is de maximaal toegestane snelheid voor de toename van de actieve vermogen productie beperkt tot 20 % van Pmax per minuut. In geval van koppeling na een storing op de netten in de regelzone, is de toegelaten maximale snelheid voor de toename van de actieve vermogen productie beperkt tot 10 % van Pmax per minuut.

Elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type B of C die is aangesloten op het transmissienet is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de transmissienetbeheerder in zijn aansluitingscontract om automatisch te worden gekoppeld op het transmissienet.

Bovendien moet, in overeenstemming met artikel 14.4 van de Europese netwerkcode RfG, de herinschakeling op het net na een onverwachte ontkoppeling van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C en D bedoeld in artikel 35, § 2, aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° de frequentie moet tussen 49.9 Hz en 50.1 Hz blijven; en 2° het spanningsniveau ligt tussen 0.9 pu en 1.1 pu; en 3° de minimale vertraging vóór herinschakeling bedraagt zestig seconden. Na herinschakeling is de maximaal toegestane snelheid voor de toename van de actieve vermogen productie beperkt tot 10 % van Pmax per minuut.

De automatische herinschakeling na een onverwachte ontkoppeling is verboden voor elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D aangesloten op het transmissienet, tenzij met voorafgaande toestemming van de transmissienetbeheerder in zijn aansluitingscontract om zich automatisch te koppelen op het transmissienet. § 7. Bij toepassing van artikel 14.2, b), van de Europese netwerkcode RfG kan de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type B aangesloten op het transmissienet, een bijkomende uitrusting opleggen om op afstand de productie van actief vermogen van deze elektriciteitsproductie-eenheid te kunnen regelen en verminderen. § 8. Bij toepassing van artikel 15.2, a) en b), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt de transmissienetbeheerder voor elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet in zijn aansluitingscontract de minimale tijd gedurende dewelke de ingestelde instructie voor het actief vermogen van deze elektriciteitsproductie-eenheid moet worden bereikt en de eventuele toepasselijke tolerantiemarge voor de nieuwe instructie en de tijd om deze te bereiken.

De tolerantiemarge wordt bepaald volgens het onderstaande diagram:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Bij lokale handmatige werking moet de instructie binnen 15 minuten met een nauwkeurigheid van 10 % van de instructie van het actief vermogen worden bereikt. § 9. Bij toepassing van artikel 15.2., d), i van de Europese netwerkcode RfG bepaalt de transmissienetbeheerder voor elke elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het transmissienet, ongeacht of deze van het type C of D is, in zijn aansluitingscontract de parameters die moeten worden gerespecteerd in de modus van frequentiegevoeligheid (FSM-modus). De elektriciteitsproductie-eenheid moet in staat zijn een respons in actief vermogen te geven op de frequentievariaties waarbij op zijn minst rekening wordt gehouden met de volgende parameters: Parameters van de respons in actief vermogen op de frequentievariaties in FSM-modus (verklaringen voor het diagram)

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Vermogen van respons in actief vermogen op de frequentievariaties van de elektriciteitsproductie-eenheden in de FSM-modus, in geval van een dode band en geen ongevoeligheid.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Pref is het actief referentievermogen waaraan AP is gekoppeld. AP is de productievariatie van actief vermogen van de elektriciteitsproductie-eenheid. fn is de nominale frequentie (50 Hz) van het net en Af is de frequentievariatie Bij toepassing van artikel 15.2., d), ii tot v, van de Europese netwerkcode RfG wordt de capaciteit van de respons in actief vermogen op de frequentievariaties gedefinieerd volgens onderstaande waarden:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètre

Valeur

Parameter

Waarde

t1

2 secondes au maximum pour une unité de production d'électricité avec inertie (unité de production d'électricité synchrone) 500 millisecondes au maximum pour une unité de production d'électricité sans inertie (parc non synchrone de générateurs)

t1

maximaal 2 seconden voor een elektriciteitsproductie-eenheid met inertie (synchrone elektriciteitsproductie-eenheid) maximaal 500 milliseconden voor een elektriciteitsproductie-eenheid zonder inertie (Power Park Module)

t2

30 secondes (15 secondes pour 50 % de la variation de fréquence maximale)

t2

30 seconden (15 seconden voor 50 % van de maximale frequentievariatie)

Durée de fourniture en pleine puissance

Minimum 15 minutes

Duur van levering bij vol vermogen

Minimaal 15 minuten


§ 10. Bij toepassing van artikel 15.2, e), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt de transmissienetbeheerder de vereiste specificaties van elke elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het transmissienet, ongeacht of deze van het type C of D is, wat betreft het herstel van de frequentie, in zijn aansluitingscontract en in de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van balanceringsdiensten verbonden met de eenheid en de transmissienetbeheerder. De elektriciteitsproductie-eenheid moet in dit verband in staat zijn om de dienst voor herstel van de frequentie met automatische netactivering te leveren, op een automatische en voortdurende wijze op basis van een instructie, alsook om in realtime en voortdurend een bevestigingssignaal van zijn activering te verzenden. § 11. Bij toepassing van artikel 15.2, g), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het transmissienet, ongeacht of deze van het type C of D is, in staat zijn om de aanvullende signalen uit te zenden die werden vastgelegd in zijn aansluitingscontract en in de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van balanceringsdiensten verbonden met deze eenheid en de transmissienetbeheerder. § 12. Bij toepassing van artikel 15.6, e), van de Europese netwerkcode RfG, specificeert de transmissienetbeheerder de minimale en maximale limieten van het percentage van variatie van het actief vermogen, voor zowel de toenemende als de dalende productie van dit vermogen die nodig zijn voor een nieuwe elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet.

Onderafdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het algemeen beheer van het net, met inbegrip van de bepalingen voor operationele informatie-uitwisseling

Art. 84.§ 1. Bij toepassing van artikel 14.5, d), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het transmissienet van het type B, C of D, de volgende informatie in realtime kunnen uitwisselen met de transmissienetbeheerder: 1° de positie van de vermogensschakelaars op het aansluitingspunt of op een ander interactiepunt met het transmissienet dat werd overeengekomen met de transmissienetbeheerder;2° het actief en reactief vermogen op het aansluitingspunt of op een ander interactiepunt met het transmissienet dat werd overeengekomen met de transmissienetbeheerder, alsook het netto actief en reactief vermogen, in geval van een afname andere dan de hulpvoeding van de elektriciteitsproductie-eenheid. Als deze informatie niet beschikbaar is en als dit alternatief werd goedgekeurd in zijn aansluitingscontract tijdens de aansluitingsprocedure, deelt de transmissienetgebruiker het bruto actief en reactief vermogen mee.

De transmissienetbeheerder bepaalt in het aansluitingscontract de volledige lijst van gegevens die aan hem moeten worden meegedeeld, naast de gegevens voorzien hierboven, evenals de communicatieprotocollen en -infrastructuren. § 2. Bij toepassing van artikel 16.4 van de Europese netwerkcode RfG moet een elektriciteitsproductie-eenheid van het type D aangesloten op het transmissienet alleen beschikken over synchronisatietoestellen op het aansluitingspunt als zijn aansluitingscontract de voorwaarden en parameters ervan preciseert, na overeenstemming met de eigenaar van deze eenheid en in voorkomend geval de betreffende netbeheerder.

Onderafdeling 4. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de spanningsstabiliteit

Art. 85.§ 1. Bij toepassing van artikel 15.3 en 16.2, c), van de Europese netwerkcode RfG kan de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante netbeheerder, zo nodig eisen dat een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C aangesloten op het transmissienet beschikt over capaciteiten die een automatische ontkoppeling mogelijk maken, tijdens zijn aansluitingsprocedure. In dit geval stelt de transmissienetbeheerder, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, de modaliteiten en regelingen van de automatische ontkoppeling van deze elektriciteitsproductie-eenheid van het type C vast. Daartoe deelt de eigenaar van de elektriciteitsproductie-eenheid deze regelingen van de beveiligingen mee aan de transmissienetbeheerder om ze door deze laatste te laten valideren. § 2. Elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type A, B, C aangesloten op het transmissienet moet binnen de volgende spanningsbereiken aangesloten blijven op het transmissienet en op de lokale transmissienetten :

Plages de tension

Durée de fonctionnement

Spannings-bereiken

Werkingsduur

Niveaux de tension inférieur à 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spannings-niveaus lager dan 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.118 pu

Illimité

0.90 pu - 1.118 pu

Onbegrensd

1.118 pu - 1.15 pu

A convenir entre le gestionnaire de réseau compétent et le propriétaire de l'unité de production d'électricité, dans le contrat de raccordement

1.118 pu - 1.15 pu

Te bepalen tussen de relevante netbeheerder en de eigenaar van de elektriciteits-productie-eenheid, in het aansluitings-contract

Niveaux de tension supérieurs à 300 kV (pour un raccordement au réseau 380 kV, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spanningsniveaus hoger dan 300 kV (voor een aansluiting op het 380 kV net, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.05 pu

Illimité

0.90 pu - 1.05 pu

Onbegrensd

1.05pu - 1.10 pu

A convenir entre le gestionnaire de réseau compétent et le propriétaire de l'unité de production d'électricité, dans le contrat de raccordement

1.05 pu - 1.10 pu

Te bepalen tussen de relevante netbeheerder en de eigenaar van de elektriciteits-productie-eenheid, in het aansluitings-contract


Bij toepassing van artikel 16.2, a) en b), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type D aangesloten op het transmissienet of op de lokale transmissienetten binnen de volgende spanningsbereiken aangesloten blijven op het transmissienet en op de lokale transmissienetten:

Plages de tension

Durée de fonctionnement

Spannings-bereiken

Werkings-duur

Niveaux de tension inférieur à 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spanningsniveaus lager dan 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.118 pu

Illimité

0.90 pu - 1.118 pu

Onbegrensd

1.118 pu - 1.15 pu

20 minutes

1.118 pu - 1.15 pu

20 minuten

Niveaux de tension supérieurs à 300 kV (pour un raccordement au réseau 380 kV, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spanningsniveaus hoger dan 300 kV (voor een aanslui-ting op het 380 kV net, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.05 pu

Illimité

0.90 pu - 1.05 pu

Onbegrensd

1.05 pu - 1.10 pu

20 minutes

1.05 pu - 1.10 pu

20 minuten


Elke eigenaar van elektriciteitsproductie-eenheid of lokale elektriciteitsproductie-eenheid met een toegangspunt op het transmissienet van het type B, C of D, behalve de elektriciteitsproductie-eenheden binnen een CDS, informeert de transmissienetbeheerder tijdens de aansluitingsprocedure van deze elektriciteitsproductie-eenheid over de totale capaciteit aan reactief vermogen van deze elektriciteitsproductie-eenheid, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten bepaald in het aansluitingscontract, of de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermingsplan of herstelplan in boek 4 van deel 5.

Onderafdeling 5. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het herstel van het net

Art. 86.Bij toepassing van artikel 15.5, b) en c), van de Europese netwerkcode RfG moet elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, zich kunnen ontkoppelen van het net waarop de elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten en zich snel hersynchroniseren, overeenkomstig de beveiligingsstrategie die werd overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en de betreffende elektriciteitsproductie-eenheid, evenals, in voorkomend geval, met de netbeheerder van het net waarop deze elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten.

Een elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op de transmissienet waarvan de duur van de hersynchronisatie na zijn ontkoppeling meer dan 15 minuten bedraagt, moet zich kunnen ontkoppelen ongeacht op welk werkingspunt de elektriciteitsproductie-eenheid zich bevindt in het diagram van zijn P-Q-capaciteit. In dit geval mag de ontkoppelingsactie zich niet beperken tot de signalen van de regelingen van de beveiligingen. De beveiligingsstrategie wordt overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en de betreffende elektriciteitsproductie-eenheid.

Elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet moet na een ontkoppeling onafhankelijk kunnen functioneren, ondanks de afwezigheid van enige koppeling van haar hulpmiddelen op het net waarop deze elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten. De minimale werkingsduur wordt, in samenwerking met de transmissienetbeheerder, bepaald door de relevante netbeheerder waarbij deze elektriciteitsproductie-eenheid is aangesloten, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de technologie voor de primaire aandrijving.

Onderafdeling 6. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het algemeen beheer van het net

Art. 87.Bij toepassing van artikel 15.6, a), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, de detectiecriteria voor het verlies van hoekstabiliteit of het verlies van besturing van deze elektriciteitsproductie-eenheid en bijgevolg haar vermogen om zich in dit geval automatisch te ontkoppelen van het net waarop deze is aangesloten.

Bij toepassing van artikel 15.6, b), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, de kenmerken van de instrumentatie tijdens de aansluitingsprocedure, zo nodig in samenwerking met de relevante transmissienetbeheerder. Het aansluitingscontract herneemt in dit opzicht de kwaliteitsparameters voor de levering, de criteria voor de activering van het apparaat voor het registreren van storingen en vermogensschommelingen, de criteria voor de bemonsteringsfrequentie en de voorwaarden voor toegang tot de geregistreerde gegevens.

Bij toepassing van artikel 15.6, c), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, de simulatiemodellen die door de eigenaars van deze elektriciteitsproductie-eenheid moeten worden verstrekt, zo nodig in samenwerking met de relevante transmissienetbeheerder. Deze moeten het gedrag van de elektriciteitsproductie-eenheid in stationaire en dynamische toestand kunnen weergeven. Naargelang het geval vereist het aansluitingscontract ook een model dat de tijdelijke elektromagnetische fenomenen weergeeft. Het aansluitingscontract bepaalt de formaten van de simulatiemodellen, de in dit verband mee te delen documentatie en de parameters met betrekking tot het kortsluitvermogen.

Bij toepassing van artikel 15.6, d), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, de vereisten, overeengekomen met de eigenaar van de elektriciteitsproductie-eenheid en zo nodig in samenwerking met de relevante transmissienetbeheerder, met betrekking tot de installering van extra apparaten voor de werking of de veiligheid van het net.

Bij toepassing van artikel 15.6, f), van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D bedoeld in artikel 35, § 2, de vereisten voor de aardingsapparaten van het nulpunt aan de netzijde van de opvoertransformatoren, zo nodig in samenwerking met de relevante transmissienetbeheerder. Afdeling 2. Bijkomende technische eisen met betrekking tot synchrone

elektriciteitsproductie-eenheden van het type A, B, C en D beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8 Onderafdelig 1. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de frequentie

Art. 88.§ 1. Bij toepassing van artikel 13.2, a), c), d) en f), van de Europese netwerkcode RfG moet elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 35, § 2, die van het type A, B, C of D is, in beperkte regelmodus bij overfrequentie (LFSM-O-modus) in staat zijn om de levering van de respons in actief vermogen op de frequentievariaties te activeren volgens de onderstaande waarden. Zodra de frequentiedrempel is bereikt, moet de operationele modus op hetzelfde niveau worden voortgezet zonder verdere variatie (geen bijkomende vermindering voor een bijkomende verhoging van de frequentie).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètre

Réglage SPGM

Parameter

SPGM-regeling

Seuil de fréquence

50,2 Hz

Frequentie-drempel

50,2 Hz

Statisme

5 % (réglable entre 2 % et 12 %)

Statische toestand

5 % (regelbaar tussen 2 % en 12 %)

Puissance de référence Pref

Puissance maximale

Pref-referentie-vermogen

Maximaal vermogen

Temps de réaction

Par défaut aussi rapidement que techniquement possible (sans délai intentionnel), des dispositions spécifiques pourraient être applicables en accord avec le gestionnaire de réseau de transport.

Reactietijd

Als standaard zo snel als technisch mogelijk (zonder opzettelijke vertraging), in overleg met de transmissienetbeheerder kunnen specifieke bepalingen van toepassing zijn

Temps de réponse échelon

? 5 minutes pour une augmentation de puissance active de 20 % de Pmax.

Une réaction lente n'est pas d'application pour le cas d'une augmentation qui suit rapidement (en quelques secondes) une phase de diminution) ? 8 secondes pour une diminution de puissance active de 45 % de Pmax

Respons-tijd niveau

? 5 minuten voor een verhoging van het actief vermogen met 20 % van Pmax. Een trage reactie is niet van toepassing bij een toename die snel (binnen enkele seconden) volgt op een fase van vermindering ? 8 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 45 % van Pmax

Temps de réglage

? 6 minutes pour une augmentation de puissance active (Une réaction lente n'est pas d'application pour le cas d'une augmentation qui suit rapidement une phase de diminution) ? 30s pour une diminution de puissance active

Regelduur

? 6 minuten voor een verhoging van het actief vermogen (Een trage reactie is niet van toepassing bij een toename die snel volgt op een fase van vermindering) ? 30s voor een vermindering van actief vermogen


§ 2. Bij toepassing van artikel 15.2, c), i, van de Europese netwerkcode RfG moet elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, ongeacht of deze van het type C of D is bedoeld in artikel 35, § 2, in de beperkte regelmodus bij onderfrequentie (LFSM-U-modus) in staat zijn om de levering van de respons in actief vermogen op de variaties van onderfrequentie te activeren volgens de onderstaande waarden:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètre

Réglage SPGM

Parameter

SPGM-regeling

Seuil de fréquence

49.8 Hz

Frequentie-drempel

49.8 Hz

Statisme

5 % (réglable entre 2 % et 12 %)

Statische toestand

5 % (regelbaar tussen 2 % en 12 %)

Puissance de référence Pref

Puissance maximale

Pref-referentie-vermogen

Maximaal vermogen

Temps de réaction

Par défaut aussi rapidement que techniquement possible (sans délai intentionnel), des dispositions spécifiques pourraient être applicables en accord avec le gestionnaire de réseau de transport.

Reactietijd

Als standaard zo snel als technisch mogelijk (zonder opzettelijke vertraging), in overleg met de transmissienetbeheerder kunnen specifieke bepalingen van toepassing zijn

Temps de réponse échelon

? 5 minutes pour une augmentation de puissance active de 20 % de Pmax.

Une réaction lente n'est pas d'application pour le cas d'une augmentation qui suit rapidement (quelques secondes) une phase de diminution. ? 8 secondes pour une diminution de puissance active de 45 % de Pmax

Responstijd niveau

? 5 minuten voor een verhoging van het actief vermogen met 20 % van Pmax. Een trage reactie is niet van toepassing bij een toename die snel (binnen enkele seconden) volgt op een fase van vermindering ? 8 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 45 % van Pmax

Temps de réglage

? 6 minutes pour une augmentation de puissance active (Une réaction lente n'est pas d'application pour le cas d'une augmentation qui suit rapidement (quelques secondes) une phase de diminution) ? 30 secondes pour une diminution de puissance active

Regelduur

? 6 minuten voor een verhoging van het actief vermogen (Een trage reactie is niet van toepassing bij een toename die snel (binnen enkele seconden) volgt op een fase van vermindering) ? 30 seconden voor een vermindering van actief vermogen


Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de spanningsstabiliteit en de capaciteit van reactief vermogen

Art. 89.§ 1. Bij toepassing van de artikelen 17.2, a) en 18.2, c), van de Europese netwerkcode RfG is een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D aangesloten op het transmissienet in staat om het reactief vermogen te leveren/op te nemen volgens de volgende diagrammen:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Capaciteitscurve voor SPGM type B. Waar PD het maximale werkzaam vermogen is dat geproduceerd kan worden bij het maximale gevraagde blindvermogen (dus gelijk aan 0,95*Snom).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U/Uc-Q/PD profiel van type B SPGM in op de eisen op reactieve vermogen voor verschillend spanningsniveaus vanuit 1 pu.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Capaciteitscurve voor SPGM type C en D. Bij toepassing van artikel 18.2, c), van de Europese netwerkcode RfG moet iedere synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn voor een spanningsregeling op alle werkingspunten binnen de limieten die zijn vastgelegd in het P-Q zoals hieronder opgenomen.

Het niveau van de maximale spanning van 1.10 pu moet aanzien worden als 1.05 pu in het geval van aansluiting op een spanning die hoger is dan 300 kV (indien aangesloten op 380 kV-net, 1 pu = 400k V).

Als uitzondering op het principe bepaald in artikel 36, § 2, voor een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van type B aangesloten op het transmissienet, wordt deze technisch eis vastgelegd op de klemmen van de secundaire van de transformator indien deze bestaat, of aan de klemmen van de alternator van de elektriciteitsproductie-eenheid. § 2. Bij toepassing van artikel 17.2, b), van de Europese netwerkcode RfG moet elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type B aangesloten op het transmissienet, geschikt zijn voor een spanningsregeling die overeenkomt met de volgende bedieningswijzen, op basis van bediening op afstand: 1° de injectie/absorptie van reactief vermogen (Qfix) moet voortdurend worden gehandhaafd en dit binnen de P-Q en U-Q/Pmax capaciteiten vermeld in paragraaf 1;en 2° de spanning van de wisselstroomgenerator (U alt) moet voortdurend worden gehandhaafd en dit binnen de P-Q en U-Q/Pmax capaciteiten vermeld in paragraaf 1. De reactiesnelheid waarmee bewogen moet kunnen worden binnen de P-Q en U-Q/Pmax capaciteiten (vermeld in § 1) wordt bepaald in het aansluitingscontract van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, gedurende de aansluitingsprocedure.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U/Uc-Q/PD profiel van type B SPGM in op de eisen op reactieve vermogen voor verschillend spanningsniveaus vanuit 1 pu. § 3. Bij toepassing van de artikelen 19.2, a) en 21.3, d), van de Europese netwerkcode RfG, dient elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet voor de spanningsregeling op haar aansluitingspunt te voldoen aan de vereisten vastgelegd in het volgende diagram, met inachtneming van de principes bepaald in de artikelen 62 tot 69 :

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Principes van de controle van de spanning en het reactief vermogen.

Upcc geeft de spanning weer op het aansluitingspunt.

Bij toepassing van dit diagram wordt de proportionele versterkingsfactor vastgelegd door de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract, in overeenstemming met de eigenaar van de betrokken synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, zodat de relatieve gevoeligheidscoëfficiënt aeq begrepen is tussen 18 en 25, zoals uitgedrukt in de onderstaande formule:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waar de gebruikte coëfficiënten de betekenis hebben zoals in artikel 67.

Pnom wordt Pmax.

De waarden voor aeq kunnen worden getransformeerd en zijn volledig in lijn met waarden voor de spanningshelling binnen een interval van op zijn minst 2 tot 7 %, zoals vermeld in artikel 21.3, d), ii van de Europese netwerkcode RfG. § 4. Bij toepassing van artikel 18.2 van de Europese netwerkcode RfG moet iedere synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om voor haar spanningsregeling te voldoen aan de technische minimumeisen en de regelparameters voor spanningsstabiliteit op het aansluitingspunt, zoals bepaald in artikel 69.

De reactiesnelheid waarmee bewogen moet kunnen worden bewogen binnen de P-Q en U-Q/Pmax capaciteiten vermeld in paragraaf 1 zal worden bepaald in het aansluitingscontract van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, gedurende de aansluitingsprocedure. § 5. Bij toepassing van artikel 19.3 van de Europese netwerkcode RfG bepaalt het aansluitingscontract van elke elektriciteitsproductie-eenheid van het type D, in voorkomende geval, de technische capaciteiten van deze eenheden om bij te dragen aan het verlies van rotorhoekstabiliteit in storingssituatie. Deze capaciteiten worden bepaald door de transmissienetbeheerder, in samenwerking met de eigenaar van de betrokken elektriciteitsproductie-eenheid. § 6. Elke eigenaar van een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D met een toegangspunt op het transmissienet, met uitzondering van de synchrone elektriciteitsproductie-eenheden in de schoot van een CDS, informeert de transmissienetbeheerder tijdens de aansluitingsprocedure van deze elektriciteitsproductie-eenheid over diens totale capaciteit aan reactief vermogen, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten bepaald in het aansluitingscontract, het contract van de ondersteunende dienst dat werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk andere mogelijke overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermingsplan of herstelplan in boek 4 van deel 6.

Onderafdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de fault-ride-through-capaciteit

Art. 90.Overeenkomstig de artikelen 14.3, 15.1 en 16.3 van de Europese netwerkcode RfG moet elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type B tot D bedoeld in artikel 35, § 2, over het volledige werkgebied in synchrone modus met het net kunnen werken wanneer de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in percentage van nominale spanning op dit punt, tijdens een fault-ride-through binnen het bereik blijft zoals bepaald door de diagrammen infra.

Het spannings-tijd-profiel bepaalt de benedengrens van de spanningen tussen fasespanningen op het aansluitingspunt tijdens een fout, in functie van de tijd, voor, tijdens en na de fout.

Elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type B of C bedoeld in artikel 35, § 2, dient het volgende fault-ride-through-capaciteit diagram na te leven:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres tension [par unité (pu)]

Durée des paramètres (secondes)

Spanningsparameter [per eenheid (pu)]

Tijdsparameters (seconden)

Uret = 0.3

Tclear = 0.2

Uret = 0.3

Tclear = 0.2

Uclear = 0.7

Trec1 = Tclear

Uclear = 0.7

Trec1 = Tclear

Urec1 = 0.7

Trec2 = 0.7

Urec1 = 0.7

Trec2 = 0.7

Urec = 0.9

Trec3 = 1.5

Urec = 0.9

Trec3 = 1.5


Uret is de symmetrische of asymmetrische restspanning op het aansluitingspunt tijdens een storing; tclear is het moment waarop de storing is verholpen. Urec1, Urec2, trec1, trec2 en trec3 specificeren bepaalde punten van de ondergrenzen van de terugkeer van spanning na eliminatie van een storing.

Elke synchrone elektriciteitsproductie-eenheid van het type D bedoeld in artikel 35, § 2, en/of elke synchrone elektriciteitsproductie- eenheid van het type D die zich in de regelzone bevindt, dient volgende fault-ride-through-capaciteit diagram na te leven:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres tension [par unité (pu)]

Durée des paramètres (secondes)

Parameters spanning (per eenheid (pu))

Duur van parameters (seconden)

Uret = 0

Tclear = 0.2

Uret = 0

Tclear = 0.2

Uclear = 0.25

Trec1 = 0.45

Uclear = 0.25

Trec1 = 0.45

Urec1 = 0.5

Trec2 = 0.6

Urec1 = 0.5

Trec2 = 0.6

Urec = 0.9

Trec3 = 0.8

Urec = 0.9

Trec3 = 0.8


Uret is de restspanning op het aansluitingspunt tijdens een storing; tclear is het moment waarop de storing is verholpen. Urec1, Urec2, trec1, trec2 en trec3 specificeren bepaalde punten van de ondergrenzen van de terugkeer van spanning na eliminatie van een storing.

Overeenkomstig artikel 16.3, b), van de Europese netwerkcode RfG, wordt het geheel van voorwaarden voorafgaand en volgend op een fout, die in rekening gehouden dienen te worden voor de fault-ride-through-capaciteit, door de transmissienetbeheerder meegedeeld aan de eigenaar van een synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, op vraag van deze eenheid en tijdens de aansluitingsprocedure.

Onderafdeling 4. Bijkomende technische eisen met betrekking tot het robuustheid

Art. 91.Overeenkomstig artikel 17.3 van de Europese netwerkcode RfG moeten alle synchrone elektriciteitsproductie-eenheden van het type B tot D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om het herstel van het actief vermogen na een storing te verzekeren. De waarde van de amplitude en de hersteltijd van het actief vermogen worden tijdens de aansluitingsprocedure bepaald in het aansluitingscontract. Afdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking

tot nieuwe power park modules van het type A, B, C en D Onderafdeling 1. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de frequentie

Art. 92.§ 1. Overeenkomstig artikel 13.2, a), c), d) en f), van de Europese netwerkcode RfG moet elke power park module, van het type A, B, C of D zoals bedoeld in artikel 35, § 2, in de beperkte regelmodus bij overfrequentie (LFSM-O-modus) in staat zijn om de levering van de respons in actief vermogen op de frequentievariaties te activeren volgens onderstaande waarden. Zodra de drempel van minimale frequentie is bereikt, moet de operationele modus op hetzelfde niveau worden voortgezet zonder verdere variatie (geen bijkomende vermindering voor een bijkomende verhoging van de frequentie).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètre

Réglage PPM

Parameter

PPM-regeling

Seuil de fréquence

50.2 Hz

Frequentiedrempel

50.2 Hz

Statisme

5 % (réglable entre 2 % et 12 %)

Statische toestand

5 % (regelbaar tussen 2 % en 12 %)

Puissance de référence Pref

Par défaut, il s'agit de la production effective de puissance active au moment où est atteint le seuil LFSM-O; une référence égale à la puissance maximale peut être prescrite au cas par cas.

Pref-referentievermogen

Standaard gaat het om de effectieve productie van actief vermogen op het moment waarop de drempel van LFSM-O wordt bereikt; een referentie gelijk aan het maximaal vermogen kan per geval worden beschreven.

Temps de réaction

Par défaut aussi rapidement que techniquement possible (sans délai intentionnel), des dispositions spécifiques pourraient être applicables en accord avec le gestionnaire de réseau de transport.

Reactietijd

Als standaard zo snel als technisch mogelijk (zonder opzettelijke vertraging), in overleg met de transmissienet-beheerder kunnen specifieke bepalingen van toepassing zijn

Temps de réponse échelon

Pour la production d'électricité éolienne : ? 5 secondes pour une augmentation de puissance active de 20 % de Pmax. Une réaction plus lente pour un point opérationnel ? 50 % Pmax est acceptable tant que qu'elle est au-dessous de 5 secondes ? 2 secondes pour une diminution de puissance active de 50 % de Pmax Pour le reste : ?10 secondes pour une augmentation de puissance active de 50 % de Pmax ? 2 secondes pour une diminution de puissance active de 50 % de Pmax

Responstijd niveau

Voor de productie van elektriciteit uit windenergie: ? 5 seconden voor een verhoging van het actief vermogen met 20 % van Pmax. Een tragere reactie voor een operationeel punt ? 50 % Pmax is aanvaardbaar als deze minder dan 5 seconden bedraagt ? 2 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 50 % van Pmax Voor de rest: ? 10 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 50 % van Pmax ? 2 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 50 % van Pmax

Temps de réglage

? 30 secondes pour une augmentation de puissance active ? 20 secondes pour une diminution de puissance active

Regelduur

? 30 seconden voor een verhoging van actief vermogen ? 20 seconden voor een vermindering van actief vermogen


§ 2. Bij toepassing van artikel 15.2, c), i, van de Europese netwerkcode RfG moet elke power park module, van het type C of D, zoals bepaald in artikel 35, § 2, in de beperkte regelmodus bij onderfrequentie (LFSM-U-modus) in staat zijn om de levering van de respons in actief vermogen op de variaties van onderfrequentie (geen bijkomende vermindering voor een bijkomende verhoging van de frequentie) te activeren volgens de onderstaande waarden:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètre

Réglage PPM

Parameter

PPM-regeling

Seuil de fréquence

49.8 Hz

Frequentiedrempel

49.8 Hz

Statisme

5 % (réglable entre 2 % et 12 %)

Statische toestand

5 % (regelbaar tussen 2 % en 12 %)

Puissance de référence Pref

Par défaut, il s'agit de la production effective de puissance active au moment où est atteint le seuil LFSM-U ; une référence égale à la puissance maximale peut être prescrite au cas par cas

Pref-referentievermogen

Standaard gaat het om de effectieve productie van actief vermogen op het moment waarop de drempel van LFSM-U wordt bereikt; een referentie gelijk aan het maximaal vermogen kan per geval worden beschreven.

Temps de réaction

Par défaut aussi rapidement que techniquement possible (sans délai intentionnel), des dispositions spécifiques pourraient être applicables en accord avec le gestionnaire de réseau de transport.

Reactietijd

Als standaard zo snel als technisch mogelijk (zonder opzettelijke vertraging), in overleg met de transmissienet-beheerder kunnen specifieke bepalingen van toepassing zijn

Temps de réponse échelon

Pour la production d'électricité éolienne : ? 5 secondes pour une augmentation de puissance active de 20 % de Pmax. Une réaction plus lente pour un point opérationnel ? 50 % Pmax est acceptable tant que c'est au-dessous de 5 secondes ? 2 secondes pour une diminution de puissance active de 50 % de Pmax Pour le reste : ?10 secondes pour une augmentation de puissance active de 50 % de Pmax ? 2 secondes pour une diminution de puissance active de 50 % de Pmax

Responstijd niveau

Voor de productie van elektriciteit uit windenergie: ? 5 seconden voor een verhoging van het actief vermogen met 20 % van Pmax. Een tragere reactie voor een operationeel punt ? 50 % Pmax is aanvaardbaar als deze minder dan 5 seconden bedraagt ? 2 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 50 % van Pmax Voor de rest: ? 10 seconden voor een verhoging van het actief vermogen met 50 % van Pmax ? 2 seconden voor een vermindering van het actief vermogen met 50 % van Pmax

Temps de réglage

? 30 secondes pour une augmentation de puissance active ? 20 secondes pour une diminution de puissance active

Regelduur

? 30 seconden voor een verhoging van actief vermogen ? 20 seconden voor een vermindering van actief vermogen


§ 3. Als uitzondering op artikel 83, § 4, is het niet toegestaan dat een power park module, van het type A, B, C of D zoals bepaald in artikel 35, § 2, zijn actief vermogen vermindert volgens de korte en lange periodes in geval van een frequentiedaling onder 49 Hz. § 4. Bij toepassing van de artikelen 21.2 en 22 van de Europese netwerkcode RfG is de beschreven functionaliteit in dit artikel 21.2 niet vereist op power park modules van het type C en D. Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de spanningsstabiliteit en de capaciteit aan reactief vermogen

Art. 93.§ 1. Bij toepassing van artikel 21.3, d), van de Europese netwerkcode RfG moet een power park module aangesloten op het transmissienet in staat zijn om automatisch bij te dragen in reactief vermogen overeenkomstig de artikelen 62 tot 69, zowel in spannings-regelmodus of reactief vermogen-regelmodus of arbeidsfactor-regelmodus.

Bij toepassing van artikel 21.3, e), van de Europese netwerkcode RfG, bepaalt de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract van de betreffende power park module of in elke andere overeenkomst of overeenkomst gesloten met de transmissienetbeheerder, in toepassing van dit besluit, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, gedurende de aansluitingsprocedure, de prioriteit die moet worden gegeven aan de bijdrage in actief of reactief vermogen, zo nodig in samenwerking met de netbeheerder waarbij deze power park module is aangesloten. § 2. Bij toepassing van artikel 20.2, a), van de Europese netwerkcode RfG is een power park module van het type B aangesloten op het transmissienet in staat om reactief vermogen te leveren / te absorberen volgens de volgende diagrammen:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U/UC-Q/PD-profiel voor PPM van het type B: vereisten met betrekking tot het reactief vermogen voor verschillende spanningsniveaus vanaf 1 pu.

Bij toepassing van artikel 21.3, a) tot c), van de Europese netwerkcode RfG, moet een power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om reactief vermogen te leveren/op te nemen volgens het onderstaande diagram. Hij voldoet aan de vereisten met betrekking tot de spanningsstabiliteit op het aansluitingspunt volgens het volgende diagram, met inachtneming van de principes bepaald in de artikelen 62 tot 69:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Upcc duidt de spanning aan op niveau van het aansluitingspunt.

De proportionele versterkingsfactor wordt door de transmissienetbeheerder bepaald in het aansluitingscontract, in overeenstemming met de eigenaar van de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet, met toepassing van dit diagram, zodat de relatieve gevoeligheidscoëfficiënt aeq begrepen is tussen 18 en 25, zoals uitgedrukt in de onderstaande formule:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij de gebruikte coëfficiënten de betekenis hebben die in artikel 67 werd gegeven.

Pnom wordt Pmax.

De waarden voor aeq kunnen worden getransformeerd en zijn volledig in lijn met de waarden voor de spanningshelling binnen een interval van op zijn minst 2 tot 7 %, zoals vermeld in artikel 21.3, d), ii van de Europese netwerkcode RfG. De transmissienetbeheerder bepaalt de reactiesnelheid van de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet met betrekking tot het reactief vermogen van het park, onder zijn maximale vermogen.

Bovendien bepaalt de transmissienetbeheerder, zo nodig in samenwerking met de relevante netbeheerder, de volgende capaciteiten om ten minste al het reactief vermogen op het aansluitingspunt te produceren of op te nemen.

Voor elke waarde van het geproduceerde actieve vermogen tussen Pmin (0,2 p.u. van Pmax) en Pmax, moet de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet minstens in staat zijn elk reactief vermogen op het aansluitingspunt te produceren of op te nemen in een gebied dat begrensd is door de punten Q1, Q2, Q3 en Q4 (zie onderstaande figuur). Dit bereik heeft een verplichte omvang van minimaal 0,6 p.u. van Pmax, maar kan evolueren in een gebied tussen [-0,3 p.u. van Pmax, +0,35 p.u. van Pmax], met toestemming van de transmissienetbeheerder, afhankelijk van het aansluitingspunt, de grootte en de kenmerken van de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor elke spanning op het aansluitingspunt tussen 90 % en 110 % van de nominale spanning voor de spanningsbereiken onder 300 kV (of 90 % en 105 % voor een nominale spanning boven 300 kV - zie onderstaande figuur) moet de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om minstens binnen het hierboven genoemde reactief vermogensbereik (zie onderstaande figuur) bij te dragen aan de spanningsregeling.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U-Q/Pmax-profiel voor een PPM van type C (stippellijn voor nominale voltages boven 300 kV).

Voor waarden buiten het spanningsbereik van 90 % en 110 % van Unom voor de spanningsbereiken onder 300 kV (of 90 % en 105 % voor een nominale spanning boven 300 kV, indien aangesloten op het 380kV-net 1 pu = 400 kV), moet de power park module van het type C of D aangesloten op het transmissienet kunnen bijdragen aan de spanningsregeling tot het maximum van de technische capaciteiten van deze power park module.

Voor elke spanning op het aansluitingspunt tussen 90 % en 110 % van Unom voor spanningsbereiken onder 300 kV (of 90 % en 105 % voor nominale spanning boven 300 kV) en voor elke waarde van het geproduceerde actieve vermogen tussen P0 (gelijk aan 0,0263 p.u. van Pmax) en Pmin, wordt het minimumbereik van het werkpunt waarvoor het reactief vermogen wordt geregeld, gedefinieerd door de twee waarden van de vermogensfactor die bestaat uit de punten (Q1, 0.2*Pmax) en (Q2, 0.2*Pmax).

Voor een spanning op het aansluitingspunt tussen 90 % en 110 % van Unom voor spanningsniveaus onder 300 kV (of 90 % en 105 % voor spanningsniveaus boven 300 kV) en voor elke waarde van actief vermogen onder P0, is het mogelijk dat het actief vermogen niet gecontroleerd wordt, maar moeten de geïnjecteerd of geabsorbeerde waarden beperkt blijven tot het bereik Q = [-0.0329; +0.0329] p.u. van Pmax.

Indien bepaalde power park modules niet beschikbaar zijn, wegens storing of onderhoud, kan het reactief vermogen aangepast worden op basis van de actueel beschikbare capaciteit Pav in plaats van de capaciteit Pmax (1 pu zoals de bovenstaande figuur), zoals volgt berekend:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Waar: N het aantal geïnstalleerde eenheden in de power park module is avi de beschikbaarheidsfactor van de eenheid (0 of 1) is Pi de productiecapaciteit van eenheid i tijdens de storing of onderhoud is.

In afwijking van het principe bepaald in artikel 36, § 2, wordt deze technisch eis voor een power park module van het type B aangesloten op het transmissienet vastgelegd op de uitgang van de opvoertransformator of op de klemmen van de omvormer. § 3. Bij toepassing van artikel 20.2, b) en c), van de Europese netwerkcode RfG moet een power park module van het type B, C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om, in geval van symmetrische en asymmetrische storingen, snel een extra reactieve foutstroom te injecteren op het aansluitingspunt en tot het maximum van zijn capaciteit.

De kenmerken van deze injectie worden weergegeven in het volgende diagram:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het geheel van parameters van deze capaciteit wordt door de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract bepaald tijdens de aansluitingsprocedure. Deze parameters hebben betrekking op de normale werkingsbreedte, de duur en de dode band van de activering, alsook de termijn voor deze activering.

Bovendien moet de power park module bijdragen tot de foutstroom voor een positieve, negatieve of neutrale stroom om de asymmetrische storing met zekerheid te detecteren. De bijdrage tot de kortsluitstroom wordt in het aansluitingscontract tijdens de aansluitingsprocedure bepaald door de transmissienetbeheerder. § 4. Elke eigenaar van een power park module van het type B, C of D met een toegangspunt op het transmissienet, met uitzondering van de power park module binnen een CDS, informeert de transmissienetbeheerder tijdens de aansluitingsprocedure van deze eenheid over de totale capaciteit aan reactief vermogen van deze power park module, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten bepaald in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermingsplan of herstelplan bedoeld in boek 4 van deel 6.

Onderafdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de fault-ride-through-capaciteit

Art. 94.§ 1. Overeenkomstig artikel 14.3 en 20.1 van de Europese netwerkcode RfG moet elke power park module bedoeld in artikel 35, § 2, over zijn volledige werkgebied in synchrone modus met het transmissienet kunnen werken wanneer de spanning op het aansluitingspunt, uitgedrukt in percentage van nominale spanning op dit punt, tijdens een fault-ride-through, binnen het bereik bepaald door de diagrammen hierna blijft. § 2. Elke power park module van het type B of C bedoeld in artikel 35, § 2, moet het volgende fault-ride-through-capaciteit diagram na te leven:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres tension [par unité (pu)]

Durée des paramètres (secondes)

Parameters spanning [per eenheid (p.u.)]

