Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 november 2002
gepubliceerd op 09 januari 2003

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het sectoraal model loopbaanplanning en de overgangsmaatregelen inzake de sectorale aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid en loopbaanonderbreking

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid
numac
2002013348
pub.
09/01/2003
prom.
20/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/20/2002013348/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 NOVEMBER 2002. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het sectoraal model loopbaanplanning en de overgangsmaatregelen inzake de sectorale aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid en loopbaanonderbreking (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het sectoraal model loopbaanplanning en de overgangsmaatregelen inzake de sectorale aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid en loopbaanonderbreking.

Art. 2.Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 november 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 december 2001 Sectoraal model loopbaanplanning en de overgangsmaatregelen inzake de sectorale aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid en loopbaanonderbreking (Overeenkomst geregistreerd op 11 maart 2002 onder het nummer 61381/CO/111) HOOFDSTUK I. - Inleiding A. Toepassingsgebied

Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, met uitsluiting van de ondernemingen welke bruggen en gebinten monteren.

Onder "arbeiders" wordt verstaan : de mannelijke en vrouwelijke arbeiders.

B. Voorwerp

Art. 2.Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in uitvoering van : - De wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven (Belgisch Staatsblad van 15 september 2001). - De collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001 tot invoering van het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking. - Artikel 7.1. en artikel 7.2. van de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 april 2001 houdende het nationaal akkoord 2001-2002 voor de werkgevers en de arbeiders van de ondernemingen welke ressorteren onder het paritair comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw.

C. Algemeen verbindend verklaring

Art. 3.Ondertekenende partijen vragen dat deze collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Het sectoraal model loopbaanplanning A. Uitbreiding van het recht op tijdskrediet

Art. 4.§ 1. Inzake het recht op halftijds en voltijds tijdskrediet voorzien in Hoofdstuk III, afdeling 1 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van de Nationale Arbeidsraad, wordt vanaf 1 januari 2002 de duur van dit recht over de hele loopbaan van 1 op 3 jaar gebracht. § 2. Voor arbeiders van 50 jaar of meer kan het voltijdse tijdskrediet slechts opgenomen worden in niet aaneengesloten periodes van maximaal 1 jaar.

B. Organisatieregels

Art. 5.§ 1. Conform de bepaling van artikel 15 van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77, wordt de drempel inzake het gelijktijdig uitoefenen van het recht op tijdskrediet, loopbaanvermindering of vermindering van de arbeidsprestaties op 1 januari 2002 vastgelegd op 5 pct. van de arbeiders. § 2. De specifieke regelingen inzake loopbaanonderbreking, met name : - het recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zeer zwaar ziek gezins- of familielid, opgenomen in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 (Belgisch Staatsblad van 8 september 1998); - het recht op ouderschapsverlof in het raam van loopbaanonderbreking, opgenomen in het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1997; - het recht op loopbaanonderbreking in het raam van palliatief verlof, opgenomen in het koninklijk besluit van 22 maart 1995 (Belgisch Staatsblad van 5 mei 1995), houdende de uitvoering van artikel 100bis § 4, van de herstelwet van 22 januari 1985 (Belgisch Staatsblad van 24 januari 1985), installeren een apart recht op loopbaanonderbreking en vallen hierdoor volledig buiten het recht voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 en de sectorale uitbreiding vermeld in artikel 4.

Dit betekent eveneens dat deze vormen van loopbaanonderbreking in de onderneming niet mee kunnen worden geteld in de berekening van de 5 pct. § 3. Ondernemingen die vóór 1 januari 2001 een hoger percentage hanteerden, kunnen dit rekeninghoudend met de hiernavolgende bepaling behouden.

Het bestaande percentage kadert in het recht op beroepsloopbaanonderbreking, geregeld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999 betreffende het recht op beroepsloopbaanonderbreking, wordt uitgedrukt in voltijdse equivalenten.

Om het hoger percentage vast te stellen wordt het aantal arbeiders, betrokken bij de invulling van de voltijdse equivalenten, gerelateerd aan het aantal tewerkgestelde arbeiders op 31 december 2000.

Is het aldus bekomen percentage hoger dan 5 pct. van het aantal op 30 juni 2001 tewerkgestelde arbeiders, dan mag dit behouden blijven. Dit verhoogde percentage dient vastgelegd te worden in een collectieve arbeidsovereenkomst.

C. Ondernemingsovereenkomsten brugpensioen

Art. 6.Alle op ondernemingsvlak bestaande collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen die geregistreerd en neergelegd zijn ter griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur die betrekking hebben op tijdelijke herstructureringsoperaties, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden van 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2003 verlengd.

