gepubliceerd op 29 december 2001
Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 6, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen
21 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 6, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het besluit dat wij U aan Uwe majesteit ter ondertekening voorleggen heeft als oogmerk de uitvoering van artikel 6, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen waar het voorziet dat « als het participatieplan ingevoerd werd op het niveau van een groep, worden de totale bruto loonmassa en de winst na belasting berekend op een geconsolideerde basis vastgesteld overeenkomstig de voorschriften van een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. » Besprekingen van de artikelen Artikel 1 van dit besluit is van toepassing als een participatieplan ingevoerd wordt op het niveau van een groep overeenkomstig artikel 8 van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen en bepaalt wat op het niveau van een groep onder bruto loonmassa en op een geconsolideerde basis berekende winst na belastingen moet verstaan worden voor toepassing van artikel 6,§ 2, van de wet.
Artikel 6, § 2, van de wet voorziet dat het totaal bedrag aan participaties dat jaarlijks door de onderneming aan de werkgevers mag verdeeld worden, in toepassing van het participatieplan afgesloten overeenkomstige de bepalingen van het wetsontwerp, onderhevig is aan een dubbele drempel.
Het totaal bedrag van de uitkeringen mag inderdaad 10 % van de totale bruto loonmassa van de vennootschap of 20 % van de winst niet overschrijden.
In het geval de participatie op het niveau van een groep zou ingevoerd worden, voorziet artikel 1 van dit besluit voor de eerste drempel, een optelling van de totale bruto loonmassa's van de Belgische vennootschappen of ondernemingen die het plan ingevoerd hebben overeenkomstig de bepalingen van de voormelde wet van de 22 mei 2001.
Door een eenvoudige regel toe te passen (een eenvoudige optelling van al beschikbare gegevens) beoogde men de toepassing van dit criterium op het niveau van een groep, zonder nieuwe verplichtingen of belemmeringen inzake het verzamelen van financiële informatie op te moeten leggen aan de vennootschappen die de groep vormen. Die methode laat ook toe distorsies van de drempels te vermijden tussen het geval waarin één enkele vennootschap een participatieplan invoert, en dat waarbij diezelfde vennootschap zou deelnemen aan een participatieplan dat ingevoerd werd door een groep.
Wat de tweede drempel betreft voorziet artikel 1 van dit besluit dat de 20 % berekend worden op basis van de winst na de belastingen van het boekjaar van de groep in de zin van artikel 2, 5°, van de wet.
De winst wordt berekend op geconsolideerde basis, het geheel van de vennootschappen en ondernemingen hernemend die opgenomen zijn in de consolidatiekring in de zin van artikel 106 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek vennootschappen of die opgenomen zijn in de consolidatiekring gebruikt voor het oplaken van de geconsolideerde rekeningen van een vennootschap naar buitenlands recht beschikkend over een controle van betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet van 22 mei 2001.
Het betreft dus een consolidatie op het niveau van de groep, te weten op het niveau op het geheel van de vennootschappen die onderlinge bindingen hebben de zin van artikel 11 van het wetboek van vennootschappen, en niet enkel op het niveau van de vennootschappen van de groep die een participatieplan ingevoerd hebben. Het kwam er immers op aan te verwijzen naar een al bestaande notie van geconsolideerde winst om te vermijden de vennootschappen van de groep nieuwe verplichtingen en dwingende regels op te moeten leggen.
Enkel verwijzen naar de geconsolideerde winst op het niveau van de groep volstaat echter niet. Het kan, als de consolidatie gebeurt op groepsniveau, met inbegrip van de verbonden vennootschappen die geen participatieplan zouden ingevoerd hebben, te breed uitvallen. Daarom werd de geconsolideerde winst teruggebracht op het niveau van de betrokken vennootschappen door de geconsolideerde winst met volgende breuk te vermenigvuldigen : de teller is het aantal werknemers dat kan inschrijven op het participatieplan en de noemer is het aantal door de groep tewerkgestelde werknemers in de zin van artikel 2, 5°, van de wet.
