gepubliceerd op 15 maart 2013
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. - Addendum
FEDERALE OVERHEIDSDIENST SOCIALE ZEKERHEID
21 FEBRUARI 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen. - Addendum
In het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2013, pagina's 14049-14050, dient het volgende advies van de Raad van State toegevoegd te worden : ADVIES 51.608/1/V VAN 19 JULI 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, eerste vakantiekamer, op 28 juni 2012 door de Minister van Zelfstandigen verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen', heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerpbesluit strekt er toe te bepalen dat sommige pensioenrechten toch kunnen worden toegekend ondanks de niet-betaling in het verleden van bepaalde bijdragesupplementen die ondertussen zijn verjaard.Het pensioenrecht wordt voortaan berekend op de wel betaalde basisbijdrage terwijl voorheen, ondanks de wel betaalde basisbijdrage, er voor deze periode geen enkel pensioenrecht in aanmerking kon worden genomen.
Luidens de ontworpen regeling geniet de betrokkene voor deze periode pensioenrechten indien tegelijk aan de volgende voorwaarden is voldaan : de regularisatie werd doorgevoerd op een moment dat de schuldenaar de verjaring van de vordering tot het betalen van het bijdragesupplement zou kunnen inroepen en dit ook effectief doet; de regularisatie in kwestie vloeit voort uit een feit te wijten aan een sociaal verzekeringsfonds, een openbare instelling van sociale zekerheid, een fiscaal bestuur of een ander bestuur.
Daartoe wordt artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen' aangevuld (artikel 1 van het ontwerp). Artikel 2 van het ontwerp bepaalt op welke gevallen de nieuwe regeling van toepassing is. 3. De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in artikel 15, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr.72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen'.
Luidens deze bepaling bepaalt de Koning welke bijdragen « gelden als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige ».
Artikel 15, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 72, dat in het eerste lid van de aanhef wordt vermeld, strekt het ontwerp daarentegen niet tot rechtsgrond. Deze bepaling machtigt de Koning om uitzonderingen te voorzien op de regel dat bijdragen die worden betaald op een datum waarop de verjaring kan worden ingeroepen niet in aanmerking komen om het bewijs van beroepsbezigheid te leveren. Het ontwerp zoals het aan de Raad werd voorgelegd bevat geen dergelijke uitzondering. Het ontwerp gaat er precies van uit dat het supplement niet wordt betaald. De aanhef dient in die zin te worden aangepast.
Onderzoek van de tekst Artikel 2 4. Luidens artikel 2 zal de ontworpen regeling van toepassing zijn op alle gevallen waarin de betrokkene zijn pensioen nog niet heeft opgenomen op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit en de gevallen waarin het feit waarvan sprake in artikel 1 wordt vastgesteld na de inwerkingtreding van dit besluit. De gemachtigde verklaart dat een betrokkene niet van de ontworpen regeling kan genieten wanneer hij zijn pensioen heeft opgenomen vóór de inwerkingtreding van het ontworpen besluit én het tot regularisatie aanleidinggevend feit werd vastgesteld vóór de inwerkingtreding van het ontworpen besluit. De betrokkene zal in dat geval dan ook geen rechten kunnen laten gelden op zijn betaalde basisbijdrage.
Deze regeling roept vragen op ten aanzien van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel.
Zo merkt de Raad van State op dat luidens het ontworpen artikel 13 (artikel 1 van het ontwerp) de regularisatie dient voort te vloeien « uit een feit te wijten aan een sociaal verzekeringsfonds, een openbare instelling van sociale zekerheid, een fiscaal bestuur of een ander bestuur ». Dit houdt in dat het tijdstip van de vaststelling van het feit dat aanleiding gaf tot een regularisatie - aanknopingspunt bij uitstek om de ontworpen regeling van toepassing te achten - afhankelijk lijkt van een al dan niet diligent handelen van voornoemde instantie, omstandigheid waar de betrokkene geen vat lijkt op te hebben. Vraag is dan ook of dit aanknopingspunt de toets aan de voornoemde beginselen kan doorstaan.
Mocht de regeling in zijn huidige vorm doorgang vinden, dan behoren de stellers van het ontwerp hiervoor een passende verantwoording te geven.
De kamer was samengesteld uit : De heren : J. BAERT, staatsraad, voorzitter;
J. CLEMENT en P. BARRA, staatsraden;
L. DENYS, assessor van de afdeling Wetgeving;
Mevr. M. VERSCHRAEGHEN, toegevoegd griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de Heer B. STEEN, auditeur. (...) De voorzitter, J. Baert.
Le griffier, M. Verschraeghen.