gepubliceerd op 19 mei 1999
Koninklijk besluit tot regeling van de registratie van de berichten van collectieve schuldenregeling door de Nationale Bank van België en van hun raadpleging door de personen bedoeld in artikel 19, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen
22 APRIL 1999. - Koninklijk besluit tot regeling van de registratie van de berichten van collectieve schuldenregeling door de Nationale Bank van België en van hun raadpleging door de personen bedoeld in artikel 19, § 2, van de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen, inzonderheid op artikel 19;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 8 januari 1999;
Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, gegeven op 27 januari 1999;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 17 februari 1999;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat de wet van 5 juli 1998 betreffende de collectieve schuldenregeling en de mogelijkheid van verkoop uit de hand van de in beslag genomen onroerende goederen op 1 januari 1999 in werking is getreden en dat het nodig is dat de Centrale gegevensbank van de Nationale Bank van België zo snel mogelijk de berichten van collectieve schuldenregeling kan verwerken;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 4 maart 1999, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, van Onze Minister van Justitie en van Onze Minister van Financiën en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de centrale : de centrale gegevensbank bedoeld in artikel 71 van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet;2° de Bank : de Nationale Bank van België;3° het bericht : het bericht van collectieve schuldenregeling bedoeld in artikel 1390quinquies van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 2.Uiterlijk vierentwintig uur na de uitspraak van de beschikking van toelaatbaarheid wordt door de griffier een afschrift van het bericht aan de Bank meegedeeld.
De Bank registreert onverwijld de volgende gegevens : - het referentienummer van het bericht; - het gerechtelijk arrondissement; - de naam, de eerste voornaam, de geboortedatum en de woonplaats van de verzoeker; - de identiteit van de schuldbemiddelaar en zijn woonplaats en/of het adres van zijn kantoor of zetel; - de datum van de beschikking van toelaatbaarheid.
Art. 3.Uiterlijk vierentwintig uur volgend op hun vermelding op het bericht deelt de griffier aan de Bank de gegevens mee bedoeld in de artikelen 1675/14, § 3 en 1675/17, § 4, van het Gerechtelijk Wetboek.
De Bank registreert onverwijld de volgende gegevens : 1° bij een minnelijke aanzuiveringsregeling : - de datum van de beslissing waarbij akte wordt genomen van het gesloten akkoord; - de datum waarop het proces-verbaal bedoeld in artikel 1675/11, § 1, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek aan de rechter wordt bezorgd; - de einddatum van de aanzuiveringsregeling; - de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling; 2° bij een gerechtelijke aanzuiveringsregeling : - de datum van de beslissing waarbij de gerechtelijke aanzuiveringsregeling wordt opgelegd; - de datum van de beslissing tot verwerping van de vordering; - de einddatum van de aanzuiveringsregeling; - de datum van herroeping van de aanzuiveringsregeling; 3° de datum van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid;4° de datum van de beslissing tot vervanging van de schuldbemiddelaar en de gegevens bedoeld in artikel 2, tweede lid, tweede streepje, van dit besluit.
Art. 4.§ 1. De personen bedoeld in artikel 69, § 4, eerste lid, 1°, 2°, 3° en 5°, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, moeten de berichten geregistreerd in de centrale raadplegen : - uiterlijk vijftien dagen voorafgaand aan de overhandiging van het kredietaanbod bedoeld door de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet. Deze raadpleging blijft geldig gedurende twee maanden; - uiterlijk vijftien dagen voorafgaand aan het ter beschikking stellen van een betaalkaart; - uiterlijk twee maanden voorafgaand aan het sluiten van een hypothecair krediet. § 2. De schuldbemiddelaar moet, na zijn aanstelling, onverwijld de gegevens raadplegen die in de centrale geregistreerd zijn op naam van de schuldenaar voor wie hij als schuldbemiddelaar optreedt.
De Bank kan aan de schuldbemiddelaar een voor eensluidend verklaard afschrift vragen van de beschikking waaruit zijn aanstelling blijkt evenals een recto-verso kopie van zijn identiteitskaart. § 3. Bij raadpleging van de centrale vermeldt het antwoord de inlichtingen opgesomd in de artikelen 2 en 3 van dit besluit. De Bank wordt gemachtigd een antwoord te verstrekken op basis van deze gegevens en van het geheel of een gedeelte van de inlichtingen bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 20 november 1992 betreffende de registratie door de Nationale Bank van België van wanbetalingen inzake consumentenkrediet en hypothecair krediet.
Indien de aanvraag om inlichtingen betrekking heeft op een niet in het bestand van de centrale geregistreerde persoon, wordt zulks in het antwoord vermeld.
Art. 5.De bewaringstermijn van de door de centrale geregistreerde berichten is : 1° twee jaar vanaf het einde van de aanzuiveringsregeling, of 2° drie jaar vanaf de beslissing tot verwerping van de vordering tot gerechtelijke aanzuiveringsregeling, of 3° drie jaar vanaf de datum van herroeping van de beschikking van toelaatbaarheid en/of van de aanzuiveringsregeling.
Art. 6.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 1999, met uitzondering van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 1999.
Art. 7.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 april 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Economie, E. DI RUPO De Minister van Justitie, T. VAN PARYS De Minister van Financiën, J.-J. VISEUR