Duur van parameters (seconden)

Uret = Uclear = Uret1 = 0.15

tclear = trec1 = trec2 = 0.2

Uret = Uclear = Uret1 = 0.15

tclear = trec1 = trec2 = 0.2

Urec2 = 0.85

trec3 = 1.5

Urec2 = 0.85

trec3 = 1.5


Uret is de symmetrische of asymmetrische restspanning op het aansluitingspunt tijdens een storing; tclear is het moment waarop de storing is verholpen. Urec1, Urec2, trec1, trec2 en trec3 specificeren bepaalde punten van de ondergrenzen van de terugkeer van spanning na eliminatie van een storing. § 3. Elke power park module van het type D bedoeld in artikel 35, § 2, moet volgend fault-ride-through-capaciteit diagram naleven:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres tension [par unité (pu)]

Durée des paramètres (secondes)

Parameters spanning [per eenheid (p.u.)]

Duur van parameters (seconden)

Uret = Uclear = Uret1 = 0.0

tclear = trec1 = trec2 = 0.2

Uret = Uclear = Uret1 = 0,0

Tclear = Trec1 = Trec2 = 0,2

Urec2 = 0.85

trec3 = 1.5

Urec2 = 0,85

Trec3 = 1,5


Uret is de restspanning op het aansluitingspunt tijdens een storing; tclear is het moment waarop de storing is verholpen. Urec1, Urec2, trec1, trec2 en trec3 specificeren bepaalde punten van de ondergrenzen van de terugkeer van spanning na eliminatie van een storing.

Onderafdeling 4. Bijkomende technische eisen met betrekking tot de robuustheid

Art. 95.Overeenkomstig artikel 20.3 van de Europese netwerkcode RfG moeten alle power park modules van het type B tot D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om het herstel van het actief vermogen na een storing te verzekeren. De waarde van de amplitude en de hersteltijd van het actief vermogen worden tijdens de aansluitingsprocedure bepaald in het aansluitingscontract. HOOFDSTUK 4. Technische eisen voor de aansluiting van nieuwe asynchrone opslagparkfaciliteiten

Art. 96.Dit hoofdstuk legt het geheel van technische eisen vast die van toepassing zijn op alle nieuwe asynchrone opslagparkfaciliteiten waarvan de drempels zijn vastgelegd in artikel 35, § 4, en waarvan de nieuwe aard is vastgelegd in artikel 71, § 1.

De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG en de aanvullende technische eisen zoals bepaald in de afdelingen 1 en 3, zijn ook van toepassing op de asynchrone opslagparkfaciliteiten, met uitzondering van de specifieke technische eisen die worden bepaald in dit hoofdstuk.

Bij wijze van uitzondering op het eerste lid worden de nieuwe pompcentrales onderworpen aan alle technische eisen opgenomen in hoofdstuk 3, alsook voorzien in artikel 80. Afdeling 1. Technische eisen met betrekking tot de frequentie

voor de aansluiting van asynchrone opslagparken

Art. 97.§ 1. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de werking met het net in synchrone modus in specifieke frequentiebereiken en tijdsduren, zoals bepaald in artikel 13.1 van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 2, zijn van toepassing op alle asynchrone opslagparken van het type A tot D bedoeld in artikel 35, § 4, en/of elk asynchroon opslagpark van het type A tot D van de regelzone.

De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot het vermogen om bestand te zijn tegen snelheden van frequentievariatie en om aangesloten te blijven op het net waarop de power park module is aangesloten, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 2, zijn van toepassing op alle asynchrone opslagparken van het type A tot D bedoeld in artikel 35, § 4. § 2. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de beperkte regelmodus bij overfrequentie (LFSM-O-modus) en onderfrequentie (LFSM-U-modus), zoals bepaald in de artikelen 13.2 en 15.2 van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op alle asynchrone opslagparken van het type A tot D bedoeld in artikel 35, § 4.

Bovendien moeten de asynchrone opslagparken in geval van grote frequentievariaties bij voorrang bijdragen tot de frequentiestabiliteit door de injectie of absorptie van actief vermogen te verhogen of te verminderen volgens de figuur en parameters hierna:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Paramètres

Valeurs par défaut

Parameters

Standaardwaarden

f1

49.8 Hz

f1

49.8 Hz

f2

50.2 Hz

f2

50.2 Hz

s1

1 % sélectionnable dans une plage entre 1 % and 12 %

s1

1 % te selecteren binnen een bereik van 1 % en 12 %

s2

5 % sélectionnable dans une plage entre 1 % et 12 %

s2

5 % te selecteren binnen een bereik van 1 % en 12 %

Temps de réglage

Aussi rapidement que possible et pas plus que 15 secondes

Regelduur

Zo snel mogelijk en niet langer dan 15 seconden

Temps de réaction

Par défaut aussi rapidement que techniquement possible (sans délai intentionnel), des dispositions spécifiques pourraient être applicables en accord avec le gestionnaire de réseau de transport

Reactietijd

Als standaard zo snel als technisch (zonder opzettelijke vertraging), specifieke bepalingen kunnen van toepassing zijn in overleg met de transmissienetbeheerder


Overeenkomstig artikel 15.3, b), van de Europese netwerkcode E&R, moeten de asynchrone opslagparken zich automatisch ontkoppelen van het transmissienet wanneer ze niet kunnen overschakelen naar de ontladingsmodus vóór de activering van het automatisch schema van ontkoppeling van belasting in geval van lage frequentie. De ontkoppeling kan alleen systematisch worden opgelegd en wordt aanvaard in het geval dat de ontladingsmodus niet kan worden bereikt vóór de frequentiedrempel van 49 Hz.

In dit verband kunnen de eigenaars van asynchrone opslagparken in hun aansluitingscontract met de transmissienetbeheerder minimale en/of maximale limieten bepalen van hun belastingstoestand wanneer gerechtvaardigde redenen van veiligheid of technische noodzaak dit vereisen. § 3. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de toelaatbare vermindering van actief vermogen bij een frequentieval, zoals bepaald in artikel 13.4 van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 4, zijn op geen enkele asynchroon opslagpark bedoeld in artikel 35, § 4, van toepassing. § 4. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de interface voor het stoppen van de injectie van actief vermogen, zoals bepaald in artikel 13.6 van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type A aangesloten op het transmissienet. Bovendien, moet ieder asynchroon opslagpark van type A aangesloten op het transmissienet in staat zijn om zijn productie of opname van actief vermogen tot nul te herleiden na een instructie door een logische interface binnen een tijdspanne van 5 seconden.

De transmissienetbeheerder kan in hun aansluitingscontract de kenmerken opleggen van de uitrusting waarmee de stilstand van de productie of absorptie op afstand kan worden geregeld op basis van de volgende signalen die worden verstuurd door de transmissienetbeheerder:

Signal#

Demande de cesser l'absorption ou l'injection de puissance active

Binaire 1: Demande active 0: Fin de la demande

Signal#

Verzoek tot stoppen absorptie of injectie van actief vermogen

Binair 1: Verzoek actief 0: Einde van verzoek


§ 5. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de automatische koppeling, zoals bepaald in artikel 13.7 van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type A, B en C. De automatische koppeling van elk asynchroon opslagpark van het type A tot C bedoeld in artikel 35, § 4, moet voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de frequentie moet tussen 49.9 en 50.1 Hz blijven; en 2° het spanningsniveau ligt tussen 0.85 p.u en 1.1 p.u van de nominale spanning; en 3° de minimale vertraging vóór herinschakeling bedraagt zestig seconden. Na de netkoppeling moet het asynchroon opslagpark in staat zijn om de maximaal toelaatbare snelheid van stijging van het actief vermogen productie tot 20 % van Pmax per minuut te beperken en dit zowel in de modus van belasting als van ontlading. Ingeval van een netkoppeling na een storing op het transmissienet kan de maximale toelaatbare snelheid voor een stijging van het actief vermogen beperkt worden tot 10 % van de Pmax per minuut en dit zowel in de modus van belasting als van ontlading.

Elke synchrone opslagfaciliteit van het type B of C of D die is aangesloten op het transmissienet is onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de transmissienetbeheerder in zijn aansluitingscontract om zich automatisch te koppelen aan het transmissienet.

Bovendien zijn de algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de herinschakeling op het net na een onverwachte ontkoppeling, zoals bepaald in artikel 14.4 van de Europese netwerkcode RfG, van toepassing op asynchrone opslagparken van het type B, C en D bedoeld in artikel 35, § 4.

In dit opzicht moet de automatische herinschakeling van alle asynchrone opslagparken van het type B, C en D bedoeld in artikel 35, § 4, voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de frequentie moet tussen 49.9 en 50.1 Hz blijven; en 2° het spanningsniveau ligt tussen 0.9 p.u en 1.1 p.u van de nominale spanning; en 3° de minimale vertraging vóór herinschakeling bedraagt zestig seconden. Na de heraansluiting moet het asynchroon opslagpark de maximaal toelaatbare snelheid van verhoging van het actief vermogen productie tot 10 % van Pmax per minuut beperken en dit zowel in de modus van belasting als van ontlading.

De automatische herinschakeling na een onverwachte ontkoppeling is verboden voor alle asynchrone opslagparken van het type B, C of D aangesloten op het transmissienet, tenzij met voorafgaande toestemming van de transmissienetbeheerder in zijn aansluitingscontract om zich automatisch te koppelen aan het transmissienet. § 6. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot het variatiepercentage van actief vermogen, zoals bepaald in artikel 15.6, e), van de Europese netwerkcode RfG zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type A, B, C en D aangesloten op het transmissienet. De transmissienetbeheerder kan, voor deze asynchrone opslagparken van het type A, B, C en D aangesloten op het transmissienet, de maximale limieten van variatiepercentage van het actief vermogen specificeren, zowel in de modus van belasting als van ontlading, uitgedrukt in punten van percentage van Pmax per seconde. § 7. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de bediening op afstand van de vermindering van actief vermogen, zoals bepaald in artikel 14.2 van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type B aangesloten op het transmissienet.

Elk asynchroon opslagpark van het type B aangesloten op het transmissienet moet in staat zijn om de instructie van injectie of absorptie van het actief vermogen in een maximale tijd van 1 minuut en met een nauwkeurigheid van 5 % van de instructie van het actief vermogen te bereiken na ontvangst van het externe signaal dat deze instructie meedeelt aan het asynchroon opslagpark.

De transmissienetbeheerder kan in het aansluitingscontract de kenmerken opleggen van de uitrusting waarmee de vermindering van injectie of absorptie van het actief vermogen op afstand kan worden geregeld op basis van de volgende signalen die worden verstuurd door de transmissienetbeheerder:

Signal#

Autorisation de reconnexion

Binaire 0: Pas de reconnexion 1: autorisation de reconnexion

Signaal#

Toestemming voor herinschakeling

Binary 0: Geen herinschakeling 1: Toestemming

Signal#

Demande de réduire l'absorption ou l'injection de puissance active

Binaire 1: Demande Active 0: Fin de Demande

Signaal#

Verzoek tot reductie van absorptie of injectie van actief vermogen

Binair 1: Verzoek actief 0: Einde van verzoek

Signal#

Point de consigne de puissance active exprimé en MW

Valeur Absorption / Injection

Signaal#

Instelpunt voor actief vermogen in MW

Waarde Opladen / ontladen


§ 8. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de automatische aansluiting, zoals bepaald in artikel 14.5 van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83 en met betrekking tot de automatische aansluiting, zijn van toepassing op asynchrone opslagpark van het type B, C en D aangesloten op het transmissienet.

Bovendien moeten de asynchrone opslagparken van het type B, C en D aangesloten op het transmissienet de volgende gegevens meedelen aan de transmissienetbeheerder: 1° de structurele gegevens vermeld in de de onderstaande tabel:

EG

Capacité Energie Brute

[MWh]

EG

Bruto Energie Capaciteit

[MWh]

Enet

Capacité Energie Nette

[MWh]

Enet

Netto Energie Capaciteit

[MWh]

Pmax

Puissance maximale

[MW]

Pmax

Maximaal actief vermogen

[MW]

SOCmin

Etat de charge minimum

[ %]

SOCmin

Minimum ladingsniveau

[ %]

SOCmax

Etat de charge maximum

[ %]

SOCmax

Maximum ladingsniveau

[ %]

Rch

Taux de charge maximum

[MW/min]

Rch

Maximale opladings-snelheid

[MW/min]

Rdis

Taux de décharge maximum

[MW/min]

Rdis

Maximale ontladings-snelheid

[MW/min]


2° de gegevens in realtime, als technisch beschikbaar, vermeld in de onderstaande tabel:

SOC

Etat de charge

[ %]

SOC

ladingsniveau

[ %]


§ 9.De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de capaciteit van regeling en het regelbereik van het actief vermogen, zoals bepaald in artikel 15.2., a), van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet.

De asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet moeten hun actief vermogen productie in de modus van belasting en ontlading bereiken overeenkomstig de instructie van de transmissienetbeheerder binnen een maximale tijd van 1 minuut (Ts) en met een nauwkeurigheid van 5 % in vergelijking met de tolerantiemarge ten opzichte van de instructie.

De tolerantiemarge wordt bepaald volgens het onderstaande diagram:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 10. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de modus van frequentiegevoeligheid (FSM-modus), zoals bepaald in artikel 15.2., d) van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 9, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet, rekening houdend met de eventuele specifieke kenmerken van de reservoirs met beperkte energie gedefinieerd in de Europese richtsnoeren SOGL en, in voorkomend geval, in de overeenkomst van ondersteunende diensten FCR dat werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder. § 11. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot het herstel van de frequentie, zoals bepaald in artikel 15.2., e) van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 10, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet, rekening houdend met de elementen bepaald in de overeenkomst van ondersteunende diensten FRR die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder. § 12. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de opvolging in realtime van de FSM-modus, zoals bepaald in artikel 15.2., g) van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 83, § 10, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet, rekening houdend met de elementen bepaald in de overeenkomst van ondersteunende diensten FCR en FRR dat werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder. Afdeling 2. Technische eisen met betrekking tot de robuustheid en de

fault-ride-through-capaciteit voor de aansluiting van asynchrone opslagparken

Art. 98.De transmissienetbeheerder legt de asynchrone opslagparken van het type B en C aangesloten op het transmissienet in hun aansluitingscontract de technische eisen op met betrekking tot de robuustheid, in het bijzonder voor de fault-ride-through-capaciteit, in de modus van belasting en van ontlading, zoals deze bepaald in artikel 20.3 van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 95.

De asynchrone opslagparken van het type D aangesloten op het transmissienet moeten bovendien de algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de fault-ride-through-capaciteit in geval van symmetrische of asymmetrische storingen naleven, zoals bepaald in artikel 22 van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 94, in de modus van belasting en van ontlading.

Indien deze faciliteit beschikt over fault-ride-through-capaciteiten, deelt de eigenaar van de faciliteit de regelingen van de beveiligingen van zijn faciliteit mee aan de transmissienetbeheerder om ze door die laatste te laten valideren. Afdeling 3. Technische eisen met betrekking tot de

spanningsstabiliteit en de capaciteit aan reactief vermogen van asynchrone opslagparken.

Art. 99.§ 1. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de spanningsstabiliteit en de capaciteit aan reactief vermogen, zoals bepaald in de artikelen 20.2, a) en 21.3, a) tot c) van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken respectievelijk voor type B en voor types C en D aangesloten op het transmissienet, in de modus van belasting en van ontlading.

In afwijking van artikel 36, § 2, worden de vereisten met betrekking tot het leverings- en/of absorptievermogen van het reactief vermogen en van toepassing op asynchrone opslagparken van het type B aangesloten op het transmissienet, overeenkomstig artikel 20.2, a) van de Europese netwerkcode RfG, beoordeeld vanaf de secundaire zijde van de transformator van het asynchroon opslagpark of aan de terminal van hun convertor bij afwezigheid van een opvoertransformator.

De capaciteiten aan reactief vermogen bepaald door het profiel Q-P worden weergegeven door de volgende diagrammen voor de modus van belasting en van ontlading:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U-Q/PD-profiel voor SPM van het type B: vereisten met betrekking tot het reactief vermogen voor verschillende spanningsniveaus.

De vereisten met betrekking tot de capaciteit aan reactief vermogen, bepaald in artikel 21.3, a) tot c), van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet. Ze worden voor de modus van belasting en van ontlading weergegeven door het volgende diagram:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld U-Q/PD-profiel voor SPM van het type C & D: vereisten met betrekking tot het reactief vermogen voor verschillende spanningsniveaus (gestippeld voor nominale spanningen boven 300 kV).

De vereisten met betrekking tot de capaciteit aan reactief vermogen, bepaald in artikel 21.3, d) tot e), van de Europese netwerkcode RfG, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet.

Bij toepassing van artikel 21.3, d), van de Europese netwerkcode RfG, moeten asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om automatisch reactief vermogen te leveren overeenkomstig de artikelen 62 tot 69, zowel in spannings-regelmodus of reactief vermogen-regelmodus of arbeidsfactor-regelmodus, en dit zowel in de modus van belasting en van ontlading.

Bij toepassing van artikel 21.3, a) tot c), van de Europese netwerkcode RfG, moet een asynchroon opslagpark van het type C of D aangesloten op het transmissienet in staat zijn om reactief vermogen te leveren/op te nemen volgens het onderstaande diagram. Hij voldoet aan de vereisten met betrekking tot de spanningsstabiliteit op het aansluitingspunt volgens het volgende diagram, met inachtneming van de principes bepaald in de artikelen 62 tot 69:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Upcc duidt de spanning aan op niveau van het aansluitingspunt.

De proportionele versterkingsfactor wordt door de transmissienetbeheerder bepaald in het aansluitingscontract, in overeenstemming met de eigenaar van het asynchroon opslagpark van het type C of D aangesloten op het transmissienet, met toepassing van dit diagram, zodat de relatieve gevoeligheidscoëfficiënt aeq begrepen is tussen 18 en 25, zoals uitgedrukt in de onderstaande formule:

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld waarbij de gebruikte coëfficiënten de betekenis hebben die in artikel 67 werd gegeven.

Pnom wordt Pmax.

De waarden voor aeq kunnen worden getransformeerd en zijn volledig in lijn met de waarden voor de spanningshelling binnen een interval van op zijn minst 2 tot 7 %, zoals vermeld in artikel 21.3, d), ii van de Europese netwerkcode RfG. Bij toepassing van artikel 21.3, e), van de Europese netwerkcode RfG, bepaalt de transmissienetbeheerder in het aansluitovereenkomst van het betrokken asynchroon opslagpark of elke andere overeenkomst of overeenkomst gesloten met de transmissienetbeheerder in toepassing van dit besluit, in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder, gedurende de aansluitingsprocedure, de prioriteit die moet worden gegeven aan de bijdrage in actief of reactief vermogen, zo nodig in samenwerking met de netbeheerder waarbij deze faciliteit is aangesloten, en dit zowel in de modus van belasting en van ontlading. § 2. De transmissienetbeheerder kan naargelang de technische mogelijkheden van de asynchrone opslagparken van het type B, C en D aangesloten op het transmissienet, in hun aansluitingscontract technische eisen opleggen met betrekking tot de activering van injectie of snelle absorptie van foutstroom in de modus van belasting en van ontlading, zoals deze bepaald in artikel 20.2, b) en c), van de Europese netwerkcode RfG, alsook de aanvullende technische eisen vastgelegd in artikel 93, § 3, en dit zowel in de modus van belasting en van ontlading.

De transmissienetbeheerder kan, in functie van de technische capaciteiten van de asynchrone opslagparken van het type B, C en D aangesloten op het transmissienet algemene technische eisen opleggen om het herstel van het actief vermogen na een storing zoals bedoeld in artikel 20.3, a) en b), van de Europese netwerkcode RfG te verzekeren.

De waarde van de amplitude en de hersteltijd van het actief vermogen worden tijdens de aansluitingsprocedure bepaald in het aansluitingscontract. § 3. De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot de spanningsstabiliteit en in het bijzonder het vermogen om automatisch te ontkoppelen wanneer de spanning specifieke drempels bereikt, zoals bepaald in artikel 15.3 en 16.2, c) van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 85, §§ 1 en 2, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D aangesloten op het transmissienet. § 4. Elk asynchroon opslagpark van het type A, B, C aangesloten op het transmissienet of op de lokale transmissienetten moet binnen de volgende spanningsbereiken aangesloten blijven op het transmissienet en op de lokale transmissienetten:

Plages de tension

Durée de fonctionnement

Span-ningsbe-reiken

Werkingsduur

Niveaux de tension inférieur à 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Span-ningsni-veaus lager dan 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.118 pu

Illimité

0.90 pu - 1.118 pu

Onbegrensd

1.118 pu - 1.15 pu

A convenir entre le gestionnaire de réseau compétent et le propriétaire de l'unité de production d'électricité, dans le contrat de raccordement

1.118 pu - 1.15 pu

Te bepalen tussen de relevante netbeheerder en de eigenaar van de elektriciteits-productie- eenheid, in het aansluitings-contract

Niveaux de tension supérieurs à 300 kV (pour un raccordement au réseau 380 kV, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Span-ningsni-veaus hoger dan 300 kV (voor een aanslui-ting op het 380 kV net, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.05 pu

Illimité

0.90 pu - 1.05 pu

Onbegrensd

1.05 pu - 1.10 pu

A convenir entre le gestionnaire de réseau compétent et le propriétaire de l'unité de production d'électricité, dans le contrat de raccordement

1.05 pu - 1.10 pu

Te bepalen tussen de relevante netbeheerder en de eigenaar van de elektriciteits-productie- eenheid, in het aansluitings-contract


Bij toepassing van artikel 16.2, a), en b), van de Europese netwerkcode RfG moet elk asynchroon opslagpark van het type D aangesloten op het transmissienet of op de lokale transmissienetten binnen de volgende spanningsbereiken aangesloten blijven op het transmissienet en op de lokale transmissienetten:

Plages de tension

Durée de fonctionnement

Spannings-bereiken

Werkings-duur

Niveaux de tension inférieur à 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spannings-niveaus lager dan 300 kV

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.118 pu

Illimité

0.90 pu - 1.118 pu

Onbegrensd

1.118 pu - 1.15 pu

20 minutes

1.118 pu - 1.15 pu

20 minuten

Niveaux de tension supérieurs à 300 kV (pour un raccordement au réseau 380 kV, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minutes

Spannings-niveaus hoger dan 300 kV (voor een aansluiting op het 380 kV net, 1 pu = 400 kV)

0.85 pu - 0.90 pu

60 minuten

0.90 pu - 1.05 pu

Illimité

0.90 pu - 1.05 pu

Onbegrensd

1.05 pu - 1.10 pu

20 minutes

1.05 pu - 1.10 pu

20 minuten


§ 5. Elke eigenaar van een asynchroon opslagpark van het type B, C en D met een toegangspunt op het transmissienet, met uitzondering van het asynchroon opslagpark binnen een CDS, informeert de transmissienetbeheerder tijdens de aansluitingsprocedure van dit asynchroon opslagpark over de totale capaciteit aan reactief vermogen van deze faciliteit, alsook voor het asynchroon opslagpark van het type B, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de netbeheerder volgens de modaliteiten bepaald in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van implementatie van het systeembeschermingsplan of herstelplan bedoeld in boek 4 van deel 6. Afdeling 4. Technische eisen met betrekking tot het herstel

van het net voor de aansluiting van asynchrone opslagparken

Art. 100.De algemene technische eisen van de Europese netwerkcode RfG met betrekking tot het herstel van het net, zoals bepaald in artikel 15.5, b) en c) van de Europese netwerkcode RfG, alsook de bijkomende technische eisen bepaald in artikel 86, zijn van toepassing op asynchrone opslagparken van het type C en D, in de modus van belasting en van ontlading. HOOFDSTUK 5. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van nieuwe HVDC-systemen en nieuwe op gelijkstroom aangesloten power park modules

Art. 101.§ 1. Dit hoofdstuk stelt bijkomende technische eisen vast, ten opzichte van de algemene technische eisen van de Europese netwerkcode HVDC, voor de aansluiting van nieuwe HVDC-systemen en nieuwe op gelijkstroom aangesloten power park modules en nieuwe remote-end HVDC-convertorstations.

Bij toepassing van artikel 169, § 2, 16°, worden alle specifieke eisen en voorwaarden die de transmissienetbeheerder nader moet of kan vaststellen voor een nieuw welbepaald HVDC-systeem, een nieuwe welbepaalde op gelijkstroom aangesloten power park module of een nieuw welbepaald remote-end HVDC-convertorstation of die moeten worden overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en diezelfde transmissienetgebruiker, bij toepassing van de Europese netwerkcode HVDC, opgenomen in het aansluitingscontract, ongeacht of een verwijzing naar die specifieke eisen en voorwaarden al dan niet is opgenomen in dit hoofdstuk. § 2. Overeenkomstig artikel 38 van de Europese netwerkcode HVDC zijn de technische eisen betreffende de offshore power park modules krachtens de artikelen 13 tot 22 van de Europese netwerkcode RfG evenals hun implementatie in dit besluit ook toepasselijk op de op gelijkstroom aangesloten power park modules. De rangschikking in categorieën zoals vastgesteld in artikel 5 van de Europese netwerkcode RfG en in artikel 35, § 2, is ook toepasselijk op de op gelijkstroom aangesloten power park modules. § 3. Overeenkomstig artikel 46 van de Europese netwerkcode HVDC zijn de technische eisen zoals bedoeld in de artikelen 11 tot 39 van de Europese netwerkcode HVDC toepasselijk op de remote-end HVDC-convertorstations, rekening gehouden met de specifieke eisen zoals bedoeld in de artikelen 47 tot 50 van de Europese netwerkcode HVDC. Afdeling 1. Bijkomende technische eisen betreffende de regeling

van het actief vermogen en het behoud van de frequentie Onderafdeling 1. Bijkomende technische eisen betreffende de regeling van het actief vermogen en het behoud van de frequentie van de aansluitingen in HVDC

Art. 102.§ 1. Bij toepassing van artikel 11.1 en 11.2 en van de bijlage I van de Europese netwerkcode HVDC is eender welk HVDC systeem in staat aangesloten te blijven op het transmissienet en in bedrijf te zijn binnen de frequentiebereiken en de tijdsperiodes zoals hierna bepaald voor het kortsluitvermogensbereik zoals nader vastgesteld door de transmissienetbeheerder bij toepassing van artikel 32.2 van de Europese netwerkcode HVDC tenzij het aansluitingscontract voorziet in bredere frequentiebereiken of langere minimumbedrijfsperiodes: 1° gedurende een minimale duur van 60 seconden bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 47,0 Hz en 47,5 Hz; en 2° zonder beperking in de tijd bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 47,5 Hz en 51,5 Hz;en 3° gedurende een minimale duur van 30 minuten bij een systeemfrequentie gemeten in de regelzone tussen 51,5 Hz en 52,0 Hz. § 2. Bij toepassing van artikel 11.4 van de Europese netwerkcode HVDC, in geval van technische beperking, mag de maximaal toegestane vermindering van het actief vermogen ten opzichte van het bedrijfspunt van een HVDC-systeem niet hoger zijn dan 2 %/Hz wanneer de systeemfrequentie in wisselstroom waaraan het HVDC-systeem gekoppeld is daalt tot onder 49 Hz. § 3. Bij toepassing van artikel 13.1, c), van de Europese netwerkcode HVDC moet een HVDC-systeem in staat zijn tot snelle omkering van het actief vermogen. De omkering van vermogen is mogelijk van het maximaal actief vermogen in één richting tot het maximaal actief vermogen in de andere richting, zo snel als technisch mogelijk is maar hoe dan ook binnen een termijn die korter is dan 2 seconden. § 4. Bij toepassing van artikel 13.3 van de Europese netwerkcode HVDC zijn de besturingsfuncties van een HVDC-systeem bij machte om automatisch corrigerende maatregelen toe te passen, meer bepaald, maar niet uitsluitend, het beëindigen van de op- en afregeling en het blokkeren van de FSM, LFSM-O, LFSM-U en frequentieregeling.

De transmissienetbeheerder stelt de trigger- en blokkeringscriteria vast in het aansluitingscontract. § 5. Bij toepassing van artikel 15 van de Europese netwerkcode HVDC en van bijlage II.A. van dezelfde netwerkcode is een HVDC-systeem, dat functioneert in FSM-modus, in staat om te reageren op de frequentieveranderingen van elk aangesloten net in wisselstroom door het actief vermogen aan te passen zoals aangegeven in de Europese netwerkcode HVDC en overeenkomstig de parameters die de transmissienetbeheerder nader bepaalt in het aansluitingscontract.

Als gevolg van een stapsgewijze verandering van de frequentie is het HVDC-systeem in staat om het actief vermogen op zodanige wijze aan te passen dat de reactie in actief vermogen op de frequentieveranderingen overeenkomstig is aan de parameters die de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract heeft vastgesteld.

Bij toepassing van artikel 15 van de Europese netwerkcode HVDC en van bijlage II.B van dezelfde netwerkcode, betreffende de gelimiteerde frequentiegevoelige modus - overfrequentie (LFSM-O), is een HVDC-systeem in staat om de respons in actief vermogen zo snel mogelijk als dat intrinsiek gezien technisch haalbaar is aan te passen aan de frequentieveranderingen, met een zo kort mogelijke initiële vertraging en een volledige activeringsduur vastgesteld op 2 seconden, tenzij het aansluitingscontract een andere duur vaststelt.

De frequentiedrempel en de statiekwaarden zoals vastgesteld in de bijlage II.B.1.a) van de Europese netwerkcode HVDC moeten aanpasbaar zijn tussen 50.2 Hz en 50.5 Hz voor de frequentiedrempel en vanaf 0,1 % naar boven voor de minimale statiekwaarde. De te handhaven minimale statiekwaarde wordt vastgesteld in het aansluitingscontract.

Bij toepassing van artikel 15 van de Europese netwerkcode HVDC en van bijlage II.C. van dezelfde netwerkcode, betreffende de regelmodus beperkt tot de onderfrequentie (LFSM-U), is een HVDC-systeem in staat om de respons in actief vermogen zo snel mogelijk als dat intrinsiek gezien technisch haalbaar is aan te passen aan de frequentieschommelingen, met een zo kort mogelijke initiële vertraging en een tijd voor volledige activering vastgesteld op 2 seconden, tenzij het aansluitingscontract een andere duur vaststelt.

De frequentiedrempelwaarde en de statiekwaarden zoals vastgesteld in de bijlage II.C.1.a) van de Europese netwerkcode HVDC moeten aanpasbaar zijn tussen 49.8 Hz en 49.5 Hz voor de frequentiedrempelwaarde en vanaf 0,1 % naar boven voor de minimale statiekwaarde. De te handhaven minimale statiekwaarde wordt vastgesteld in het aansluitingscontract.

Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen betreffende de frequentie, van toepassing op de op gelijkstroom aangesloten power park modules

Art. 103.Overeenkomstig de artikelen 39.4 tot 39.9 van de Europese netwerkcode HVDC zijn de artikelen 13.2, 13.3, 15.2, a), 15.2, c), 15.2, d) en 15.2, e), van de Europese netwerkcode RfG, alsook, in voorkomend geval, hun toepassing in dit besluit, toepasselijk op de op gelijkstroom aangesloten power park modules, rekening gehouden met de specifieke kenmerken zoals bedoeld in de artikelen 39.4 tot 39.9 van de Europese netwerkcode HVDC. Afdeling 2. Bijkomende technische eisen betreffende de regeling van

het reactief vermogen en de spanningsondersteuning en betreffende de fault-ride-through-capaciteit Onderafdeling 1. Bijkomende technische eisen betreffende de regeling van het reactief vermogen en de spanningsondersteuning van de HVDC-aansluitingen

Art. 104.§ 1. Bij toepassing van artikel 18 van de Europese netwerkcode HVDC en van bijlage III van dezelfde netwerkcode is een HVDC-convertorstation in staat om op het transmissienet aangesloten te blijven en in staat tot bedrijfsvoering bij maximumstroom door het HVDC-systeem, binnen het bereik van de transmissienetspanning op het aansluitingspunt (uitgedrukt als de spanning op het aansluitingspunt gerelateerd aan de 1 pu-referentiespanning) en voor de tijdsperiodes als hierna gespecificeerd, tenzij het aansluitingscontract voorziet in bredere spanningsbereiken of een langere minimale bedrijfsduur: 1° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 1,118 pu wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (exclusief deze waarde) ligt;en 2° voor een minimale duur van 10 uur binnen het spanningsbereik tussen 1,118 pu en 1,15 pu wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (exclusief deze waarde) ligt;en 3° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 1,05 pu wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen) ligt;en 4° voor een minimale duur van 10 uur binnen het spanningsbereik tussen 1,05 pu en 1,0875 pu wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen) ligt;en 5° voor een minimale duur van 60 minuten voor het spanningsbereik tussen 1,0875 pu en 1,10 pu wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen) ligt;en 6° de minimale duur die toepasselijk is op de aansluitingspunten voor de referentiespanningen 1 pu in wisselstroom wanneer de spanningsbasis voor de waarden buiten het bereik tussen 110 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen) ligt, zijn dezelfde als wanneer de spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen) ligt;en 7° tijdens een minimale duur die de transmissienetbeheerder nader moet bepalen voor de aansluitingspunten die worden geëxploiteerd voor de referentiespanningen 1 pu in wisselstroom die niet worden gedekt door de bijlage III van de Europese netwerkcode HVDC. § 2. Bij toepassing van artikel 18.3 van de Europese netwerkcode HVDC kan een HVDC-convertorstation zich automatisch ontkoppelen wanneer de spanningswaarden op het aansluitingspunt buiten de hierna vastgestelde grenzen vallen.

Een HVDC-convertorstation moet aldus in staat zijn met het transmissienet verbonden te blijven zolang de volgende grenswaarden nageleefd worden (tenzij het aansluitingscontract strengere grenswaarden vaststelt):

Temps [ms]

Amplitude de tension [pu]

Tijd [ms]

Spanningsamplitude [pu]

T<0 ms

1.0

T<0 ms

1.0

0

0

0

0

250

0 (augmentation linéaire jusqu'au point suivant)

250

0 (lineaire verhoging tot het volgende punt)

3000

0.9

3000

0.9

oo/ (pour un temps indéfini)

0.9

oo/ (voor onbepaalde tijd)

0.9


Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De transmissienetbeheerder en de eigenaar van het HVDC-systeem spreken in het aansluitingscontract de modaliteiten en regelingen voor de automatische ontkoppeling af. § 3. Bij toepassing van artikel 20.1 en 20.2 van de Europese netwerkcode HVDC stelt de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract de eisen vast met betrekking tot de capaciteit voor het leveren van reactief vermogen die toepasselijk zijn op de aansluitingspunten bij variërende spanningen. Het voorstel voor deze eisen omvat een U-Q/Pmax-profiel, binnen de grenzen waarvan het HVDC-convertorstation in staat is reactief vermogen bij zijn maximale transmissiecapaciteit voor het actief vermogen te leveren. Bij toepassing van artikel 20.3 van de Europese netwerkcode HVDC, is een HVDC-systeem in staat om binnen een maximale termijn van 100 milliseconden over te gaan naar eender welk bedrijfspunt binnen zijn diagram U-Q/Pmax. § 4. Overeenkomstig artikel 22.1 van de Europese netwerkcode HVDC moet een HVDC-convertorstation in staat zijn om in bedrijf te zijn in de volgende regelmodi: 1° spanningsregelmodus;2° reactief vermogenregelmodus;en 3° arbeidsfactorregelmodus. Bij toepassing van artikel 22.2 van de Europese netwerkcode HVDC moet een HVDC-convertorstation ook in staat zijn in bedrijf te zijn in de volgende regelmodi: 1° reactief vermogenregelmodus afhankelijk van de spanning: over de kenmerken van deze modus dienen de transmissienetbeheerder en de eigenaar van het HVDC-systeem een akkoord te bereiken in het aansluitingscontract;en 2° de modus STATCOM: alle controlemodi zoals hierboven beschreven in het eerste en het tweede lid, 1°, moeten beschikbaar zijn zonder uitwisseling van actief vermogen, ongeacht of de convertorstations al dan niet onderling zijn verbonden met een kabel of een hoogspanningslijn op gelijkstroom. Bij toepassing van artikel 22.3 van de Europese netwerkcode HVDC, in het geval van de spanningsregelmodus, moet elk HVDC-convertorstation in staat zijn bij te dragen tot de spanningsregeling op het aansluitingspunt waarbij het gebruikmaakt van zijn capaciteiten, onverminderd de artikelen 20 en 21 van de Europese netwerkcode HVDC-code, overeenkomstig de volgende kenmerken van de besturing: 1° de transmissienetbeheerder stelt geval per geval de referentiewaarde voor de spanning op het aansluitingspunt vast;2° de spanningsregeling kan in bedrijf zijn met of zonder een dode band rond de referentiewaarde die selecteerbaar is binnen een interval van nul tot + 5 % van de referentiespanning.De dode band is aanpasbaar in stappen van 0,5 %; 3° na een stapverandering van de spanning moet het HVDC-convertorstation in staat zijn om een verandering van 90 % in geleverd reactief vermogen te bereiken binnen de 100 milliseconden met gradiëntbegrenzer buiten dienst.Bovendien moet het HVDC-convertorstation uitgerust zijn met een gradiëntbegrenzer van reactief vermogen die de spanning stabiliseert binnen een marge van 1 % van de waarde die de transmissienetbeheerder geval per geval definieert binnen een programmeerbaar tijdbestek gaande van 1 tot 60 seconden met stappen van 0,1 seconde; 4° de spanningsregelmodus beschikt ook over de capaciteit om het opgewekte reactief vermogen te veranderen op basis van een combinatie van een gewijzigde referentiewaarde van de spanning en een aanvullende reactief vermogenscomponent overeenkomstig de instructies.De helling van de voor het reactief vermogen vastgestelde component moet online aanpasbaar zijn binnen een bereik van 1 tot 50 Mvar/seconde met stappen van 0.1 Mvar/seconde.

Bij toepassing van artikel 22.5 van de Europese netwerkcode HVDC is het HVDC-convertorstation, bij gebruikmaking van de arbeidsfactorregelmodus, in staat de arbeidsfactor te regelen naar een streefwaarde op het aansluitingspunt, met inachtneming van de artikelen 20 en 21 van de Europese netwerkcode HVDC. De mogelijke referentiewaarden zijn beschikbaar in stappen die niet groter zijn dan een toegestane maximumstap bepaald op minder dan 1 MVAr voor het reactief vermogen en op minder dan 1 kV voor de spanning. § 5. Bij toepassing van artikel 23 van de Europese netwerkcode HVDC, en rekening houdend met de capaciteiten van een HVDC-systeem, krijgt de bijdrage van reactief vermogen prioriteit bij lage of hoge spanning, en bij storingen waarvoor fault-ride-through-capaciteit vereist is. § 6. Elk HVDC-systeem communiceert aan de transmissienetbeheerder, gedurende de aansluitingsprocedure, de totale capaciteit aan reactief vermogen van het systeem, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermings- en herstelplan in boek 4 van deel 6.

Onderafdeling 2. Bijkomende technische eisen inzake fault-ride-through-capaciteit van de HVDC-aansluitingen

Art. 105.§ 1. Bij toepassing van artikel 25.1 en van de bijlage V van de Europese netwerkcode HVDC specificeert de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract een fault-ride-through-profiel.

Bij toepassing van artikel 25.6 van de Europese netwerkcode HVDC is de fault-ride-through-capaciteit in het geval van asymmetrische storingen de volgende: 1° het HVDC-convertorstation moet in staat zijn om inverse stroom- en spanningscomponenten te regelen;2° het moet mogelijk zijn om de injectie van actief vermogen te handhaven tot aan de voorziene maximale waarde van actief vermogen;3° een tweede harmonische stroomvervorming mag niet worden overgebracht naar de kant in gelijkstroom van het HVDC-convertorstation;4° de automatische herinschakeling van de bovengrondse lijnen in wisselstroom mag niet leiden tot de ontkoppeling van het HVDC-systeem. § 2. Bij toepassing van artikel 26 van de Europese netwerkcode HVDC moet een HVDC-systeem in staat zijn het actief vermogen binnen een maximale termijn van 200 milliseconden te herstellen na een storing ten opzichte van de gedefinieerde waarden van vóór de storing. De transmissienetbeheerder mag in het aansluitingscontract verschillende groottes en tijdsprofielen voor het herstel van het actief vermogen specificeren met als doel een langzamer herstel mogelijk te maken.

Onderafdeling 3. Bijkomende technische eisen met betrekking tot reactief vermogen en spanning die toepasselijk zijn voor de op gelijkstroom aangesloten power park modules

Art. 106.§ 1. Bij toepassing van artikel 40.1 en de bijlage VII van de Europese netwerkcode HVDC is een op gelijkstroom aangesloten power park module in staat op het netwerk van het remote-end HVDC-convertorstation aangesloten en in bedrijf te blijven binnen de spanningsbereiken (per eenheid) en gedurende de tijdsperiodes zoals hierna bepaald, tenzij het aansluitingscontract voorziet in bredere spanningsbereiken of langere tijdsperiodes: 1° gedurende een minimale duur van 60 minuten binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 0,90 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen); en 2° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,10 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen);en 3° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 1,10 pu en 1,118 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen), behoudens andersluidende vermelding vanwege de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract;en 4° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen in het aansluitingscontract binnen het spanningsbereik tussen 1,118 pu en 1,15 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen);en 5° gedurende een minimale duur van 60 minuten binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 0,90 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 6° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,05 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 7° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen in het aansluitingscontract binnen het spanningsbereik tussen 1,05 pu en 1,15 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 8° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen voor de HVDC-interfacepunten die in wisselstroom zijn aangesloten en geëxploiteerd bij spanningsbereiken die niet zijn opgenomen in het toepassingsgebied van bijlage VII van de Europese netwerkcode HVDC. § 2. Elke op gelijkstroom aangesloten power park module communiceert aan de transmissienetbeheerder, gedurende de aansluitingsprocedure, de totale capaciteit aan reactief vermogen van de power park module, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermings- en herstelplan bedoeld in boek 4 van deel 6.