De winsten gerealiseerd door de coördinatiecentra onderworpen aan een bijzonder taxatieregime (d.w.z. zij die onderworpen zijn aan het regime voorzien door het koninklijk besluit nr. 187 van 30 december 1982 betreffende de oprichting van coördinatiecentra) moeten niet worden begrepen in de consolidatiekring van de groep gezien de teller van de bovenvermelde breuk de werknemers tewerkgesteld in de coördinatiecentra niet omvat.
Voor de groepen die er krachtens het wetboek van vennootschappen of Belgische of buitenlandse gelijkwaardige wetsbepalingen niet zouden toe gehouden zijn geconsolideerde rekeningen op te maken, kan de geconsolideerde winst bekomen worden door de bedrijfsresultaten na belastingen van de betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet op te tellen. Steeds om te vermijden nieuwe verplichtingen of beperkingen op te leggen aan de vennootschappen die een participatieplan zouden willen invoeren, zelfs als dit criterium minder duidelijk zou zijn dan dat van geconsolideerde winst. Het gaat inderdaad om een eenvoudige optelling van resultaten zonder de door de consolidatiemethodes aangebrachte verbeteringen.
Inwerkingtreding Artikel 1 heeft uitwerking de dag van inwerkingtreding van artikel 6 van de wet van 22 mei betreffende de stelsels van werknemers in het kapitaal en in de winst.
We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaren, De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Voor de Minister van Justitie, afwezig, De Minister belast met Middenstand R. DAEMS De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister belast met Middenstand , R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE
21 DECEMBER 2001. - Koninklijk besluit tot uitvoering van artikel 6, § 2, van de wet van 22 mei 2001 betreffende werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen inzonderheid artikel 6, § 2;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 december 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 7 december 2001;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid ;
Overwegende dat de voormelde wet in werking moet treden bij de afsluiting van de jaarrekeningen die worden afgesloten vanaf 31 december 2001;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 19 december 2001, overeenkomstig artikel 84, 1e lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voordracht van de Eerste Minister, van de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, van de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, van de Minister van Justitie, van de Minister van Financiën, de Minister belast met Middenstand en van de Minister van Economie, en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. Als het participatieplan ingevoerd werd op het niveau van een groep, mag het totaal bedrag van de participaties in het kapitaal en in de winst dat aan de werknemers toegekend wordt volgens de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 en overeenkomstig de participatieplannen, bij het afsluiten van het betrokken boekjaar, één van de volgende drempels niet overschrijden : - 10 % van de som van de totale bruto loonlasten, zoals bepaald in artikel 2, 12°, van de wet, van de betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet; en - 20 % van de winst van het boekjaar na belastingen van de groep in de zin van artikel 2, 5°, van de wet. § 2. De winst van het boekjaar na belastingen van de groep wordt berekend op geconsolideerde basis, het geheel van de vennootschappen en ondernemingen hernemend die: - opgenomen zijn in de consolidatiekring in de zin van artikel 106 van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen; - opgenomen zijn in de consolidatiekring gebruikt voor het opmaken van de geconsolideerde rekeningen van een vennootschap naar buitenlands recht beschikkend over de controle van de betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. § 3. De aldus bekomen winst wordt vervolgens vermenigvuldigd met de breuk waarvan de teller het aantal betrokken werknemers is in de zin van artikel 2, 18°, van de wet en waarvan de noemer het aantal werknemers is, tewerkgesteld door de groep in de zin van artikel 2, 5°, van de wet.
In geval betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet die een groep vormen in de zin van artikel 2, 5°, van de wet er niet zouden toe gehouden zijn geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen krachtens artikel 110 van het Wetboek van vennootschappen of gelijkaardige bepalingen van buitenlands recht, kan de geconsolideerde winst bekomen worden door de resultaten van het boekjaar na belastingen van de betrokken vennootschappen in de zin van artikel 2, 13°, van de wet samen te tellen.
Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking vanaf de dag van inwerkingtreding van artikel 6 van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst.
Gegeven te Brussel, 21 december 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, G. VERHOFSTADT De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE Voor de Minister van Justitie, afwezig, De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE