Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 21 november 2006
gepubliceerd op 27 december 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203828
pub.
27/12/2006
prom.
21/11/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

21 NOVEMBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor het koetswerk;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 november 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Subcomité voor het koetswerk Collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003 Wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003 (Overeenkomst geregistreerd op 9 september 2003 onder het nummer 67384/CO/149.02) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder "werklieden" verstaan : de werklieden en de werksters.

Art. 2.De statuten van het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen" zijn bijgevoegd in bijlage.

Art. 3.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 juli 2003 en is gesloten voor onbepaalde duur.

Zij kan door één van de partijen worden opgezegd mits een opzegging van zes maand, betekend bij een ter post aangetekende brief, gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Art. 4.De collectieve arbeidsovereenkomst van 4 juli 2001, betreffende het "Sociaal Fonds voor de koetswerk- ondernemingen", geregistreerd op 19 december 2001 onder het nummer 60367/CO/149.02 wordt opgeheven.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 november 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

Bijlage aan de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, betreffende de wijziging en coördinatie van de statuten van het sociaal fonds in uitvoering van artikel 5 van het nationaal akkoord 2003-2004 van 14 mei 2003 STATUTEN HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, opdrachten, duur Afdeling 1. - Benaming

Artikel 1.Er wordt een fonds voor bestaanszekerheid opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 30 november 1967, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 15 maart 1968 (Belgisch Staatsblad van 5 april 1968) genaamd het "Sociaal Fonds voor de koetswerkondernemingen", verder in deze statuten het fonds genoemd. Afdeling 2. - Zetel

Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is te Brussel gevestigd. Hij kan, bij beslissing van het Paritair Subcomité voor het koetswerk, naar elke andere plaats in België worden overgebracht. Afdeling 3. - Opdrachten

Art. 3.Het fonds heeft als opdracht : 3.1. de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren; 3.2. de toekenning en de uitkering van aanvullende sociale voordelen te regelen en te verzekeren; 3.3. de vakbondsvorming van de werklieden te bevorderen; 3.4. de vorming en informatie van de werkgevers te bevorderen; 3.5. jaarlijkse tewerkstellingsattesten af te leveren aan de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk; 3.6. een deel van de werking en sommige initiatieven van de VZW Educam te financieren volgens door de raad van bestuur vastgestelde regels; 3.7. ten laste nemen van bijzondere bijdragen; 3.8. de inning van de bijdrage voorzien voor de financiering en inrichting van een sectoraal pensioenstelsel. Afdeling 4. - Duur

Art. 4.Het fonds wordt opgericht voor onbepaalde tijd. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.Deze statuten zijn van toepassing op de werkgevers, de werklieden en de werksters van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Met "werklieden" wordt bedoeld : de werklieden en de werksters. HOOFDSTUK III. - Statutaire opdrachten van het fonds Afdeling 1. - Inning en invordering van de bijdragen

Art. 6.Het fonds is gelast de inning en de invordering van de bijdragen ten laste van de in artikel 5 bedoelde werkgevers te regelen en te verzekeren. Afdeling 2. - Toekenning en uitkering van de aanvullende vergoedingen

2.1. Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid

Art. 7.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, voor elke werkloosheidsuitkering of halve werkloosheidsuitkering erkend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening en voorzien bij de artikelen 28, 1° en 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (schorsing van de overeenkomst ingeval van sluiting van de onderneming tijdens de jaarlijkse vakantie en volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of invoering van een regeling van tijdelijke arbeid omwille van economische redenen) recht, ten laste van het fonds, op de bij artikel 7, § 2, voorziene vergoeding, voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : - de werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsuitkeringen; - op het ogenblik van de werkloosheid, in dienst zijn van de werkgever. § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheids- vergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 vastgesteld op : - 7,50 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 3,75 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering.

Art. 8.Vanaf 1 juli 2003 hebben de schoolverlaters, die nog geen recht hebben op werkloosheidsuitkeringen in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering, tijdens hun wachtperiode recht op de aanvullende werkloosheidsvergoeding van 7,50 EUR bij tijdelijke werkloosheid omwille van sluiting van de onderneming wegens jaarlijkse vakantie of bij tijdelijke werkloosheid omwille van economische redenen, overeenkomstig artikel 28, 1°, en artikel 51 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. 2.2 Aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid

Art. 9.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben, ten laste van het fonds, voor elke werkloosheidsuitkering recht op de bij artikel 9, § 2, voorziene vergoeding, met een maximum van respectievelijk 200 dagen en 300 dagen per geval, al naargelang zij op de eerste werkloosheidsdag minder dan 45 jaar oud zijn of 45 jaar en ouder zijn, en voor zover zij volgende voorwaarden vervullen : 1. werkloosheidsuitkeringen genieten in toepassing van de wetgeving op de werkloosheidsverzekering;2. door een in artikel 5 bedoelde werkgever ontslagen geweest zijn;3. op het ogenblik van het ontslag, ten minste vijf jaar tewerkgesteld zijn in één of meerdere ondernemingen die onder een van de volgende paritaire comités of paritaire subcomités ressorteren : - Paritair Comité voor de ijzernijverheid (Paritair Comité 104); - Paritair Comité voor de voortbrenging van non-ferro metalen (Paritair Comité 105); - Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (Paritair Comité 111); - Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (Paritair Subcomité 149.01) - Paritair Subcomité voor het koetswerk (Paritair Subcomité 149.02); - Paritair Subcomité voor de edele metalen (Paritair Subcomité 149.03); - Paritair Subcomité voor de metaalhandel (Paritair Subcomité 149.04); - Paritair Comité voor het garagebedrijf (Paritair Comité 112); - Paritair Subcomité voor de terugwinning van metalen (Paritair Subcomité 142.01); - Paritair Comité voor de wapensmederij met de hand (Paritair Comité 147). § 2. Het bedrag van de aanvullende werkloosheidsvergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 vastgesteld op : - 5,00 EUR per volledige werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering; - 2,50 EUR per halve werkloosheidsuitkering betaald in toepassing van de reglementering op de werkloosheidsverzekering. 2.3. Aanvullende ziektevergoeding

Art. 10.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben na ten minste zestig dagen ononderbroken arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van beroepsziekte of arbeidsongeval recht, ten laste van het fonds, op een vergoeding ter aanvulling van de uitkeringen voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, voorzover zij volgende voorwaarden vervullen : - de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van de ziekte- en invaliditeitsverzekering genieten bij toepassing van de wetgeving terzake; - op het ogenblik waarop de ongeschiktheid zich voordoet, in dienst van een in artikel 5 bedoelde werkgever zijn. § 2. Het forfaitair bedrag van de bij artikel 9 bedoelde vergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 als volgt vastgesteld : - 74,50 EUR na de eerste 60 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 74,50 EUR meer na de eerste 120 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 180 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 240 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 300 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 365 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 455 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 545 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 635 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 725 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 815 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 905 dagen ononderbroken ongeschiktheid; - 97,00 EUR meer na de eerste 995 dagen ononderbroken ongeschiktheid. § 3. Een arbeidsongeschiktheid kan, ongeacht de duur ervan, slechts aanleiding geven tot de toekenning van een enkele reeks vergoedingen; het hervallen in eenzelfde ziekte wordt beschouwd als integraal deel uitmakend van de vorige ongeschiktheid wanneer die zich voordoet binnen de eerste veertien dagen volgend op het einde van die periode van arbeidsongeschiktheid. 2.4. Aanvullende vergoeding voor oudere werklozen

Art. 11.De in artikel 5 bedoelde werklieden die volledig werkloos worden gesteld, hebben vanaf 1 juli 2003 recht op een dagelijkse vergoeding van 5,00 EUR naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud op de eerste dag van de werkloosheid; - uitkeringen voor volledige werkloosheid genieten; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector koetswerk (PSC 149.02). 2.5. Aanvullende vergoeding voor oudere zieken

Art. 12.De in artikel 5 bedoelde werklieden die verkeren in een toestand van blijvende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval, met uitsluiting van arbeidsongeschiktheid wegens beroepsziekte of arbeidsongeval, hebben vanaf 1 juli 2003 recht op een dagelijkse vergoeding van 5,00 EUR naar rata van 6 vergoedingen per week, onder de volgende voorwaarden : - ten minste 55 jaar oud zijn op de eerste dag van de arbeidsongeschiktheid; - uitkeringen van ziekte- en invaliditeitsverzeking genieten; - een carenztijd van dertig kalenderdagen hebben vervuld, ingaande op de eerste dag van de ongeschiktheid; - 20 jaar beroepsverleden kunnen bewijzen waarvan 5 jaar in de sector koetswerk (PSC 149.02). 2.6. Aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming

Art. 13.§ 1. De in artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht op een aanvullende vergoeding in geval van sluiting van onderneming, volgens de hierna bepaalde voorwaarden : 1. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming ten minste 45 jaar oud zijn;2. op het ogenblik van de sluiting van de onderneming een anciënniteit van minimum 5 jaar in de onderneming hebben;3. het bewijs leveren niet opnieuw krachtens een arbeidsovereenkomst te zijn aangeworven binnen een termijn van 30 kalenderdagen te rekenen vanaf de datum van ontslag. § 3. Onder "sluiting van onderneming" in de zin van § 1 van dit artikel, verstaat men : de totale en definitieve stopzetting van de activiteiten van de onderneming. § 3. Het bedrag van de aanvullende vergoeding wordt vanaf 1 juli 2003 bepaald op 248,00 EUR. Dit bedrag wordt met 12,50 EUR verhoogd per bijkomend jaar anciënniteit, met een maximum van 818,00 EUR. § 4. De bepalingen van artikel 12 zijn niet van toe- passing in geval van sluiting van onderneming noch in geval van overgang van onderneming in de zin van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 32 van 28 februari 1978, gesloten in de Nationale Arbeidsraad betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij wijziging van werkgever ingevolge de overgang van ondernemingen krachtens overeenkomst, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 19 april 1978. 2.7. Aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag

Art. 14.§ 1. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 december 1974 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 16 januari 1975 (Belgisch Staatsblad van 31 januari 1975); - het nationaal akkoord van 14 mei 2003 betreffende het brugpensioen na ontslag tussen 1 juli 2003 en 30 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk; - de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het brugpensioen vanaf 58 jaar van 8 juli 2003 met een looptijd van 1 juli 2003 tot 30 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk; - de collectieve arbeidsovereenkomst betreffende het brugpensioen na ontslag van 8 juli 2003 met een looptijd van 1 juli 2003 tot 30 juni 2005, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 5 oktober 1998 betreffende de berekeningswijze van de aanvullende vergoeding brugpensioen, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, neemt het fonds de helft van het verschil tussen het nettoreferteloon en de werkloosheidsuitkering te zijnen laste. § 2. Deze vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op brugpensioenstelling en blijft ongewijzigd onder voorbehoud van het feit dat zij gebonden is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen volgens de modaliteiten van toepassing op het vlak van werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971.

Bovendien wordt het bedrag van deze vergoeding elk jaar op 1 januari herzien door de Nationale Arbeidsraad in functie van de conventionele evolutie van de lonen. § 3. De betrokken werklieden moeten een anciënniteitsvoorwaarde van 5 jaar in de sector koetswerk (PSC 149.02) voorleggen. Indien een arbeider een anciënniteit heeft opgebouwd in éénzelfde onderneming, die een bepaalde periode niet tot het Paritair Subcomité voor het koetswerk behoorde, of die opgedeeld is in verschillende technische entiteiten behorend tot verschillende paritaire comités, dan wordt deze anciënniteit als één geheel beschouwd. § 4. De ondernemingen die bij overeenkomst op eigen vlak de leeftijd voor het brugpensioen bepalen tussen 55 en 58 jaar kunnen ten laatste op het ogenblik waarop de bedoelde overeenkomst tot stand komt, een aanvraag indienen bij het dagelijks bestuur van het fonds, omtrent de overname door het fonds van de betaalplicht van deze aanvullende vergoeding met ingang van de leeftijd van 58 jaar.