Onderafdeling 4. Bijkomende technische eisen met betrekking tot reactief vermogen en spanning toepasselijk voor de remote-end HVDC-convertorstations

Art. 107.§ 1. Bij toepassing van artikel 48.1 en van de bijlage VIII van de Europese netwerkcode HVDC is een remote-end HVDC-convertorstation in staat op het netwerk van het remote-end convertorstation aangesloten en in bedrijf te blijven binnen de spanningsbereiken (per eenheid) en tijdsperiodes zoals hierna bepaald, tenzij het aansluitingscontract voorziet in bredere spanningsbereiken of langere tijdsperiodes: 1° gedurende een minimale duur van 60 minuten binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 0,90 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen); en 2° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,10 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen);en 3° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 1,10 pu en 1,12 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen), behoudens andersluidende vermelding vanwege de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract;en 4° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen in het aansluitingscontract binnen het spanningsbereik tussen 1,12 pu en 1,15 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 110 kV en 300 kV (deze waarde niet inbegrepen);en 5° gedurende een minimale duur van 60 minuten binnen het spanningsbereik tussen 0,85 pu en 0,90 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 6° zonder beperking in de tijd binnen het spanningsbereik tussen 0,90 pu en 1,05 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 7° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen in het aansluitingscontract binnen het spanningsbereik tussen 1,05 pu en 1,15 pu bij een spanningsbasis voor de waarden pu tussen 300 kV en 400 kV (beide waarden inbegrepen);en 8° gedurende een minimale duur door de transmissienetbeheerder nader te bepalen voor de HVDC-interfacepunten die in wisselstroom zijn aangesloten en geëxploiteerd bij spanningsbereiken die niet zijn opgenomen in het toepassingsgebied van bijlage VIII van de Europese netwerkcode HVDC. § 2. Elk remote-end HVDC-convertorstation communiceert aan de transmissienetbeheerder, gedurende de aansluitingsprocedure, de totale capaciteit aan reactief vermogen van het remote-end HVDC-convertorstation, geeft er een demonstratie van en stelt het ter beschikking van de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, net als in ieder elk ander mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van de implementatie van het systeembeschermings- en herstelplan in boek 4 van deel 6. Afdeling 3. Bijkomende technische eisen toepasselijk op de

beveiligingsinrichtingen en de overeenstemmende instellingen

Art. 108.Bij toepassing van artikel 36 van de Europese netwerkcode HVDC moeten de parameters van de verschillende regelmodi en beveiligingsinstellingen van het HVDC-systeem kunnen worden gewijzigd in het HVDC-convertorstation.

Het HVDC-systeem moet uitgerust zijn met een beveiligde methode die ongewenste en niet voorziene wijzigingen van de genoemde parameters voorkomt.

Art. 109.De bijkomende technische eisen zoals vastgesteld in de artikelen 60 en 61 inzake beveiliging zijn eveneens toepasselijk voor de nieuwe HVDC-systemen en de nieuwe op gelijkstroom aangesloten power park modules. HOOFDSTUK 6. Bijkomende technische eisen voor de aansluiting van offshore-eenheden, aangesloten op wisselspanning Afdeling 1. Bijkomende technische eisen

voor de offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheden

Art. 110.§ 1. Overeenkomstig artikel 6.1 van de Europese netwerkcode RfG, en onder voorbehoud van de algemene exhaustieve technische eisen die voortvloeien uit de artikelen 13 tot 16 van de Europese netwerkcode RfG en de algemene exhaustieve technische eisen die toepasselijk zijn op de synchrone elektriciteitsproductie-eenheden van het type B (artikel 17 van de Europese netwerkcode RfG), type C (artikel 18 van de Europese netwerkcode RfG) en type D (artikel 19 van de Europese netwerkcode RfG) beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, en onverminderd de bepalingen van paragraaf 2 van dit artikel, zijn de technische eisen betreffende de elektriciteitsproductie-eenheden van de types B, C en D beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, zoals bedoeld in deel 3, boek 1, titel 4, hoofdstuk 3, afdeling 1 III.I.4.3.1. en de technische eisen betreffende de nieuwe synchrone elektriciteitsproductie-eenheden van de types B, C en D beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, zoals bedoeld in deel 3, boek 1, titel 4, hoofdstuk 3, afdeling 2 ook toepasselijk op de offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheden. § 2. Indien de netbeheerder een behoefte vaststelt voor het net en aantoont dat deze behoefte de toepassing van een technisch eis vereist voor een toekomstige offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheid, en rekening houdend met het effect dat deze technische eis op die offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheid kan hebben, moet de netbeheerder de behoeften en de motivering voor de toepassing van de technische eis op die offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheid op voorhand meedelen tijdens de aansluitingsprocedure van deze eenheid.

Deze communicatie kan ook de vorm aannemen van een publieke consultatie wanneer deze technische eis toepasbaar kan zijn op meerder offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheden beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8. § 3. De eigenaar van een bestaande offshore synchrone elektriciteitsproductie-eenheid moet de capaciteiten van deze laatste communiceren, demonstreren en ter beschikking stellen aan de transmissienetbeheerder, zelfs als deze capaciteiten groter zijn dan de toepasselijke wettelijke vereisten. Deze terbeschikkingstelling mag alleen om grondig gemotiveerde technische en economische redenen worden geweigerd.

Deze terbeschikkingstelling voltrekt zich volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract of ieder andere overeenkomst afgesloten tussen de aanbieder van een ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder met betrekking tot deze capaciteiten. § 4. Iedere offshore elektriciteitsproductie-eenheid moet kunnen deelnemen aan het systeembeschermingsplan, overeenkomstig deel 6, boek 4, titel 1. Afdeling 2. Technische eisen voor offshore power park

modules waarvan het (de) aansluitingspunt(en) niet op zee liggen

Art. 111.Overeenkomstig artikel 23.1 van de Europese netwerkcode RfG, en onder voorbehoud van de exhaustieve algemene technische eisen die voortvloeien uit de artikelen 13 tot 16 van de Europese netwerkcode RfG en de exhaustieve algemene technische eisen die toepasselijk zijn op de nieuwe power park modules van de types B, C en D, die respectievelijk voortvloeien uit de artikelen 20, 21 en 22 van de Europese netwerkcode RfG, zijn de aanvullende technische eisen voor de offshore power park modules waarvan het (de) aansluitingspunt(en) zich niet op zee bevind(t)(en), deze die opgenomen zijn in de artikelen 112 tot 123.

Indien de transmissienetbeheerder een nood voor het transmissienet vaststelt en aantoont dat deze nood de toepassing van een technische vereiste voor een toekomstig offshore power park module noodzaakt, en rekening houdend met de impact deze technische eis kan hebben op deze offshore power park modules, moet de transmissienetbeheerder deze noden en de motivering voor de toepassing van deze technische eis op deze offshore power park modules voldoende op voorhand in het aansluitingsproces communiceren. Deze communicatie kan ook de vorm aannemen van een publieke consultatie wanneer deze technische eis van toepassing kan zijn voor meerdere offshore power park modules.

De eigenaar van een bestaande offshore power park module moet de capaciteiten van deze laatste communiceren, demonstreren en ter beschikking stellen aan de transmissienetbeheerder, zelfs als deze capaciteiten groter zijn dan de toepasselijke wettelijke vereisten.

Deze terbeschikkingstelling mag alleen om grondig gemotiveerde technische en economische redenen worden geweigerd. Deze terbeschikkingstelling voltrekt zich volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract of ieder ander overeenkomst afgesloten tussen de aanbieder van een ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder met betrekking tot deze capaciteiten.

Iedere offshore power park module moet kunnen deelnemen aan het systeembeschermingsplan, overeenkomstig deel 6, boek 4, titel 1.

Onderafdeling 1. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het werkspanningsbereik

Art. 112.Artikel 85, § 2, is van toepassing op offshore power park modules.

Onderafdeling 2. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het werkfrequentiebereik

Art. 113.Artikel 83 is van toepassing op offshore power park modules.

Onderafdeling 3. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het gedrag bij hoge windsnelheden

Art. 114.Overeenkomstig artikel 15.6, e) van de Europese netwerkcode RfG, moeten de functionaliteiten en beperkingen aangaande de variatie van het actieve vermogen (oploopgrenzen), zowel in stijgende als dalende richting van de productie van actief vermogen voor de offshore power park module, worden overeengekomen tijdens het aanvraagproces voor aansluiting tussen de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker voor een bepaalde locatie en worden vastgelegd in het aansluitingscontract, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de primaire energiebron en met de veiligheid van het systeem en de bevoorradingszekerheid. Deze functionaliteiten en beperkingen maken het mogelijk minimum- en maximumgrenzen in kW/sec op te leggen.

Art. 115.Zowel voor de nieuwe als de bestaande offshore power park modules moet de transmissienetgebruiker aan de transmissienetbeheerder de meetgegevens van de wind op de gondelhoogte van ten minste twee turbines, afgesproken tussen de transmissienetgebruiker en de transmissienetgebruiker, de windrichting, de productie met de coördinaten met betrekking tot elke turbine en de mogelijke onbeschikbaarheden van elke turbine, meedelen en ter beschikking stellen. De modaliteiten voor de mededeling van deze meetgegevens worden overeengekomen en vastgelegd in het aansluitingscontract.

Onderafdeling 4. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de reductie van het actief vermogen

Art. 116.Overeenkomstig artikel 15.2, a) van de Europese netwerkcode RfG, moet een power park module op verzoek van de netbeheerder zijn actieve vermogen kunnen verminderen tot een niveau dat is overeengekomen tussen de transmissienetgebruiker en de transmissienetbeheerder. Deze vermindering moet mogelijk zijn met een helling van 25 % van Pmax per minuut en zonder ontkoppeling van het transmissienet. De transmissienetbeheerder laat zijn aanvraag voor vermindering vergezeld gaan met een activerings-/desactiveringssignaal en een referentiewaarde voor het aan de gebruiker gevraagde actieve vermogen.

Onderafdeling 5. Aanvullende technische eisen met betrekking tot LFSM-O en LFSM-U

Art. 117.Artikel 92, §§ 1 en 2, zijn van toepassing op de offshore power park module, respectievelijk voor LFSM-O en LFSM-U. Onderafdeling 6. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de levering van reactief vermogen

Art. 118.§ 1. De bepalingen van artikel 93, § 2, met betrekking tot power park modules type C of D zijn van toepassing op elke offshore power park module.

De transmissienetgebruiker moet de capaciteit van de power park windmodule meedelen, aantonen en ter beschikking stellen aan de relevante transmissienetbeheerder, voor zover deze capaciteit groter is dan de voorgeschreven minimumeisen. Deze terbeschikkingstelling mag alleen om grondig gemotiveerde technische en economische redenen worden geweigerd. De terbeschikkingstelling volstrekt zich volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract, de overeenkomst van ondersteunende diensten die werd afgesloten tussen de aanbieder van deze ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder, zoals voorzien in artikel 234, alsook elke andere mogelijk overeenkomst afgesloten in het kader van het systeembeschermingsplan zoals bedoeld in deel 6, boek 4, titel 1. De reactiesnelheid in de capaciteitscurve moet worden overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker tijdens het aanvraagproces voor aansluiting voor een specifieke locatie, en moet worden vastgelegd in het aansluitingscontract. § 2. In het geval van een ongewilde of geplande onbeschikbaarheid van een eenheid in een power park windmodule, moet de transmissienetgebruiker de transmissienetbeheerder in kennis stellen van de hieruit voortvloeiende Pref, uitgedrukt als een percentage van Pmax.

Onderafdeling 7. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de spanningsstabiliteit en/of de regeling van reactief vermogen

Art. 119.Het artikel 93, § 1, is van toepassing op elke offshore power park module.

Onderafdeling 8. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de afschakeling van het net

Art. 120.Het artikel 85, § 1, is van toepassing op elke offshore power park module.

Onderafdeling 9. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de fault-ride-through-capaciteit

Art. 121.Artikelen 94, §§ 1 en 3, zijn van toepassing op elke offshore power park.

Onderafdeling 10. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de reactieve stroominjectie in geval van symmetrische kortsluiting

Art. 122.Het artikel 93, § 3, is van toepassing op elk offshore power park module.

Onderafdeling 11. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het herstel van actief vermogen na een storing

Art. 123.Overeenkomstig artikel 20.3 van de Europese netwerkcode RfG moet elke offshore power park module in staat zijn het actief vermogen te herstellen. De parameters van deze functionaliteit en de activering ervan moeten worden overeengekomen tussen de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker tijdens het aanvraagproces voor aansluiting voor een specifieke locatie, en moeten worden vastgelegd in het aansluitingscontract. Afdeling 3. Aanvullende technische eisen voor offshore power park

modules waarvan het of de aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden

Art. 124.Bij toepassing van de artikelen 24 tot 28 van de Europese netwerkcode RfG, en onder voorbehoud van de exhaustieve algemene technische eisen die voortvloeien uit de artikelen 13 tot 16 van de Europese netwerkcode RfG en de exhaustieve algemene technische eisen die toepasselijk zijn op de power park modules die voortvloeien uit de artikelen 20 en 21 en van de Europese netwerkcode RfG, zijn de aanvullende technische eisen voor de nieuwe power park modules waarvan het aansluitingspunt zich op zee bevindt, opgenomen in de artikelen 125 tot 135.

Indien de transmissienetbeheerder een nood voor het net vaststelt en aantoont dat deze nood de toepassing van een technische vereiste voor een toekomstig offshore power park module noodzaakt waarvan het (de) aansluitingspunt(en) op zee ligt (liggen), en rekening houdend met de impact deze technische eis kan hebben op deze offshore power park modules, moet de transmissienetbeheerder deze noden en de motivering voor de toepassing van deze technische eis op deze offshore power park modules voldoende op voorhand in de aansluitingsprocedure communiceren. Deze communicatie kan ook de vorm aannemen van een publieke consultatie wanneer deze technische eis van toepassing kan zijn voor meerdere offshore power park modules.

De eigenaar van een bestaande offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden moet de mogelijkheden van deze laatste communiceren, demonstreren en ter beschikking stellen aan de transmissienetbeheerder, zelfs als deze mogelijkheden groter zijn dan de toepasselijke wettelijke vereisten.

Deze terbeschikkingstelling mag alleen om grondig gemotiveerde technische en economische redenen worden geweigerd. Deze terbeschikkingstelling voltrekt zich volgens de modaliteiten vastgesteld in het aansluitingscontract of ieder ander overeenkomst afgesloten tussen de aanbieder van een ondersteunende dienst en de transmissienetbeheerder met betrekking tot deze mogelijkheden.

Elke offshore power park module moet kunnen deelnemen aan het systeembeschermingsplan, overeenkomstig Deel 6, boek 4, titel 1.

Onderafdeling 1. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het werkspanningsbereik

Art. 125.Bij toepassing van artikel 25.1 van de Europese netwerkcode RfG en onverminderd artikel 14.3, a) en artikel 16.3, a) van dezelfde netwerkcode en de looptijden die zijn vastgesteld in tabel 10 vermeld in het voornoemde artikel 25.1, is een offshore power park module aangesloten op wisselsstroom in staat aangesloten te blijven op het transmissienet en binnen de spanningsbereiken van het transmissienet op het aansluitingspunt te blijven werken, uitgedrukt als de spanning op het aansluitingspunt, gebaseerd op de referentiespanning 1 pu van minder dan 300 kV, gedurende 20 minuten voor het spanningsbereik tussen 1.118 pu en 1.15 pu.

Onderafdeling 2. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het werkfrequentiebereik

Art. 126.Overeenkomstig artikel 24 van de Europese netwerkcode RfG, moet een AC-aangesloten offshore power park module, binnen het evenwichtsgebied, minimaal in synchrone modus kunnen werken met het transmissienet binnen de frequentiebereiken en tijdsduren vermeld in artikel 97, met dien verstande dat voor het spanningsbereik van 48,5 Hz - 49,0 Hz de duur onbegrensd is.

Onderafdeling 3. Aanvullende technische eisen met betrekking tot het gedrag gedurende hoge windsnelheden

Art. 127.Het artikel 114 is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden Onderafdeling 4. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de reductie van het actief vermogen

Art. 128.Het artikel 83, § 8, is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 5. Aanvullende technische eisen met betrekking tot LFSM-O en LFSM-U

Art. 129.Het artikel 92, §§ 1 en 2, zijn van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 6. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de levering van reactief vermogen

Art. 130.Het artikel 93, § 2, is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 7.Aanvullende technische eisen met betrekking tot de spanningsstabiliteit en regeling reactief vermogen

Art. 131.Het artikel 119 is van toepassing op elke offshore power park modules waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 8. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de ontkoppeling van het net

Art. 132.Het artikel 85, § 1, is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 9.Aanvullende technische eisen met betrekking tot de fault-ride-through-capaciteit

Art. 133.Artikel 94, §§ 1 en 3, zijn van toepassing op elke offshore power park modules aangesloten.

Onderafdeling 10. Aanvullende technische eisen met betrekking tot de injectie van reactief vermogen in geval van symmetrische kortsluiting

Art. 134.Het artikel 93, § 3, is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Onderafdeling 11.Aanvullende technische eisen met betrekking tot het herstel van actief vermogen na een storing

Art. 135.Het artikel 123 is van toepassing op elke offshore power park module waarvan het (of de) aansluitingspunt(en) zich op zee bevinden.

Boek 2. Realisatie van een aansluiting Titel 1. Oriëntatiestudie voor een aansluiting op het transmissienet HOOFDSTUK 1. Indiening van de aanvraag voor een oriëntatiestudie

Art. 136.§ 1. Elke geïnteresseerde persoon, met inbegrip van elke transmissienetgebruiker, heeft de mogelijkheid om een aanvraag voor een oriëntatiestudie bij de transmissienetbeheerder in te dienen, respectievelijk met betrekking tot: 1° een nieuwe aansluiting op het transmissienet;2° de aanpassing van een bestaande aansluitingsinstallatie;3° de aanpassing van de installaties van de transmissienetgebruiker en/of van hun exploitatiewijzen die een invloed kan hebben op de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet, of de technische capaciteiten van deze installaties kan beïnvloeden;4° een nieuwe aansluiting of een aanpassing van de aansluiting voor een verbruiksinstallatie of een elektriciteitsproductie-eenheid waarvan de noodvoeding of de hulpdiensten zijn aangesloten op het net van een andere netbeheerder dan de transmissienetbeheerder.In dit geval, wordt de behandeling van de aanvraag van de oriëntatiestudie verwezenlijkt door de transmissienetbeheerder, in samenwerking met de relevante netbeheerder. § 2. Tijdens de behandeling van de aanvraag voor een oriëntatiestudie verleent de transmissienetbeheerder, voor zover mogelijk en rekening houdend met de nodige bevoorradingszekerheid, voorrang aan de aanvragen voor een oriëntatiestudie die betrekking hebben op elektriciteitsproductie-eenheden van types A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppelingseenheden van types A en B. Deze voorrang aan elektriciteitsproductie-eenheden van types A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen of aan warmtekrachtkoppelingseenheden van types A en B wordt gegeven voor zover dat hij wordt voorzien door de toepasselijke wetgeving.

Art. 137.De aanvraag voor een oriëntatiestudie bevat de volgende gegevens: 1° de identiteit en de gegevens van de aanvrager van de studie en, indien het een vennootschap betreft en indien deze nog niet bekend zijn door de transmissienetbeheerder, het maatschappelijk doel en de benaming, de rechtsvorm en de maatschappelijke zetel evenals de documenten die de bevoegdheden van de ondertekenaars van de aanvraag aantonen;2° de geografische ligging en het vermogen van de voorgenomen aansluiting;3° het aanvraagformulier voor de oriëntatiestudie zoals opgesteld door de transmissienetbeheerder en beschikbaar op zijn website, naar behoren ingevuld, met de informatie die het dossier van deze aanvrager van de studie vormt, met name de algemene, technische gegevens en de technologische parameters;en 4° zijn verbintenis om het tarief voor een oriëntatiestudie te betalen.

Art. 138.De transmissienetbeheerder publiceert het aanvraagformulier voor de oriëntatiestudie zoals bedoeld in artikel 137, eerste lid, 3°, op zijn website.

Art. 139.De aanvrager van de oriëntatiestudie duidt in zijn aanvraag de commercieel gevoelige gegevens aan die hij, in voorkomend geval, als vertrouwelijk beschouwt.

De aanvrager van de oriëntatiestudie doet hetzelfde voor de bijkomende gegevens gevraagd door de transmissienetbeheerder.

Art. 140.Binnen een termijn van tien werkdagen volgend op het indienen van de aanvraag voor een oriëntatiestudie, ziet de transmissienetbeheerder na of de aanvraag volledig is. In geval van onvolledigheid, meldt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager van de oriëntatiestudie welke informatie of documenten ontbreken en staat hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen. HOOFDSTUK 2. Onderzoek van de aanvraag voor een oriëntatiestudie

Art. 141.§ 1. De transmissienetbeheerder onderzoekt de aanvraag voor een oriëntatiestudie en beoordeelt de beoogde aansluiting of aanpassing op niet discriminerende wijze onder meer in het licht van: 1° het behoud van de integriteit, de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet;2° de goede werking van het transmissienet ten opzichte van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van de installaties van andere transmissienetgebruikers;3° de harmonieuze ontwikkeling van het transmissienet, zoals bepaald in het ontwikkelingsplan bedoeld in artikel 23;4° de reeds bestaande aansluitingen, bestaande reserveringen en bestaande capaciteitstoewijzingen van afname en injectie;5° de naleving van de bepalingen van de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten en de toepasselijke wetgeving;6° de naleving van het milieurecht en het recht van ruimtelijke ordening;7° het behoud van een transmissiecapaciteit die nodig is om te voorzien in toekomstige behoeften in verband met openbaredienstverplichtingen;8° de voortzetting van een transmissiecapaciteit die voortvloeit uit de specifieke wettelijke bepalingen gericht op de bevoorradingszekerheid, onder anderen de verplichting om de aansluiting en de capaciteitstoewijzing te garanderen aan de installaties die deelnemen aan een eventueel mechanisme van capaciteitsvergoedingen of aan een ander mechanisme met dezelfde doelstelling;9° de voorrang te geven, rekening houdend met de nodige continuïteit van de bevoorrading, aan de elektriciteitsproductie-eenheden van het type A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en de warmtekrachtkoppelingseenheden van het type A en B aangesloten op verbruiksinstallaties.Deze voorrang wordt gegeven voor zover dat hij wordt voorzien door de toepasselijke wetgeving. § 2. De evaluatie kan betrekking hebben op andere punten die bepaald zijn in een gemeenschappelijk akkoord van de transmissienetbeheerder en de aanvrager van een oriëntatiestudie. § 3. Indien de transmissienetbeheerder meent dat de aanvraag voor een oriëntatiestudie kennelijk onredelijk is in het licht van de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet, stelt hij de aanvrager, met de nodige motivering, in kennis van de weigering tot aansluiting en bijgevolg de toegang tot het transmissienet, na afloop van het onderzoek van de aanvraag voor een oriëntatiestudie uitgevoerd in toepassing van artikel 144 tot en met 147. § 4. Heeft de aanvraag voor een oriëntatiestudie betrekking op de aansluiting van een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D, en indien blijkt dat de aansluitingsaanvraag niet kan worden aanvaard om redenen van gebrek aan capaciteit overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid, van de wet van 29 april 1999, dan onderzoekt de transmissienetbeheerder of het relevant is om voor deze elektriciteitsproductie-eenheid aan de aanvrager van een oriëntatiestudie een aansluiting met flexibele toegang voor te stellen, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 170.

Art. 142.De transmissienetbeheerder kan, op elk ogenblik, aan de aanvrager van een oriëntatiestudie vragen om hem binnen een termijn van tien werkdagen, bijkomende noodzakelijke gegevens over te maken om te dien einde de aanvraag van een oriëntatiestudie te onderzoeken.

Art. 143.De indiening van een aanvraag voor een oriëntatiestudie geeft geen aanleiding tot enige verplichting in hoofde van de transmissienetbeheerder om een capaciteitsreservering toe te kennen. HOOFDSTUK 3. Oriëntatiestudie

Art. 144.Zo spoedig mogelijk, maar ten laatste binnen de veertig werkdagen volgend op de indiening van de aanvraag voor een oriëntatiestudie, en onder voorbehoud van de verlenging van deze termijn als gevolg van de eventuele toepassing van de artikelen 140 en 142, bezorgt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager het resultaat van zijn oriëntatiestudie. Dit bevat de technische gegevens beschreven in artikel 145.

De oriëntatiestudie houdt geen oordeel in over de definitieve opties die in het eventuele aansluitovereenkomst zullen worden genomen.

Art. 145.De technische gegevens in de oriëntatiestudie hebben ten minste betrekking op de volgende elementen: 1° een schema van de voorgenomen aansluiting of aanpassing;2° in voorkomend geval, de specifieke beperkingen (technische, wettelijke of andere) verbonden aan de ligging van de voorgenomen aansluiting of aanpassing;3° in voorkomend geval, de noodzakelijke elementen voor het in conformiteit brengen van de aansluitingsinstallaties en de installaties van de transmissienetgebruiker of de voorgenomen aanpassingen krachtens de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten en de toepasselijke wetgeving;4° in voorkomend geval, de aanwijzing van de noodzaak om over te gaan tot een studie van filters en/of compensatietoestellen en/of een studie betreffende de invloed op de stabiliteit van het net;5° in voorkomend geval, een indicatieve evaluatie van eventuele versterkingen die aan het net moeten worden aangebracht voor de voorgenomen aansluitingen of aanpassingen en een indicatieve evaluatie van de hiervoor normaal vereiste duur;6° in voorkomend geval, een indicatieve beschrijving van de flexibele toegangsregeling die aangewezen zou zijn op de betrokken elektriciteitsproductie-eenheid, op de in het artikel 170 voorgeschreven wijze;7° een indicatieve evaluatie van de termijnen voor de verwezenlijking van de aansluitingswerken of voorgenomen aanpassingswerken;8° een indicatieve schatting van de uitvoeringskosten van aansluitingswerken of voorgenomen aanpassingswerken.

Art. 146.De transmissienetbeheerder kan weigeren geheel of gedeeltelijk rekening te houden met de aanvraag voor een oriëntatiestudie wanneer de aanvrager van een oriëntatiestudie, binnen een redelijke termijn, de bijkomende gegevens, die door de transmissienetbeheerder worden gevraagd om de oriëntatiestudie tot een goed einde te brengen, niet heeft verstrekt.

Art. 147.In het geval bedoeld in artikel 146, geeft de transmissienetbeheerder aan de aanvrager van een oriëntatiestudie kennis van zijn gemotiveerde weigering om de oriëntatiestudie uit te voeren.

Titel 2. Aansluitingsaanvraag HOOFDSTUK 1. Indiening van de aansluitingsaanvraag

Art. 148.Elke geïnteresseerde persoon, met inbegrip van elke transmissienetgebruiker, dient een aansluitingsaanvraag in bij de transmissienetbeheerder als ze een nieuwe aansluiting of een wijziging van de aansluiting zoals bedoeld in artikel 136, § 1, of als ze een wijziging van het ter beschikking gesteld vermogen voorziet. Ongeacht het precies voorwerp waarop deze aanvraag betrekking heeft, wordt deze in het algemeen aansluitingsaanvraag genoemd in dit besluit.

Tijdens de analyse van een aansluitingsaanvraag geeft de transmissienetbeheerder in de mate van het mogelijke rekening houdend met de noodzakelijke bevoorradingszekerheid, voorrang aan aansluitingsaanvragen die betrekking hebben op elektriciteitsproductie-eenheden installaties van het type van A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en de warmtekrachtkoppelingseenheden van het type A en B. Deze voorrang aan elektriciteitsproductie-eenheden van types A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen of aan warmtekrachtkoppelingen van types A en B wordt gegeven voor zover dat hij wordt voorzien door de toepasselijke wetgeving.

Art. 149.De aansluitingsaanvraag bevat de volgende gegevens: 1° de identiteit en de gegevens van de aanvrager en, indien het een vennootschap betreft en als deze nog niet door de transmissienetbeheerder gekend zijn, haar maatschappelijk doel en de benaming, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en de kopie van hun statuten, alsmede de documenten die de bevoegdheden van de ondertekenaars van de aanvraag aantonen;2° de geografische ligging, het type van vermogen en de gedetailleerde technische kenmerken van de voorgenomen aansluiting en/of van de wijzigingen van de aan het transmissienet aan te sluiten en/of aangesloten installaties;3° het formulier voor een aansluitingsaanvraag zoals opgesteld door de transmissienetbeheerder en beschikbaar op zijn website, naar behoren ingevuld, met de informatie die het dossier van de aansluitingsaanvraag bevat;4° een document dat staaft dat de aanvrager beschikt of zal beschikken, in eigendom of in gebruik, over alle rechten met betrekking tot het beheer, het gebruik, het versterken en de overdracht van de geplande aansluitingsinstallaties;5° de verbintenis van de aanvrager om het tarief, voorzien in de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten en verbonden met het detailonderzoek betreffende nieuwe aansluitingssystemen of de aanpassing van reeds bestaande aansluitingsuitrusting, te betalen.

Art. 150.De aanvrager identificeert in zijn aanvraag de commercieel gevoelige gegevens die hij als vertrouwelijk beschouwt. De aanvrager doet hetzelfde voor de bijkomende gegevens, in voorkomend geval, gevraagd door de transmissienetbeheerder.

Art. 151.Binnen een termijn van tien werkdagen volgend op het indienen van de aansluitingsaanvraag ziet de transmissienetbeheerder na of de aanvraag volledig is. In geval van onvolledigheid meldt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager de informatie of documenten die ontbreken en staat hem een termijn van minstens vijf werkdagen toe om zijn aanvraag te vervolledigen. De periode wordt met een gelijke periode verlengd op een met redenen omkleed verzoek van de aanvrager van de aansluiting. Deze verlenging kan slechts één keer worden toegekend, tenzij er afstand van wordt gedaan door de transmissiesysteembeheerder.

Art. 152.Als de aansluitingsaanvraag over een verbruiksinstallatie gaat en volledig is, reserveert in dat geval de transmissienetbeheerder capaciteit voor de aanvrager, hierbij rekening houdend met de gevraagde capaciteit en de ligging van de aansluiting.

Deze capaciteitsreservatie wordt uitgevoerd binnen een termijn van tien werkdagen na de bestelling van de detailstudie in de betekenis van artikel 160.

Art. 153.Als de aansluitingsaanvraag over een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D, een HVDC-systeem, een asynchroon opslagpark of een op gelijkstroom aangesloten power park module gaat, reserveert de transmissienetbeheerder de nodige capaciteit, rekening houdend met de gevraagde capaciteit alsook, in voorkomend geval, met de toepassing van een met die capaciteit verbonden regeling van flexibele toegang.

Deze capaciteit wordt gereserveerd op het ogenblik van verzending van de detailstudie die het akkoord betreffende de technische oplossing, zoals bedoeld in artikel 160, § 3, materialiseert. HOOFDSTUK 2. Gedeelde aansluiting

Art. 154.Een aansluitingsaanvrager mag de bestaande aansluitingsinstallaties of de nieuwe aansluitingsinstallaties die reeds het voorwerp uitmaken van een aansluitingscontract met de transmissienetbeheerder gebruiken, voor zover de transmissienetgebruiker die via de installaties bedoeld in de aanvraag tot gedeelde aansluiting al op het net is aangesloten, ermee instemt zijn aansluiting te delen met de aanvrager, na overeenstemming onder anderen over een financiële vergoeding, en dat de transmissienetbeheerder door middel van een detailstudie bevestigt dat het gevraagde project technisch haalbaar is. Bovendien moet de aanvrager de hele aansluitingsprocedure volgen die wordt beschreven in dit boek.

Art. 155.In het geval van een gedeelde aansluiting zoals bedoeld in artikel 154, beschikt elke installatie van de transmissienetgebruikers betrokken bij deze gedeelde aansluiting over een individueel toegangspunt voor de injectie en/of afnamevoorwerp van de aansluitingsaanvraag, over een individueel vermogen dat tot zijn beschikking wordt gesteld in de betekenis van artikel 196 en over haar eigen aansluitingscontract met de transmissienetbeheerder.

Art. 156.Elk van de aansluitingscontracten van de transmissienetgebruikers betrokken door deze gedeelde aansluiting is aangevuld met het akkoord gesloten tussen de transmissienetgebruikers en de transmissienetbeheerder en dat de rechten en plichten van de partijen vaststelt in verband met de verdeling van de aansluitingsinstallaties, met naleving van de regels van dit besluit.

Dit akkoord gaat onder andere over de voorwaarden van de gedeelde aansluiting, de conformiteit van de gedeelde aansluiting, de eigendom van de gedeelde aansluitingsinstallaties, de beheerswijze van deze installaties en hun onderhoud Alleen de elementen die deel maken van een distributienet of van het net van een CDS mogen niet betrokken zijn door een gedeelde aansluiting; zulke gedeelde aansluiting blijft mogelijk tussen een transmissienetgebruiker en een CDS wanneer ze hun aansluitingsinstallaties delen. HOOFDSTUK 3. Onderzoek van de aansluitingsaanvraag

Art. 157.De transmissienetbeheerder onderzoekt de volledigheid van de aansluitingsaanvraag en beoordeelt deze op niet-discriminerende wijze onder meer in het licht van de lijst van de criteria bepaald in artikel 141, § 1.

Art. 158.De transmissienetbeheerder kan de aanvrager te allen tijde verzoeken hem binnen een redelijke termijn, die niet korter mag zijn dan tien werkdagen, aanvullende gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de geschiktheid van zijn aansluitingsaanvraag. HOOFDSTUK 4. Identificatie van de geringe aard van een wijziging

Art. 159.§ 1. Zo spoedig mogelijk maar ten laatste binnen de twintig werkdagen vanaf de ontvangst van de behoorlijk ingevulde aansluitingsaanvraag in de zin van artikel 151 deelt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager het resultaat van de evaluatie van de geringe aard van zijn aansluitingsaanvraag mee, wanneer het een wijzigingsverzoek betreft.

In verband hiermee, wanneer de aanvrager een wijziging van zijn aansluiting of van een installatie beoogt, zoals bedoeld in artikel 148, beoordeelt en motiveert de transmissienetbeheerder de eventueel geringe aard van deze wijziging.

Wordt er geoordeeld dat het om een geringe wijziging gaat, dan kan de transmissienetbeheerder: 1° de beoogde wijzigingen goedkeuren zonder dat welke andere formaliteiten ook moeten worden vervuld en zonder wijziging van het aansluitingscontract van de transmissienetgebruiker;2° een wijziging van zijn aansluitingscontract voorstellen aan de betrokken transmissienetgebruiker om de geringe aard van de wijziging te omkaderen, in voorkomend geval met het sluiten van een bijlage bij dit contract. De wijzigingen aan het aansluitingscontract bedoeld in 2° ontslaat de betrokken transmissienetgebruiker niet, in dit geval, van het bekomen vanwege de transmissienetgebruiker van de bedrijfsvoeringsnotificatie van de conformiteit van zijn aansluiting of van zijn installaties, overeenkomstig met de regels bepaald in titel 4 van Boek 2 van Deel 3 en de toepasselijke wetgeving.

De transmissienetbeheerder brengt de commissie op de hoogte van de beslissing die in verband met de geringe aard van de wijziging is genomen. § 2. Is de beoogde wijziging niet van geringe aard, dan stelt de transmissienetbeheerder aan de betrokken transmissienetgebruiker voor, binnen de termijn bepaald in § 1, eerste lid, dat het vervolg van de procedure verloopt bij toepassing van de artikelen 160 tot en met 163.

In dit geval bestelt de betrokken transmissienetgebruiker de uitvoering van de detailstudie, met inbegrip van, in voorkomend geval, het luik modernisering van deze studie zoals bedoeld in artikel 161, en neemt hij de kosten daarvan voor zijn rekening. HOOFDSTUK 5. Technische fase Detailstudie van de aansluitingsaanvraag

Art. 160.§ 1. Zo spoedig mogelijk, maar ten laatste binnen veertig werkdagen volgend op de ontvangst van de aansluitingsaanvraag, naar behoren ingevuld in de zin van artikel 151, onderzoeken de transmissienetbeheerder en de aanvrager gezamenlijk de technische informatie verstrekt door de aanvrager. § 2. Heeft de aansluitingsaanvraag betrekking op de aansluiting van een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D en indien blijkt dat de aansluitingsaanvraag niet kan worden aanvaard, om redenen van gebrek aan capaciteit overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid, van de wet van 29 april 1999, dan kan de transmissienetbeheerder aan de aanvrager voorstellen om hem een flexibele toegang te verlenen voor de aansluiting van de betrokken elektriciteitsproductie-eenheid, volgens de modaliteiten voorzien in artikel 170. § 3. Zo spoedig mogelijk maar ten laatste binnen de zestig werkdagen volgend op de ontvangst van de naar behoren ingevulde aansluitingsaanvraag, sluiten de transmissienetbeheerder en de aanvrager een akkoord over de technische oplossing om de beoogde aansluiting te realiseren. De detailstudie die de transmissienetbeheerder aan de aanvrager bezorgt beschrijft deze technische oplossing en de aansluitingsvoorwaarden van deze aansluiting.

Indien de transmissienetbeheerder echter na de voltooiing van de detailstudie oordeelt dat de aansluitingsaanvraag niet kan worden aanvaard overeenkomstig artikel 15, § 1, tweede lid, van de wet van 29 april 1999 en dat geen flexibele toegang kan worden verleend, deelt de transmissienetbeheerder de aanvrager en de commissie, overeenkomstig artikel 4, zijn beslissing mee om de aansluitingsaanvraag, en bijgevolg de toegang tot het transmissienet, te weigeren. Hij geeft hierin aan dat deze het voorwerp van beroep bij de commissie kan uitmaken alsmede de modaliteiten teneinde dit uit te oefenen. § 4. De termijnen voorzien in §§ 1 en 3, eerste lid, kunnen mits gezamenlijk akkoord tussen de transmissienetbeheerder en de aanvrager verlengd worden wanneer de complexiteit van de aansluiting het vereist. § 5. Het akkoord betreffende de technische oplossing is geldig gedurende een periode van honderdtwintig werkdagen vanaf de verzending van de detailstudie, zoals bedoeld in paragraaf 3, naar de aanvrager.

Gaat het om een elektriciteitsproductie-eenheid van het type B, C of D, een asynchroon opslagpark of een HVDC-systeem, dan wordt de capaciteit gedurende deze periode gereserveerd bij toepassing van artikel 153.

De aanvrager kan tijdens de laatste twintig werkdagen van de geldigheidsperiode vragen om deze geldigheidsperiode van het akkoord betreffende de technische oplossing te verlengen.

Deze verlenging moet door de transmissienetbeheerder uitdrukkelijk worden bevestigd. Het aantal aanvragen tot verlenging is onbeperkt zolang de aansluitingsvoorwaarden identiek blijven.

Een voor het eerst geformuleerd aanvraag tot verlenging kan niet worden geweigerd. Het akkoord over de technische oplossing en de bijbehorende capaciteitsreservering zijn in dit geval opnieuw geldig voor een periode van zestig werkdagen.

Bij de beoordeling van eventuele latere uitbreidingsverzoeken houdt de transmissiesysteembeheerder rekening met de evolutie van het transmissienet en met andere capaciteitsreserveringen en -toewijzingen die een impact hebben op de beoogde aansluiting.

Deze verlenging evenals de capaciteitsreservering die ermee gepaard gaat, zullen opnieuw geldig zijn gedurende een maximale periode van honderdtwintig werkdagen.

Bij beslissing van bevestiging, informeert de transmissienetbeheerder de aanvrager over de in het achtste en negendelid bedoelde gevolgen van elke wijziging in de voorwaarden van de aansluitingsaanvraag tijdens deze nieuwe periode.

Wanneer een nieuwe verlenging van de geldigheidsperiode van de overeenkomst over de technische oplossing is verleend en de voorwaarden van de aansluitingsaanvraag evolueren vervolgens ten opzichte van de voorwaarden die in rekening werden genomen voor de detailstudie betreffende de initiële aanvraag, omwille van het optreden van een andere aansluitingsaanvraag die een behandeling bij voorrang geniet in toepassing van artikel 141, § 1, 9°, of andere capaciteitsreservaties en/of -toewijzingen die een impact hebben op de beoogde aansluiting, informeert de transmissienetbeheerder de aanvrager hierover binnen een redelijke termijn en voegt hierbij zijn analyse van de verandering van de voorwaarden van de aansluitingsaanvraag.

Het akkoord betreffende de in de detailstudie beschreven technische oplossing, evenals de reservering van corresponderende capaciteit die niet langer geldig is, geraken achterhaald na de kennisgeving door de transmissienetbeheerder van de wijziging van de voorwaarden van de aansluitingsaanvraag.

In dit geval kan de aanvrager bij de transmissienetbeheerder een nieuwe detailstudie vragen bij toepassing van de in dit artikel beschreven procedure.

Bij afwijking van de artikelen 152 en 153 wordt er dan opnieuw capaciteit gereserveerd wanneer een nieuw akkoord wordt bereikt betreffende de technische oplossing voor de aansluiting.