Deze aanvragen worden beantwoord uiterlijk binnen de zestig werkdagen na de ontvangst van de voormelde aanvraag. § 5. Het fonds kan voorschotten betalen aan bruggepensioneerden die hun aanvraag tot brugpensioen indienden bij het fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers bij toepassing van artikel 4 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het "Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers". § 6. Deze voorschotten worden uitgekeerd tot op het ogenblik waarop het "Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers" zijn verplichtingen werkelijk uitvoert. § 7. De betaling van de voorschotten is onderworpen aan de ondertekening door de betrokkene van een verbintenis van in-de-plaatsstelling ten voordele van het fonds. § 8. In uitvoering van artikel 15 en artikel 16 van de wet van 1 april 2003 houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord voor de periode 2003 - 2004 (Belgisch Staatsblad van 16 mei 2003), aangevuld door artikel 75 en artikel 76 van de programmawet van 8 april 2003 (Belgisch Staatsblad van 17 april 2003) wordt de aanvullende vergoeding brugpensioen verder uitbetaald in geval van werkhervatting door de werkman. § 9. In toepassing van en overeenkomstig : - de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55 gesloten op 13 juli 1993, in de Nationale Arbeidsraad, tot instelling van een regeling van aanvullende vergoeding voor sommige oudere werknemers in geval van halvering van de arbeidsprestaties; - de collectieve arbeidsovereenkomst van 8 juli 2003 betreffende het halftijds brugpensioen tussen 1 januari 2003 en 31 december 2004, gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, neemt het fonds de aanvullende vergoeding ten laste. Deze aanvullende vergoeding wordt berekend op het ogenblik van de op halftijdsbrugpensioenstelling en blijft ongewijzigd, onder voorbehoud dat zij gekoppeld is aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen, volgens de modaliteiten van toepassing op de werkloosheidsuitkeringen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971. Het bedrag van deze aanvullende vergoeding wordt berekend volgens de formule zoals omschreven in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 55.

Voormelde bepalingen zijn van toepassing op werklieden en werksters vanaf de leeftijd van 55 jaar. 2.8. Aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking

Art. 15.Vanaf 1 juli 2003 betaalt het fonds een aanvullende vergoeding van 62,00 EUR per maand gedurende 60 maanden aan werklieden van 53 jaar en meer die in halftijdse loopbaanonderbreking zijn overeenkomstig artikel 102 van de Herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en, in dit kader, van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering ontvangen. 2.9. Aanvullende sociale vergoeding

Art. 16.§ 1. De bij artikel 5 bedoelde werklieden hebben recht ten laste van het fonds, op een aanvullende sociale vergoeding, voor zover zij voldoen aan volgende voorwaarden : 1. sedert ten minste een jaar lid zijn van één van de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties die op nationaal niveau verbonden zijn;2. op 1 oktober van het lopende jaar ingeschreven zijn op de personeelslijst van de bij artikel 5 bedoelde werkgevers. § 2. Het bedrag van de bij artikel 16, § 1, bedoelde aanvullende sociale vergoeding wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur. 2.10. Betalingsmodaliteiten

Art. 17.§ 1. De in de artikelen 7 en 8 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij tijdelijke werkloosheid), 9 (aanvullende werkloosheidsvergoeding bij volledige werkloosheid), 10 (aanvullende ziektevergoeding), 11 (aanvullende vergoeding voor oudere werklozen), 12 (aanvullende vergoeding voor oudere zieken), 13 (aanvullende vergoeding bij sluiting van de onderneming), 14 (aanvullende vergoeding bij brugpensioen na ontslag) en 15 (aanvullende vergoeding bij halftijdse loopbaanonderbreking) bedoelde vergoedingen worden rechtstreeks door het fonds aan de betrokken werklieden betaald, in zover zij het bewijs leveren dat zij recht hebben op de aanvullende vergoedingen voorzien in voormelde artikelen, volgens de modaliteiten vastgesteld door de raad van bestuur. § 2. De in artikel 16 bedoelde vergoeding (aanvullende sociale vergoeding) wordt betaald door de interprofessionele representatieve werknemersorganisaties die op nationaal niveau verbonden zijn.

Art. 18.De raad van bestuur bepaalt de datum en de modaliteiten van betaling van de door het fonds toegekende vergoedingen; in geen geval mag de betaling van de vergoedingen afhankelijk zijn van de storting van de bijdragen die door de aan het fonds onderworpen werkgever verschuldigd zijn. Afdeling 3. - Bevorderen van de vakbondsvorming

Art. 19.Het fonds betaalt aan de werkgevers die het voorschot hebben verleend en op hun verzoek de lonen (verhoogd met de patronale lasten) terug, uitgekeerd aan de werklieden die afwezig waren in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van 22 maart 1978, gesloten in het Paritair Comité voor de sectoren die aan de metaal-, machine- en elektrische bouw verwant zijn, betreffende de syndicale vorming van de werklieden en werksters tewerkgesteld in de koetswerkondernemingen, welke onder dat comité ressorteren, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 4 september 1978 (Belgisch Staatsblad van 23 januari 1979).