De transmissienetbeheerder mag echter eisen dat er opnieuw een aansluitingsaanvraag wordt ingediend, in de betekenis van de artikelen 148 tot en met 153, indien de aansluitingsvoorwaarden ingrijpende wijzigingen ondergaan in vergelijking met deze die in de initiële aansluitingsaanvraag worden beschreven.

Onverminderd de toepassing van de artikelen 11, tweede lid, 7°, 23, § 2, tweede lid, 9°, en 29ter, eerste lid, 1°, van de wet van 29 april 1999 die de commissie een beslissing van de transmissienetbeheerder met betrekking tot de toegang tot het transmissienet bedoeld in artikel 15, § 1, tweede lid, van de wet van 29 april 1999 toelaten goed te keuren, aan te vragen, te herzien of te weigeren, wanneer de aanvrager van de aansluiting het niet eens is met de conclusies van de analyse van de transmissienetbeheerder, legt hij de zaak binnen zestig werkdagen na kennisgeving aan de commissie voor. De commissie neemt een besluit over de geschiktheid van de conclusies van de analyse van de netbeheerder binnen zestig werkdagen na ontvangst van het verzoek dat haar door de transmissienetbeheerder is meegedeeld.

Art. 161.§ 1. Bij de uitvoering van de detailstudie zoals bedoeld in artikel 160, § 3, en indien de aansluitingsaanvraag betrekking heeft op een wijziging van installaties van de transmissienetbeheerder bedoeld in artikel 4.1.,a), beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, § 7, lid 1 en § 8, respectievelijk de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC, dan onderzoekt de transmissienetbeheerder op gedetailleerde wijze of deze wijziging binnen het toepassingsgebied van voornoemd artikel 4.1., a), valt.

In dat kader zijn de analysecriteria zoals vastgesteld in artikel 162, §§ 1 en 2, van toepassing. De in artikel 160, § 3, bedoelde detailstudie vermeldt de resultaten van dit onderzoek en, in voorkomend geval, de beslissing van de commissie overeenkomstig artikel 4.1.,a), iii), van de Europese netwerkcode RfG, de Europese netwerkcode DCC en de Europese netwerkcode HVDC. § 2. Bij het uitvoeren van detailstudie bedoeld in artikel 160, § 3, wanneer de aansluitingsaanvraag betrekking heeft op een wijziging van een asynchroon opslagpark of een energie-opwekkingseenheid van het type B, beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 8 en 9, onderzoekt de transmissienetbeheerder op gedetailleerde wijze of deze een substantiële modernisering uitmaakt of een vervanging van de uitrusting in de asynchrone opslagparkvoorziening of de elektriciteitsopwekkingseenheid van type B, van die aard dat hun technische capaciteiten zijn aangepast.

In dat kader zijn de analysecriteria zoals vastgesteld in artikel 162, §§ 1 en 2 van toepassing.

Indien de transmissiesysteembeheerder van mening is dat de omvang van de modernisering of vervanging van de uitrustingen van dien aard is dat een nieuw aansluitingscontract vereist is, stelt hij de commissie daarvan in kennis. De commissie beslist of het bestaande aansluitingscontract moet worden herzien of dat een nieuw aansluitingscontract vereist is en stelt de eisen van dit besluit vast die van toepassing zijn op die asynchrone opslagpark of elektriciteitsproductie-eenheid van het type B. In de in artikel 160, § 3, bedoelde detailstudie worden de resultaten van dit onderzoek en, in voorkomend geval, het besluit van de commissie uit hoofde van deze paragraaf vermeld. § 3. In de gevallen bedoeld in de paragrafen 1 en 2 worden de in artikel 160, § 3, vastgestelde termijnen opgeschort tot op het einde van de procedure die wordt beschreven in artikel 4.1., a), respectievelijk de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC of tot het einde van de in paragraaf 2 bedoelde procedure.

Art. 162.§ 1. Het moderniseringsluik van deze detailstudie, met name de moderniseringsstudie zoals bedoeld in artikel 161, evalueert op gedetailleerde wijze de beoogde wijzigingen ten opzichte van de hierna genoemde elementen: 1° elke wijziging van technologie als gevolg waarvan de nominale productie van de elektriciteitsproductie-eenheid type B of de elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 4.1 van de Europese netwerkcode RfG, of een bestaande DC-aangesloten power park module bedoeld in artikel 4.1 van de Europese netwerkcode HVDC, op een manier dat de betrokken eenheid de hogere drempel naar het type C of D overschrijdt; 2° de omvang van de toename van de nominale productie van de betrokken elektriciteitsproductie-eenheid type B of de elektriciteitsproductie-eenheid bedoeld in artikel 4.1 van de Europese netwerkcode RfG of van de toename van het vermogen het betrokken HVDC-systeem module bedoeld in artikel 4.1 van de Europese netwerkcode HVDC, of van een asynchroon opslagpark; 3° de vernieuwing van één of meerdere essentiële technische elementen van een installatie van de netgebruiker bedoeld in artikel 4.1 van respectievelijk de Europese netwerkcode RfG, DCC en HVDC of een asynchroon opslagpark. Het plaatsen van identieke reserveonderdelen door de vervoergebruiker in zijn installaties wordt niet beschouwd als de vernieuwing van een of meer essentiële technische elementen van die installaties. § 2. De transmissienetbeheerder ontwikkelt richtsnoeren voor de toepassing van artikel 4.1. respectievelijk van de Europese netwerkcode RfG, DCC en HVDC, van artikel 161, § 2, en voor de toepassing van paragraaf1. Hij stelt de commissie de eerste keer voor advies in kennis uiterlijk drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit. § 3. Wanneer de transmissienetbeheerder een kennisgeving aan de commissie doet overeenkomstig artikel 4.1. van respectievelijk de Europese netwerkcodes RfG, DCC, HVDC, artikel 161, § 2, derde lid, en op grond van paragraaf 2, maakt hij een kopie voor advies over aan de Algemene Directie Energie. Zij stuurt haar advies binnen een maand naar de commissie en naar de transmissienetbeheerder.

Art. 163.In geval van een substantiële modernisering van het railtractienetwerk, werken de beheerder van het spoorwegnet en de transmissienetbeheerder actief samen om de oplossing van de conformiteitseis te bepalen die het best aan de beperkingen in het bijzonder voldoet en die op het economisch plan optimaal is. HOOFDSTUK 6. Aanbod tot realisatie van de aansluiting Technisch en financieel voorstel

Art. 164.§ 1. Uiterlijk binnen de dertig werkdagen volgend op de verzending van de detailstudie aan de aanvrager of na afloop van de procedure bedoeld in artikel 4.1 van respectievelijk de Europese netwerkcode RfG, DCC en HVDC en in het artikel 161 maakt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager een technisch-financieel voorstel tot realisatie van de aansluiting kenbaar met een beschrijving van de uitvoeringsfasen voor de realisatie van de aansluiting of voor de uitvoering van de werken voorwerp van dit voorstel, evenals de vermelding van de prijs voor deze werken, op basis van het akkoord betreffende de technische oplossing zoals bedoeld in artikel 160.

De reële algemene technische gegevens bedoeld in de bijlage 3, worden door de aanvrager ter kennis gebracht van de transmissienetbeheerder in dit voorstel. § 2. De termijn van § 1, eerste lid, voor de verzending van het technisch en financieel voorstel aan de aanvrager kan verlengd worden in gezamenlijk akkoord tussen de transmissienetbeheerder en de aanvrager, als de complexiteit van de realisatie van de aansluiting en/of het aantal te bestuderen varianten dit vereisen.

Art. 165.Vanaf de ontvangst van het technisch-financieel voorstel bedoeld in artikel 164, § 1, eerste lid, en vóór de ondertekening van zijn aansluitingscontract kan de aanvrager deze offerte van realisatie bestellen en aan de transmissienetbeheerder vragen om te beginnen met de eerste fases inzake de realisatie van de aansluiting en de aanvragen van de toelatingen en vergunningen zoals bedoeld in artikel 171, waarbij die aansluitingsaanvrager de kosten in verband daarmee op zich neemt. In afwachting van de ondertekening van het aansluitingscontract vindt de uitvoering plaats onder dezelfde algemene voorwaarden als die van het aansluitingscontract. HOOFDSTUK 7. Aansluitovereenkomst

Art. 166.Het in artikel 164, § 1, eerste lid, bedoelde technische en financiële voorstel blijft geldig zolang het akkoord over de in artikel 160 bedoelde technische oplossing geldig blijft. Ten laatste na afloop van de geldigheidstermijn van het aanbod tot realisatie van de aansluiting bedoeld in artikel 164, § 1, eerste lid, als het technisch en financieel voorstel door de aanvrager is aanvaard, sluiten de transmissienetbeheerder en de aanvrager een aansluitingscontract, volgens de modaliteiten bedoeld in dit hoofdstuk, voor onbepaalde duur, of wijzigen ze het bestaande aansluitingscontract.

Als gevolg van het sluiten van het aansluitingscontract wordt de gereserveerde capaciteit voor het aansluiting toegewezen aan de aansluitingsaanvrager; in voorkomend geval kan deze capaciteit worden beperkt door een regeling van flexibele toegang zoals bedoeld in artikel 170.

Desgevallend houdt de aanpassing van het aansluitingscontract, wanneer het een wijziging van de bestaande aansluiting beoogt, rekening met de beslissing van de commissie betreffende de ingrijpende aard van de modernisering of de vervanging, in toepassing van artikel 4.1 van Europese netwerkcode RfG, DCC en HVDC en de artikelen 161 en 162.

Het aansluitingscontract kan een opschortende voorwaarde bevatten met betrekking tot het verkrijgen van vergunningen of machtigingen betreffende installaties waarvoor de administratieve procedure loopt; de commissie wordt dan op de hoogte gebracht. Indien de transmissienetbeheerder een dergelijke opschortende voorwaarde weigert, deelt hij de redenen voor zijn beslissing mee aan de aanvrager en aan de commissie.

Art. 167.Zo er een einde komt aan het aansluitingsproject, komen de transmissienetbeheerder en de aanvrager samen overeen om het aansluitingscontract en de aansluitingsprocedure te beëindigen.

Art. 168.Het niet afsluiten van een aansluitingscontract in de gevallen zoals bedoeld in artikel 167, geeft aanleiding tot de annulatie van de capaciteitsreservering, maar geeft geen recht op terugbetaling van het tarief, zoals voorzien in artikel 149, 5°.

Art. 169.§ 1. De type-aansluitingscontract, goedgekeurd in toepassing van artikel 4, bevat tenminste de volgende elementen: 1° de wederzijdse rechten en plichten van de partijen met betrekking tot de aansluiting;2° het bewijs van de financiële solvabiliteit van de medecontractant van de transmissienetbeheerder en de financiële garanties aan te bieden door de medecontractant;3° de modaliteiten voor het invorderen door of voor de transmissienetbeheerder van eventueel onbetaalde sommen van de medecontractant;4° de betalingsmodaliteiten, voorwaarden en termijnen van alle facturen geadresseerd aan de medecontractant van de netbeheerder, met inbegrip van de tenlasteneming van alle kosten betreffende de aansluiting en die de medecontractant zou oplopen, bij toepassing van de geldende wetgeving en dit besluit;5° de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid, in het bijzonder van de commercieel gevoelige informatie;6° de regeling van geschillenbeslechting, met inbegrip van, in voorkomend geval, de bepalingen inzake bemiddeling en arbitrage;7° de algemene maatregelen die de medecontractant dient te nemen wanneer het net zich bevindt in een alarmtoestand, noodtoestand, black-outtoestand of hersteltoestand of in een noodtoestand bedoeld in artikel 13, tweede lid, evenals de gevolgen ervan voor de verplichtingen die voortvloeien uit het aansluitingscontract;8° de modaliteiten en voorwaarden voor ontbinding en schorsing van het aansluitingscontract overeenkomstig dit besluit, met inbegrip van de eventuele schorsing van de werking wanneer de beperkte bedrijfsvoeringsnotificatie niet langer geldig is;9° de modaliteiten en de gevolgen van de toekenning van een beperkte bedrijfsvoeringsnotificatie, in geval van tijdelijke intrekking van de conformiteit, bij toepassing van de maatregelen bedoeld in artikel 176 van dit besluit en in artikel 37 van Europese netwerkcode RfG;10° de modaliteiten die de transmissienetbeheerder kan nemen wanneer een aansluitingsinstallatie of een aangesloten installatie afbreuk kan doen aan de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het net en/of een installatie van een andere transmissienetgebruiker;11° in voorkomend geval, de modaliteiten van een flexibele toegang tot het transmissienet naar gelang de modaliteiten voorzien in artikel 170;12° de relevante bepalingen inzake de verantwoordelijkheid van de partijen;13° de opschortende voorwaarde bedoeld in artikel 166, § 4;14° de bijlagen. § 2. De volgende elementen uit het aansluitingscontract worden vastgelegd voor elke aansluiting, volgens de bijlagen van de typeovereenkomst goedgekeurd in toepassing van artikel 4: 1° de identiteit en de coördinaten van de partijen, evenals hun respectieve vertegenwoordigers;2° de identificatie van de aansluiting en onder meer zijn geografische ligging en zijn nominale spanning;3° het minimum en maximum schijnbaar kortsluitstroom van de aansluiting op het aansluitingspunt;4° het aansluitingsschema en de exploitatiewijzen van de aansluiting;5° de identificatie van de aansluitingsinstallaties;6° de modaliteiten en procedures met betrekking tot de initiële verificatie van de conformiteit en de periodieke controle van de conformiteit van de aansluitingsinstallaties en de installaties van de medecontractant van de transmissienetbeheerder, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de opvolging van de resultaten van de conformiteitsproeven en de simulaties, evenals de modaliteiten van kennisgeving aan de transmissienetbeheerder van de wijzigingen van technische capaciteiten van de beoogde of gerealiseerde aansluitingsinstallaties, vrijwillig of als gevolg van een incident, die deze conformiteit zouden kunnen beïnvloeden;7° de bepalingen met betrekking tot de eigendoms- en gebruiksrechten op de aansluiting;8° de bepalingen en de specificaties door de medecontractant van de transmissienetbeheerder en/of zijn installaties minimaal na te leven, meer bepaald inzake de technische eigenschappen, de metingen en meteropnames, de wijzigingen van exploitatiewijzen, het onderhoud, de functionaliteiten van de beveiligingen, de veiligheid van personen en goederen;9° bepalingen betreffende de toegankelijkheid van de aansluitingsinstallaties en de installaties van de medecontractant van de transmissienetbeheerder;10° de mogelijkheid en de modaliteiten van controle, om de productie van actief vermogen op het injectie- en/of het afnamepunt te wijzigen of te onderbreken evenals de tolerantiemarge die toepasselijk is op de nieuwe instructie en op de termijn om die te bereiken;in voorkomend geval, de modaliteiten betreffende het verzoek tot verlaging van het maximaal vermogen dat kan worden geproduceerd in het kader van een flexibele toegang tot het transmissienet; 11° de bepalingen van de parameters die in acht dienen te worden genomen in frequentiegevoelige modus;de specifieke bepalingen van de minimale en maximale grenzen van de schommelingsgraad van het actief vermogen; 12° in voorkomend geval de specifieke maatregelen genomen door de medecontractant van de transmissienetbeheerder om zijn installaties ongevoelig voor spanningsdips te maken;13° in voorkomend geval, de specifieke bepalingen betreffende de kwaliteit;14° in voorkomend geval, de specifieke bepalingen betreffende de levering van ondersteunende diensten door de medecontractant van de transmissienetbeheerder;15° de modaliteiten en de fasering voor de verwezenlijking van de aansluiting en voor de voor deze aansluiting vereiste netversterkingen;16° alle specifieke eisen en modaliteiten die de transmissienetbeheerder moet of kan specificeren voor een welbepaalde transmissienetgebruiker of waarover de transmissienetbeheerder en diezelfde transmissienetgebruiker een akkoord dienen te bereiken, bij toepassing van de Europese netwerkcodes en richtsnoeren, ongeacht of er al dan niet een verwijzing naar die specifieke eisen en modaliteiten is opgenomen in dit besluit. § 3. Het sluiten van het aansluitingscontract verhindert de transmissienetbeheerder niet om, bij gemotiveerde kennisgeving, de voor de aansluiting uitgevoerde minimale technische vereisten en de functionaliteiten opgemaakt voor het beveiligingsschema te herzien, dit om redenen van veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het transmissienet.

Titel 3. Aansluiting met flexibele toegang

Art. 170.§ 1. Wanneer het verzoek om een oriëntatiestudie als bedoeld in artikel 136, § 1, of de aansluitaanvraag als bedoeld in artikel 148, § 1, betrekking heeft op de aansluiting van een elektriciteitsopwekkingseenheid van type B, C of D, moet de transmissienetbeheerder die flexibele toegang voorstelt voor de aansluiting van de betrokken energie-opwekkingseenheid in een oriëntatiestudie bij toepassing van artikel 144, § 1, of in een studie bij toepassing van artikel 160, § 3, de aanvrager en de commissie eerst in een technisch rapport op de hoogte brengen van het voornemen.

De transmissienetbeheerder rechtvaardigt zijn keuze aan de hand van objectieve en technisch deugdelijke criteria. Een kopie van het technisch verslag wordt ter informatie aan de Algemene Directie Energie medegedeeld.

De commissie keurt de door de netwerkexploitant verstrekte rechtvaardiging zo snel mogelijk goed, maar niet later dan twintig werkdagen na de kennisgeving uit hoofde van het eerste lid. Deze termijn kan eenmalig door de commissie worden verlengd, voor een duur die zij bepaalt, als de complexiteit van de aanvraag van de oriëntatie- of aansluitstudie dit vereist. De termijnen bedoeld in de artikelen 144, § 1 en 160, §§ 1 en 3, worden dienovereenkomstig verlengd. § 2. De mogelijkheid om flexibele toegang te verlenen voor de aansluiting van een stroomopwekkingseenheid ontslaat de transmissienetbeheerder niet van de ontwikkeling van zijn netwerk overeenkomstig het ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 13 van de wet van 29 april 1999.

De flexibele toegang is beperkt in de tijd en eindigt op de datum van de ingebruikname van de nodige versterkingen van het netwerk voorzien door het ontwikkelingsplan bedoeld in het eerste lid. Op deze datum wordt het ter beschikking gesteld flexibel vermogen een permanent vermogen en wordt deze toegevoegd aan het reeds ter beschikking gesteld permanent vermogen. Deze flexibele toegang is niet beperkt in de tijd als het voornoemde ontwikkelingsplan niet de nodige versterkingen biedt. § 3. Het technisch rapport bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, specificeert de voorwaarden voor het verlenen van flexibele toegang, waaronder: 1° het geplande moment voor het in dienst stellen van de noodzakelijke netwerkversterkingen voorzien in het voornoemde ontwikkelingsplan;2° permanent vermogen op permanente wijze beschikbaar gesteld en het beschikbare flexibele vermogen;3° een schatting van de gemiddelde duur en de totale duur per jaar gedurende dewelke het flexibele vermogen kan worden verminderd. Als de noodzakelijke netwerkversterkingen waarin in het ontwikkelingsplan als bedoeld in artikel 13 van de wet van 29 april 1999 is voorzien, niet plaatsvinden op het geplande tijdstip overeenkomstig § 3, 1°, kan de transmissienetbeheerder de commissie verzoeken om flexibele toegang voor een bepaalde periode uit te breiden, afhankelijk van voorwaarden in dat geval. § 4. De transmissienetbeheerder kan het beschikbare flexibele vermogen alleen verminderen als aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan: 1° in geval van congestie;2° wanneer de veiligheid en betrouwbaarheid van het netwerk wordt bedreigd. Titel 4. Uitvoering en conformiteit van de aansluiting aan het transmissienet - Procedure van bedrijfsvoeringsnotificatie voor de aansluiting aan het transmissienet HOOFDSTUK 1. Uitvoering van de aansluiting

Art. 171.De transmissienetbeheerder en de aansluitingsaanvrager staan, elk respectievelijk voor hun aansluitingsinstallaties, in voor het indienen van hun noodzakelijke aanvragen tot het verkrijgen van de vereiste toelatingen en vergunningen voor de aansluiting. Te dien einde zullen de aansluitingsaanvrager en de transmissienetbeheerder elkaar alle noodzakelijke hulp verschaffen. HOOFDSTUK 2. Conformiteit van de aansluiting Afdeling 1. Algemeen

Art. 172.De testen en simulaties die tot doel hebben het bewijs van de conformiteit van de aansluiting te leveren ten aanzien van de technische eisen zoals vastgesteld in de toepasselijke wetgeving, in dit besluit en in het aansluitingscontract, uit te voeren bij toepassing van de Europese netwerkcodes RfG, DCC en HVDC of van dit besluit, alsook voor de aansluiting van een asynchroon opslagpark, bij de aansluiting van de installatie en tijdens de levensduur van deze aansluiting, worden uitgevoerd door de transmissienetgebruiker of door een derde die deze laatste daartoe aanwijst.

De transmissienetgebruiker geeft de transmissienetbeheerder kennis van het resultaat van zijn conformiteitstesten en simulaties, in voorkomend geval bij toepassing van de modaliteiten en procedures in verband daarmee vooraf door de transmissienetbeheerder meegedeeld.

De opschortende voorwaarde met betrekking tot de conformiteit van de faciliteiten van de aansluiting en de installaties van de netgebruiker wordt gerealiseerd wanneer deze conformiteit wordt vastgesteld door de operationele kennisgeving van het opstarten geleverd door de transmissienetbeheerder. Afdeling 2. Operationele notificatieprocedure voor de aansluiting van

asynchrone opslagparken en hun conformiteit

Art. 173.De transmissienetbeheerder bezorgt aan de transmissienetgebruiker een inschakelbedrijfsvoeringsnotificatie (EON) voor de asynchrone opslagparken zodra de voorbereidende fasen van de inschakeling naar behoren zijn uitgevoerd en los van de conformiteit van de installaties van deze aansluiting.

Om zijn installatie in werking te stellen, dient de transmissienetgebruiker te beschikken over een voorlopige bedrijfsvoeringsnotificatie, zoals voorzien in artikel 174, § 3.

Art. 174.§ 1. De conformiteit van de aansluitingsinstallaties en de asynchrone opslag ten aanzien van alle technische eisen zoals bedoeld in artikel 172 wordt vastgesteld door de afdoende verwezenlijking van de conformiteitstesten en de simulaties zoals bedoeld in artikel 172 op het niveau van het (de) betrokken aansluitingspunt(en). § 2. Voor de asynchrone opslagparken van het type A, blijft het onderzoek van de conformiteit beperkt tot de indiening van een volledig installatiedocument bij de transmissienetbeheerder, overeenkomstig dezelfde procedure die van toepassing is op elektriciteitsproductie-eenheden type A bedoeld in artikel 30 van de Europese netwerkcode RfG. Voor de asynchrone opslagparken van het type B en C wordt een vereenvoudigde procedure op basis van een technisch dossier gevolgd voor het zoeken van de conformiteit, overeenkomstig dezelfde procedure die van toepassing is op elektriciteitsproductie-eenheden type B en C bedoeld in de artikelen 44 en 45 van de Europese netwerkcode RfG. § 3. Op basis van de resultaten van de conformiteitstesten levert de transmissienetbeheerder, voor zover nodig, een voorlopig bedrijfsvoeringsnotificatie (ION) aan de transmissienetgebruiker voor een maximale duur van 24 maanden betreffende zijn asynchroon opslagpark van het type D. Ze heeft betrekking op de periode waarover de transmissienetgebruiker beschikt om de betrokken aansluiting overeenkomstig te maken ten opzichte van de hierboven genoemde technische eisen en stelt er de duur uitdrukkelijk van vast. Deze voorlopige bedrijfsvoeringsnotificatie bevat een opsomming van de overeenkomstig te maken elementen, door uitvoering van dezelfde testen en simulaties dan deze vereist in toepassing van de Europese netwerkcode RfG voor elektriciteitsproductie-eenheden van het type D en in toepassing van dit besluit.

Wordt de maximale duur van de voorlopige bedrijfsvoeringsnotificatie bereikt zonder dat er wezenlijke vooruitgang is geboekt om de aansluiting overeenkomstig te maken, dan kan deze aansluiting worden losgekoppeld van het transmissienet bij toepassing van de principes zoals vastgesteld in artikel 176.

Art. 175.De transmissienetbeheerder bezorgt aan de transmissienetgebruiker een definitieve bedrijfsvoeringsnotificatie (FON), als volgt: 1° voor het asynchroon opslagpark van het type A, zodra hun installatiedocument als volledig wordt beschouwd door de transmissienetbeheerder, meer bepaald bij toepassing van dezelfde bedrijfsvoeringsnotificatieprocedure zoals deze vastgesteld door artikel 30 van de Europese netwerkcode RfG voor de elektriciteitsproductie-eenheden van het type A;2° voor de asynchrone opslagparken van de types B en C, zodra hun technisch dossier als volledig en toereikend wordt beschouwd door de transmissienetbeheerder, meer bepaald bij toepassing van dezelfde bedrijfsvoeringsnotificatieprocedure zoals vastgesteld door artikel 32 van de Europese netwerkcode RfG voor de elektriciteitsproductie-eenheden van het type B en C;3° voor de asynchrone opslagparken van het type D, zodra de conformiteit van zijn installaties is vastgesteld, meer bepaald bij toepassing van dezelfde bedrijfsvoeringsnotificatieprocedure zoals die vastgesteld door de Europese netwerkcodes RfG voor de elektriciteitsproductie-eenheden van het type D.

Art. 176.In het geval waarin de aansluiting van een asynchroon opslagpark van type D niet meer conform is aan de technische aansluitingseisen ten aanzien van de toepasselijke wetgeving, van dit besluit en/of van het aansluitingscontract, of wanneer de installatie tijdelijk onderhevig is aan een significante wijziging of verlies van capaciteit die de prestaties beïnvloeden, brengt de transmissiegebruiker de transmissiebeheerder daarvan onmiddellijk op de hoogte en dezelfde procedure dat deze bedoeld in artikel 37.2 à 37.7 van de Europese netwerkcode RfG blijft van toepassing.

De definitieve bedrijfsvoeringsnotificatie die de conformiteit van de aansluiting betrokken bij de beperkte bedrijfsvoeringsnotificatie bevestigt, kan pas opnieuw worden afgegeven nadat de testen zoals bedoeld in artikel 174 in overeenstemming zijn gebracht en zijn uitgevoerd. Afdeling 3. Procedure voor de uitvoering van de testen door de

transmissienetgebruiker

Art. 177.Elke transmissienetgebruiker die testen wenst uit te voeren op zijn installaties of aansluitingsinstallaties waarop hij is aangesloten en die mogelijkerwijze een invloed kunnen uitoefenen op het transmissienet, op aansluitingsinstallaties of op installaties van een andere transmissienetgebruiker, moet de voorafgaande schriftelijke toestemming verkrijgen van de transmissienetbeheerder.

Art. 178.§ 1. De aanvraag tot toestemming bedoeld in artikel 177 dient aan de transmissienetbeheerder ter kennis gegeven te worden. De aanvraag dient: 1° gemotiveerd te zijn door de transmissienetgebruiker;2° minstens de technische gegevens te bevatten met betrekking tot de gevraagde testen, hun aard, de procedure, hun programmering en de installatie of de installaties waarop de testen betrekking hebben. § 2. De transmissienetbeheerder onderzoekt het voorwerp van de aanvraag rekening houdend met de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het net en van de installaties van de transmissienetgebruikers. § 3. Bij gebrek aan toelating voor de testen bedoeld in paragraaf 1, weigert de transmissienetbeheerder de testen bij gemotiveerde beslissing of vraagt hij aan de transmissienetgebruiker bijkomende gegevens. § 4. In voorkomend geval laat hij de gevraagde testen, alsook hun procedure en programmering, toe. Hij meldt dit aan de transmissienetgebruiker, die de testen wenst uit te voeren en de desbetreffende transmissienetgebruikers, voor zover deze identificeerbaar zijn. § 5. De transmissienetgebruiker informeert de transmissienetbeheerder over de stand van zaken met betrekking tot de testen alsook over iedere wijziging met betrekking tot het programma van de werken. § 6. De transmissienetgebruiker die testen wenst uit te voeren, met inbegrip van testen uit te voeren door de transmissienetbeheerder, dient de geleverde diensten te betalen, inclusief de uitrustingen en andere materialen die gebruikt worden in het kader van deze testen.

Elke partij draagt de volledige en gehele verantwoordelijkheid van de testen gehouden onder haar verantwoordelijkheid. In het geval van testen die uitgevoerd worden ofwel door de transmissienetbeheerder ofwel door een onafhankelijk organisme, aangewezen door de transmissienetbeheerder, waarborgt de transmissienetbeheerder de verwezenlijking van deze testen tegen een zo laag mogelijke kost.

Art. 179.Onverminderd de toelating die door de transmissienetbeheerder gegeven wordt, overeenkomstig artikel 178 blijft de transmissienetgebruiker gehouden tot zijn verplichtingen voorzien door en/of krachtens dit besluit en de overeenkomsten afgesloten krachtens dit besluit.

Titel 5. Controle van de aansluitingen en van de installaties van de transmissienetgebruikers HOOFDSTUK 1. Testen uitgevoerd door de transmissienetbeheerder in geval van elektrische storing

Art. 180.De transmissienetgebruiker is gehouden zo snel mogelijk de transmissienetbeheerder te verwittigen van storingen die hij op zijn op het transmissienet aangesloten installaties vermoedt of vaststelt.

Art. 181.In het geval zoals bedoeld in artikel 180, komen de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker, de uit te voeren testen op de aan het net aangesloten installaties van de transmissienetgebruiker overeen en/of op elke andere installatie waarop zij het nodig achten om testen uit te voeren.

Bij ontstentenis van akkoord, beslist de transmissienetbeheerder die ertoe gehouden is om op een redelijke en niet discriminerende manier te handelen.

De transmissienetbeheerder maakt aan de desbetreffende transmissienetgebruiker een rapport over met betrekking tot de uitvoering van de testen.

Art. 182.De transmissienetgebruiker, bedoeld in artikel 180, is gehouden de geleverde diensten, met inbegrip van de uitrustingen of andere materialen gebruikt in het kader van deze testen te betalen, indien het rapport zoals bedoeld in artikel 181, derde lid, aantoont dat geen enkel gebrek ten laste van de transmissienetbeheerder, van een andere transmissienetgebruiker of van elke andere persoon is.

Wanneer het rapport een gebrek aantoont ten laste van een persoon verschillend van een transmissienetgebruiker zoals bedoeld in artikel 181 dient deze persoon de geleverde diensten te betalen, met inbegrip van de uitrustingen of andere materialen die in het kader van deze testen gebruikt zijn.

De persoon bedoeld in het tweede lid brengt onverwijld de nodige aanpassingen aan zijn installaties aan indien het rapport, zoals bedoeld in artikel 181, derde lid, aantoont dat de installatie niet conform is aan de technische eisen gesteld in dit besluit of in de overeenkomsten die afgesloten zijn op grond van dit besluit. Hetzelfde geldt voor de transmissienetgebruiker indien het rapport zoals bedoeld in artikel 181, derde lid, aantoont dat zijn installatie niet conform is aan de technische eisen van de toepasselijke wetgeving, van dit besluit of van afgesloten overeenkomsten krachtens deze. HOOFDSTUK 2. Conformiteitstesten uitgevoerd door de transmissienetbeheerder

Art. 183.Voor redenen verbonden met de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het transmissienet, kan de transmissienetbeheerder op elk ogenblik de conformiteit van de aansluiting en van de installaties van een transmissienetgebruiker voor wat betreft de bepalingen van de toepasselijke wetgeving, dit besluit en/of het aansluitingscontract nagaan.

Daarvoor kan de transmissienetbeheerder onder meer: 1° zonder uitstel de hiervoor noodzakelijke gegevens van de transmissienetgebruiker verkrijgen;2° ter plaatse de aansluiting controleren tot het interfacepunt en de installaties van de transmissienetgebruiker door middel van metingen en/of meteropnames;3° de technische bekwaamheid van het personeel dat door de transmissienetgebruiker beschikbaar gesteld is voor het onderhoud, voor de werking en voor de verrichtingen op zijn installaties met betrekking tot de desbetreffende aansluiting(en) controleren;4° in geval van vermoeden dat de installaties van de transmissienetgebruiker de conformiteit niet respecteren, testen op deze installaties zelf uitvoeren of laten uitvoeren door de transmissienetgebruiker.

Art. 184.Na overleg, komen de transmissienetbeheerder en de betrokken transmissienetgebruiker een procedure, een programmering en de middelen te gebruiken voor de uitvoering van de testen bedoeld in artikel 183 overeen.

Bij gebrek aan een akkoord, beslist de transmissienetbeheerder die ertoe gehouden is om op een redelijke en niet-discriminerende manier te handelen. Hij geeft kennis van zijn beslissing aan de betrokken transmissienetgebruiker en motiveert deze beslissing.

Art. 185.De testen zoals bedoeld in artikel 183 worden op kosten van de transmissienetgebruiker uitgevoerd.

Het resultaat van deze testen wordt onverwijld aan de betrokken transmissienetgebruiker doorgegeven. Indien het resultaat van deze testen een overeenkomstige werking uitwijst, worden de kosten van de transmissienetgebruiker door de transmissienetbeheerder terugbetaald.

Wanneer de transmissienetbeheerder deze conformiteitstesten en simulaties uitvoert, mag hij deze uitvoering toevertrouwen aan een onafhankelijk orgaan dat hij aanwijst.

Art. 186.De kosten die de transmissienetbeheerder maakt ter gelegenheid van de in artikel 183 bedoelde controles worden vastgesteld overeenkomstig de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten.

Titel 6. Buitendienststelling van de aansluitingen en de installaties van de transmissienetgebruikers

Art. 187.Buiten de kennisgeving van de planningsgegevens in geval van buiten gebruikstelling van een elektriciteitsproductie-eenheid, een asynchroon opslagpark of HVDC-systeem, zoals bedoeld in de artikelen 32 tot 34 en onverminderd andere verplichtingen of andere wetsbepalingen betreffende de sluiting van elektriciteitsproductie-eenheden, geeft de transmissienetgebruiker de transmissienetbeheerder, uiterlijk drie maanden voorafgaand aan deze stillegging, kennis van de tijdelijke of definitieve buiten gebruikstelling van elk HVDC-systeem, verbruiksinstallatie, elk asynchroon opslagpark of elektriciteitsproductie-eenheid aangesloten op het transmissienet, ongeacht of deze laatste al dan niet een individuele vergunning heeft verkregen overeenkomstig artikel 4 van de wet van 29 april 1999.

In dit geval organiseert de transmissienetbeheerder met de betrokken transmissienetgebruiker de definitieve uitschakeling van deze aansluiting evenals de schrapping van het toegangspunt en het aansluitingspunt in verband daarmee. In voorkomend geval sluiten ze een overeenkomst voor de ontmanteling en/of eigendomsoverdracht en verrekenen ze de eventuele kosten die nog ten laste blijven van de transmissienetgebruiker met betrekking tot deze aansluiting, met inachtneming van het aansluitingscontract die toepasselijk is op deze aansluiting. De transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker bereiken tot slot een akkoord over de einddatum van het aansluitingscontract.

Deel 4. Toegang tot het transmissienet voor een transmissienetgebruiker Boek 1. - Toegangsprocedure

Art. 188.Dit boek behandelt de in te vullen voorwaarden om te beschikken over een toegang tot het transmissienet om vermogen te injecteren of af te nemen vanaf een elektriciteitsproductie-eenheid, een verbruiksinstallatie, een asynchroon opslagpark, of een CDS aangesloten op het transmissienet.

De toegangshouder kan een transmissienetgebruiker zijn voor zijn eigen toegangspunten of elke natuurlijke of rechtspersoon die een portefeuille van toegangspunten beheert waarvoor hij voor bepaalde duur is aangeduid volgens de procedure beschreven in dit boek.

Titel 1. Aanvraag voor toegang tot het transmissienet en het toegangscontract

Art. 189.De toegangsaanvrager vult het aanvraagformulier voor een toegangscontract zoals gepubliceerd op de website van de transmissienetbeheerder naar behoren in, gedateerd en ondertekend.

De gegevens die de toegangsaanvrager opneemt in zijn aanvraag voor een toegangscontract worden beschouwd als commercieel gevoelige gegevens, die vertrouwelijk van aard zijn. Dit geldt ook voor de bijkomende gegevens die, in voorkomend geval, door de transmissienetbeheerder worden opgevraagd.

Art. 190.Ten laatste binnen een termijn van vijf werkdagen volgend op de indiening van de aanvraag voor een toegangscontract bij de transmissienetbeheerder, kijkt deze laatste na of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, meldt de transmissienetbeheerder aan de toegangsaanvrager de gegevens of documenten die ontbreken en staat hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen.

De transmissienetbeheerder bezorgt de toegangsaanvrager een ontwerp van toegangscontract binnen vijftien werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag van toegangscontract of na ontvangst van de aanvullende gegevens die nodig zijn om de aanvraag van toegangscontract te onderzoeken.

De toegangsaanvrager wordt toegangshouder zodra het toegangscontract ondertekend is.

Art. 191.Het toegangscontract, goedgekeurd overeenkomstig artikel 4 bevat ten minste de volgende elementen: 1° de betalingsmodaliteiten, de bepalingen en termijnen betreffende de facturen voor de toegangstarieven en, indien van toepassing, voor aansluiting;2° de modaliteiten voor het invorderen van eventueel onbetaalde sommen van de toegangshouder, met inbegrip van de financiële garanties die aan de transmissienetbeheerder worden verstrekt;3° de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid van de commerciële informatie van de toegangshouder en de toegangspunten waarvoor hij aangeduid is;4° de regeling van geschillenbeslechting, met inbegrip van, in voorkomend geval, de bepalingen inzake bemiddeling en arbitrage;5° de maatregelen die de toegangshouder dient te nemen wanneer het net zich in de alarmtoestand, noodtoestand, black-outtoestand hersteltoestand of in de noodtoestand zoals bedoeld in artikel 13, tweede lid, bevindt, evenals de gevolgen ervan voor de verplichtingen die voortvloeien uit het toegangscontract;6° de modaliteiten betreffende de aanduiding van de toegangshouder en diens duur, in het geval een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de transmissienetgebruiker is aangeduid als toegangshouder, net als de modaliteiten betreffende de toevoeging van één of meerdere toegangspunten aan zijn portefeuille, volgens de procedure beschreven in titel 2, boek 1, deel 4, evenals de eventuele hernieuwing ervan;7° de modaliteiten betreffende de identificatie van de leverancier(s) voor elke toegangspunt, met uitsluiting van de toegangspunten die een CDS voeden dewelke aangesloten is op het transmissienet;8° de modaliteiten betreffende de aanduiding, door de toegangshouder, van de evenwichtsverantwoordelijke die verantwoordelijk is voor de monitoring van het toegangspunt, evenals van elke evenwichtsverantwoordelijke die op het toegangspunt actief is en de eventuele hernieuwing ervan;9° de bepalingen betreffende de mogelijkheden tot opschorting en verbreking van het toegangscontract door de transmissienetbeheerder en/of de toegangshouder;10° de objectieve en niet-discriminerende regels betreffende het beheer van de toegang van de CDS-gebruikers binnen een CDS, door de beheerder van dat CDS, in de mate dat ze noodzakelijk zijn voor de transmissienetbeheerder in het kader van het uitvoeren van zijn verantwoordelijkheden;11° de objectieve en niet-discriminerende regels die de transmissienetbeheerder toelaten om de toegang tot het net, geheel of gedeeltelijk, voor een tijdelijke periode te onderbreken, in het geval van overbelasting van het net of in het geval van een mogelijkheid tot overbelasting van het net, met inbegrip van de gevallen van beperkte of volledige onbeschikbaarheid van de capaciteit om redenen van veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het transmissienet;12° de bijlagen. Titel 2. Toevoeging van één of meerdere toegangspunten in de portefeuille van een toegangshouder

Art. 192.Om vermogen te kunnen afnemen of te injecteren van of naar het net vanuit één of meerdere van zijn toegangspunten, moet de transmissienetgebruiker een toegangshouder aanduiden voor zijn toegangspunt(en) volgens de modaliteiten bepaald in deze titel. Deze aanduiding geldt voor een bepaalde duur als de toegangshouder een andere natuurlijke of rechtspersoon is dan de transmissienetgebruiker.

De aanduiding geldt voor onbepaalde duur als de transmissienetgebruiker zijn eigen toegangshouder is.

Art. 193.§ 1. Om de in artikel 192 bedoelde aanstelling uit te voeren, dienen de voorgestelde toegangshouder en de transmissienetgebruiker bij de transmissienetbeheerder een aanvraag in tot toevoeging van het (de) betrokken toegangspunt(en) in de portefeuille van die toegangshouder.

De voorgestelde toegangshouder en de transmissienetgebruiker gebruiken het formulier voor toevoeging van dat (die) toegangspunt(en) dat de transmissienetbeheerder ter beschikking stelt op zijn website. De voorgestelde toegangshouder en de transmissienetgebruiker dateren en ondertekenen dit formulier naar behoren. § 2. Het aanvraagformulier voor toevoeging van één of meerdere toegangspunten vermeldt ten minste: 1° de identiteit en de persoonlijke gegevens van de toegangshouder aangeduid door de transmissienetgebruiker die over de aansluiting van het (de)aansluitingspunt(en) beschikt, tenzij de toegangshouder zelf de transmissienetgebruiker is;2° in voorkomend geval, de identificatie van het (de) toegangspunt(en) op het transmissienet die onderwerp uitmaken van een aanvraag tot toevoeging, met aanduiding voor elk punt of het gaat om een injectie en/of een afname.

Art. 194.§ 1. Uiterlijk binnen vijf werkdagen na de indiening van de aanvraag tot toevoeging van één of meerdere toegangspunten aan de portefeuille van een toegangshouder, controleert de transmissienetbeheerder of de aanvraag tot toevoeging compleet is.

Indien deze niet volledig is, dan laat de transmissienetbeheerder aan de toegangshouder en de transmissienetgebruiker weten welke gegevens of documenten ontbreken en geeft hij hun een termijn om de aanvraag te vervolledigen. § 2. Wanneer de aanvraag tot toevoeging van één of meerdere toegangspunten volledig is, evalueert de transmissienetbeheerder de aanvraag op niet-discriminerende wijze, waarbij hij onder meer rekening houdt met: 1° het behoud van de integriteit, de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het transmissienet;2° de naleving van de bepalingen van dit besluit. Overeenkomstig artikel 15, § 1, van de wet van 29 april 1999 kan de transmissienetbeheerder de aanvraag tot toevoeging van één of meerdere toegangspunt(en) weigeren indien één of meerdere van bovenstaande criteria niet vervuld zijn. In dat geval, worden de toegangshouder en de transmissienetgebruiker in kennis gesteld van de gemotiveerde weigering met de vermelding dat hiertegen verhaal mogelijk is, evenals de modaliteiten om dit uit te oefenen. § 3. Indien de transmissienetbeheerder de aanvraag tot toevoeging aanvaardt, bezorgt deze het afgewerkte ontwerp van aanduiding aan de toegangshouder en de transmissienetgebruiker binnen vijf werkdagen na ontvangst van de volledige aanvraag tot toevoeging van het of de toegangspunten of na ontvangst van de nodige aanvullende gegevens om die aanvraag tot toevoeging uit te voeren.

Art. 195.De transmissienetbeheerder registreert de aanvraag tot toevoeging van toegangspunten binnen twaalf werkdagen na ontvangst van het door de toegangshouder en de transmissienetgebruiker ondertekende definitieve ontwerp van aanduiding, en past zijn register van toegangspunten aan.

De transmissienetbeheerder bevestigt de aanduiding aan de toegangshouder en de transmissienetgebruiker, dewelke een aanvang neemt op de eerste dag van de kalendermaand die bepaald is in het ontwerp van aanduiding.

Boek 2. Ter beschikking gesteld vermogen

Art. 196.De transmissienetbeheerder waakt over de transmissie van het schijnbaar vermogen voor zover dit schijnbaar vermogen lager is dan of gelijk aan het aan de transmissienetgebruiker ter beschikking gesteld vermogen (uitgedrukt in KVA) zoals bedoeld in artikel 188, eerste lid, in elk van zijn toegangspunten. Het ter beschikking gesteld vermogen, is vastgesteld per toegangspunt van de transmissienetgebruiker in zijn aansluitingscontract.

Art. 197.De bepalingen van dit boek zijn niet van toepassing op de toegang tot een verbinding met een buitenlands net noch op andere transmissienetgebruikers dan diegene bedoeld in artikel 188, tweede lid.

Boek 3. Eenzijdige opzegging van de aanwijzing als toegangshouder en evenwichtsverantwoordelijke.

Art. 198.Uiterlijk twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit besluit legt de transmissienetbeheerder de commissie ter goedkeuring een wijziging van het toegangsmodelcontract voor teneinde een procedure vast te stellen voor de eenzijdige opzegging door de toegangshouder en/of de evenwichtsverantwoordelijke van hun respectieve aanwijzingen als toegangshouder en evenwichtsverantwoordelijke in geval van wanbetaling, hetgeen uiteindelijk kan leiden tot deactivering van het (de) betrokken toegangspunt(en). Deze procedure wordt vastgesteld na raadpleging van de betrokken marktdeelnemers door de transmissienetbeheerder.

Deel 5. Evenwicht Boek 1. Rechten en verantwoordelijkheden van de evenwichtsverantwoordelijke en van de transmissienetbeheerder

Art. 199.§ 1. Overeenkomstig met name de artikelen 55, 118 en 139 van de Europese richtsnoeren SOGL, en het artikel 14 van de Europese richtsnoeren EBGL, bewaakt, handhaaft dan wel herstelt de transmissienetbeheerder op elk moment het evenwicht tussen aanbod en vraag van actief vermogen in de belasting-frequentieregelzone, onder meer ten gevolge van de som van individuele onevenwichten van de evenwichtsverantwoordelijken.

Daartoe implementeert de transmissienetbeheerder een aantal maatregelen overeenkomstig artikel 140 van de Europese richtsnoeren SOGL, die hij inzet tijdens de uitbating van het net en volgens een specifieke volgorde. Die middelen zijn met name aanbiedingen van balanceringsenergie van aanbieders van balanceringsdiensten overeenkomstig artikel 225. De lijst van de middelen die hij inzet en de volgorde waarin ze worden gebruikt, zijn bepaald in de balanceringsregels overeenkomstig artikel 200. § 2. Indien de modaliteiten, bedoeld in paragraaf 1, niet volstaan om tot het herstel te leiden van het evenwicht tussen de vraag en het aanbod van actief vermogen in de belasting-frequentieregelzone, neemt de transmissienetbeheerder, indien de situatie het toelaat, één of meerdere van de maatregelen bedoeld in artikel 232, en/of wijzigt geheel of gedeeltelijk de geplande uitvoer en/of invoer, wanneer van toepassing, de relevante bepalingen van artikel 72 van de Europese richtsnoeren CACM neemt de andere maatregelen die van toepassing zijn naargelang het net zich bevindt in de alarmtoestand, noodtoestand, in black-outtoestand of hersteltoestand.

Art. 200.§ 1. Onverminderd de toepassing van de netcodes en de Europese richtlijnen, legt de transmissienetbeheerder, na publieke consultatie, de werkingsregels van de markt bestemd voor de compensatie van de kwartuuronevenwichten ter goedkeuring voor aan de commissie. Deze regels zijn vastgelegd volgens duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. Deze regels worden ook balanceringsregels genoemd, en worden, na de goedkeuring van de commissie integraal gepubliceerd door de transmissienetbeheerder. § 2. De balanceringsregels bedoeld in paragraaf 1 stellen tenminste de volgende elementen vast, tenzij deze al vastgelegd zijn in de toepasselijke wetgeving en/of in de documenten goedgekeurd door de commissie bij toepassing van het Europees richtsnoer EBGL: 1° de lijst van de middelen die de transmissienetbeheerder ter beschikking heeft, en de gedetailleerde modaliteiten op grond waarvan hij deze gebruikt om het evenwicht van de belasting-frequentieregelzone te verzekeren;2° de mogelijke impact die het gebruik ervan kan hebben op de componenten van de tarieven van toepassing op de evenwichtsverantwoordelijken overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 12quinquies van de wet van 29 april 1999;3° de modaliteiten voor de tijdige publicatie van de relevante informatie voor de balancering van de belasting-frequentieregelzone;4° de modaliteiten voor toezicht op de werking van de balanceringsmarkt en de opmaak van de daarbij horende rapporten voor de commissie. § 3. De transmissienetbeheerder communiceert aan de evenwichtsverantwoordelijke alle relevante informatie, in geval van activatie van energie die leidt tot een wijziging van de injecties en/of afnames van actief vermogen die aan deze evenwichtsverantwoordelijke zijn toegewezen overeenkomstig de bepalingen beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de evenwichtsverantwoordelijken.

Boek 2. Evenwichtsverantwoordelijke Titel 1. Basisbeginselen

Art. 201.Onverminderd de modaliteiten en de voorwaarden toepasselijk op de evenwichtsverantwoordelijken bedoeld in artikel 18.6 van de Europese richtsnoeren EBGL, voldoet de evenwichtsverantwoordelijke aan de hieronder vermelde regels: 1° in voorkomende geval, de compensatie van de actieve verliezen op het transmissienet overeenkomstig titel 2 van boek 2 van deel 5; 2° de neerlegging van zijn dagelijks evenwichtsprogramma overeenkomstig artikel 18.6, d), van de Europese richtsnoeren EBGL; 3° in voorkomend geval, de opvolging, van de toegangspunten waarvoor hij instaat overeenkomstig boek 3 van deel 5, en/of de opvolging van de markttoegangspunten binnen een CDS waarvoor hij instaat overeenkomstig Boek 2 van Deel 9; 4° de naleving van de financiële verantwoordelijkheid voor het onevenwicht zoals bepaald in artikel 17.2 van de Europese richtsnoeren EBGL; 5° het verzekeren, met eigen middelen en op elke andere wijze, van een ononderbroken operationele service 24/24 uur;6° de naleving van elke ander uitbatingsprocedure overeenkomstig dit besluit en de overeenkomsten die op grond daarvan zijn gesloten;7° in voorkomend geval, en voor een overgangsperiode overeenkomstig artikel 379, de neerlegging van de dagelijkse coördinatieprogramma's en de inschakeling van de elektriciteitsproductie-eenheden voor dewelke hij instaat voor de opvolging van het toegangspunt, door een overeenkomst af te sluiten voor de coördinatie van de inschakeling van de elektriciteitsproductie-eenheden. Titel 2. Compensatie van actieve verliezen en in het transmissienet

Art. 202.Onder voorbehoud van de modaliteiten en voorwaarden die van toepassing zijn op de evenwichtsverantwoordelijke bedoeld in artikel 18.6, van de Europese richtsnoeren EBGL, compenseert elke evenwichtsverantwoordelijke de actieve verliezen op het transmissienet voor het geheel van zijn perimeter.

Art. 203.De omvang van de te compenseren actieve verliezen op het transmissienet worden door de transmissienetbeheerder bepaald op basis van criteria die ter goedkeuring aan de commissie worden voorgelegd.

In het geval dat de evenwichtsverantwoordelijken belast zijn met de compensatie van actieve verliezen, worden de door de transmissiesysteembeheerder geraamde te compenseren volumes aan de transmissienetgebruikers en evenwichtsverantwoordelijken meegedeeld.

De transmissienetbeheerder stelt jaarlijks een verslag op met betrekking tot de geboekte actieve verliezen in het transmissienet volgens de criteria bepaald in het eerste lid en de actieve verliezen effectief gemeten in het transmissienet. Hij brengt dit verslag ter kennis van de commissie en publiceert deze overeenkomstig artikel 20.

Boek 3. Opvolging van een toegangspunt tot het transmissienet Titel 1. Evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging van een toegangspunt op het transmissienet

Art. 204.De toegangshouder, zoals bedoeld in artikel 188, tweede lid, wijst voor elk toegangspunt, één of meerdere evenwichtsverantwoordelijken aan die ingeschreven zijn in het register van evenwichtsverantwoordelijken dat door de transmissienetbeheerder wordt bijgehouden.

De opvolging van de afname of de injectie aan het toegangspunt moet worden gewaarborgd door elk toegangspunt die injectie- en afnamepunten zijn waarvoor de toegangshouder tot twee evenwichtsverantwoordelijken belast met de opvolging onder voorbehoud van de in de modaliteiten en voorwaarden voorziene bepalingen die van toepassing zijn op de evenwichtsverantwoordelijken.

Art. 205.Het actief vermogen dat fysiek wordt geïnjecteerd of afgenomen op het toegangspunt wordt door de transmissienetbeheerder aan de evenwichtsverantwoordelijke(n) van dat toegangspunt toegewezen, overeenkomstig met de voorziene bepalingen in de modaliteiten en voorwaarden die gelden voor de evenwichtsverantwoordelijken.

Titel 2. Gezamenlijke kennisgeving

Art. 206.§ 1. De toegangshouder, de evenwichtsverantwoordelijke(n) die door die toegangshouder aangeduid is (zijn) als evenwichtsverantwoordelijke(n) belast met de opvolging en de eventuele andere evenwichtsverantwoordelijk(en) die door de toegangshouder is (zijn) aangeduid op een toegangspunt, geven gezamenlijk aan de transmissienetbeheerder kennis van een aanvraag tot aanduiding met vermelding van de identiteit van elke betrokken evenwichtsverantwoordelijke en van de datum waarop de aanduiding(en) in kwestie aanvang zal (zullen) nemen, met dien verstande dat elke aanduiding alleen aanvang kan nemen op de eerste dag van de maand volgend op de gezamenlijke kennisgeving.

Deze gezamenlijke kennisgeving van deze aanduiding moet aan de transmissienetbeheerder worden meegedeeld met een opzegtermijn van minimaal twaalf werkdagen zoals bepaald in het toegangscontract, na de voltooiing van het notificatiedossier en dit voordat het aanvang kan nemen. § 2. In geval van wijziging van één of meerdere evenwichtsverantwoordelijken die door de toegangshouder op een toegangspunt zijn aangeduid, moet die toegangshouder de evenwichtsverantwoordelijke(n) die vervangen zal (zullen) worden in kennis stellen van zijn (hun) aanduiding als evenwichtsverantwoordelijke op dat toegangspunt gelijktijdig met de kennisgeving aan de transmissienetbeheerder bedoeld in paragraaf 1. § 3. De toegangshouder geeft de transmissienetbeheerder een kopie van de bekendmaking bedoeld in paragraaf 2. Deze kennisgeving aan de transmissienetbeheerder moet gelijktijdig plaatsvinden met de gezamenlijke kennisgeving, betreffende de aanduiding van één of meerdere nieuwe evenwichtsverantwoordelijke(n), zoals bedoeld in paragraaf 1.

Art. 207.Elke aanduiding door een toegangshouder van een evenwichtsverantwoordelijke voor een toegangspunt doet enkel rechten ontstaan ten opzichte van de transmissienetbeheerder, mits de voorafgaande naleving van de formaliteiten en kennisgevingen bepaald in het toegangscontract overeenkomstig Deel 4.

Elke aanduiding door een toegangshouder van een evenwichtsverantwoordelijke voor een toegangspunt houdt voor die laatste de verplichting in om zich te schikken naar de in artikel 18.6 van de Europese richtsnoeren EBGL bedoelde middelen en procedures voorzien door de modaliteiten en de voorwaarden die van toepassing zijn op het evenwichtsverantwoordelijke bedoeld om de situaties die kunnen leiden tot onevenwichtigheid van het toegangspunt voor te komen en te controleren.

De gezamenlijke kennisgeving bepaalt de duur van de aanduiding van de evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging.

Art. 208.De kennisgevingen bedoeld in dit hoofdstuk worden verricht door middel van formulieren opgesteld door de transmissienetbeheerder overeenkomstig dit besluit en de krachtens dit besluit gesloten overeenkomsten.

Titel 3. Specifieke maatregelen

Art. 209.§ 1. Wanneer de toegangshouder voor het betrokken toegangspunt geen enkele evenwichtsverantwoordelijke aanduidt overeenkomstig dit boek, of wanneer de duur waarvoor de evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging van het toegangspunt is aangeduid afloopt, stelt de transmissienetbeheerder achtereenvolgens de volgende handelingen, onverminderd de mogelijkheid om een of meer van de betrokken partijen in gebreke te stellen tijdens de verschillende stappen hieronder: 1° hij informeert de transmissienetgebruiker van het toegangspunt per aangetekende brief over de situatie en vraagt hem alle nodige stappen te ondernemen opdat de toegangshouder een evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging aanduidt;2° indien geen evenwichtsverantwoordelijke binnen de bepaalde termijnen wordt aangeduid, wijst hij de opvolging van het toegangspunt en alle daaruit voortvloeiende verplichtingen toe aan de toegangshouder;3° indien de toegangshouder de voorwaarden en verplichtingen van de overeenkomst voor evenwichtsverantwoordelijke niet binnen de gestelde termijnen vervult, wijst de transmissienetbeheerder de opvolging van de afname en het geheel van de daaruit resulterende plichten toe aan de transmissienetgebruiker. § 2. Indien de overdracht van de verplichtingen van de evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging naar de transmissienetgebruiker ertoe kunnen leiden dat de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het net niet meer gewaarborgd kunnen worden, heeft de transmissienetbeheerder het recht om na een nieuwe ingebrekestelling de toegang tot het transmissienet op het desbetreffende toegangspunt te weigeren. Hij geeft kennis van en motiveert zijn beslissing aan de betrokken transmissienetgebruiker alsook aan de commissie en meldt hem dat deze het voorwerp van een verhaal kan uitmaken, net als de modaliteiten om deze uit te voeren.

Tevens stelt de transmissienetbeheerder de commissie in kennis van deze beslissing.

Boek 4. Dagelijks evenwichtsprogramma Titel 1. - Basisbeginselen

Art. 210.Elke fysieke injectie of afname van het net in de onevenwichtige zone vereist de voorafgaandelijke indiening, door het evenwichtsverantwoordelijke bij de transmissienetbeheerder, van een voorlopig programma van productie of gebruik, hierna nominatie genaamd.

Elke commerciële uitwisseling van elektriciteit tussen actoren op de markt vereist de voorafgaandelijke indiening van een programma door het evenwichtsverantwoordelijke voor interne en externe commerciële uitwisselingen, zoals gedefinieerd in artikel 3.2, 75) en 79) van de Europese richtsnoeren SOGL. Alle nominaties en alle programma's voor commerciële uitwisselingen in de onevenwichtige zone waarmee de evenwichtsverantwoordelijke wordt belast vormen het dagelijkse evenwichtsprogramma van deze evenwichtsverantwoordelijke.

Art. 211.Het dagelijkse evenwichtsprogramma voor dag D wordt niet later dan dag D-1 op een bepaald tijdstip ingediend en kan door de evenwichtsverantwoordelijke vóór het vastgestelde tijdstip worden aangepast in overeenstemming met een procedure en transparante en niet-discriminerende ontvankelijkheidsvoorwaarden.

De ontvankelijkheidsvoorwaarden van het overeenkomstig het eerste lid ingediende dagelijkse evenwichtsprogramma hebben onder meer betrekking op het evenwicht voor elk kwartier van alle elementen waaruit het is samengesteld, namelijk binnenlandse handelsprogramma's, programma's voor buitenlandse handel, nominaties voor injecties en nominaties voor afnamen, met inbegrip van het verlies aan actief vermogen dat de evenwichtsverantwoordelijke zelf compenseert.

Art. 212.Wanneer de transmissienetbeheerder van mening is dat het dagelijkse evenwichtsprogramma of de componenten daarvan die door de evenwichtsverantwoordelijke zijn ingevoerd, het evenwicht in het frequentiegebied of de veiligheid, betrouwbaarheid of efficiëntie van het net in gevaar brengen, stelt hij de evenwichtsverantwoordelijke op de hoogte van de te nemen maatregelen en/of die hij voorneemt te nemen.

De informatieplicht bedoeld in het eerste lid is van toepassing indien de omstandigheden dit toelaten. Indien dit niet het geval is, deelt de transmissienetbeheerder de reden hiervan zo spoedig mogelijk mee aan de betrokken evenwichtsverantwoordelijke.

De evenwichtsverantwoordelijke voeren in voorkomend geval de nodige wijzigingen uit die door de transmissienetbeheerder overeenkomstig het eerste lid worden meegedeeld.

Art. 213.§ 1. In het in artikel 212 bedoelde geval kan de transmissienetbeheerder, niettegenstaande de door de betrokken evenwichtsverantwoordelijke voorgestelde wijzigingen, met name: 1° op dag D-1, weigeren aan de evenwichtsverantwoordelijken die geheel of gedeeltelijk betrokken zijn bij de uitvoering op dag "D" van een of meer nominaties of commerciële uitwisselingen van hun dagelijks evenwichtsprogramma, en/of 2° op dag "D", de uitvoering van een of meer nominaties of commerciële uitwisselingsprogramma's van de dagelijkse evenwichtsprogramma's door de betrokken evenwichtsverantwoordelijken geheel of gedeeltelijk opschorten. § 2. De in § 1 bedoelde beslissing van de transmissienetbeheerder moet worden gemotiveerd en zo spoedig mogelijk ter kennis worden gebracht van de betrokken evenwichtsverantwoordelijken.

Boek 5. Verwerving van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke en afsluiting van de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke.

Titel 1. Register van evenwichtsverantwoordelijken

Art. 214.Elke natuurlijke of rechtspersoon kan, onder de voorwaarden van dit besluit, een aanvraag doen bij de transmissienetbeheerder om zich als "evenwichtsverantwoordelijke" te laten inschrijven in het register van evenwichtsverantwoordelijken.

Art. 215.De transmissienetbeheerder houdt het register van evenwichtsverantwoordelijken bij dat hij op zijn website publiceert en dat voor elke evenwichtsverantwoordelijke tenminste zijn identiteit en zijn persoonlijke gegevens vermeldt.

Art. 216.De inschrijving in het register van evenwichtsverantwoordelijken vereist voorafgaandelijk en opeenvolgend: 1° de aanvaarding door de transmissienetbeheerder van een aanvraag voor het statuut van evenwichtsverantwoordelijke, overeenkomstig titel 2 van dit boek;2° het sluiten van een overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke overeenkomstig titel 3 van dit boek. Titel 2. Aanvraag voor het statuut van evenwichtsverantwoordelijke

Art. 217.§ 1. Overeenkomstig artikel 18.6 b), van de Europese richtsnoeren EBGL, dient de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke zijn aanvraag bij de transmissienetbeheerder in door middel van het formulier dat de transmissienetbeheerder heeft opgesteld en online heeft gezet. § 2. Overeenkomstig artikel 18.6, b) van de Europese richtsnoeren EBGL, bevat de aanvraag voor het statuut van evenwichtsverantwoordelijke onder meer de volgende gegevens: 1° de identiteit en de persoonlijke gegevens van de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke en, indien het een rechtspersoon betreft, een kopie van zijn statuten en zijn machtiging tot ondertekenen; 2° informatie over zijn financiële solvabiliteit, zijn professionele betrouwbaarheid en de technische capaciteit om de verantwoordelijkheden op te nemen zoals beschreven in de modaliteiten en voorwaarden die van toepassing zijn op de evenwichtsverantwoordelijke bedoeld in artikel 18.6 van de Europese richtsnoeren EBGL, met inbegrip van, indien van toepassing, de middelen en procedures die erin zijn voorzien om te anticiperen op en situaties te controleren die tot diens onevenwicht zouden kunnen leiden; 3° de verbintenis om de tarieven voor onevenwicht te betalen overeenkomstig de bepalingen van de Europese richtsnoeren EBGL, de wet van 29 april 1999 en haar uitvoeringsbesluiten, evenals het stellen van een financiële garantie zoals beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de evenwichtsverantwoordelijken;4° een verklaring op eer van de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke, waarbij hij verzekert dat de gegevens die hij verschaft juist zijn.

Art. 218.De transmissienetbeheerder kijkt na of de aanvraag volledig is. Indien de aanvraag onvolledig is, meldt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke welke informatie of documenten nog ontbreken en staat hem een termijn toe om zijn aanvraag te vervolledigen.

Binnen ten laatste vijftien werkdagen volgend op de vaststelling van de volledigheid van de aanvraag voor het statuut van evenwichtsverantwoordelijke spreekt de transmissienetbeheerder zich met gemotiveerde beslissing uit, en brengt de beslissing aan de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke ter kennis.

Die beslissing vermeldt tevens dat zij het voorwerp van een verhaal kan uitmaken en de modaliteiten om dat verhaal uit te oefenen.

Titel 3. Overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke

Art. 219.§ 1. Wanneer de aanvraag voor het verkrijgen van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke aanvaard is, deelt de transmissienetbeheerder aan de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke een ontwerp van overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke mee dat drie maanden geldig is.

Indien de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke het ontwerp van overeenkomst niet ondertekent binnen de drie maanden, wordt zijn aanvraag als nietig beschouwd. § 2. Het afsluiten van een overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke is afhankelijk van het voorleggen van een financiële garantie. § 3. De overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke treedt in werking uiterlijk tien werkdagen na ontvangst door de transmissienetbeheerder van het origineel ontwerp van overeenkomst ondertekend door de aanvrager van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke met het bewijs van de financiële garantie. § 4. De overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke bevat ten minste de volgende elementen: 1° de verbintenis om alle modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de evenwichtsverantwoordelijken bedoeld in artikel 18.6, a), b), c), d) en i), van de Europese richtsnoeren EBGL na te leven; 2° de modaliteiten voor de invordering door of voor de transmissienetbeheerder van eventuele onbetaalde bedragen van de evenwichtsverantwoordelijke;3° de betalingsmodaliteiten, bepalingen en de termijnen betreffende facturen aan de evenwichtsverantwoordelijke;4° de algemene maatregelen die de medecontractant dient te nemen wanneer hij zich bevindt in een alarmtoestand, noodtoestand, black-outtoestand of hersteltoestand;evenals de gevolgen ervan voor de verplichtingen die voortvloeien uit het contract van evenwichtsverantwoordelijke; 5° de algemene maatregelen die de evenwichtsverantwoordelijke in een noodsituatie moet nemen;6° de bepalingen betreffende de vertrouwelijkheid, met name van de commerciële gevoelige informatie;7° de regeling van geschillenbeslechting, met inbegrip van, in voorkomend geval, de bepalingen inzake bemiddeling en arbitrage;8° De identiteit en de gegevens van de partijen, alsook deze van hun respectievelijke vertegenwoordigers. § 5. De overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke is een overeenkomst van onbepaalde duur, onverminderd de clausules betreffende haar opschorting en haar opzegging.

Art. 220.De evenwichtsverantwoordelijke kan zijn rechten als evenwichtsverantwoordelijke uitoefenen vanop de eerste dag van de inwerkingtreding van zijn overeenkomst.

Titel 4. Tekortkoming aan verplichtingen en gevolgen op de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke

Art. 221.In geval van grove tekortkoming van de evenwichtsverantwoordelijke aan de verplichtingen bedoeld in dit besluit en/of de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke, kan de transmissienetbeheerder na ingebrekestelling en/of indien de veiligheid van het net in het gedrang is, de uitvoering van de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke opschorten bij gemotiveerde beslissing.

In geval van opschorting of ontbinding van de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke door de transmissienetbeheerder, brengt deze dit ter kennis aan de andere netbeheerders en elke marktspeler die rechtstreeks betrokken zijn bij deze beslissing, alsook aan de commissie.

Art. 222.De opschorting of de ontbinding van de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke leidt tot de tijdelijke of definitieve intrekking van de inschrijving in het register van evenwichtsverantwoordelijken.

Boek 6. - Ondersteunende diensten Titel 1. Beginselen

Art. 223.Het geheel van ondersteunende diensten omvat volgende diensten: 1° balanceringsdiensten: a) de frequentiebegrenzingsreserves overeenkomstig Titel 5 van deel IV van de Europese richtsnoeren SOGL;b) de frequentieherstelreserves, met automatische activering en manuele activering overeenkomstig Titel 6 van deel IV van de Europese richtsnoeren SOGL;2° de andere ondersteunende diensten: a) de regeling van de spanning en van het reactief vermogen;b) het congestiebeheer;c) de diensten voor herstel waaronder de black-startdienst;d) de beschermingsdiensten;3° elke eventuele andere ondersteunende dienst behorend tot een van de twee categorieën van 1° en 2° die door de transmissienetbeheerder kan worden ontwikkeld volgens de bepalingen ter zake van de Europese netwerkcodes en richtsnoeren en betreffende de goedkeuring van de commissie, hetzij in het kader van een harmonisering van de ondersteunende diensten op Europees of nationaal niveau, hetzij in het kader van een behoefte die de transmissienetbeheerder vaststelt om de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het net te verzekeren.

Art. 224.Dit boek bepaalt de regels betreffende de inrichting en het gebruik van de balanceringsdiensten, zoals gedefinieerd in artikel 2.3 van de Europese richtsnoeren EBGL, waaronder de balanceringsenergie zoals gedefinieerd in artikel 2.4 van de Europese richtsnoeren EBGL en de balanceringscapaciteit zoals gedefinieerd in artikel 2.5 van de Europese richtsnoeren EBGL. De transmissienetbeheerder is gehouden de regels van toepassing op de balanceringsdiensten volgens de bepalingen van dit boek, in toepassing van de Europese richtlijnen SOGL en EBGL. Deze regels worden overlegd aan de commissie, dewelke deze goedkeurt.

Titel 2. - Balanceringsenergie

Art. 225.De aanbieder van balanceringsdiensten stelt aan de transmissienetbeheerder aanbiedingen van balanceringsenergie ter beschikking overeenkomstig aan de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van balanceringsdiensten. Die modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van balanceringsdiensten worden bepaald door de transmissienetbeheerder krachtens artikel 18.1 en 18.5 van de Europese richtsnoeren EBGL en voor goedkeuring voorgelegd aan de commissie overeenkomstig artikel 5.4 van de Europese richtsnoeren EBGL en de artikelen 4, 5 en 6 van dit besluit.

De aanbiedingen van balanceringsenergie kunnen vooraf het voorwerp hebben uitgemaakt van een reservering van capaciteit door de transmissienetbeheerder bij de aanbieder van balanceringsdiensten overeenkomstig de bepalingen in dit boek en volgens de bepalingen beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op aanbieders van balanceringsdiensten.

De aanbieder van balanceringsdiensten sluit met de transmissienetbeheerder één of meerdere overeenkomsten voor balanceringsdiensten af waarin hij zich ertoe verbindt om de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op aanbieders van balanceringsdiensten na te leven. Deze overeenkomsten worden eveneens ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie.

Art. 226.§ 1. De aanbieder van balanceringsdiensten stelt het beschikbare opwaartse of neerwaartse actieve vermogen onder de vorm van aanbiedingen van balanceringsenergie ter beschikking van de transmissienetbeheerder, voor: 1° elke elektriciteitsproductie-eenheid of productiepark in de regelzone bedoeld in artikel 35, § 2, eerste lid, beschouwd als bestaande of nieuwe, overeenkomstig artikel 35, §§ 7 en 8, van het type C of D volgens de classificatie van artikel 35, § 2, derde lid, en waarvan het nominale vermogen voor de toegang tot het net hoger is dan of gelijk is aan 25 MW;2° elk asynchroon opslagpark in de regelzone, beschouwd als bestaand of nieuw overeenkomstig artikel 35, § 9, en van het type C of D overeenkomstig de classificatie van artikel 35, § 4. § 2. Die verplichting doet geen afbreuk aan het recht voor een aanbieder van balanceringsdiensten om aanbiedingen van balanceringsenergie in te dienen vanuit andere elektriciteitsproductie-eenheden en asynchrone opslagparken dan degene bepaald in paragraaf 1, of vanaf verbruikerseenheden op voorwaarde te beantwoorden aan de vereisten zoals beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van balanceringsdiensten en aan de bepalingen van artikel 182 van de Europese richtsnoeren SOGL. § 3. De aanbieder van balanceringsdiensten is aangeduid door een betrokken netgebruiker volgens de bepalingen voorzien in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van balanceringsdiensten. Wanneer er geen enkele aanbieder voor balanceringsdiensten is aangeduid voor de installaties bedoeld in paragraaf 1, dan wordt de betrokken netgebruiker automatisch aanbieder van balanceringsdiensten en krijgt hij de verplichting toegewezen om het beschikbare vermogen ter beschikking te stellen van de transmissienetbeheerder zoals bepaald in paragraaf 1.

Titel 3. Balanceringscapaciteit

Art. 227.De transmissienetbeheerder ziet toe op de beschikbaarheid van en, in voorkomend geval, op de inwerkingstelling van de balanceringsdiensten: 1° volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende procedures, die berusten op de marktregels overeenkomstig artikel 4 van de Europese richtsnoeren EBGL;en 2° overeenkomstig de operationele regels voorzien in dit besluit.

Art. 228.§ 1. De frequentiebegrenzingsreservecapaciteit die de transmissienetbeheerder zich moet verschaffen wordt bepaald door alle netbeheerders van de synchrone zone in toepassing van de bepalingen van artikel 153 van de Europese richtsnoeren SOGL. § 2. De behoeften aan andere balanceringsdiensten dan de frequentiebegrenzingsreserve worden bepaald door de transmissienetbeheerder voor het belasting-frequentieregelblok overeenkomstig artikel 119.1, h) en i), van de Europese richtsnoeren SOGL. Hij deelt zijn evaluatiemethode voor die behoeften aan de commissie mee ter goedkeuring overeenkomstig artikel 6.3, e) en 119.2 van de Europese richtsnoeren SOGL. § 3. De transmissienetbeheerder overlegt ter goedkeuring, gelijktijdig met het voorstel bedoeld in artikel 6.3, e), van de Europees richtsnoeren SOGL: 1° na openbare raadpleging, de methodologie om voor elk van de balanceringsdiensten de balanceringscapaciteit te bepalen die bij de aanbieders van balanceringsdiensten moet worden gereserveerd binnen de onevenwichtszone volgens een analyse van de optimale levering zoals beschreven in artikel 32.1 van de Europese richtsnoeren EBGL; en 2° indien de periode van aankoop van balanceringscapaciteit gelijk is aan of langer is dan één jaar, het resultaat van de praktische toepassing van de dimensioneringsregels wordt door de transmissienetbeheerder aan de commissie ter goedkeuring voorgelegd. Voor alle andere periodes van aankoop van balanceringscapaciteit, wordt het resultaat van de praktische toepassing van de dimensioneringsregels door de transmissienetbeheerder onmiddellijk door deze laatste aangemeld bij de commissie. § 4. De transmissienetbeheerder publiceert hiervan de definitieve versie overeenkomstig artikel 20.

Art. 229.De transmissienetbeheerder koopt bij de aanbieders van balanceringsdiensten de balanceringscapaciteit via een mededingingsprocedure.

De volumes van balanceringscapaciteit die het voorwerp uitmaken van de procedures bedoeld in paragraaf 1 worden door de transmissienetbeheerder gepubliceerd.

De transmissienetbeheerder maakt minstens eenmaal per jaar een analyse van de optimale levering van reservecapaciteit, zoals bedoeld in artikel 32.1 van de Europese richtsnoeren EBGL, deelt deze onverwijld mee aan de commissie en publiceert deze op zijn website. De commissie controleert de bekomen resultaten alsook de toepassing van de methode, bepaald/goedgekeurd bij toepassing van artikel 157 van de Europese richtsnoeren SOGL, waaronder met name de parameters gebruikt om de reservecapaciteit te bepalen.

Art. 230.§ 1. De technische specificaties betreffende de beschikbaarheid van de balanceringscapaciteit en de activering van balanceringsenergie voor elk van de reserves bedoeld in de paragrafen 1 en 2 van artikel 228 worden bepaald in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van balanceringsdiensten bedoeld in artikel 225. § 2. Om die specificaties te bepalen houdt de transmissienetbeheerder met name rekening met de technische vereisten net als met de regels betreffende de levering van die diensten overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de Europese richtsnoeren SOGL. § 3. Meer bepaald: 1° de aanbieder van frequentiebegrenzingsreserve moet in staat zijn een automatische activering van balanceringsenergie op lineaire wijze te verzekeren in functie van de frequentieafwijking die hij meet;2° de aanbieder van frequentieherstelreserve met automatische activering moet in staat zijn om enerzijds, zijn balanceringsenergie automatisch en continu te activeren op basis van een richtlijn van de transmissienetbeheerder en anderzijds, om aan de transmissienetbeheerder in realtime en continu een bevestiging van zijn activering terug te sturen;3° de aanbieder van frequentieherstelreserve met manuale activering moet in staat zijn om zijn balanceringsenergie te activeren op vraag van de transmissienetbeheerder.

Art. 231.De aanbieder van balanceringsdiensten bij wie de transmissienetbeheerder balanceringscapaciteit heeft gereserveerd, verbindt zich ertoe om aan die laatste gedurende de volledige periode van reservering of gedurende de periode overeengekomen in hun contract, aanbiedingen aan balanceringsenergie ter beschikking te stellen voor een volume dat hoger dan of gelijk is aan de gereserveerde capaciteit en die, in voorkomend geval, te activeren overeenkomstig artikel 230.

De aanbieder van balanceringsdiensten bij wie de transmissienetbeheerder balanceringscapaciteit heeft gereserveerd, is ertoe gehouden alles in te zetten om dat capaciteitsniveau aan te houden, en onder meer, in geval van volledige of gedeeltelijke niet-beschikbaarheid van de gereserveerde capaciteit, door een overdracht van zijn verplichtingen tot levering van balanceringscapaciteit aan een andere aanbieder van balanceringsdiensten.

Art. 232.§ 1. In het geval dat de transmissienetbeheerder veronderstelt of vaststelt dat de capaciteiten van balanceringsreserves tot zijn beschikking ontoereikend zouden kunnen zijn om het evenwicht van de frequentiebegrenzingszone te herstellen, als gevolg van situaties beschreven in paragraaf 2, zet hij alle middelen waarover hij beschikt in en meer bepaald het opstarten van de specifieke procedures bepaald in artikel 119 van de Europese richtsnoeren SOGL. § 2. De omstandigheden die aanleiding kunnen geven tot de procedures bedoeld in paragraaf 1 zijn onder meer de volgende situaties: 1° de door de aanbieders van balanceringsdiensten aangeboden capaciteiten van balanceringsreserves volstaan niet ten opzichte van de hoeveelheden bedoeld in artikel 228, § 3;2° een deel van het bij de aanbieders van balanceringsdiensten gecontracteerde volume van balanceringscapaciteit is niet beschikbaar, onverminderd de verplichtingen van de aanbieder van balanceringsdiensten bepaald in artikel 231, tweede lid;3° een risico op onevenwicht van de belasting-frequentieregelzone, hoger dan de hoeveelheden voorzien overeenkomstig de methodologie bedoeld in artikel 228, § 2, doordat bepaalde evenwichtsverantwoordelijken niet hebben geanticipeerd of gemitigeerd op situaties die leiden tot een onevenwicht, of door elk ander uitzonderlijk fenomeen;4° elke andere situatie die de veiligheid, betrouwbaarheid en doeltreffendheid van het net in het gedrang brengt. Deel 6. Beheer van het transmissienet Boek 1. Andere ondersteunende diensten dan balanceringsdiensten

Art. 233.Dit boek legt de regels vast voor de invoering en het gebruik van ondersteunende diensten betreffende het beheer van het transmissienet. Dat zijn andere ondersteunende diensten dan de balanceringsdiensten beschreven in artikel 223.

De transmissienetbeheerder is verplicht die ondersteunende diensten in te richten volgens de bepalingen van dit boek, onverminderd de bepalingen van die ondersteunende diensten in de Europese richtsnoeren SOGL en de Europese netwerkcode E&R. Titel 1. Ondersteunende dienst voor regeling van het reactief vermogen en handhaving van de spanning

Art. 234.De transmissienetbeheerder bepaalt, op transparante en niet-discriminerende wijze, in de typeovereenkomst(en) bedoeld in artikel 4, § 1, 5°, de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van de regeling van het reactief vermogen en van de handhaving van de spanning, de technische specificaties inzake de levering van de dienst voor regeling van het reactief vermogen en van de handhaving van de spanning, de voorwaarden voor deelname en het mechanisme voor het opzetten van die ondersteunende dienst, alsook, in voorkomend geval, de modaliteiten voor de compensatie met betrekking tot de deelname aan deze dienst.

Overeenkomstig de artikelen 29.6 en 22.1, c) van de Europese richtsnoeren SOGL, is elke transmissienetgebruiker van wie de elektrische uitrusting, waarvan hij eigenaar of beheerder is, onderworpen aan de technische vereisten wat betreft haar geschiktheid voor de regeling van het reactief vermogen en de handhaving van de spanning overeenkomstig de artikelen 62 tot 68 alsook de artikelen 89, 93, 99, 104, 106, 107, 118, 119, 130 en 131 is verplicht om op verzoek van de transmissienetbeheerder deel te nemen aan de dienst van regeling van het reactief vermogen en van handhaving van de spanning binnen de technische grenzen van deze installaties.

Elke transmissienetgebruiker kan vrij aan de transmissienetbeheerder voorstellen om deel te nemen aan de dienst van regeling van het reactief vermogen en handhaving van de spanning via één of meerdere van zijn installaties, andere dan die bedoeld in paragraaf 2, en dit op voorwaarde dat hij beantwoordt aan de technische specificaties en voorwaarden voor deelname aan de dienst bedoeld in paragraaf 1.

De modaliteiten die de deelname van publieke-distributienetgebruikers en CDS-gebruikers mogelijk maken, alsook de eventueel noodzakelijke coördinatie met de beheerder van het publieke distributienet of met de betrokken CDS-beheerder op wiens net ze aangesloten zijn, overeenkomstig artikel 29.9 van de Europese richtsnoeren SOGL, staan eveneens beschreven in de typeovereenkomst(en) bedoeld in artikel 4, § 1, 5°. De deelname van deze netgebruikers aan deze dienst is in elk geval onderworpen aan de voorafgaande toestemming van hun publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder en/of aan de naleving van eventuele technische of operationele beperkingen voor de levering van de dienst opgelegd door deze publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder. De betreffende publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder kan, mits gepaste motivering, limieten opleggen of deelname weigeren teneinde de veiligheid van zijn net te waarborgen.

De dienst voor regeling van het reactief vermogen en behoud van de spanning wordt rechtstreeks verstrekt door de netgebruiker die aan die dienst deelneemt in de hoedanigheid van aanbieder van regeling van reactief vermogen en behoud van spanning of via een derde die in dat geval aanbieder van regeling van reactief vermogen en behoud van spanning is volgens een aanduidingsprocedure beschreven in de modaliteiten en voorwaarden bedoeld in paragraaf 1.

De aanbieder van regeling van het reactief vermogen en handhaving van de spanning sluit met de transmissienetbeheerder een overeenkomst voor levering van de dienst van regeling van het reactief vermogen en van handhaving van de spanning, waarin hij zich verbindt tot naleving van de modaliteiten en voorwaarden bedoeld in de paragrafen 1 en 3. Deze overeenkomst wordt eveneens voor goedkeuring voorgelegd aan de commissie.