Art. 20.Het bedrag tot inrichting van deze syndicale vorming wordt jaarlijks vastgesteld door de raad van bestuur van het fonds. Afdeling 4. - Bevorderen van de patronale informatie

Art. 21.§ 1. Het fonds betaalt aan de representatieve werkgeversorganisatie, de "Koninklijke Belgische Federatie der Rijtuigmakerij en Bijhorende Ambachten V.Z.W. », afgekort Febelcar V.Z.W. een vergoeding voor informatiekosten. § 2. Deze vergoeding wordt door het fonds rechtstreeks betaald aan de representatieve werkgeversorganisatie, overeenkomstig de door de raad van bestuur bepaalde modaliteiten. Afdeling 5. - Jaarlijks afleveren van tewerkstellingsattesten

Art. 22.Het fonds is ermee gelast de jaarlijkse aflevering van tewerkstellingsattesten te regelen en te verzekeren. Deze tewerkstellingsattesten worden bezorgd aan alle werklieden bedoeld bij artikel 5. De raad van bestuur wordt ermee belast de praktische toepassingsmodaliteiten van dit artikel vast te stellen. Afdeling 6. - Financiering van een deel van de werking en van sommige

initiatieven van de V.Z.W. Educam

Art. 23.§ 1. Het fonds financiert een deel van de werking en sommige van de initiatieven van de V.Z.W. Educam. De financiële bijdrage van het fonds wordt jaarlijks door de raad van bestuur bepaald. § 2. De v.z.w. Educam organiseert voor de subsector van het koetswerk de beroepsopleiding en vorming voor de werklieden zoals omschreven in de statuten van de V.Z.W. Educam. Afdeling 7. - Ten laste nemen van bijzondere bijdragen

Art. 24.De bijzondere bijdragen ten laste van de werkgevers op het conventioneel brugpensioen en ingevoerd enerzijds door de programmawet van 22 december 1989 en anderzijds door de programmawet van 29 december 1990, respectievelijk verschuldigd aan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen en de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid, worden door het fonds ten laste genomen.

Art. 25.§ 1. De bedoelde bijzondere bijdragen worden vanaf 1 januari 1993 ten laste genomen voor de werklieden vanaf de leeftijd van 57 jaar en voor de werksters vanaf 55 jaar, voor zover het brugpensioen een aanvang heeft genomen tussen 1 januari 1993 en 30 juni 2005. § 2. De bijzondere bijdragen worden ten laste genomen onder bovenvermelde voorwaarden tot de oppensioenstelling van de werklieden.

Art. 26.De raad van bestuur van het fonds bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 25.

Art. 27.De voorwaarden van toekenning van de aanvullende vergoedingen en de financiële tegemoetkomingen die door het fonds worden verleend evenals het bedrag daarvan, kunnen op voorstel van de raad van bestuur gewijzigd worden, bij collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Subcomité voor het koetswerk, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit. HOOFDSTUK IV. - Beheer van het fonds

Art. 28.§ 1. Het fonds wordt beheerd door een raad van bestuur, paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties. § 2. Deze raad van bestuur bestaat uit zestien leden, hetzij acht vertegenwoordigers van de werkgevers en acht vertegenwoordigers van de werknemers. § 3. De leden van de raad van bestuur worden benoemd door het Paritair Subcomité voor het koetswerk.

Art. 29.§ 1. Elk jaar duidt de raad van bestuur onder zijn leden een voorzitter en drie ondervoorzitters aan. § 2. Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap wordt beurtelings door de werkgevers- en de werknemersafgevaardigden waargenomen. De categorie waartoe de voorzitter behoort wordt, voor de eerste maal, door loting aangeduid.

De tweede ondervoorzitter behoort tot de werknemersgroep en de derde tot de werkgeversgroep.

De voorzitter en de drie ondervoorzitters vormen samen het dagelijks bestuur van het fonds.

Art. 30.§ 1. De raad van bestuur wordt door zijn voorzitter bijeengeroepen. De voorzitter is ertoe gehouden de raad van bestuur ten minste eenmaal per semester bijeen te roepen en telkens wanneer ten minste twee leden van de raad van bestuur erom verzoeken. § 2. De uitnodiging vermeldt de agenda. § 3. De notulen worden door de raad van bestuur aangeduide secretaris opgesteld. § 4. Wanneer tot stemming moet overgegaan worden, dient een gelijk aantal leden van elke afvaardiging aan de stemming deel te nemen. Is het aantal ongelijk, dan onthoudt (onthouden) zich het jongste lid (de jongste leden). § 5. De raad van bestuur kan slechts geldig beslissen over de op de agenda gestelde kwesties en in aanwezigheid van ten minste de helft van de leden die tot de werknemersafvaardiging en ten minste de helft van de leden die tot de werkgeversafvaardiging behoren. De beslissingen worden met een meerderheid van twee derden van de stemgerechtigden genomen.