Titel 2. Hersteldiensten

Art. 235.Zonder afbreuk te doen aan het herstelplan bedoeld in artikel 23 van de Europese netwerkcode E&R, bepaalt de transmissienetbeheerder de verschillende middelen bestemd om een dienst van herstel van het net te leveren na een spanningsinstorting ervan.

Art. 236.§ 1. Elke netgebruiker kan vrij aan de transmissienetbeheerder voorstellen om deel te nemen aan één of meerdere hersteldiensten met één of meerdere van zijn installaties op voorwaarde dat hij beantwoordt aan de technische specificaties en deelnemingsvoorwaarden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 4.2 en 4.4 van de Europese netwerkcode E&R. De deelname van publieke-distributienetgebruikers en CDS-gebruikers aan deze dienst(en) is ook onderworpen aan de voorafgaande toestemming van hun publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder en/of aan de naleving van technische of operationele beperkingen voor de levering van de dienst(en) opgelegd door deze publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder.

De betreffende netbeheerder kan, mits gepaste motivering, enkel limieten opleggen of deelname weigeren teneinde de veiligheid van zijn net te waarborgen.

Die beperkingen staan ook beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van hersteldiensten.

De eventuele coördinatie die nodig is met de betrokken distributienetbeheerder, CDS-beheerder, overeenkomstig artikel 25.1 van de Europese netwerkcode E&R, staat dan weer beschreven in het herstelplan en/of in de modaliteiten en voorwaarden inzake de rol van de aanbieder van hersteldiensten bedoeld in artikel 4.4 van de Europese netwerkcode E&R. § 2. Elke hersteldienst wordt rechtstreeks geleverd door de netgebruiker die aan die dienst deelneemt in de hoedanigheid van aanbieder van hersteldiensten zoals bepaald in artikel 3.2 van de Europese netwerkcode E&R of via een derde die in dat geval aanbieder van hersteldiensten is volgens een aanduidingsprocedure die beschreven staat in de modaliteiten en voorwaarden bedoeld in de modaliteiten en voorwaarden inzake de rol van de aanbieder van hersteldiensten bedoeld in artikel 4.4 van de Europese netwerkcode E&R.

Art. 237.Onverminderd artikel 23 van de Europese netwerkcode E&R, bevat het daarin bedoelde herstelplan de methodologie voor het bepalen van de behoefte aan hersteldiensten, van de keuze van de benodigde types hersteldiensten en van het benodigde volume van iedere hersteldienst. Het potentieel van energiebronnen met eilandbedrijfgeschiktheid en het potentieel van energiebronnen voor noodstroomvoorzienig worden hierbij in rekening gebracht.

Titel 3. Beschermingsdiensten

Art. 238.Onverminderd het systeembeschermingsplan bedoeld in artikel 11 van de Europese netwerkcode E&R, bepaalt de transmissienetbeheerder de verschillende middelen bestemd om een dienst van bescherming van het net te leveren.

Art. 239.§ 1. Elke netgebruiker kan vrij aan de transmissienetbeheerder voorstellen om deel te nemen aan één of meerdere beschermingsdiensten met één of meerdere van zijn installaties en dit op voorwaarde dat hij beantwoordt aan de technische specificaties en deelnemingsvoorwaarden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 4.2 en 4.4 van de Europese netwerkcode E&R. De deelname van publieke-distributienetgebruikers en CDS-gebruikers aan deze dienst(en) is ook onderworpen aan de voorafgaande toestemming van hun publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder en/of aan de naleving van technische of operationele beperkingen voor de levering van de dienst(en) opgelegd door deze publieke-distributienetbeheerder of CDS-beheerder.

De desbetreffende netbeheerder kan, mits gepaste motivering, enkel limieten opleggen of deelname weigeren teneinde de veiligheid van zijn net te waarborgen.

Die beperkingen staan ook beschreven in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van beschermingsdiensten.

De eventuele coördinatie die nodig is met de betrokken distributienetbeheerder, CDS-beheerder, overeenkomstig artikel 13.1 van de Europese netwerkcode E&R, staat dan weer beschreven in het systeembeschermingsplan en/of in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de aanbieders van beschermingsdiensten. § 2. Elke beschermingsdienst wordt rechtstreeks geleverd door de betrokken netgebruiker die aan die dienst deelneemt in de hoedanigheid van aanbieder van beschermingsdiensten zoals bepaald in artikel 3.1 van de Europese netwerkcode E&R of via een derde die in dat geval aanbieder van beschermingsdiensten is volgens een aanduidingsprocedure die beschreven staat in de modaliteiten en voorwaarden om op te treden als aanbieder van beschermingsdiensten.

Art. 240.Onverminderd artikel 11 van de Europese netcode E&R, bevat het daarin bedoelde systeembeschermingsplan de methodologie voor het bepalen van de behoefte aan beschermingsdiensten, van de keuze van de benodigde types beschermingsdiensten en van het benodigde volume van iedere beschermingsdienst.

Titel 4. Congestiebeheer

Art. 241.De transmissienetbeheerder neemt de maatregelen waarover hij beschikt om op een veilige, betrouwbare en efficiënte wijze de elektriciteitsstromen op het net te beheren, overeenkomstig de regels van de congestiebeheer goedgekeurd door de commissie overeenkomstig artikel 23, § 2, tweede lid, 36°, van de wet van 29 april 1999 en ziet toe op de naleving van de geldende wettelijke bepalingen op het vlak van de volgorde van gebruik van die maatregelen en met name de bepalingen van artikel 264.

Boek 2. Geïntegreerde coördinatie van elektrische installaties voor de planning, de programmering en het beheer van congesties Titel 1. Beginselen

Art. 242.§ 1. Dit boek bepaalt de regels betreffende de planning van de niet-beschikbaarheden, de programmering alsook de coördinatie van bepaalde installaties of groepen van installaties van netgebruikers om de operationele veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van het net te verzekeren. § 2. De installaties die dit boek worden beoogt, zijn installaties beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, of beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid, 8 en 9, die vallen onder een van de volgende categorieën: 1° elke elektriciteitsproductie-eenheid of productiepark zoals opgenomen in artikel 35, § 2, van het type B, C of D overeenkomstig de classificatie van datzelfde artikel en rechtstreeks aangesloten op een transmissienet of waarvan het toegangspunt tot het transmissienet identiek is aan het afnamepunt van één in artikel 35, § 3, 1° bedoelde verbruiksinstallatie of dat zich binnen een CDS bevindt dat op zijn beurt is aangesloten op het transmissienet;2° elk asynchroon opslagpark van het type B, C of D overeenkomstig de classificatie van artikel 35, § 4, rechtstreeks aangesloten op het transmissienet of waarvan het toegangspunt tot het transmissienet identiek is aan het afnamepunt van één of meerdere in artikel 35, § 3, 1° bedoelde verbruiksinstallatie of dat zich binnen CDS bevindt dat op zijn beurt aangesloten is op het transmissienet; 3° elke verbruiksinstallatie zoals geviseerd in artikel 2.1 van de Europese richtsnoeren SOGL die aangesloten is op het transmissiesysteem, evenals 4° elke groep van verbruiksinstallaties van een CDS aangesloten op het transmissienet. Titel 2. Niet-beschikbaarheidsplanning HOOFDSTUK 1. Verplichtingen betreffende de niet-beschikbaarheidsplanning

Art. 243.Elke installatie die valt onder de categorieën beschreven in artikel 242, § 2, 1° tot 3°, moet het voorwerp uitmaken van informatie die aan de transmissienetbeheerder wordt verstuurd betreffende de niet-beschikbaarheidsplanning van de installatie.

De verplichting om deze informatie te versturen naar de transmissienetbeheerder is toegewezen aan de verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanning van de installatie zoals geïntroduceerd door de Europese richtsnoeren SOGL. De informatie bedoeld in het eerste lid bevat ten minste het beschikbaarheidsplan van de installatie zoals bepaald in artikel 3.2, 70), van de Europese richtsnoeren SOGL, evenals de tijdelijke beperkingen wat betreft de maximum- en minimumcapaciteit die deze installatie kan halen bij injectie en/of afname. De informatie wordt regelmatig bijgewerkt.

Art. 244.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt op transparante en niet-discriminerende wijze, in de typeovereenkomst van de verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanning, de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de verantwoordelijken van de niet-beschikbaarheidsplanning. Deze overeenkomst wordt na publieke consultatie ter goedkeuring voorgelegd aan de commissie. § 2. De typeovereenkomst van de verantwoordelijke voor niet-beschikbaarheidsplanning, beschrijft, met naleving van de bepalingen van de Europese richtsnoeren SOGL of de daaruit voortvloeiende documenten en methodes, in termen van niet-beschikbaarheidsplanning, ten minste: 1° de operationele verplichtingen die van toepassing zijn op elektrische installaties en op hun verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanning en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden;2° de modaliteiten volgens dewelke de netgebruiker zijn verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanning aanduidt;3° alle relevante informatie die naar de transmissienetbeheerder moet worden verstuurd, met inbegrip van de informatie bedoeld in artikel 243, derde lid;4° de modaliteiten en procedures betreffende het doorgeven van informatie zoals het tijdsbestek voor de gegevensuitwisseling, de vorm, het detail en de granulariteit van de uitgewisselde gegevens rekening houdend met de omvang, de kenmerken, de locatie alsook de technische beperkingen van de betrokken installatie;5° het mechanisme betreffende de aanpassingen van het beschikbaarheidsplan bedoeld in artikel 243, derde lid, en de omstandigheden waarin die aanpassingen aanleiding geven tot een vergoeding;6° het feit of die eventuele vergoedingen in 5° de aantoonbare en redelijke kosten moeten dekken die rechtstreeks voortvloeien uit de aanpassing van het beschikbaarheidsplan;7° een beschrijving van de eventuele boetemechanismen en de omstandigheden waarin die van toepassing zijn. HOOFDSTUK 2. Bijzondere bepalingen in geval van ongeplande niet-beschikbaarheid

Art. 245.De verantwoordelijke van de niet-beschikbaarheidsplanning voor een installatie brengt de transmissienetbeheerder zo snel mogelijk na het uitvallen van de installatie in kwestie, op de hoogte van elke individuele, volledige of gedeeltelijke ongeplande niet-beschikbaarheid van die installatie; hij deelt daarbij ook in de mate van het mogelijke alle relevante informatie mee omtrent de reden van die ongeplande niet-beschikbaarheid en zijn beste prognose over de duur ervan.

Titel 3. Programmering van productie of verbruik van een elektrische installatie en beschikbaarstelling van beschikbaar vermogen HOOFDSTUK 1. Verplichtingen op het vlak van programmering

Art. 246.§ 1. Elke installatie die valt onder de categorieën beschreven in artikel 242, § 2, 1° en 2°, moet het voorwerp uitmaken van de informatie die aan de transmissienetbeheerder wordt verstuurd betreffende de programmering van de productie of van het verbruik van de installatie. § 2. Elke verbruiksinstallatie of groep van verbruiksinstallaties die valt onder de categorieën beschreven in artikel 242, § 2, 3° en 4°, is, standaard vrijgesteld van die verplichting tot programmering zoals beschreven in de bepalingen ter zake in artikel 52.2, a), van de Europese richtsnoeren SOGL. De transmissienetbeheerder kan niettemin, in geval van deelname aan de levering van een ondersteunende dienst van een verbruikerseenheid (die een deelverzameling is van een verbruiksinstallatie zoals bedoeld in artikel 242, § 2, 3° en 4°, informatie eisen over de programmering voor die verbruikerseenheid, rekening houdend met de aard ervan. § 3. De programma-agent van de installatie moet die informatie versturen volgens de procedures zoals voorzien in de overeenkomst van de programma-agent bedoeld in artikel 249.

Art. 247.Wanneer een installatie ook deelneemt aan één of meerdere balanceringsdiensten met een aanbieder van balanceringsdiensten, overeenkomstig boek 6 van deel 5, kan de programma-agent van de installatie enkel de betrokken netgebruiker of de betrokken aanbieder van balanceringsdiensten zijn. HOOFDSTUK 2. Verplichtingen betreffende de beschikbaarstelling van beschikbaar vermogen

Art. 248.§ 1. De transmissienet- of CDS-gebruiker of de derde die hij aanduidt als programma-agent voor elke elektrische installatie die het voorwerp uitmaakt van een verplichte programmering zoals bedoeld in artikel 246, § 1, houdt het actief vermogen dat op die installatie opwaarts en neerwaarts beschikbaar is ter beschikking van de transmissienetbeheerder opdat die onder meer de corrigerende acties van redispatching kan uitvoeren.

De inschrijving voor dat vermogen wordt vergezeld van een prijsopgave die voldoet aan de criteria, die vastgelegd worden in de in artikel 249 bepaalde modaliteiten en voorwaarden die van toepassing zijn op de programma-agenten en verloopt volgens de regels vastgelegd in dezelfde modaliteiten en voorwaarden. § 2. Elke netgebruiker kan op vrijwillige basis aan de transmissienetbeheerder de beschikbaarstelling van actief vermogen vanaf één of meerdere verbruikerseenheden, zoals bepaald in artikel 2.4 van de Europese netwerkcode DCC, voorstellen. En dit op voorwaarde dat hij beantwoordt aan de technische specificaties voor beschikbaarstelling van vermogen en aan de deelnemingsvoorwaarden voorzien in de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de programma-agent zoals bedoeld in artikel 249.

Daarvoor moet hij ook hetzij programma-agent worden van zijn verbruikseenheid/eenheden van waaruit hij vermogen ter beschikking wil stellen, hetzij een derde aanduiden om die functie te vervullen overeenkomstig artikel 110.3 van de Europees richtsnoeren SOGL. § 3. Voor de verbruikerseenheden binnen een publiek distributienet of een CDS is de ter beschikking stelling van actief vermogen onderworpen aan de voorafgaande toestemming van de publieke distributienetbeheerder of de CDS-beheerder op wiens net de betrokken installaties zijn aangesloten en het naleven van de eventuele technische of operationele beperkingen voor de beschikbaarstelling van het vermogen zoals opgelegd door de betrokken publieke-distributienetbeheerder of de CDS-beheerder op wiens net de betrokken installaties zijn aangesloten. De betreffende netbeheerder kan, mits aangepaste motivering, enkel limieten opleggen of deelname weigeren teneinde de veiligheid van zijn net te waarborgen. HOOFDSTUK 3. Overeenkomst van de programma-agenten

Art. 249.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt op transparante en niet-discriminerende wijze, in de overeenkomst van de programma-agent, de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de programma-agenten.

Hij legt de typeovereenkomst na publieke consultatie ter goedkeuring voor aan de commissie overeenkomstig artikel 4. § 2. Deze typeovereenkomst van de programma-agent beschrijft, met naleving van de bepalingen van de Europese richtsnoeren SOGL wat betreft programmering en redispatching, ten minste: 1° de operationele verplichtingen die gelden voor elektrische installaties evenals voor de programma-agent van die installaties en de daaruit voortvloeiende verantwoordelijkheden;2° de modaliteiten volgens dewelke de betrokken netgebruiker zijn programma-agent aanduidt;3° alle relevante informatie die naar de transmissienetbeheerder moet worden verstuurd, met inbegrip van de programma's bedoeld in paragraaf 3 en de mededelingen bepaald in de artikelen 250 en 252;4° de modaliteiten en procedures betreffende het doorgeven van informatie, zoals het tijdsbestek voor de gegevensuitwisseling, de vorm, de details en de granulariteit van de uitgewisselde gegevens, rekening houdend met de omvang, de kenmerken, de lokalisatie alsook de technische beperkingen van de betrokken installatie;5° de opschortende voorwaarden van aanvaarding door de transmissienetbeheerder van een wijziging van het programma als bedoeld in artikel 246 op verzoek van de programma-agent;6° de modaliteiten en de procedures met betrekking tot de inschrijving van het beschikbaar opwaarts en neerwaarts vermogen zoals bedoeld in artikel 248, rekening houdend in voorkomend geval met de technische beperkingen van de bedoelde installatie, alsook de criteria voor de prijsofferte die gepaard gaat met de beschikbaarstelling van dit vermogen;7° de mogelijkheid voor de transmissienetbeheerder om beperkingen op te leggen voor het programma voor de eerste indiening ervan;8° het mechanisme voor de aanpassingen, op aanvraag van de transmissienetbeheerder, van het programma bedoeld in artikel 246 in de vorm van activering van beschikbaar vermogen, en de omstandigheden waarin die aanpassingen aanleiding geven tot een vergoeding.Die eventuele vergoedingen moeten de aantoonbare en redelijke kosten dekken die rechtstreeks het gevolg zijn van de wijziging van dat plan; 9° de mogelijkheid voor de transmissienetbeheerder om een terugkeer naar het programma van de installatie op te leggen indien dat laatste ervan afwijkt of zal afwijken, en dit zonder vergoeding;10° een beschrijving van de mechanismes voor boetes en de omstandigheden waarin die van toepassing zijn. § 3. Overeenkomstig met artikel 246 en de procedures voorzien in de typeovereenkomst van de programma-agent, bevat de informatie verstuurd door de programma-agent ten minste de elektriciteitsproductieprogramma's en voor zover nodig, het verbruik van het actief vermogen. Deze programma's worden dagelijks verstuurd naar de transmissienetbeheerder, `s avonds voor de dag erna, en dagelijks bijgewerkt in de loop van de dag.

HOOFDSTUK4. Bijzondere bepalingen bij het beheer

Art. 250.Wanneer de programma-agent voor een installatie aan de betrokken installatie de werkinstructies geeft, bezorgt hij daar tegelijkertijd een kopie van aan de transmissienetbeheerder.

Art. 251.§ 1. Indien de transmissienetbeheerder een afwijking van die werkinstructies, zoals bedoeld in artikel 250 of van de effectieve productie/verbruik vaststelt ten opzichte van het laatst voorgelegde programma voor die installatie en hij oordeelt dat alle of een gedeelte van de werkinstructies, zoals bedoeld in het artikel 250, de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het net in het gedrang kunnen brengen, vraagt hij de programma-agent die werkinstructies te wijzigen om opnieuw het laatst voorgelegde productie-/afnameprogramma te volgen.

De programma-agent moet de aanvraag van de transmissienetbeheerder onverwijld door zijn betrokken installatie laten toepassen overeenkomstig de overeenkomst voor programmering en de beschikbaarheidstelling van beschikbaar vermogen. § 2. De toepassing van paragraaf 1 ontslaat de netgebruikers voor de betrokken installaties niet van hun plichten voorzien in dit besluit en/of krachtens de met de transmissienetbeheerder afgesloten overeenkomsten. § 3. In situaties zoals bedoeld in paragraaf 1, als de werkinstructies en/of de effectieve elektriciteits- productie/verbruik nog afwijken van het laatste programma dat door deze programma-agent werd ingediend zelfs na de aanvraag van de transmissienetbeheerder om het programma te volgen, moet de programma-agent de eventuele door de transmissienetbeheerder opgelopen kosten dragen zoals het aanwenden van andere middelen voor het congestiebeheer.

Art. 252.Elke volledige of gedeeltelijke onderbreking of vermindering van de elektriciteitsproductie van een offshore-power park module teneinde een deel of het geheel van het park, onder meer door al dan niet verwachte slechte weersomstandigheden, moet door de programma-agent van dat park zo snel mogelijk worden meegedeeld aan de transmissienetbeheerder volgens de modaliteiten beschreven in de typeovereenkomst van de programma-agent.

Bij een situatie zoals bedoeld in het eerste lid moet de programma-agent vooraf de toestemming krijgen van de transmissienetbeheerder voor elke hervatting van de elektriciteitsproductie van de betrokken installatie(s) en moet hij met de transmissienetbeheerder coördineren. De transmissienetbeheerder kan indien nodig voorwaarden opleggen voor het elektriciteitsproductieprofiel van de betrokken installatie of groep van installaties in de typeovereenkomst van de programma-agent.

Titel 4. Interacties tussen de verschillende partijen belast met informatieverstrekking over een installaties

Art. 253.§ 1. De verschillende hieronder opgesomde gegevens die de betrokken partijen over een bepaalde installatie aan de transmissienetbeheerder bezorgen, moeten onderling samenhangend zijn : 1° het beschikbaarheidsplan ingediend door de verantwoordelijke voor de niet-beschikbaarheidsplanning voor een installatie krachtens artikel 243;2° de programma's en aanbiedingen van vermogen voorgelegd door de programma-agent voor die installatie krachtens artikel 246;3° de nominatie voorgelegd door de evenwichtsverantwoordelijke belast met de opvolging van die installatie krachtens boek 4 van deel 5;4° evenals in voorkomend geval de aanbiedingen van balanceringscapaciteit en/of balanceringsenergie voorgelegd krachtens boek 6 van deel 5, door de leverancier van balanceringsenergie die balanceringsenergie aanbiedt vanaf die installatie. § 2. De netgebruiker voor de betrokken installatie is ertoe gehouden om toe te zien op het correct doorgeven van de relevante en geüpdatete informatie betreffende de niet-beschikbaarheden en de prognoses van elektriciteitsproductie of -verbruik van de installatie aan de verschillende in paragraaf 1 genoemde partijen en die elk van die partijen nodig heeft om haar verplichtingen na te komen.

Wanneer de transmissienetbeheerder betreffende eenzelfde installatie inconsistenties vaststelt tussen de prognoses die de verschillende voornoemde actoren hem bezorgen in het kader van hun verplichtingen, kan hij die informatie weigeren, een aanpassing vragen of ze zelf rechtzetten en in dat laatste geval de betrokken partijen ervan op de hoogte brengen.

Boek 3. - Exploitatie van het net Titel 1. Algemene bepalingen HOOFDSTUK 1. Tussenkomsten en schakelingen van de transmissienetgebruiker

Art. 254.De tussenkomsten en schakelingen van de transmissienetgebruiker die de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het net beïnvloeden, kunnen enkel uitgevoerd worden mits het voorafgaandelijk akkoord van de transmissienetbeheerder.

In geval de transmissienetbeheerder weigert zijn akkoord te geven, geeft hij kennis van zijn gemotiveerde weigering aan de transmissienetgebruiker. HOOFDSTUK 2. Gegevensuitwisseling

Art. 255.Een uitwisseling in realtime van gegevens met betrekking tot de standen van de schakelaars en de metingen van het actief en het reactief vermogen heeft continu plaats tussen de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker volgens de in het aansluitingscontract bepaalde modaliteiten. HOOFDSTUK 3. Abnormale werking

Art. 256.De transmissienetgebruiker deelt aan de transmissienetbeheerder onverwijld alle informatie mee betreffende de abnormale werking van zijn installaties die onmiddellijk of op termijn de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het net kan beïnvloeden. Hij verstrekt onverwijld iedere door de transmissienetbeheerder gevraagde bijkomende informatie, onverminderd de bepalingen van artikel 40 van de Europese netwerkcode E&R.

Art. 257.De transmissienetbeheerder deelt onverwijld en onder voorbehoud van vertrouwelijkheid overeenkomstig artikelen 5 tot en met 7, aan de betrokken transmissienetgebruikers de relevante informatie mee waarover hij beschikt met betrekking tot een abnormale werking van het net rekening houdend met de veiligheid, de betrouwbaarheid en de efficiëntie van het net, onverminderd de bepalingen van artikel 40 van de Europese netwerkcode E&R.

Art. 258.De door de transmissienetbeheerder genomen maatregelen, die noodzakelijk zijn om de uitbreiding van een storing, om een abnormale werking of om een kritische situatie met betrekking tot de installaties van de transmissienetgebruiker te vermijden, hebben de voorkeur.

Niettegenstaande de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde maatregelen, blijft de transmissienetgebruiker gehouden zijn rechten en plichten voorzien door de toepasselijke wetgeving en/of dit besluit en/of ondernomen acties krachtens de wetgeving en/of dit besluit of krachtens de overeenkomsten met de transmissienetbeheerder overeenkomstig dit besluit afgesloten, na te leven.

Boek 4. Systeembeschermings- en herstelplan

Art. 259.Op voorstel van de transmissienetbeheerder en na advies van de commissie, keurt de minister de voorstellen goed die bedoeld zijn in artikel 4.2, c), d) en g), van de verordening (EU) 2017/2196 van de Commissie van 24 november 2017 tot vaststelling van een netcode voor de noodtoestand en het herstel van het elektriciteitsnet.

Art. 260.In het kader van het overleg en de goedkeuringen bedoeld in de artikelen 261 en 262, maakt de transmissienetbeheerder alle informatie over opgevraagd door de minister of door de Algemene Directie Energie of door de commissie.

Titel 1. Systeembeschermingsplan

Art. 261.§ 1. Onverminderd artikel 11, lid 1 van de Europese netwerkcode E&R, maakt de transmissienetbeheerder uiterlijk op het tijdstip bedoeld in voornoemde artikel 11, lid 1, na raadpleging van de commissie en de Algemene Directie Energie, een voorstel van systeembeschermingsplan voor het net over aan de minister.

Na advies van de commissie en in overleg met de minister bevoegd voor Economie, keurt de minister het voorstel van systeembeschermingsplan bedoeld in het eerste lid en de wijzigingen ervan goed of verzoekt de minister aan de transmissienetbeheerder om een nieuw en aangepast voorstel ter goedkeuring voor te leggen. § 2. Het systeembeschermingsplan bepaalt onder meer de maatregelen die op het eerste verzoek van de transmissienetbeheerder genomen moeten worden door de beschikbare productie-eenheden met een maximaal actief vermogen groter dan of gelijk aan 25 MW om: 1° de levering van reactief vermogen te wijzigen, volgens een setpunt bepaald door de transmissienetbeheerder;2° de levering van actief vermogen te wijzigen, volgens een setpunt bepaald door de transmissienetbeheerder. Onder de maatregelen van het beschermingsplan, en onverminderd de bepalingen van de Europese netwerkcode E&R, is de transmissienetbeheerder met name bevoegd om: 1° de aansluitingen op de netten te wijzigen of te onderbreken volgens het afschakelplan bedoeld in paragraaf 4 ;2° de interconnecties met de buitenlandse netten te wijzigen of te onderbreken, en desgevallend mits naleving van, indien zij van toepassing zijn, de bepalingen van de artikelen 4 en 14 (3) van de Europese netwerkcode E&R.3° de aansluitingen met de andere netten binnen de regelzone te wijzigen of te onderbreken;4° de marktactiviteiten te schorsen overeenkomstig de bepalingen van artikel 36 van de Europese netwerkcode E&R. Deze lijst van handelingen is exemplatief en drukt geen gradatie of voorrang uit.

Het systeembeschermingsplan is, desgevallend, opgenomen in het aansluitingscontract, het toegangscontract, of ieder ander contract of overeenkomst gesloten met de transmissienetbeheerder bij toepassing van dit besluit. § 3. De verwijzingen die in andere wetgevende en reglementaire teksten worden gemaakt naar de reddingscode worden beschouwd als verwijzend naar het systeembeschermingsplan. § 4. Op voorstel van de transmissienetbeheerder, en na advies van de commissie en in overleg met de minister bevoegd voor Economie, bepaalt de minister het afschakelplan.

Onverminderd de bepalingen van de Europese netwerkcode E&R, mogen de maatregelen vastgesteld in het kader van het afschakelplan het volgende omvatten: 1° de verplichting voor de transmissienetbeheerder: a) de aansluitingen geheel of gedeeltelijk te onderbreken;b) de verbindingen met andere netten in de regelzone te wijzigen of onderbreken;2° de verplichting voor de verbruikers of bepaalde categorieën van verbruikers, in het gehele land of bepaalde delen ervan, de elektriciteit die zij afnemen van het net te verminderen binnen de vooropgestelde limieten;3° het verbod elektriciteit te gebruiken voor bepaalde doeleinden. De maatregelen tot onderbreking van de koppelingen kunnen hetzij door tussenkomst van de netbeheerder worden geactiveerd, hetzij door automatische installaties die onder meer werken op basis van de frequentie gemeten in de regelzone of van een andere fysische grootheid.

De modaliteiten van de communicatie van en tussen de transmissienetbeheerder en de betrokken ministers voor de toepassing van het afschakelplan worden bij ministerieel besluit vastgelegd. § 5. De maatregelen bedoeld in paragraaf 4 moeten worden toegepast, hetzij in het gehele land, hetzij in een deel ervan overeenkomstig volgende criteria: 1° het niveau van beïnvloeding van de getroffen maatregelen;2° de lokalisering van het probleem;3° de graad van preventie en bescherming;4° in de mate van het mogelijke, het behoud van de integriteit van het net. § 6. De modaliteiten voor de uitvoering van het afschakelplan bedoeld in paragraaf 4 moeten in samenwerking met de beheerders van de publieke distributienetten en van de CDS worden uitgevoerd en dienen, voor wat betreft de primordiale behoeften van de natie die elektrische energie vereist, zo veel mogelijk rekening te houden met de volgende prioritaire aansluitingen, geklasseerd in aflopende volgorde van prioriteit: 1° de technische hulpsystemen nodig voor de vitale werking van de netten van de transmissienetbeheerder, de publieke-distributienetbeheerders en de beheerders van CDS;2° de ziekenhuizen bedoeld in artikel 2 van de gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en andere verzorginrichtingen;3° de beheerscentrales van noodoproepen 100, 101 en 112 op basis van artikel 2, eerste lid, 61°, van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie en de provinciale crisiscentra bedoeld door de ministeriële omzendbrief NPU-1 van 26 oktober 2006 betreffende de nood- en interventieplannen. In geval van gehele of gedeeltelijke onderbreking van de prioritaire aansluitingen volgens het afschakelplan zorgen de transmissienetbeheerder en de beheerders van de ermee verbonden lokale transmissie- en publieke distributienetten, voor zover als mogelijk, voor een hervoeding van de prioritaire aansluitingen.

De concrete en nominatieve lijst van prioritaire koppelingen met uitzondering van categorie 1° hierboven wordt door de minister geactualiseerd en jaarlijks ten laatste vóór 1 september meegedeeld aan de transmissienetbeheerder en de publieke-distributienetbeheerders.

Onverminderd 1°, 2° en 3° van het eerste lid, °, en op voorstel van de in het koninklijk besluit van 31 januari 2003 tot vaststelling van het noodplan voor de crisisgebeurtenissen en -situaties die een coördinatie of een beheer op nationaal niveau vereisen bedoelde beheerscel, kunnen de ministers bevoegd voor Economie en Energie, in overleg met de transmissienetbeheerder en de betrokken publieke-distributienetbeheerders, bijkomende koppelingen bepalen, die om economische redenen, redenen van veiligheid en openbare orde, redenen van volksgezondheid, of redenen van netbeheer en netherstel moeten worden hervoed. § 7. De minister legt de modaliteiten met betrekking tot de aankondiging van de beperkende maatregelen bedoeld in parafgraaf 2 bevolen door de transmissienetbeheerder vast, zonder dat de termijnen vereist voor deze publicatie echter de toepassing van de maatregelen kunnen opschorten of vertragen.

Titel 2. Herstelplan

Art. 262.§ 1. Onverminderd artikel 23, lid 1 van de Europese netwerkcode E&R, maakt de transmissienetbeheerder uiterlijk op het tijdstip bedoeld in voornoemd artikel 23, lid 1, na raadpleging van de commissie en de Algemene Directie Energie, een voorstel van herstelplan voor het net over aan de minister.

Na advies van de commissie en van de Algemene Directie Crisiscentrum van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken en in overleg met de ministers bevoegd voor Economie en Binnenlandse Zaken, keurt de minister het voorstel van herstelplan bedoeld in het eerste lid en de wijzigingen ervan goed of verzoekt de minister aan de transmissienetbeheerder om een nieuw en aangepast voorstel ter goedkeuring voor te leggen.

Het herstelplan bepaalt onder meer de maatregelen die op het eerste verzoek van de transmissienetbeheerder genomen moeten worden door de beschikbare productie-eenheden met een maximaal actief vermogen groter dan of gelijk aan 25 MW om: 1° een toevoer van reactief vermogen te leveren, volgens een setpunt bepaald door de transmissienetbeheerder;2° een toevoer van actief vermogen te leveren, volgens een setpunt bepaald door de transmissienetbeheerder. Het herstelplan is desgevallend opgenomen in het aansluitingscontract, het toegangscontract of elk ander contract of elke andere overeenkomst afgesloten met de transmissienetbeheerder in toepassing van dit besluit. § 2. De verwijzingen die in andere wetgevende of reglementaire teksten worden gemaakt naar de heropbouwcode moeten begrepen worden als verwijzingen naar het herstelplan.

Titel 3. Simulatie en periodieke test

Art. 263.Om de periodieke evaluaties van het systeembeschermingsplan en het herstelplan van het netwerk zoals bepaald in de artikelen 50 en 51 van de Europese netwerkcode E&R uit te voeren, heeft de transmissienetbeheerder het recht om, in overleg met alle betrokken partijen en op kosten van de transmissienetbeheerder de efficiëntie te controleren van: 1° de procedures vervat in het systeembeschermingsplan;en 2° de procedures vervat in het herstelplan. Boek 5. Warmtekrachtkoppelingseenheden en elektriciteits- productie-eenheden die hernieuwbare energiebronnen gebruiken

Art. 264.Tenzij anders bepaald in de van toepassing zijnde wetgeving geeft de transmissienetbeheerder, overeenkomstig artikel 11, tweede lid, 3°, van de wet van 29 april 1999, voorrang aan elektriciteitsproductie-eenheden die hernieuwbare energiebronnen gebruiken en aan warmtekrachtkoppelingseenheden, rekening houdend met bevoorradingszekerheid.

Deel 7. Meteropnames en metingen Boek 1. Meetuitrustingen en meetgegevens Titel 1. Algemene beginselen

Art. 265.Voor de toepassing van dit deel zijn de meetuitrustingen de uitrustingen waarop de transmissienetbeheerder een controle dient uit te oefenen om de exploitatie van het transmissienet, en de financiële afwikkeling na uitvoering van zijn taken te verzekeren, alsook om zijn wettelijke verplichtingen na te komen.

De meetuitrustingen en hun onderdelen moeten voldoen aan de vereisten van de toepasselijke Belgische en internationale normen.

Het aansluitingscontract en/of de overeenkomst voor ondersteunende diensten regelen of regelt de manier waarop de meteropname wordt uitgevoerd.

Art. 266.De overeenkomstig dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving gesloten overeenkomsten bepalen, onder meer, de regels betreffende de meetuitrustingen, zoals de technische conformiteitscriteria en de regels betreffende de ingebruikname en het gebruik van de meetuitrustingen, het doorgeven en het ter beschikkingstellen van de meetgegevens, de toegang tot de installaties en de betalingsmodaliteiten.

Titel 2. Lokalisatie.

Art. 267.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt in het aansluitingscontract of in voorkomend geval in de overeenkomst voor ondersteunende diensten, de plaats van de meetuitrustingen die worden geïnstalleerd met name: 1° op elke aansluiting, verbinding, elektriciteitsproductie-eenheid (of -site) wanneer een meetuitrusting nodig is om de hoeveelheid geïnjecteerde en/of afgenomen actieve en/of reactieve energie op de betreffende installatie te bepalen;2° op de aansluiting van een transmissienetgebruiker wanneer de volledige installatie van de transmissienetgebruiker een ondersteunende dienst aan de transmissienetbeheerder levert;3° op elke aansluiting of installatie van een transmissienetgebruiker zodra de transmissienetbeheerder op gemotiveerde wijze oordeelt dat deze installatie of de wijze van exploitatie ervan de veiligheid, de betrouwbaarheid of de efficiëntie van het transmissienet kan verstoren;4° stroomafwaarts van het aansluitingspunt, in de installatie van een transmissienetgebruiker, wanneer een deel van de installatie ondersteunende dienst levert aan de transmissienetbeheerder. Ingeval de transmissienetbeheerder de plaats van de meetuitrustingen bedoeld in het eerste lid niet heeft bepaald, stelt de transmissienetgebruiker de transmissienetbeheerder in kennis van de plaats van de meetuitrustingen, die in het aansluitingscontract en/of het toepasselijke overeenkomst voor ondersteunende diensten worden opgenomen. § 2. De beheerder van het gesloten industrieel net bepaalt de plaats van de meetuitrustingen geïnstalleerd binnen een gesloten industrieel net waarnaar verwezen wordt in artikel 351, § 1. Wanneer een installatie binnen een gesloten industrieel net een ondersteunende dienst levert aan de transmissienetbeheerder, bepaalt de beheerder van het gesloten industrieel net de plaats van de meetuitrustingen dewelke in de overeenkomst voor ondersteunende diensten worden opgenomen, overeenkomstig de bepalingen van deze overeenkomst en deelt de transmissienetbeheerder de plaats van de uitrustingen mee, onverminderd de in boek 9 beschreven taken en verantwoordelijkheden van de beheerder van het gesloten industrieel net.

Indien de beheerder van een gesloten industrieel net nalaat de transmissienetbeheerder hierover te informeren, zal de transmissienetbeheerder zelf de plaats van de betrokken meetuitrustingen bepalen en de beheerder van het gesloten industrieel net informeren.

Titel 3. Meetpunt

Art. 268.Voor de meteropnames bedoeld in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, valt het meetpunt samen met het aansluitingspunt, behoudens andersluidende bepaling in het aansluitingscontract.

Wanneer het in het aansluitingscontract bepaalde aansluitingspunt niet toelaat om de meteropnames bedoeld in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, overeenkomstig dit besluit uit te voeren, bepaalt de transmissienetbeheerder met de transmissienetgebruiker een ander meetpunt.

Art. 269.De transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker bepalen het meetpunt voor de metingen bedoeld in de artikel 267, § 1, eerste lid, 2°, 3° en 4°.

Bij ontstentenis van akkoord bepaalt de transmissienetbeheerder het meetpunt.

Titel 4. Eigendom

Art. 270.De transmissienetbeheerder is beheerder en, tenzij anders bepaald, eigenaar van alle in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde meetuitrustingen. De transmissienetgebruiker is beheerder en, tenzij anders bepaald, eigenaar van alle in artikel 267, §§ 1, eerste lid 4°, en 2, bedoelde meetuitrustingen.

Wanneer de transmissienetgebruiker eigenaar van de in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, 2° en 3°, bedoelde meetuitrustingen is, is deze gehouden alle bepalingen van dit besluit en de toepasselijke wetgeving evenals van de op grond daarvan gesloten overeenkomsten met betrekking tot de meetuitrustingen na te leven of te laten naleven.

De transmissienetgebruiker waarborgt aan de transmissienetbeheerder op elk ogenblik de toegang tot de meetuitrustingen en tot de bijbehorende meet- of telgegevens, overeenkomstig de modaliteiten van boek 3 van deel 7.

Dit artikel doet geen afbreuk aan deel 9.

Titel 5. Installatie

Art. 271.Onverminderd boek 3 van deel 9, wordt de installatie van de meetuitrustingen verwezenlijkt overeenkomstig dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving en de op grond daarvan gesloten overeenkomsten.

Art. 272.De transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker bepalen de verantwoordelijke voor de installatie van de meetuitrustingen.

Titel 6. Verzegeling

Art. 273.§ 1. De transmissienetbeheerder bepaalt de in artikel 267, § 1, bedoelde meetuitrustingen die verzegeld moeten worden en voert de plaatsing van de verzegeling uit of laat die uitvoeren. § 2. De verzegeling bedoeld in paragraaf 1 mag niet verbroken worden zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de transmissienetbeheerder.

Indien de verzegeling zonder de toestemming van de transmissienetbeheerder wordt verbroken, behoudt hij zich het recht voor de verzegeling op kosten van de transmissienetgebruiker te laten herstellen en de verdachte gegevens door de door hem als gelijkwaardig beschouwde gegevens te vervangen, overeenkomstig de nadere regels van artikel 306.

Titel 7. Registratie van de meetuitrustingen in het register der meetuitrustingen

Art. 274.Onverminderd boek 3 van deel 9, schrijft de transmissienetbeheerder de in artikel 267 bedoelde meetuitrustingen en hun technische karakteristieken in het "register der meetuitrustingen" in, wanneer de meetuitrustingen, gebruikt voor de metingen bedoeld in dit boek, overeenkomstig dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving zijn.

Deze inschrijving bevestigt, tot bewijs van het tegendeel, de conformiteit van de meetuitrustingen met dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving op het ogenblik van de inschrijving.

De transmissienetbeheerder verwijdert uit het register der meetuitrustingen de meetuitrustingen die niet meer in artikel 267 bedoeld zijn.

Boek 2. Technische criteria en algemene procedures met betrekking tot de meetuitrustingen Titel 1. Technische criteria

Art. 275.Tenzij anders bepaald in de toepasselijke wetgeving bepaalt de transmissienetbeheerder de technische criteria waaraan de in artikel 267 bedoelde meetuitrustingen moeten voldoen, onder meer: 1° de toepasselijke normen;2° de te meten grootheden en de gebruikte eenheden;3° de periodiciteit van de metingen;4° de nauwkeurigheid van de metingen;en 5° in voorkomend geval, de ontdubbeling van de meetuitrustingen.

Art. 276.De criteria worden in het aansluitingscontract of, in voorkomend geval, in de overeenkomst voor ondersteunende diensten gepreciseerd en door de commissie goedgekeurd.

Titel 2. Algemene procedures

Art. 277.De transmissienetbeheerder bepaalt op objectieve, transparante en niet-discriminerende wijze de procedures met betrekking tot de in artikel 267, § 1, bedoelde meetuitrustingen die de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker in gebruik nemen en brengt deze onverwijld aan de commissie ter kennis.

Boek 3. Toegang tot de meetuitrustingen en de meetgegevens Titel 1. Toegang tot de meetuitrustingen en meetgegevens

Art. 278.Elke persoon, met inbegrip van de transmissienetgebruiker, die de installaties waar zich de meetuitrustingen bevinden, betreedt, is onder meer verantwoordelijk voor de naleving van de vertrouwelijkheid van de meetgegevens waartoe deze transmissienetgebruiker of deze andere personen toegang kunnen hebben.

De toegang tot de meetuitrustingen mag niet tot gevolg hebben dat de veiligheid van het net wordt verstoord, noch dat schade aan personen of goederen wordt toegebracht.

Titel 2. Toegang tot de meetuitrustingen door de transmissienetbeheerder

Art. 279.De transmissienetgebruiker waarborgt dat de transmissienetbeheerder te allen tijde toegang overeenkomstig titel 4 van boek 4 van deel 1 heeft tot de in artikel 267, § 1, bedoelde meetuitrustingen die zich in de installaties van de transmissienetgebruiker bevinden.

Art. 280.De transmissienetbeheerder respecteert bij het betreden van de meetuitrustingen die zich bevinden in de installaties van de transmissienetgebruiker, de eisen aangaande de veiligheid van personen en goederen, die door de betrokken transmissienetgebruiker worden toegepast.

Boek 4. Controle van de meetuitrustingen door de transmissienetbeheerder Titel 1. Nakijken van de conformiteit van de meetuitrustingen

Art. 281.De in dit boek bedoelde meters zijn de meetuitrustingen bedoeld in artikel 267, § 1.

De transmissienetbeheerder heeft het recht om de meetuitrustingen te controleren of te laten controleren op hun conformiteit.

Art. 282.Wanneer uit de in artikel 281 bedoelde controles blijkt dat meetuitrustingen waarvan de transmissienetbeheerder geen eigenaar is, niet overeenkomstig dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving en/of de op grond daarvan gesloten overeenkomsten zijn, worden deze meetuitrustingen, uiterlijk binnen dertig dagen na de kennisgeving daaromtrent door de transmissienetbeheerder, in conformiteit gebracht door of in opdracht van de transmissienetgebruiker en/of iedere andere persoon ten aanzien van wie de transmissienetbeheerder overeenkomstig artikel 281 over rechten beschikt.

Titel 2. Controle van meetuitrustingen

Art. 283.Iedere betrokken persoon die meent dat een hem betreffend meetgegeven dat door de transmissienetbeheerder is meegedeeld, door een significante fout ongunstig is beïnvloed, brengt dit onverwijld aan de transmissienetbeheerder ter kennis.

De in het eerste lid bedoelde persoon vraagt, in voorkomend geval, middels een gemotiveerd schriftelijk verzoek aan de transmissienetbeheerder dat controles op de betrokken meetuitrustingen worden uitgevoerd en verbindt zich ertoe het geheel van de kosten die daarop betrekking hebben, op zich te nemen, zonder afbreuk te doen aan het artikel 288.

Art. 284.De persoon, bedoeld in artikel 283, tweede lid, en de transmissienetbeheerder bepalen in onderling akkoord welke controles uitgevoerd moeten worden en welke meetuitrustingen moeten worden gecontroleerd.

Bij gebrek aan akkoord bepaalt, in voorkomend geval, de transmissienetbeheerder de vereiste controles en de modaliteiten ter zake, met inbegrip van de toepasselijke termijnen.

Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, brengt hij de aanvraag tot controle ervan aan de betrokken netgebruiker ter kennis en, in voorkomend geval, wanneer een installatie in een gesloten industrieel net of in een gesloten distributienet een ondersteunende dienst levert aan de transmissienetgebruiker, via de beheerder van het gesloten industrieel net of gesloten distributienet als tussenpersoon.

Deze controles dienen te voldoen aan de wettelijke en reglementaire bepalingen.

Art. 285.Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar van de betrokken meetuitrustingen is, draagt de transmissienetgebruiker er zorg voor dat de controles bedoeld in artikel 284 worden uitgevoerd.

De transmissienetbeheerder heeft het recht de door de transmissienetgebruiker uitgevoerde controles bedoeld in het eerste lid bij te wonen en/of eraan deel te nemen.

De in het eerste lid bedoelde transmissienetgebruiker brengt het resultaat van de controles bedoeld in deze titel uiterlijk tien werkdagen volgend op de controles aan de transmissienetbeheerder ter kennis.

Art. 286.Wanneer de transmissienetbeheerder eigenaar is van de betrokken meetuitrustingen, draagt hij er zorg voor dat deze controles zoals bedoeld in artikel 284 worden uitgevoerd.

De transmissienetgebruiker heeft het recht de door de transmissienetbeheerder uitgevoerde controles bedoeld in het eerste lid bij te wonen en/of eraan deel te nemen.

Art. 287.De transmissienetbeheerder stelt binnen de tien werkdagen volgend op de ontvangst van het resultaat van de controles de persoon die de controles heeft aangevraagd in kennis van het resultaat ervan.

Art. 288.Wanneer de controles bedoeld in artikel 284 een significante fout aantonen: 1° worden de betrokken meetuitrustingen geacht niet overeenkomstig dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving te zijn;2° brengt de transmissienetbeheerder, indien hij eigenaar van de betreffende meetuitrustingen is, deze in conformiteit, uiterlijk: a) voor wat betreft de meters, meetuitrustingen en/of de bijbehorende telecommunicatie-uitrustingen, binnen dertig dagen volgend op de in artikel 287 bedoelde kennisgeving;b) voor wat betreft de meettransformatoren, binnen een redelijke, door de transmissienetbeheerder en de transmissienetgebruiker overeengekomen termijn. De transmissienetbeheerder neemt de controlekosten ten laste en gaat, in voorkomend geval, over tot de verbetering van de facturatie die volgt uit de niet-conformiteit van de meetuitrustingen; 3° wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar van de betrokken meetuitrustingen is, zorgt de betrokken transmissienetgebruiker ervoor dat zijn instrumenten overeenkomstig zijn, uiterlijk: a) voor wat betreft de meters, meetuitrustingen en/of de bijbehorende telecommunicatie-uitrustingen, binnen dertig dagen na de in artikel 287 bedoelde kennisgeving;b) voor wat betreft de meettransformatoren, binnen een redelijke termijn. De transmissienetgebruiker is gehouden tot de betaling van de gepresteerde diensten inbegrepen de levering en algemene kosten in het kader van de uitgevoerde controles en van het in conformiteit brengen van de meetuitrustingen inclusief de gepresteerde diensten in het kader van de verbetering van de gegevens van de metingen en/of meteropnames en van het rechtzetten van de facturatie door de transmissienetbeheerder als gevolg van het niet overeenkomstig zijn van de meetuitrustingen; 4° de meet- en/of telgegevens worden in voorkomend geval verbeterd.

Art. 289.Bij afwezigheid van een significante fout dient de persoon die de controle vraagt, de gepresteerde diensten in het kader van de controles te betalen.

Art. 290.Onverminderd de toepasselijke wetgeving, waakt de CDS-beheerder erover dat, wanneer een installatie in een CDS een ondersteunende dienst levert aan de transmissienetbeheerder, deze controles worden uitgevoerd en de maatregelen worden genomen in overeenstemming met deze titel.

Boek 5. IJking van de meters Titel 1. Algemeen

Art. 291.De in dit boek bedoelde meters zijn de meetuitrustingen bedoeld in artikel 267, § 1.

Art. 292.De ijking van de meters van de transmissienetbeheerder wordt uitgevoerd door een organisme dat de " Belac " of een daaraan gelijkwaardige kwalificatie bezit op basis van een door de transmissienetbeheerder opgesteld lastenboek.

Elke geïnteresseerde persoon kan een exemplaar van dit lastenboek verkrijgen middels een aangetekend schrijven gericht aan de transmissienetbeheerder.

Art. 293.De ijking van de meters wordt voorafgaand aan de ingebruikname ervan uitgevoerd en daarna wordt periodiek een precisiecontrole uitgevoerd overeenkomstig de eisen, bepaald door de transmissienetbeheerder in de krachtens dit besluit gesloten overeenkomsten, en overeenkomstig de Belgische wettelijke en reglementaire bepalingen.

Titel 2. IJking door de transmissienetgebruiker

Art. 294.Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar van de meters is, voert de transmissienetgebruiker de ijking en de precisiecontrole van de meters op eigen kosten uit of laat hij deze op eigen kosten uitvoeren.

De in het eerste lid bedoelde transmissienetgebruiker laat binnen de twee weken volgend op de uitgevoerde ijkingen of precisiecontroles een verslag daarvan aan de transmissienetbeheerder bezorgen.

Titel 3. IJking door de transmissienetbeheerder

Art. 295.De transmissienetbeheerder voert de ijking en de precisiecontrole van de meters, met betrekking tot de aansluiting van de betrokken transmissienetgebruiker waarvan de transmissienetbeheerder eigenaar is, uit of laat ze uitvoeren.

Art. 296.Op vraag van de transmissienetgebruiker verschaft de transmissienetbeheerder de transmissienetgebruiker binnen de vijftien werkdagen volgend op deze vraag een verslag over de ijkingen of precisiecontroles.

Boek 6. Meet- en telgegevens Titel 1. Periodiciteit van de telgegevens

Art. 297.De meteropnames van actieve energie bedoeld in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, worden per tijdsinterval uitgevoerd.

In voorkomend geval wordt een onderscheid gemaakt tussen de actieve energie die de transmissienetgebruiker afneemt en de actieve energie die de transmissienetgebruiker injecteert.

Art. 298.De meteropnames van reactieve energie bedoeld in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, worden per tijdsinterval uitgevoerd.

In voorkomend geval wordt een onderscheid gemaakt tussen de reactieve energie die de transmissienetgebruiker afneemt en de reactieve energie die de transmissienetgebruiker injecteert.

Art. 299.De in artikel 267 bedoelde meteropnames worden uitgevoerd om ten minste te beantwoorden aan de tijdsintervallen die door de transmissienetbeheerder in het aansluitingscontract of in voorkomend geval in de overeenkomst voor ondersteunende diensten zijn bepaald.

Titel 2. Verzameling van de meet- en telgegevens

Art. 300.De transmissienetbeheerder verzamelt in zijn centrale gegevensverzamelingssystemen, na voorafgaande toestemming van de transmissienetgebruiker te hebben verkregen, op automatische wijze de meet- of telgegevens van alle in artikel 267 bedoelde meetuitrustingen.

Art. 301.Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar van de meetuitrustingen is, stuurt de aanbieder van de ondersteunende dienst de meet- of telgegevens van de in artikel 267, § 1, eerste lid, 4°, bedoelde meetuitrustingen naar de in artikel 300 bedoelde gegevensverzamelingssystemen, van het meetpunt tot het door de transmissienetbeheerder bepaalde verzamelingspunt, in overeenstemming met de bepalingen van de overeenkomst voor ondersteunende diensten.

Art. 302.Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar is van de in artikel 267, § 2, bedoelde meetuitrustingen, stuurt de beheerder van het gesloten industrieel net de meet- of telgegevens van deze meetuitrustingen van het meetpunt naar de in artikel 300 bedoelde gegevensverzamelingssystemen, bepaald door de transmissienetbeheerder, in overeenstemming met de bepalingen van de overeenkomst voor ondersteunende diensten.

Indien de meetuitrustingen die door de beheerder van het gesloten industrieel net gebruikt wordt voor de financiële afwikkeling van energie tussen de gebruikers van dit gesloten industrieel net niet voldoen aan de criteria inzake de vereiste periodiciteit en/of de te meten grootheden en de gebruikte eenheden, dan vindt er overleg plaats tussen de beheerder van het gesloten industrieel net en de gebruikers van dit gesloten industrieel net en vervolgens stuurt de gebruiker van dit gesloten industrieel net de vereiste meet- of telgegevens, indien deze aan de criteria inzake de vereiste periodiciteit en/of de te meten grootheden en de gebruikte eenheden voldoen, deze naar de in artikel 300 bedoelde gegevensverzamelingssystemen van de transmissienetbeheerder.

Art. 303.De protocollen, formaten, coderingen en frequenties van de overdracht van de in de artikelen 300, 301 en 302 bedoelde meetgegevens worden door de transmissienetbeheerder in de krachtens dit besluit en/of de toepasselijke wetgeving gesloten overeenkomsten vastgelegd.

Art. 304.Wanneer de transmissienetbeheerder geen eigenaar van de meetuitrustingen is en het verkrijgen van de gegevens overeenkomstig de artikelen 300, 301, 302 en 303 of de overdracht naar het verzamelpunt onmogelijk is als gevolg van een storing of van een defect van de meetuitrusting of als gevolg van iedere andere oorzaak, heeft de transmissienetbeheerder te allen tijde het recht om, op kosten van de transmissienetgebruiker, de meetgegevens of ieder ander gegeven ter plaatse te verzamelen door de betrokken meetuitrustingen te raadplegen met inachtneming van de eisen met betrekking tot de toegang tot deze uitrustingen.

De kosten ten laste van de transmissienetgebruiker zullen op een redelijke manier worden geëvalueerd.

Titel 3. Validatie van de meetgegevens

Art. 305.De meetgegevens worden als gevalideerd beschouwd door de transmissienetbeheerder na de toepassing van de methodes bedoeld in deze titel.

Art. 306.Wanneer de transmissienetbeheerder bepaalde meetgegevens niet heeft ontvangen of wanneer hij meent dat de meetgegevens in zijn bezit verkeerd, onleesbaar, onvolledig of niet aannemelijk zijn, bepaalt hij op redelijke wijze de waarde in functie van de gegevens waartoe hij redelijkerwijs toegang heeft.

De transmissienetbeheerder stuurt op vraag van de transmissienetgebruiker de details van uitgevoerde correctie.

Art. 307.§ 1. Indien het meetpunt niet met het aansluitingspunt samenvalt, verbetert de transmissienetbeheerder de meetgegevens bedoeld in artikel 267, § 1, eerste lid, 1°, om rekening te houden met de verliezen en iedere andere fout veroorzaakt door het niet samenvallen van de twee punten. Het geheel van deze verliezen en fouten wordt in dit deel gezamenlijk als " systematische afwijking " omschreven. § 2. De transmissienetbeheerder bepaalt de berekeningsmethode voor de systematische afwijking die onder meer en in voorkomend geval gebaseerd is, ofwel: 1° op een berekening die rekening houdt met de kenmerken van de installaties tussen het meetpunt en het aansluitingspunt;2° op de resultaten van de op de betrokken installaties uitgevoerde controles. § 3. De in § 2 bedoelde berekeningsmethode wordt in het aansluitingscontract bepaald.

Titel 4. Terbeschikkingstelling van de meetgegevens met betrekking tot een injectie- en/of afnamepunt

Art. 308.De transmissienetbeheerder bepaalt de meetgegevens met betrekking tot de injectie- en afnamepunten, op basis van gevalideerde gegevens overeenkomstig titel 3 van boek 6 van deel 7.

Art. 309.De transmissienetbeheerder stelt de actieve en reactieve telgegevens met betrekking tot de injectie- en/of afnamepunten aan de transmissienetgebruiker en/of aan de producent(en) gedefinieerd in het aansluitingscontract en aan de toegangshouder gedefinieerd in het toegangscontract ter beschikking.

De transmissienetbeheerder stelt de actieve telgegevens met betrekking tot de injectie- en/of afnamepunten aan de evenwichtsverantwoordelijke en aan de leverancier gedefinieerd in het toegangscontract ter beschikking. De gevalideerde gegevens worden ten minste op maandelijkse basis en voor de voorbije maand geleverd.

Art. 310.De transmissienetbeheerder bepaalt in de overeenkomsten vastgelegd krachtens dit besluit de modaliteiten die voor deze terbeschikkingstelling van toepassing zijn.

Titel 5. Archieven

Art. 311.Alle meetgegevens die aanleiding geven tot financiële afwikkeling worden door de transmissienetbeheerder voor een periode van vijf jaar bewaard.

Art. 312.Voor de gegevens bedoeld in artikel 311 bewaart de transmissienetbeheerder de gevalideerde meetgegevens.

Deel 8. Specifieke modaliteiten tussen de transmissiebeheerder en de beheerders van een publiek distributienet Boek 1. Basisregels Titel 1. Verhouding van dit boek tot andere boeken van dit besluit

Art. 313.Om het recht van aansluiting op en toegang tot het transmissienet te verkrijgen, voor hun respectieve installaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3°, eerbiedigen de beheerders van het publiek distributienet: 1° de bepalingen van dit deel, 2° de bepalingen van deel 3 waarnaar in dit deel expliciet wordt verwezen, 3° de volgende artikelen, voor dewelke de publieke distributienetbeheerders worden gelijkgesteld aan de transmissienetgebruikers of netgebruikers, onverminderd de toepasselijke wetgeving op hen van toepassing uit hoofde van het gebruik van het transmissienet : a) deel 1 : Algemeen : de artikelen 9 tot 11;b) deel 2: Planningsgegevens van het net: i.artikel 24; ii. de artikelen 27 tot 31; c) deel 3: Aansluiting: i.de artikelen 161 en 162 ; d) deel 5: Evenwicht : artikel 203;e) deel 6: Beheer van het transmissienet: i.artikel 254 ; ii. de artikelen 256 tot 258 ; f) deel 7: meteropnames en metingen: i.de artikelen 268 en 269; ii. de artikelen 277 tot 280; iii. de artikelen 284 en 285; iv. artikel 288; v. de artikelen 294 tot 298;4° de bepalingen van de andere delen dan deel 3 waar deze van toepassing zijn op de publieke distributienetbeheerders in hun hoedanigheid van netbeheerder Onverminderd artikel 323, neemt de transmissienetbeheerder geenszins deel aan het operationeel beheer van het publiek distributienet of het lokaal transmissienet, heeft geen enkele verantwoordelijkheid in dat opzicht en heeft geen enkele contractuele en/of operationele relatie met de netgebruikers aangesloten op het publiek distributienet of het lokaal transmissienet, met uitzondering van desgevallend, en na overleg met de publieke distributienetbeheerder of de lokaal transmissienetbeheerder, de verplichtingen die voortvloeien uit de relaties die hij zou hebben met de gebruikers van het publiek distributienet of de gebruikers van het lokaal transmissienet en die hierna worden vermeld: 1° indien zij hem evenwichtsdiensten leveren, diensten van actieve deelname van de vraag of deelnemen aan de strategische reserve georganiseerd door de wet van 29 april 1999;en/of 2° in toepassing van bepaalde operationele verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtsnoeren SOGL die verband houden met aard van de installaties van de installaties van de gebruikers van het publiek distributienet of van het lokaal transmissienet, overeenkomstigboek 2 van deel 6;en/of 3° in toepassing van artikel 5.4 van de Europese netwerkcode RfG, indien de transmissienetbeheerder specifieke gegevens opvraagt bij de eigenaars van elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten op het publiek distributienet of het lokaal transmissienet; in toepassing van de artikelen 48 tot 51 van de Europese richtsnoeren SOGL, voor de mededeling van gegevens met betrekking tot elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten op het publiek distributienet of het lokaal transmissienet; alsook in toepassing van artikel 53 van de Europese richtsnoeren SOGL, voor de mededeling van gegevens met betrekking tot de verbruikseenheden aangesloten op het publiek distributienet of het lokaal transmissienet en die verbonden zijn met de actieve deelname aan de vraag; 4° onverminderd het akkoord overeenkomstig artikel 40.7 van de Europese richtsnoeren SOGL betreffende doeltreffende, efficiënte en evenredige processen voor de aanlevering en het beheer van de onderlinge gegevensuitwisseling, met inbegrip van, indien het efficiënte beheer van het net het vereist, de aanlevering van gegevens met betrekking tot het publieke distributienetten en het lokaal transmissienet en de significante netgebruikers, alsook het formaat voor de gegevensuitwisselingen; en/of 5° iedere andere contractuele relatie met deze gebruikers van het publiek distributienet of de gebruikers van het lokaal transmissienet middels en na akkoord van de beheerders van het betrokken publiek distributienet en/of het lokaal transmissienet. Titel 2. Verhouding met de beheerders van het publiek distributienet HOOFDSTUK 1. Verhouding met de beheerders van het publiek distributienet en het lokaal transmissienet

Art. 314.Indien de transmissienetbeheerder het beheer en/of de exploitatie van een lokaal transmissienet zou waarborgen, ziet hij erop toe zich van elk discriminerend gedrag ten aanzien van de beheerders van een publiek distributienet te onthouden, onder meer voor wat betreft de gegevens en informatie waarvan hij de inzameling of de behandeling in zijn hoedanigheid van transmissienetbeheerder waarborgt. HOOFDSTUK 2. Interne organisatie van de beheerder van transmissienetbeheerder

Art. 315.In het geval bedoeld in artikel 314, onverminderd de erin begrepen bepalingen, mag de transmissienetbeheerder de toereikende maatregelen nemen wat zijn technische en operationele beheersstructuur betreft met het oog op het verzekeren van de beste efficiëntie van de activiteiten die hij uitoefent.

Titel 3. Overleg en samenwerkingsovereenkomst

Art. 316.De transmissienetbeheerder pleegt overleg met de beheerders van een publiek distributienet om een type-samenwerkingsovereenkomst op te stellen die onder meer de rechten, verplichtingen, verantwoordelijkheden, evenals de procedures en praktische modaliteiten bepaalt betreffende: 1° de noodzakelijke samenwerking bij de uitvoering van hun taken tot dewelke ze wettelijk of contractueel ten opzichte van de evenwichtsverantwoordelijken, de toegangshouders en elke andere betrokken marktspeler gehouden zijn;2° alle aspecten van de voorwaarden en modaliteiten van de evenwichtsverantwoordelijke en andere marktactoren bedoeld in de Europese richtsnoeren EBGL, die rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen kunnen doen ontstaan voor de transmissienetbeheerder of voor de betrokken beheerders van het publiek distributienet;3° alle aspecten die rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van de betrokken netten of ook voor de veiligheid van goederen en personen, evenals de toegang en aansluiting van de publieke distributienetten op het transmissienet, en in het bijzonder voor wat betreft: a) de ontwikkeling, het onderhoud en de exploitatie van hun respectieve netten;b) het technische beheer van de elektriciteitsstromen ter hoogte van de het verbindingspunt van hun respectieve netten; c) de lijst van de gegevens en informatie die zullen worden uitgewisseld, onder meer in toepassing van artikel 317 en andere informatie overeengekomen of bedoeld in de netwerkcodes en de Europese richtsnoeren, de praktische modaliteiten voor uitwisseling (formaat, protocol, frequenties van beschikbaarstelling...), evenals de vertrouwelijkheidsplichten betreffende die gegevens en informatie; d) de lijst van de verbindingspunten van de publieke distributienetten op het transmissienet en het vermogen dat de transmissienetbeheerder ter beschikking stelt aan de beheerder van het betrokken publiek distributienet overeenkomstig artikel 318;e) de toepasselijke modaliteiten van de systeembeschermings- en herstelplannen.f) de elektriciteitsproductie-eenheden, de power park modules of het asynchroon opslagpark geïnstalleerd in de publieke distributienetten; g) alle aspecten verbonden aan de bescherming van netten (technische eisen, in te stellen regelparameters, coördinatie van protectieplannen,...), in overeenstemming met de bijlage 1, 1A en 1B en de bijlage 2, 2A en 2B. 4° alle aspecten die rechtstreekse of onrechtstreekse gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van de betrokken netten of ook op de veiligheid van goederen en personen, met inbegrip van de aspecten betreffende de aansluiting en de toegang van de installaties van de netgebruikers tot de publieke distributienetten, en in het bijzonder voor wat betreft: a) de plichten van de evenwichtsverantwoordelijken voor het evenwicht tussen de vraag en het aanbod van elektriciteit in de Belgische regelzone en de ondersteunende diensten die de netbeheerder contractueel aangaat om het evenwicht van het systeem in stand te houden en te herstellen;b) de coördinatie van de aansluiting en/of inschakeling van de elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten op hun respectievelijke netten;c) de coördinatie van de inschakeling van de verbruikseenheden aangesloten op hun respectieve netten en die vraagsturingsdiensten leveren aan de relevante netbeheerders en/of de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder;d) de toegang en de aansluiting van de netgebruikers op hun respectieve netten, met inbegrip van flexibele toegang. De type-samenwerkingsovereenkomst wordt overeenkomstig artikel 4 door de door de bevoegde regulatoren goedgekeurd.

Art. 317.Onverminderd artikel 313, stelt de transmissienetbeheerder de lijst op van de gegevens en informatie die hem ter beschikking moeten worden gesteld door de beheerders van publieke distributienetten, met inbegrip van diegene die voortvloeien uit artikel 21 van de Europese netwerkcode DCC, en die onontbeerlijk zijn om de taken voorzien in artikel 8 van de wet van 29 april 1999 te verzekeren. Hij overlegt met de beheerders van deze netten om in de samenwerkingsovereenkomst de uitwisselingsmodaliteiten van de gegevens en informatie overeen te komen.

Boek 2. Netaansluiting Titel 1. Functiemodaliteiten

Art. 318.De type-samenwerkingsovereenkomst bedoeld in artikel 316 bepaalt de modaliteiten van de bestelling, de monitoring en het onderhoud van de aansluitingsinstallaties op het transmissienet.

De installaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3°, worden door de beheerder van het transmissienet op het transmissienet aangesloten via verbindingspunten. De lijst van verbindingspunten wordt opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst.

Titel 2. Nieuwe aansluiting en aanpassing van bestaande aansluiting

Art. 319.§ 1. De transmissienetbeheerder en de beheerders van een publiek distributienet komen, minstens één keer per jaar, een jaarlijkse planning overeen voor nieuwe aansluitingen of voor de aanpassing van bestaande aansluitingen.

Daartoe geven de beheerders van het publiek distributienet aan de netbeheerder hun nieuwe aansluitingsaanvragen door, hun beste ramingen van de vermogensevoluties bij afname en injectie in het publiek distributienet, evenals de eventuele aanpassingen van hun netten om met name aan de evolutie van hun afnemers te beantwoorden. § 2. De transmissienetbeheerder is, ten laatste binnen de twee maanden na het indienen van de aanvragen door de beheerders van een publiek distributienet, maar onder voorbehoud van artikel 320, gehouden de mogelijke oplossingen voor te stellen betreffende de aansluiting en de versterking van het transmissienet teneinde aan die aanvragen te beantwoorden.

De transmissienetbeheerder en de beheerders van een publiek distributienet werken actief samen om de oplossing te bepalen die het best beantwoordt onder meer aan de technische verplichtingen en die economische gezien optimaal is. Dat principe wordt ook het globaal techno-economisch optimum genoemd. De praktische modaliteiten ervan worden beschreven in de type-samenwerkingsovereenkomst.

Art. 320.De transmissienetbeheerder overlegt met alle beheerders van een publiek distributienet om in de samenwerkingsovereenkomst onder meer het vermogen te bepalen dat de transmissienetbeheerder ter beschikking stelt aan de betrokken beheerder van een publiek distributienet van elk verbindingspunt tussen hun respectieve netten en, in voorkomend geval, de evolutie van dat vermogen.

Titel 3. Aanvullende technische eisen voor de uitrusting voor de gegevensuitwisseling

Art. 321.De aanvullende technische eisen voor de uitrusting voor de gegevensuitwisseling zijn opgenomen in artikel 77.

Titel 4. Technische eisen op het vlak van spanning

Art. 322.Onverminderd de technische eisen die voortvloeien uit de Europese netwerkcodes en richtsnoeren, levert de transmissienetbeheerder aan de beheerder van het publieke distributienet, ten minste, volgens de modaliteiten en voorwaarden van de samenwerkingsovereenkomst, een spanning op het verbindingspunt waarmee die beheerder kan voldoen aan de kwaliteitsnorm EN 50160.

De transmissienetbeheerder en de beheerders van een publiek distributienet overleggen om een aangepast systeem te bepalen voor de controle van de kwaliteit en betrouwbaarheid van de bevoorrading.

In overeenstemming met artikel 20 van de netwerkcode DCC mag het vastgelegd niveau van distorsie of fluctuatie van de netspanning op het interconnectiepunt niet afwijken van de vastgelegde waarden in artikel 40.

Titel 5. Aanvullende technische eisen voor nieuwe installaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3°

Art. 323.§ 1. Voor hun installaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3°, beschouwd als nieuwe overeenkomstig artikel 35, §§ 7, tweede lid en 8, en onverminderd de naleving van de limitatieve technische vereisten bepaald in de Europese netwerkcodes en richtsnoeren, respecteren de beheerder van een publiek distributienet: 1° de aanvullende algemene technische vereisten bepaald in de artikelen 324 tot 332 en 2° de aanvullende algemene en bijzondere technische vereisten die in voorkomend geval zijn overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst tussen de transmissienetbeheerder en de beheerder van het publiek distributienet, in toepassing van die Europese netwerkcodes en richtsnoeren. Overeenkomstig de Europese netwerkcodes DCC en RfG, en onverminderd de specificaties in deel 3 waarnaar in voorkomend geval de bepalingen van dit deel verwijzen, geven de artikelen 324 tot 332 aan dat de aanvullende algemene technische vereiste voortvloeit uit een voorstel van vereiste van de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder. § 2 Onverminderd de verplichtingen van de transmissienetbeheerder op het vlak van controle van de conformiteit: 1° van de elektriciteitsproductie-eenheden type B, C en D;2° van installaties bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3° ;3° van de verbruiksinstallaties die aangesloten zijn op het lokaal transmissienet;en 4° van de verbruikerseenheden aangesloten op de publieke distributienetten en die betrokken zijn bij de vraagsturing voor de netbeheerder, met de technische vereisten die hun zijn opgelegd voor die installaties op grond van de Europese netwerkcodes RfG of DCC, komt de transmissienetbeheerder met de beheerder van het publiek distributienet de modaliteiten voor de gezamenlijke uitoefening van de conformiteitscontrole bepaald in artikel 35 van de Europese netwerkcode DCC overeen in een samenwerkingsovereenkomst. HOOFDSTUK 1. Aanvullende technische eisen op het vlak van reactief vermogen

Art. 324.Overeenkomstig artikel 15.1, b) en c), van de Europese netwerkcode DCC, moeten de publieke distributienetten aangesloten op een transmissienet, in hun netten over de nodige capaciteiten beschikken om in staat te zijn het functioneringspunt van hun verbindingspunt(en) in stationaire bedrijfstoestand te houden binnen een bereik van reactief vermogen dat gespecifieerd is op voorstel van de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van de relevante transmissienetbeheerder voor de regelzone, volgens de volgende voorwaarden: 1° het effectieve bereik van reactief vermogen voor de absorptie van reactief vermogen bedraagt niet meer dan 33 % van het maximaal actief vermogen in opname of maximaal actief vermogen in injectie, waarbij de hoogste van de twee waarden in aanmerking wordt genomen, voor de absorptie van reactief vermogen (verbruik), indien de spanning op het verbindingspunt gelijk is aan of hoger dan 30 kV;2° het effectieve bereik van reactief vermogen voor de absorptie van reactief vermogen bedraagt niet meer dan 21 % van het maximaal actief vermogen in opname of van het maximaal actief vermogen in injectie, waarbij de hoogste van beide waarden in aanmerking wordt genomen, voor de absorptie van reactief vermogen (verbruik), indien de spanning op het verbindingspunt lager is dan 30 kV;3° het effectieve bereik van reactief vermogen voor de levering van reactief vermogen ligt niet hoger dan 15 % van het maximaal actief vermogen in opname of van het maximaal actief vermogen maximale in injectie, waarbij de hoogste van beide waarden in aanmerking wordt genomen, voor de levering van reactief vermogen (productie), met dien verstande dat het maximaal actief vermogen in opname of het maximaal actief vermogen in injectie gelijk is aan de minimale actieve uitwisselingscapaciteit beschikbaar op het verbindingspunt, rekening houdend met de niet-beschikbaarheden op die elementen van het net (N-1) indien de spanning op het verbindingspunt lager is dan 30 kV en gelijk aan het beschikbaar gesteld vermogen, indien de spanning op het verbindingspunt gelijk is of hoger dan 30 kV.De minimale actieve uitwisselingscapaciteit beschikbaar op het verbindingspunt en het beschikbaar gesteld vermogen worden beide opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst.

Deze capaciteiten dienen door de beheerder van een publiek distributienet aangetoond te worden bij de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder voor de regelzone, voor een beperkt aantal vooraf bepaalde referentiescenario's die beschreven zijn in de samenwerkingsovereenkomst, maar sluiten voor wat de absorptie of de levering van reactieve vermogen geen operationele werking uit buiten de hogervermelde limieten.

Er kunnen andere limieten worden bepaald voor een specifiek verbindingspunt of een geheel van verbindingspunten op basis van een gezamenlijke analyse tussen de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder voor de regelzone en een beheerder van het publiek distributienet, overeenkomstig artikel. 15.1, c) van de Europese netwerkcode DCC. Bovendien, wanneer het gebruik van de beschikbare middelen, met inbegrip van de middelen voor regeling van elektriciteitsproductie-eenheden aangesloten respectievelijk op hun publiek distributienet, niet volstaat ter naleving van bovenstaand bereik van reactief vermogen en een investering nodig blijkt, wordt een gezamenlijke analyse gevoerd door de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder voor de regelzone en een beheerder van het publiek distributienet om de oplossing te bepalen die het best beantwoordt met name aan de technische beperkingen en die optimaal is op economisch vlak, ook wel het globaal technisch-economisch optimum genoemd. De praktische modaliteiten voor implementering ervan worden bepaald in de samenwerkingsovereenkomst.

Art. 325.Elke vereiste, van de transmissienetbeheerder, dat de publieke distributienetten aangesloten op een transmissienet, de capaciteit hebben, op het aansluitingspunt, om geen reactievermogen (productie) (op de referentiespanning 1 pu) te leveren voor een actief vermogen van minder dan 25 % van de maximale importcapaciteit overeenkomstig artikel 15.2 van de Europese netwerkcode DCC, dient verantwoord te worden door een analyse uitgevoerd samen met de distributienetbeheerder aangesloten op het transmissenet. Indien deze vereiste niet verantwoord is in het licht van de gezamenlijke analyse, komen de beheerder van het transmissienet en de beheerder van het distributienet aangesloten op het transmissienet overeen vereisten toe te passen overeenkomstig de besluiten van een gezamenlijke analyse. HOOFDSTUK 2. Aanvullende technische eisen op het vlak van frequentie

Art. 326.In toepassing van artikel 12.2 van de Europese netwerkcode DCC wanneer de transmissienetbeheerder in zijn hoedanigheid van relevante transmissienetbeheerder met de beheerders van het publiek distributienet en de beheerders van lokale transmissie aangesloten op transmissienet grotere frequentiebereiken en langere minimale functioneringsduren overeenkomt dan wat is bepaald in artikel 73, nemen zij de behoeften van het elektriciteitssysteem van de regelzone en hun technisch haalbare frequentiebereik en hun vermogen langer verbonden te blijven dan wat is bepaald in artikel 73 in aanmerking. HOOFDSTUK 3. Modaliteiten en regelingen van automatische ontkoppeling

Art. 327.In toepassing van artikel 13.6 van de Europese netwerkcode DCC worden de modaliteiten en regeling voor de automatische ontkoppeling van een installatie bedoeld in artikel 35, § 3, eerste lid, 2° en 3°, overeengekomen in de samenwerkingsovereenkomst. HOOFDSTUK 4. Aanvullende technische eisen betreffende de spanning op het verbindingspunt Overeenkomstig artikel 13.7 van de Europese netwerkcode DCC, zijn de spanningsbereiken op de verbindingspunten en de duur tijdens dewelke elk van de installaties bedoeld in artikel 35, § 3,eerste lid, 2° en 3°, in staat moeten zijn om verbonden te blijven de volgende:

Plage de tension

Durée

Spanningsbereik

Duur

0.90 pu - 1.118 pu

Illimitée

0.90 pu - 1.118 pu

Onbeperkt


Deze spanningsbereiken zijn van toepassing op de volgende spanningsniveaus: 6 kV, 10 kV, 11 kV, 12 kV, 15 kV, 26 kV, 30 kV, 36 kV en 70 kV. De hoogste waarde vervangt niet de weerstandscapaciteit aan de spanning van het materieel dat wordt vereist door bijlage 1A en 1B. HOOFDSTUK 5. Aanvullende technische eisen op het vlak van kortsluiting

Art. 329.De aanvullende technische eisen op het vlak van kortsluiting zijn bepaald in artikel 75. HOOFDSTUK 6. Aanvullende technische eisen bij automatische ontkoppeling bij lage spanning

Art. 330.Overeenkomstig artikel 19.1 van de Europese netwerkcode DCC zijn de criteria voor automatische ontkoppeling, zoals beschreven in de samenwerkingsovereenkomst, in overeenstemming met het systeembeschermingsplan, gebaseerd op een combinatie van een waarde van laagspanning en een snelheid van frequentieschommeling; HOOFDSTUK 7. Aanvullende technische eisen bij blokkering van trappenschakelaars voor transformatoren

Art. 331.Overeenkomstig artikel 19.3 van de Europese netwerkcode DCC, is de transformator voor transformatie van de netspanning tussen het transmissienet en het publiek distributienet uitgerust met een blokkering van de trappenschakelaar. HOOFDSTUK 8. Aanvullende technische eisen bij herinschakeling van publieke distributienetten

Art. 332.Overeenkomstig artikel 19.4 van de Europese netwerkcode DCC, en onverminderd artikel 78, voldoen alle publieke distributienetten aangesloten op een transmissienet aan de volgende vereisten wat betreft hun ontkoppeling en herinschakeling: 1° in zijn hoedanigheid van de relevante transmissienetbeheerder voor de regelzone specificeert de transmissienetbeheerder in de samenwerkingsovereenkomst de voorwaarden waaronder het een publiek distributienet aangesloten op een transmissienet is toegestaan om opnieuw op het transmissienet in te schakelen na een afsluiting en waaronder de systemen voor automatische herinschakeling kunnen worden toegestaan;2° de installaties bedoeld in artikel 35, § 3,eerste lid, 2°, moeten van op afstand kunnen worden afgesloten van het transmissienet wanneer de relevante transmissienetbeheerder daarin voorziet in de samenwerkingsovereenkomst, in zijn hoedanigheid van transmissienetbeheerder bevoegd voor de regelzone.In dat geval moet de ontkoppeling effectief zijn binnen tien minuten, tenzij een andere termijn is bepaald bij het ontwerp van een bijzondere verbinding.

Boek 3. Toegang tot het net Titel 1. Ondersteunende diensten en systeembeschermingsplan

Art. 333.De type-samenwerkingsovereenkomst bepaalt de modaliteiten voor de wisselwerking tussen de verschillende ondersteunende diensten en specifiek voor wat betreft de beschermingsscenario's en scenario's van onderbreking van de bevoorrading.

Titel 2. Werken en onderhoud van de netten

Art. 334.De transmissienetbeheerder en de beheerders van het publiek distributienet bepalen in gezamenlijk overleg volgens de modaliteiten die in de type-samenwerkingsovereenkomst zijn vastgelegd de planning en modaliteiten van de werken en het onderhoud van hun respectieve netten om de veiligheid, betrouwbaarheid en efficiëntie van hun netten te blijven waarborgen.

Titel 3. Elektriciteitsproductie-eenheden verbonden met de publieke distributienetten

Art. 335.Wanneer het wenselijk lijkt, bepalen de transmissienetbeheerder en de betrokken beheerders van het publiek distributienet in de type-samenwerkingsovereenkomst de specifieke modaliteiten om elektriciteitsproductie-eenheden in te schakelen verbonden met de publieke distributienetten.

Deze modaliteiten kunnen onder meer betrekking hebben op de coördinatie van de inschakeling van de elektriciteitsproductie-eenheden verbonden met deze netten, het beheer van de congesties en de voorrang te verleend aan de elektriciteitsproductie-eenheden van types A en B die gebruik maken van hernieuwbare energiebronnen en warmtekrachtkoppelingseenheden van types A en B. Deze voorrang wordt verleend voor zover dat hij wordt voorzien door de toepasselijke wetgeving.

Boek 4. Betrekkingen in het kader van het beheer van de energiemarkt en de facturatie

Art. 336.Wanneer de transmissienetbeheerder kennis geeft van de opschorting van het statuut van evenwichtsverantwoordelijke of van de ontbinding van de overeenkomst van evenwichtsverantwoordelijke overeenkomstig de modaliteiten bepaald in de artikelen 214 tot 222, deelt de transmissienetbeheerder dit onmiddellijk mee aan de betrokken netbeheerder of netbeheerders van het publiek distributienet die alle nodige maatregelen nemen om de betrokken toegangshouders op de hoogte te brengen.

Art. 337.De type-samenwerkingsovereenkomst bevat de bepalingen en de uitwisselingsmodaliteiten van metingen en meteropnames.

De transmissienetbeheerder pleegt met de beheerders van een publiek distributienet overleg om de gegevens betreffende uitgewisselde energie per kwartuur van iedere evenwichtsverantwoordelijke, en in voorkomend geval van die laatste beheerders van een publiek distributienet en van elke aanbieder van balanceringsdiensten, te ontvangen om onder meer het onevenwicht van iedere evenwichtsverantwoordelijke in de regelzone af te rekenen overeenkomstig het tarief bepaald overeenkomstig artikel 12 van de wet van 29 april 1999 en de tarifaire methodologie en, in voorkomend geval, de afrekeningen mogelijk te maken met betrekking tot de energieoverdracht, rekening houdend met de regels die de commissie hiervoor heeft bepaald.