Art. 31.§ 1. De raad van bestuur heeft tot taak het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die voor zijn goede werking zijn vereist. Hij beschikt over de meest uitgebreide bevoegdheid inzake het beheer en de leiding van het fonds. § 2. De raad van bestuur treedt in rechte op in naam van het fonds op vervolging en ten verzoeke van de voorzitter of van een tot dat doel afgevaardigde-bestuurder. § 3. De raad van bestuur kan bijzondere bevoegdheden overgedragen aan één of meer van zijn leden of zelfs aan derden. Voor al de andere handelingen dan deze waarvoor de raad van bestuur speciale volmachten heeft verleend, volstaan de gezamenlijke handtekeningen van vier bestuurders (twee van werknemerszijde en twee van werkgeverszijde). § 4. De verantwoordelijkheid van de bestuurders beperkt zich tot de uitvoering van hun mandaat en zij gaan geen enkele persoonlijke verbintenis aan betreffende hun beheer ten opzichte van de verplichtingen van het fonds. HOOFDSTUK V. - Financiering van het fonds

Art. 32.Om de financiering van de in artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 19, 21, 23 en 24, bedoelde voordelen te verzekeren, beschikt het fonds over de bijdragen die door de bij artikel 5 bedoelde werkgevers verschuldigd zijn.

Art. 33.§ 1. De bijdrage van de werkgevers wordt bepaald op 2,94 pct. van de brutolonen van de werklieden waarvan 1 pct. is voorzien voor de financiering van het sectoraal pensioenstelsel.

Vanaf 1 januari 2004 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 3,14 pct. van de brutolonen van de werklieden, waarvan 1 pct. is voorzien voor de financiering van het sectoraal pensioenstelsel.

Vanaf 1 januari 2005 wordt de bijdrage van de werkgevers bepaald op 3,24 pct. van de brutolonen van de werklieden (waarvan 1 pct. is voorzien voor de financiering van het sectoraal pensioenstelsel). § 2. Een buitengewone bijdrage kan door de raad van bestuur van het fonds worden bepaald, die eveneens de innings- en verdelingsmodaliteiten vaststelt. § 3. Deze buitengewone bijdrage moet het voorwerp uitmaken van een afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst bekrachtigd bij koninklijk besluit.

Art. 34.§ 1. In toepassing van artikel 7 van de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, worden de inning en de invordering van de bijdragen door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verzekerd. § 2. Van de aldus door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid aan het fonds gestorte som, worden vooraf de door de raad van bestuur vastgestelde kosten afgetrokken. § 3. De raad van bestuur bepaalt de verdeling van de bijdragen voorzien in de artikelen 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 19, 21 en 23. HOOFDSTUK VI. - Begrotingen, rekeningen van het fonds

Art. 35.Het dienstjaar vangt aan op 1 januari en sluit op 31 december.

Art. 36.Elk jaar, uiterlijk gedurende de maand december, wordt een begroting voor het volgend jaar aan het Paritair Subcomité voor het koetswerk ter goedkeuring voorgelegd.

Art. 37.De rekeningen van het afgelopen jaar worden op 31 december afgesloten.

De raad van bestuur evenals de door het Paritair Subcomité voor het koetswerk aangeduide revisor of accountant maken jaarlijks elk een schriftelijk verslag op betreffende de uitvoering van hun opdracht gedurende het afgelopen jaar.

De balans, samen met de hierboven bedoelde schriftelijke jaarverslagen, moeten uiterlijk gedurende de maand juni aan het Paritair Subcomité voor het koetswerk worden voorgelegd. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening van het fonds

Art. 38.Het fonds kan slechts bij eenparige beslissing van het Paritair Subcomité voor het koetswerk worden ontbonden. Dit laatste dient tegelijkertijd de vereffenaars te benoemen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging vast te stellen en de bestemming van de activa van het fonds te bepalen.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 21 november 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^