Art. 338.Om zo goed mogelijk, onder meer, de elektriciteitsstromen, de verliezen en de spanningskwaliteit te kunnen beoordelen, worden bidirectionele meetuitrustingen en kwaliteitsopname-uitrustingen geïnstalleerd in samenspraak met de betrokken beheerders van het publiek distributienet. De type-samenwerkingsovereenkomst legt de bijhorende praktische modaliteiten vast.

Deel 9. Regels van toepassing op de CDS-beheerders, aangesloten op het transmissienet en op hun relaties met de transmissienetbeheerder Boek 1. Algemene regels en relaties tussen de transmissienet- beheerder en de CDS-beheerders, aangesloten op het transmissienet

Art. 339.Dit deel betreft de CDS aangesloten op of aan te sluiten op het transmissienet.

Dit boek is eveneens van toepassing op de beheerders van het tractienet spoor en op het geheel van zijn tractienet spoor, behoudens tegenstrijdige of onverenigbare bepalingen die voortvloeien uit de wet van 30 augustus 2013 houdende de Spoorcodex.

Om recht te hebben op aansluiting op en toegang tot het transmissienet leven de CDS-beheerders de bepalingen van dit boek na, zonder dat dit afbreuk doet aan de toepassing van de bepalingen van de andere boeken en van hun hoedanigheid als transmissienetgebruiker, voor zover deze regels niet onverenigbaar zijn met deze van dit boek.

Art. 340.§ 1. De CDS-beheerders beschikken over een aansluitingscontract en een toegangscontract met de transmissienetbeheerder, volgens de artikelen 169 en 191, om de operationele regels vast te leggen met betrekking tot zijn aansluitingspunt(en) op en zijn toegangspunt(en) tot het transmissienet.

Het aansluitingscontract met de tractienet spoorbeheerder omvat alle aansluitingen van het tractienet spoor op het transmissienet. De transmissienetbeheerder en de beheerder van het tractienet spoor werken actief samen om voor de aansluitingen van het tractienet spoor de oplossing te bepalen die het best beantwoordt aan de technische verplichtingen en die economische gezien optimaal is. Dit principe wordt ook het globaal techno-economisch optimum genoemd. Daartoe organiseert de transmissienetbeheerder jaarlijks een vergadering met de andere betrokken netbeheerders. § 2. De operationele mechanismen die de deelname aan de elektriciteitsmarkt door de CDS-gebruikers organiseren en die de rechten en verplichtingen van de CDS-beheerders en van de transmissienetbeheerder dienaangaande vastleggen, worden toegelicht in het toegangscontract overeenkomstig boek 3 van deel 9.

De CDS-beheerders worden geraadpleegd door de transmissienetbeheerder bij elke wijziging van het toegangscontract die betrekking heeft op deze operationele mechanismen die de deelname aan elektriciteitsmarkt door de CDS-gebruikers organiseren. § 3. De CDS-beheerder organiseert met de transmissienetbeheerder, eventueel in de vorm van een overeenkomst: 1° indien nodig, de respectieve rechten en verplichtingen van de CDS-beheerder en van de transmissienetbeheerder, naar aanleiding van de gegevensuitwisselingen voor de deelname aan de markt door de CDS-gebruikers in het kader van ondersteunende diensten, of de strategische reserve die geregeld is door de wet van 29 april 1999;2° de overeenkomsten met betrekking tot de coördinatie van maatregelen die moeten worden genomen bij incidenten, indien het net zich in een staat bevindt bedoeld in titel 1 van boek 5 van deel 1 of operationele problemen, in toepassing van titel 2 van boek 5 van deel 1, van hoofdstuk 3 van titel 1 van boek 3 van deel 6, alsook boek 4 van deel 6 ofwel de bepalingen van de wetgeving die van toepassing is;3° zonder afbreuk te doen aan de bepalingen die voortvloeien uit de Europese richtsnoeren SOGL met betrekking tot gegevensuitwisselingen, de frequentie, de vorm en de inhoud van de planningsgegevens, inclusief de gegevens met betrekking tot elektriciteitsproductie-eenheden, asynchrone generatorenparken of niet-synchrone opslaggeneratorparken die zijn geïnstalleerd in de CDS, die door de CDS-beheerder moeten overgemaakt worden aan de transmissienetbeheerder, met uitzondering van deze die voorzien zijn onder deel 2, om zijn verplichtingen te kunnen naleven tot het opstellen van een ontwikkelingsplan in overeenstemming met artikel 13 van de wet van 29 april 1999.

Art. 341.De transmissienetbeheerder heeft geen enkele contractuele en/of operationele relatie met de CDS-gebruikers, behalve eventueel: 1° wanneer zij hem ondersteunende diensten of diensten voor vraagsturing leveren, of bijdragen tot de strategische reserve dewelke geregeld is door de wet van 29 april 1999;en/of 2° overeenkomstig bepaalde operationele verplichtingen die voortvloeien uit de Europese richtsnoeren SOGL die verband houden met de aard van de installaties van de CDS-gebruikers, in overeenstemming met boek 2 van deel 6;en/of 3° overeenkomstig artikel 5.4 van de Europese netwerkcode RfG, als de transmissienetbeheerder specifieke gegevens vraagt aan de eigenaars van elektriciteitsproductie-eenheden binnen het CDS; overeenkomstig de artikelen 48 tot 51 van de Europese richtsnoeren SOGL, voor het meedelen van gegevens met betrekking tot elektriciteitsproductie-eenheden binnen het CDS; en overeenkomstig artikel 53 van de Europese richtsnoeren SOGL, voor het meedelen van gegevens over de verbruiksinstallaties binnen het CDS die verband houden met vraagsturing; en/of 4° overeenkomstig andere wettelijke of contractuele afspraken. Boek 2. Regels voor de deelname aan de elektriciteitsmarkt door de CDS-gebruikers en voor het evenwicht voor de evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn in de CDS's Titel 1. Aanwijzing van een leverancier en van de overeenkomstige evenwichtsverantwoordelijke

Art. 342.§ 1. Zolang geen CDS-gebruiker zijn keuzerecht uitoefent zoals bedoeld in artikel 18bis, § 2, eerste lid, b), van de wet van 29 april 1999 of diensten levert zoals bedoeld in artikel 340, § 3, duidt de CDS-beheerder een toegangshouder aan op zijn toegangspunt tot het transmissienet volgens de modaliteiten beschreven in titel 2 van boek 1 van deel 4.

De aanduiding van één of meerdere evenwichtsverantwoordelijken op dit toegangspunt door de toegangshouder en de allocatie van energie in de evenwichtsperimeter van de betrokken evenwichtsverantwoordelijke(n) op dit toegangspunt gebeurt volgens de bepalingen in boek 3 van deel 5. § 2. Dit boek beschrijft de modaliteiten die van toepassing zijn van zodra een CDS-gebruiker zijn keuzerecht uitoefent zoals bedoeld in artikel 18bis, § 2, eerste lid, b), van de wet van 29 april 1999 of diensten levert zoals bedoeld in artikel 340, § 3. § 3. De CDS-beheerders zijn verantwoordelijk voor het opzetten van en bijhouden van een register met alle nuttige informatie met betrekking tot: 1° de uitwisseling van gegevens voor de deelname aan de markt en meer bepaald om het daadwerkelijke keuzerecht van de CDS-gebruikers mogelijk te maken, met de aangewezen leveranciers en die actief zijn binnen het CDS, alsook de evenwichtsverantwoordelijken;en 2° de uitwisseling van gegevens, als bedoeld in de artikelen 349, § 1, 350 en 351, met de transmissienetbeheerder;en 3° het leveren van ondersteunende diensten of het leveren van strategische reserve geregeld door de wet van 29 april 1999, eventueel via derden.

Art. 343.De CDS-beheerder moet, wanneer een CDS-gebruiker zijn keuzerecht gebruikt of diensten levert in de zin van artikel 340, § 3, zijn eigen toegangshouder worden voor zijn toegangspunt(en) bij het transmissienet, in afwijking van artikel 192.

Art. 344.§ 1. Na de keuze van een leverancier voor één of meerdere markttoegangspunten wordt de afname en/of injectie van actief vermogen van de CDS-gebruiker op elk van zijn markttoegangspunten toegewezen aan de door de CDS-gebruiker aangewezen evenwichtsverantwoordelijke(n). § 2. De transmissienetbeheerder ziet erop toe dat deze evenwichtsverantwoordelijke(n) wordt/worden ingeschreven in het register van evenwichtsverantwoordelijken overeenkomstig de artikelen 214 tot en met 222.

De opvolging van de afname en/of injectie van actief vermogen voor elk markttoegangspunt kan uitgevoerd worden door één of meerdere evenwichtsverantwoordelijke(n) die instaan voor het verzekeren van de opvolging van de afname en injectie op deze markttoegangspunten. De CDS-beheerder kan de regels zoals beschreven in de artikelen 205 tot en met 209 mutatis mutandis en zonder afbreuk te doen aan artikel 346, toepassen op de markttoegangspunten met betrekking tot: 1° de mogelijke samenstellingen die toelaten om meerdere evenwichtsverantwoordelijken aan te duiden per markttoegangspunt, en de wijze waarop het actieve vermogen wordt toegewezen aan de betrokken evenwichtsverantwoordelijken;en 2° de notificatie van de aanduiding van een evenwichtsverantwoordelijke per markttoegangspunt.

Art. 345.§ 1. Elke CDS-beheerder, wijst de evenwichtsverantwoordelijke aan die verantwoordelijk zal zijn voor de niet-toegewezen energie in zijn CDS, bij de transmissienetbeheerder, volgens de procedure die beschreven is in zijn toegangscontract overeenkomstig paragraaf 3. Deze procedure leeft de beginselen zoals beschreven in artikel 204, § 1, na. § 2. De CDS-beheerder werkt, in samenwerking met de transmissienetbeheerder, de operationele mechanismen uit die het mogelijk maken: 1° voor de gebruikers van zijn CDS om hun keuzerecht uit te oefenen voor een leverancier naar hun keuze;en 2° voor de evenwichtsverantwoordelijken die verantwoordelijk zijn voor de afname en injectie op de markttoegangspunten van de CDS-gebruikers om de opvolging te verzekeren van die markttoegangspunten, zodra minstens één van de CDS-gebruikers zijn keuzerecht uitoefent;en 3° voor de gebruikers van zijn CDS om ondersteunende diensten en diensten voor vraagsturing aan te bieden aan de transmissienetbeheerder of deel te nemen aan de strategische reserve die geregeld wordt door de wet van 29 april 1999. § 3. De operationele mechanismen die vermeld worden in paragraaf 1 worden beschreven in het toegangscontract dat de CDS-beheerder met de transmissienetbeheerder sluit. Ze hebben minstens betrekking op: 1° het operationele toewijzingsproces voor het totaal van de door het gesloten industrieel net of gesloten distributienet afgenomen of geïnjecteerde actieve vermogen op/in het transmissienet;en 2° de aanwijzing door de CDS-beheerder van de evenwichtsverantwoordelijke die verantwoordelijk is voor de niet-toegewezen energie in het CDS;en 3° de regels met betrekking tot de gegevensuitwisseling tussen de CDS-beheerder en de transmissienetbeheerder;en 4° de overdracht door de CDS-beheerder van de verplichtingen die voortvloeien uit zijn aansluitingscontract met de transmissienetbeheerder aan de CDS-gebruikers.

Art. 346.Indien een CDS-gebruiker, nadat hij zijn keuzerecht heeft uitgeoefend, om welke reden ook niet meer beschikt over een evenwichtsverantwoordelijke die instaat voor de opvolging van de afname en/of injectie van actief vermogen op het niveau van het markttoegangspunt, wordt deze afname en/of injectie van actief van vermogen toegewezen aan de evenwichtsverantwoordelijke die door de CDS-beheerder aangewezen is om de niet-toegewezen energie in zijn CDS over te nemen bij de transmissienetbeheerder, overeenkomstig artikel 345, § 1.

Art. 347.Alle nominaties met betrekking tot injecties en/of afnames met betrekking tot een CDS dat aangesloten is op het transmissienet, die moeten worden verricht door de evenwichtsverantwoordelijken die instaan voor de afname en injectie door CDS-gebruikers, gebeuren bij de transmissienetbeheerder. De mate van granulariteit die nodig is voor de nominaties met betrekking tot injecties en/of afnames wordt verduidelijkt door de transmissienetbeheerder aan de evenwichtsverantwoordelijken in hun evenwichtscontract.

Titel 2. Allocatieproces voor energie tussen evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn binnen een CDS - Communicatie naar de marktdeelnemers en de transmissienetbeheerder

Art. 348.De transmissienetbeheerder komt niet tussen in het allocatieproces voor energie tussen evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn binnen CDS's.

Elke CDS-beheerder, is als enige verantwoordelijk voor de kwaliteit van de toewijzing van het totaal van de afgenomen of geïnjecteerde energie door zijn CDS van/in het transmissienet waarop hij aangesloten is, tussen de evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn binnen dit CDS, in de zin van artikel 344. Hiertoe baseert hij zich op de meetgegevens van de afname en/of injectie van actief vermogen in zijn CDS en op de overeenkomsten die gesloten werden door de CDS-gebruikers.

Deze allocatie van energie tussen de verschillende evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn in dit CDS dekt het geheel van de dagelijkse kwartuurwaarden van de meetgegevens van de afname en/of injectie van actief vermogen binnen het CDS en het saldo van de injecties en/of afnames van het CDS, waarbij de allocatie tegenover de hoofdmetingen van de transmissienetbeheerder gesloten moet zijn, de gesloten allocatie.

Deze allocatie dekt het totaal van de door het CDS afgenomen/geïnjecteerde actieve vermogen vanuit/in het transmissienet waarop hij aangesloten is. De bij het allocatieproces niet toegewezen of niet-toewijsbare energie wordt door de CDS-beheerder toegewezen aan de evenwichtsverantwoordelijken die instaat voor de opvolging van de niet-toegewezen energie in dit CDS, die aangewezen wordt overeenkomstig artikel 345.

Art. 349.§ 1. Elke CDS-beheerder is verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen aan de transmissienetbeheerder van de in artikel 348 bedoelde allocatieresultaten. Dit dient tijdig te gebeuren, waarbij tijdig betekent dat voldaan moet worden aan de termijnen van de marktwerking zodat de markt gefaciliteerd kan worden, en volgens de regels en procedures die bepaald zijn in het toegangscontract of in andere overeenkomsten die hij gesloten heeft met de transmissienetbeheerder. Deze bepalingen verduidelijken in het bijzonder de periodiciteit van het ter beschikking stellen, het communicatieprotocol en de kwaliteit van de uitgewisselde of ter beschikking gestelde gegevens.

Als de transmissienetbeheerder afwijkingen vaststelt tussen de allocatieresultaten die aangeleverd werden door de CDS-beheerder en de afnames en/of injecties die gemeten werden ter hoogte van het toegangspunt tot het transmissienet, brengt de transmissienetbeheerder de CDS-beheerder daar zo snel mogelijk van op de hoogte en werkt hij met hem samen om zo snel mogelijk de oorzaak en omvang van de afwijkingen te achterhalen.

Als deze afwijking van de toegewezen volumes niet onmiddellijk kan worden toegeschreven aan een of meer evenwichtsverantwoordelijken die actief zijn binnen het CDS, dan wordt deze energie toegewezen aan de evenwichtsverantwoordelijk die instaat voor de niet-toegewezen energie in dat CDS, overeenkomstig artikel 345. § 2. De CDS-beheerder is, in samenwerking met de transmissienetbeheerder, verantwoordelijk voor het ter beschikking stellen van de in artikel 348 bedoelde allocatie aan de betrokken marktdeelnemers, en in het bijzonder aan de leveranciers en evenwichtsverantwoordelijken. Dit dient tijdig te gebeuren en kan via verschillende kanalen gebeuren zolang deze geen marktbeperkingen creëren.

De CDS-beheerder en de transmissienetbeheerder bepalen de wijze, de kanalen en de protocollen waarop, waardoor en waarmee de gegevens ter beschikking gesteld worden. § 3. De CDS-beheerder stelt de gecorrigeerde toewijzingsgegevens zo snel mogelijk en indien mogelijk vóór het verzenden van allocaties van de volgende maand ter beschikking van de transmissienetbeheerder en van alle betrokken marktspelers.

Art. 350.Wanneer, overeenkomstig artikel 342, CDS-gebruikers deelnemen aan het leveren van ondersteunende diensten of van strategische reserve, georganiseerd door de wet van 29 april 1999, moeten deze CDS-gebruikers daar vooraf hun CDS-beheerder van op de hoogte brengen.

De CDS-beheerders moeten voordat er diensten worden geleverd aan de transmissienetbeheerder, met de transmissienetbeheerder een overeenkomst sluiten waarin de regels voor gegevensuitwisseling die nodig zijn voor een efficiënte levering van de dienst, worden bepaald.

Het betreft in het bijzonder de telgegevens nodig voor het verifiëren van de levering van de dienst aan de transmissienetbeheerder.

De CDS-beheerder en de transmissienetbeheerder bepalen de wijze, de kanalen en de protocollen waarop, waardoor en waarmee de gegevens ter beschikking gesteld worden. Dit dient tijdig te gebeuren en kan via verschillende kanalen gebeuren zolang deze geen marktbeperkingen creëren.

Om deze gegevensuitwisseling uit te voeren, moet de CDS-beheerders over een register beschikken met alle nodige gegevens voor deze informatie.

Onafhankelijk van deze gegevensuitwisseling tussen de CDS-beheerder en de transmissienetbeheerder, is de derde met wie de CDS-gebruikers zulke dienstenleveringsovereenkomst sluiten verantwoordelijk voor de goede uitvoering van deze diensten ten opzichte van de transmissienetbeheerder, de CDS-beheerder en/of iedere andere derde-begunstigde van deze diensten.

Boek 3. Metingen en meteropnames

Art. 351.§ 1. De CDS-beheerder staat volledig onafhankelijk in voor de meteropname van alle CDS-toegangspunten en markttoegangspunten binnen het CDS. Hij beschikt hiertoe over toereikende meetuitrustingen om de kwartuurvolumes van het geheel van de afnames en/of injecties van actief vermogen binnen het CDS te kunnen bepalen. § 2. De CDS-beheerder stelt de meetgegevens met betrekking tot markttoegangspunten binnen zijn CDS per elementaire periode en per maand ter beschikking aan de leveranciers en evenwichtsverantwoordelijken die betrokken zijn bij de markttoegangspunten en/of de afnames en/of injecties van het CDS. Dit dient tijdig te gebeuren en kan via verschillende kanalen gebeuren, bijvoorbeeld onrechtstreeks via de CDS-gebruiker, zolang deze geen marktbeperkingen creëren. De CDS-beheerder en de transmissienetbeheerder bepalen de wijze, de kanalen en de protocollen waarop, waardoor en waarmee de gegevens ter beschikking gesteld worden. § 3. Als de transmissienetbeheerder eigenaar is van de meetuitrustingen op het CDS, dan gelden de in deel 7 beschreven regels voor de CDS-beheerder met betrekking tot die meetuitrustingen.

Het aansluitingspunt op het transmissienet is uitgerust met meetuitrusting die de afnames en injecties registreert per elementaire periode.

Art. 352.§ 1. De meetuitrustingen die betrekking hebben op een toegangspunt in het CDS moeten voldoen aan de minimumvereisten met betrekking tot nauwkeurigheid die in deel 7 aan de transmissienetbeheerder opgelegd worden zodra de CDS-gebruiker op wie dit toegangspunt in het CDS betrekking heeft een leverancier gekozen heeft zoals geregeld door de wet van 29 april 1999. § 2. De elektriciteitsproductie-eenheden type B, C en D binnen het CDS moeten over meetuitrustingen beschikken. Voor elektriciteitsproductie-eenheden moeten deze meetuitrustingen het mogelijk maken om aan de transmissienetbeheerder de in de artikelen 48 tot 50 van de Europese richtsnoeren SOGL bedoelde informatie te verstrekken, zoals aangegeven in artikel 351. § 3. De transmissienetbeheerder kan vereisen voor de meetuitrustingen binnen het CDS die gebruikt worden door één of meer CDS-gebruikers, in voorkomend geval via een derde, voor het leveren aan de transmissienetbeheerder van ondersteunende diensten, of voor het leveren van strategische reserve geregeld door de wet van 29 april 1999, deze meetuitrustingen dezelfde zijn als deze waarmee de financiële afwikkeling van de energie afgenomen of geïnjecteerd door de verschillende CDS-gebruikers bepaald wordt.

Indien andere meetuitrustingen op het CDS gebruikt worden dan deze waarmee deze financiële afwikkeling van energie bepaald wordt, dan dienen deze te voldoen aan de in artikel 302 beschreven en op de transmissienetgebruikers toepasselijke regels.

Art. 353.§ 1. De CDS-beheerder is verantwoordelijk voor de validatie van de meetgegevens van de meetuitrustingen bedoeld in artikel 267, § 2. § 2. Alle relevante storingen en/of fouten in de metingen of in de overdracht van de meetgegevens met betrekking tot een of meer markttoegangspunten op het CDS, die door een of meer CDS-gebruikers gebruikt worden voor het leveren van ondersteunende diensten aan de transmissienetbeheerder of voor het leveren van strategische reserve geregeld door de wet van 29 april 1999, worden door de CDS-beheerder verbeterd op redelijke wijze in functie van de gegevens waartoe hij redelijkerwijs toegang heeft.

De CDS-beheerder ziet erop toe dat elke storing en/of fout in de metingen of in de overdracht van meetgegevens opgelost worden binnen een redelijke termijn, zonder afbreuk te doen aan de marktactiviteiten. § 3. De CDS-beheerder verbetert de meetgegevens bedoeld in artikel 267, § 2, om rekening te houden met de verliezen en iedere andere fout veroorzaakt door het niet samenvallen van het meetpunt met het aansluitingspunt op het CDS. Het geheel van deze verliezen en fouten wordt gezamenlijk als "systematische afwijking" omschreven. De transmissienetbeheerder bepaalt de berekeningsmethode voor de systematische afwijking die onder meer en in voorkomend geval gebaseerd is, ofwel: 1° op een berekening die rekening houdt met de kenmerken van de installaties tussen het meetpunt en het aansluitingspunt op het CDS;2° op de resultaten van de op de betrokken installaties uitgevoerde controles. § 4. De in paragraaf 3 bedoelde berekeningsmethode wordt in het aansluitingscontract bepaald. § 5. Dit artikel geldt ten aanzien de transmissienetbeheerder in het kader van artikel 351, § 3.

Deel 10. Registratie van gegevens Boek 1. Algemeen

Art. 354.De tabel in bijlage 3 bij dit besluit bevat een lijst van gegevens die de netgebruiker, op eigen kosten, aan de netbeheerder dient over te maken overeenkomstig dit besluit.

De netbeheerder kan op ieder ogenblik bijkomende gegevens aan de netgebruiker vragen die hij nodig acht om zijn taken tot een goed einde te brengen.

Indien de netgebruiker van oordeel is dat bepaalde gegevens op hem niet van toepassing zijn, kan hij deze gegevens weglaten zonder afbreuk te doen aan de beslissing van de netbeheerder. Het weglaten van deze gegevens dient gemotiveerd en meegedeeld te worden aan de netbeheerder.

Art. 355.De eerste kolom van de tabel in bijlage 3 onderscheidt twee soorten aansluitingen: de aansluitingen van elektriciteitsproductie-eenheden ("Pr") en de aansluitingen van verbruiksinstallaties, ("Ch"), welke voor de doeleinden van bijlage 3 aldaar ook aangeduid worden met belastingen.

De netbeheerder kan op elk ogenblik, alle of een gedeelte van de technische gegevens of informatie van het soort "Pr" aansluitingen (productie-eenheden) aanvragen voor de aansluiting van een verbruiksinstallatie geheel of gedeeltelijk gevoed door een lokale elektriciteitsproductie.

De netbeheerder kan op elk ogenblik, alle of een gedeelte van de technische gegevens of informatie van het soort "Ch" aansluitingen (verbruiksinstallaties) aanvragen voor de aansluiting van een elektriciteitsproductie-eenheid die het geheel of een deel van een lokale belasting voedt.

Art. 356.De tweede kolom van de tabel in bijlage 3 is getiteld " Fase " en duidt het betrokken deel van dit besluit aan en, in voorkomend geval, de fase van een procedure. De afkortingen "I" en "R" komen respectievelijk overeen met de fasen "Aanvraag voor een oriëntatiestudie" en "Aansluitingsaanvraag" bedoeld in deel 3; de afkorting "P" betreft de planning bedoeld in deel 2.

Art. 357.De derde kolom van de tabel in bijlage 3 is getiteld "Definitie" en beschrijft de technische gegevens of informatie voor het corresponderende aansluitingstype en de corresponderende fase.

Wanneer een teken (*) in deze kolom voorkomt, duidt dit aan dat de conformiteitgegeven kan weggelaten worden, op voorwaarde dat het merk en het type van de uitrustingen waarop het van toepassing is, gespecificeerd wordt.

Art. 358.De vierde kolom van de tabel in bijlage 3 is getiteld "Afkorting" en geeft de symbolische voorstelling van het gegeven of de informatie.

Art. 359.De vijfde kolom van de tabel in bijlage 3 is getiteld "Eenheid" en geeft de meeteenheid weer.

Art. 360.De zesde kolom van de tabel in bijlage 3 is getiteld "Periode" en geeft het aantal jaren van geldigheid weer waarvoor het gegeven of de informatie aan de netbeheerder is doorgegeven.

Art. 361.In geval van afwijking tussen de beschrijving van een gegeven of een informatie meegedeeld in de tabel in bijlage 3 en een andere beschrijving in het andere deel van dit besluit geldt de beschrijving gegeven in het andere deel.

Art. 362.De planningsgegevens in deel 2I zijn deze die in bijlage 3 geïdentificeerd worden door het teken "P" in de kolom "Fase" en waarvoor in de kolom "Aansluitingstype" het teken "Ch" of "Pr" naargelang de aansluiting respectievelijk een verbruiksinstallatie of een elektriciteitsproductie-eenheid betreft.

Art. 363.De planningsgegevens waarvan sprake in artikel 32 in het geval van inwerkingstelling of vermindering van het nominaal vermogen van elektriciteitsproductie-eenheid zijn deze die in bijlage 3 geïdentificeerd worden door het teken "R" in de kolom "Fase" en waarvoor in de kolom "Aansluitingstype" het teken "Ch" of "Pr" wordt gebruikt, naargelang de aansluiting een verbruiksinstallatie of een elektriciteitsproductie-eenheid betreft.

Art. 364.De algemene technische gegevens of informatie waarvan sprake in de aanvraag voor een oriëntatiestudie voor een netaansluiting zijn deze die in bijlage 3 geïdentificeerd worden door het teken " I " in de kolom " Fase " en waarvoor in de kolom " Aansluitingstype " het teken " Ch " of " Pr " wordt gebruikt, naargelang de aansluiting een verbruiksinstallatie of een elektriciteitsproductie-eenheid betreft.

Art. 365.De gedetailleerde technische gegevens of informatie waarvan sprake is in de aansluitingsaanvraag zijn deze die in bijlage 3 geïdentificeerd worden door het teken "R" in de kolom "Fase" en waarvoor in de kolom "Aansluitingstype" het teken "Ch" of "Pr" wordt gebruikt, naargelang de aansluiting een verbruiksinstallatie of een elektriciteitsproductie-eenheid betreft.

Boek 2. Beginselen van opstelling van elektrische schema's

Art. 366.De elektrische schema's zijn van het eendraadstype op een A4-formaat of A3-formaat.

Alle uitrustingen en hoogspanningsinstallaties zijn aangeduid op de elektrische schema's via het gebruik van de symboliek IEC serie 617 of volgens elke andere symboliek meegedeeld door de transmissienetbeheerder.

Een schema geeft de normale exploitatiesituatie van een site weer. In het normale exploitatieschema wordt de stand van de schakelapparatuur aangeduid.

Art. 367.§ 1. De volgende uitrustingen dienen in het normale exploitatieschema opgenomen te zijn: 1° de railstellen;2° de vermogensschakelaars;3° de rail-, lijn-, kabel-, aardscheiders;4° de toestellen voor het openen onder belasting;5° de generatoren;6° de vermogenstransformatoren, met inbegrip van hun eventuele aardingswijze, en de aansluiting van de hulpwikkelingen;7° de condensatorbatterijen;8° de inductiespoelen;9° de statische compensatoren (SVC);10° de stroomtransformatoren (TI);11° de spanningstransformatoren (TP);en 12° de overspanningsbegrenzers. § 2. In de mate van het mogelijke, wordt bij de opstelling van de eendraadsschema's rekening gehouden met de geografische situatie van de toestellen. Toch wordt hun werkelijke schikking in de velden gerespecteerd. § 3. Het patroon omvat onder meer een gereserveerde plaats voor de nummers van het schema, voor de index van herziening en voor de datum.

Deel 11. Slotbepalingen Boek 1. - Strafbepalingen

Art. 368.De niet-naleving van de bepalingen van boek 3 van deel 1, alsook van de artikelen 48 en 183 met betrekking tot de mededeling van informatie aan de transmissienetbeheerder wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen en een geldboete van vijftig tot twintigduizend euro of met één van deze straffen alleen.

Iedere niet-geautoriseerde toegang door de transmissienetbeheerder tot de installaties van de transmissienetgebruikers of, desgevallend, van iedere andere netgebruiker, overeenkomstig de bepalingen van de titel 3 en 4 van boek 4 van deel 1 en desgevallend van de procedures uitgewerkt door de transmissienetbeheerder, wordt bestraft met een gevangenisstraf van acht dagen en een geldboete van vijftig tot twintigduizend euro of met één van deze straffen alleen.

Boek 2. Permanente dialoog met de marktoperatoren

Art. 369.De transmissienetbeheerder organiseert een permanente dialoog met de verschillende categorieën netgebruikers en marktspelers die op de Belgische elektriciteitsmarkt actief zijn, of hun vertegenwoordigers, aangaande specifieke problemen verbonden met de invoering van dit besluit begaan zijn of met de werking van de elektriciteitsmarkt.

Te dien einde ziet hij er onder meer op toe dat specifieke werkgroepen worden opgericht, dat de betrokken netgebruikers, marktspelers of hun vertegenwoordigers worden uitgenodigd en dat de waarnemingen en formele aanbevelingen die uit deze werkgroepen voortvloeien aan de minister en/of de commissie worden doorgegeven.

Deze aanbevelingen alsook het geheel van de werkzaamheden van de overlegplatformen worden publiek gemaakt op de website van de transmissienetbeheerder.

Deze aanbevelingen kunnen onder geen beding één of meerdere bepalingen van dit besluit wijzigen of vervangen.

Het overlegplatform legt zijn werkagenda en de werkingsregels van de werkgroepen en de algemene vergadering vast en publiceert deze op de website van de transmissienetbeheerder.

Art. 370.De minister kan, in samenspraak met de transmissienetbeheerder en/of de commissie, deze laatste verzoeken om één of meerdere punten ter discussie in hun midden aan te brengen.

De minister duidt een vertegenwoordiger van de Algemene Directie Energie aan om deel te nemen aan deze werkgroepen. De commissie wordt door de transmissienetbeheerder uitgenodigd als waarnemer aan de vergaderingen van deze werkgroepen.

Boek 3. Opheffingsbepaling

Art. 371.Het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 12 december 2018 wordt opgeheven.

Boek 4. Overgangsbepalingen Titel 1. Contracten en conformering ervan

Art. 372.Onder voorbehoud van de richtsnoeren en de Europese netwerk code, blijven de algemene voorwaarden van de aansluitingscontracten, de contracten van toegangsverantwoordelijke en de toegangscontracten en ieder ander document, goedgekeurd door de commissie overeenkomstig artikel 6 van het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en de wet van 29 april 1999, alsook iedere wijziging die eraan werden gebracht, voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing tot de datum van inwerkingtreding van het overeenstemmende type-aansluitingscontract bedoeld in artikel 4, § 1, van dit besluit, zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, § 4, van dit besluit.

Art. 373.§ 1. Wanneer een transmissienetgebruiker geen contract heeft gesloten dat conform is aan het overeenstemmend type-contract goedgekeurd door de commissie in toepassing van artikel 4 van dit besluit, of indien dit type-contract nog niet goedgekeurd is, conform aan de algemene voorwaarden van de aansluitings-, toegangs-, toegangsverantwoordelijke contracten, of ieder ander document goedgekeurd door de commissie vóór de inwerkingtreding van dit besluit in toepassing van het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en van de wet van 29 april 1999, alsook aan iedere wijziging die eraan werd gebracht, legt de transmissienetbeheerder een ontwerpcontract transmissienetgebruiker ter ondertekening voor, terdege rekening houdend met ieder bestaand individueel akkoord, na overleg met de transmissienetgebruiker; de transmissienetgebruiker ondertekent het binnen twaalf maanden na ontvangst ervan, onverminderd een verhaal bij de Geschillenkamer van de commissie in toepassing van artikel 29 van de wet van 29 april 1999. § 2. Bovendien, moet iedere transmissienetgebruiker die geen aansluitingscontract gesloten heeft dat conform is aan het type-contract goedgekeurd door de commissie in toepassing van artikel 4 van dit besluit, of indien dit type-contract nog niet goedgekeurd is, conform aan de algemene voorwaarden van de aansluitingscontracten goedgekeurd door de commissie vóór de inwerkingtreding van dit besluit in toepassing van het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en van de wet van 29 april 1999, alle noodzakelijke maatregelen nemen teneinde: 1° er zich van te vergewissen dat zijn installaties beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, conform zijn aan de technische vereisten bedoeld in de titels 1 tot 3 van boek 1 van deel 3;2° er zich van te vergewissen dat zijn installaties beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, geen schade toebrengen of zouden kunnen toebrengen aan het net, aan de netbeheerder of aan een andere netgebruiker of ieder ander persoon;3° de netbeheerder te contacteren teneinde iedere nuttige informatie te bekomen en een overleg op te starten met het oog op de ondertekening van een conform aansluitingscontract;4° de plaatsbeschrijving op te stellen van zijn installaties bedoeld in 1° en 2°, van de beoogde maatregelen met het oog op het eventueel verhelpen aan hun niet-conformiteit en de indicatieve termijnen; Indien de netbeheerder de plaatsbeschrijving en maatregelen niet binnen een redelijke termijn ontvangen heeft contacteert de netbeheerder op eigen initiatief de betrokken netgebruiker en nodigt hem uit om deze elementen zo spoedig mogelijk over te maken.

Desgevallend, past hij artikel 374 toe.

Titel 2. Gebruik van een aansluitingsinstallatie en/of een installaties van een transmissienetgebruiker beschouwd als bestaand overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9 en conformering

Art. 374.§ 1. Een aansluitingsinstallatie beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, en/of een installatie van een transmissienetgebruiker beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, die niet conform is aan de technische vereisten bedoeld in de titels 1 tot 3 van boek 1 van deel 3 kan gebruikt worden in de staat waarin hij zich bevindt zolang de bepalingen van de Europese richtsnoeren SOGL, van de Europese richtsnoeren EBGL en van de Europese netwerkcode E&R, in de mate dat zij van toepassing zijn op deze installaties, correct nageleefd worden door de transmissienetgebruiker, onverminderd de toepassing van artikel 71, en dat de installaties zich niet in een toestand bevinden waarvan de transmissienetbeheerder aantoont, op basis van de historiek van incidenten of bijna-incident, dat de niet-conformiteit met de technische vereisten bedoeld in de titels 1 tot 3 van boek 1 van deel 3 schade toebrengt of zou kunnen toebrengen aan het net, aan de transmissienetbeheerder, aan een andere netgebruiker of aan ieder persoon. § 2. Indien de niet-conformiteit van de installatie bedoeld in paragraaf 1 schade toebrengt of zou kunnen toebrengen aan het net, aan de transmissienetbeheerder, aan een andere netgebruiker of aan ieder ander persoon, beveelt de transmissienetbeheerder de transmissienetgebruiker, desgevallend, na ingebrekestelling, alle noodzakelijke maatregelen te nemen teneinde: 1° te garanderen dat zijn installaties zo spoedig mogelijk conform zullen zijn met de technische vereisten bedoeld in de titels 1 tot 3 van boek 1 van deel 3;2° te garanderen dat zijn installaties zo spoedig mogelijk geen schade meer zullen toebrengen of zullen kunnen toebrengen aan het transmissienet, aan de transmissienetbeheerder, aan een andere transmissienetgebruiker of aan ieder ander persoon;3° de plaatsbeschrijving op te stellen van zijn niet-conforme installaties beschouwd als bestaande overeenkomstig artikel 35, §§ 7, eerste lid, 8 en 9, de beoogde maatregelen op te lijsten teneinde te verhelpen aan hun niet-conformiteit en indicatieve termijnen voor te stellen om dit te verwezenlijken. § 3. Indien de netbeheerder de plaatsbeschrijving en de maatregelen bedoeld in paragraaf 2 niet binnen een redelijke termijn ontvangen heeft, contacteert de netbeheerder op eigen initiatief de betrokken netgebruiker en nodigt hem uit om deze elementen zo spoedig mogelijk over te maken.

Titel 3. Aansluitingsaanvraag

Art. 375.Iedere aansluitingsaanvraag, iedere vraag tot het bekomen van het statuut van toegangsverantwoordelijke en iedere toegangsvraag ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig de artikelen 94 tot en met 99, 148 en 149, 163 tot en met 170 van het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe, wordt behandeld in het kader van de procedures voorzien bij ditzelfde besluit. Dit onverminderd de Titels 1 en 2 van Boek 4 van Deel 9.

Titel 4. Dagelijks evenwichtsprogramma

Art. 376.De artikelen 211 tot 213 treden buiten werking op de dag van inwerkingtreding van de modaliteiten en voorwaarden van toepassing op de evenwichtsverantwoordelijken bedoeld in artikel 18.6 van de Europese richtsnoeren EBGL. Titel 5. Geïntegreerde coördinatie van de elektrische installaties voor de planning, de programmering en het congestiebeheer

Art. 377.Voor iedere installatie die deel uitmaakt van de categorie bedoeld in artikel 242, § 2, 1°, met een nominaal vermogen van meer dan of gelijk aan 25 MW, worden de verplichtingen van de programmeringsverantwoordelijke alsook van de planningsverantwoordelijke van de onbeschikbaarheden bedoeld in dit boek verzekerd door de evenwichtsverantwoordelijke die belast is met de opvolging van het toegangspunt van deze eenheid gedurende een overgangsperiode.

De verplichtingen bedoeld in het eerste lid zullen worden opgenomen gedurende deze overgangsperiode in het contract van de evenwichtsverantwoordelijke, enerzijds, en in het contract van de coördinatie van de vraag van de elektriciteitsproductie-eenheden, anderzijds, dat de evenwichtsverantwoordelijke die belast is met de opvolging van het toegangspunt van deze eenheid dient te sluiten met de transmissienetbeheerder, tot aan de effectieve overdracht van de overeenstemmende rechten en plichten, desgevallend gradueel, naar de programmeringsverantwoordelijke alsook de verantwoordelijke voor de planning van de onbeschikbaarheden. Deze overdracht zal geschieden volgens modaliteiten bepaald door de transmissienetbeheerder en goedgekeurd door de commissie.

Voor iedere installatie die deel uitmaakt van de categorie bedoeld in artikel 242, § 2, 1°, maar met een nominaal vermogen van minder dan 25 MW, alsook voor iedere installatie die deel uitmaakt van de categorieën bedoeld in artikel 242, § 2, 2° tot 4°, treden de bepalingen van deel 6 in werking op dezelfde datum die van toepassing is op de artikelen 41 tot 53 van de Europese richtsnoeren SOGL zoals voorzien door artikel 192 van de Europese richtsnoeren SOGL. De transmissienetbeheerder onderwerpt de type-contracten van verantwoordelijke van de planning van de onbeschikbaarheden en de programmeringsverantwoordelijke bedoeld respectievelijk in de artikelen 244 en 249 ter goedkeuring aan de commissie voor de eerste keer zes maanden na de inwerkingtreding van dit besluit.

Titel 6. Reddingscode, afschakelplan en herstelcode

Art. 378.Onder voorbehoud van de Europese netwerkcodes en de richtsnoeren, blijven de reddingscode, het afschakelplan en het herstelplan opgesteld in toepassing van het koninklijk besluit van 19 december 2002 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe en de wet van 29 april 1999, van toepassing tot op de datum van de inwerkingtreding van een systeembeschermingsplan, een afschakelplan en een herstelplan bedoeld in de artikelen 261 en 262 van dit besluit.

Titel 7. Conformering van de meetuitrustingen

Art. 379.De meetuitrustingen die in dienst zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit en die niet conform zijn aan dit besluit en aan de toepasselijke contractuele bepalingen, worden geconformeerd met de bepalingen van dit besluit en de toepasselijke contractuele bepalingen uiterlijk binnen de drie maanden volgend op de melding van de transmissienetbeheerder te dien einde indien hij omstandig aantoont dat deze uitrustingen schade kunnen toebrengen aan iedere andere transmissienetgebruiker, aan een evenwichtsverantwoordelijke, aan een toegangshouder, aan de transmissienetbeheerder of aan iedere andere persoon.

Boek 5. Slotbepalingen

Art. 380.Dit besluit treedt in werking op 27 april 2019.

Art. 381.De minister bevoegd voor Energie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 22 april 2019.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, M. C. MARGHEM

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 april 2019 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, M. C. MARGHEM

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 april 2019 houdende een technisch reglement voor het beheer van het transmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, M. C. MARGHEM

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 22 april 2019 houdende een technisch reglement voor het beheer van het tranmissienet van elektriciteit en de toegang ertoe.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, M. C. MARGHEM

^