D. Afwijkingen op het sectoraal model 1. voor ondernemingen met een brugpensioenakkoord Art.7. § 1. Op ondernemingsvlak kan, mits een collectieve arbeidsovereenkomst in uitvoering van dit artikel, afgeweken worden van het sectoraal model loopbaanplanning. Deze afwijking kan betrekking hebben op het verlengen van de in de in artikel 4, § 1, bepaalde duur van 3 jaar tot maximaal 5 jaar en/of het verhogen van de in artikel 5, § 1, bepaalde drempel. § 2. Deze afwijking kan tevens en tegelijk betrekking hebben op de herziening van het brugpensioenakkoord op ondernemingsvlak (herziening is niet-verlenging of wijziging van de modaliteiten). Indien men niet tot een akkoord komt, blijft het sectoraal model loopbaanplanning van kracht zoals bepaald in artikel 4, 5 en 6 van dit akkoord. § 3. Indien er op ondernemingsvlak een brugpensioenakkoord bestaat, moet de collectieve arbeidsovereenkomst bedoeld in § 1 van dit artikel, alleszins de al dan niet herziening van dit brugpensioenakkoord bevatten. 2. voor ondernemingen zonder een brugpensioenakkoord Art.8. § 1. Indien er op ondernemingsvlak geen brugpensioenakkoord bestaat, dan kan mits een collectieve arbeidsovereenkomst in uitvoering van dit artikel, afgeweken worden van het sectoraal model loopbaanplanning. Deze afwijking kan betrekking hebben op het verlengen van de in de in artikel 4, § 1, bepaalde duur van 3 jaar tot maximaal 5 jaar en/of het verhogen van de in artikel 5, § 1. bepaalde drempel van 5 pct. § 2. Indien er op ondernemingsvlak een hoger percentage dan voorzien in artikel 5, § 1, overeengekomen wordt, dan kunnen 5 pct. van de arbeiders gelijktijdig hun rechten uitoefenen. Voor wat betreft het gedeelte boven de 5 pct., kunnen de arbeiders hun rechten slechts uitoefenen, mits de individuele toestemming van de werkgever. Deze bepaling dient in de collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen te worden. § 3. De regeling in § 1, en § 2, van dit artikel geldt tot 30 maart 2003. In functie van een verlenging, zal vóór deze einddatum de regeling geëvalueerd worden door de ondertekenende partijen. E. Ondernemingen zonder syndicale afvaardiging

Art. 9.In ondernemingen zonder syndicale afvaardiging moeten de uitbreiding(en) of de afwijking(en) van het sectoraal model loopbaanplanning opgenomen worden in een collectieve arbeidsovereenkomst, zoniet in het arbeidsreglement volgens de procedure voorzien in artikel 12 van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen (Belgisch Staatsblad van 5 mei 1965). HOOFDSTUK III. - Organisatieregels voor het recht op loopbaanvermindering met 1/5e voor de arbeiders die tewerkgesteld zijn in ploegen of in cycli in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen

Art. 10.Dit hoofdstuk geeft uitvoering aan artikel 6, § 2, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 met betrekking tot de nadere regels inzake de organisatie van het recht op loopbaanvermindering ten belope van één dag per week of een gelijkwaardige regeling, indien de arbeiders tewerkgesteld zijn in ploegen of in cycli in een arbeidsregeling gespreid over 5 of meer dagen.

Art. 11.§ 1. De nadere regels voor het organiseren van het recht op loopbaanvermindering met 1/5e wordt bepaald op ondernemingsniveau, rekening houdend met de volgende voorwaarden : - De bestaande arbeidsorganisatie moet verder toegepast kunnen worden.

Dit impliceert dat de toepassing van de arbeidscycli en van de ploegenstelsels gegarandeerd moet blijven. - De loopbaanvermindering moet minstens per volledige dagen genomen worden of een gelijkwaardige regeling, te bespreken op ondernemingsvlak. § 2. De afgesproken organisatieregels worden vastgelegd in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten op ondernemingsvlak en vervolgens geïntegreerd in het arbeidsreglement. HOOFDSTUK IV. - Sectoraal systeem tot aanmoediging van deeltijdse arbeid en deeltijdse loopbaanonderbreking - overgangsmaatregelen 1. de aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid Art.12. § 1. Het mechanisme ter ondersteuning van het sectoraal systeem tot aanmoediging van deeltijdse arbeid, ingesteld in het kader van het nationaal akkoord 1997-1998 van 13 mei 1997 en gewijzigd verlengd door het nationaal akkoord 1999-2000 van 19 april 1999 tot 30 juni 2001, wordt onder dezelfde voorwaarde verlengd van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001.

Dit impliceert dat iedere arbeider die tussen 1 juli 2001 en 31 december 2001 vrijwillig naar een deeltijdse betrekking, van minstens halftijds en maximaal 4/5 van een voltijdse betrekking overgaat, gedurende 36 maanden een aanmoedigingspremie ontvangt volgens de modaliteiten bepaald in artikel 4.1. a. en c. van het nationaal akkoord 1999-2000 van 19 april 1999.

Dit impliceert eveneens dat de toekenning van een aanmoedigingspremie aan de werkgevers onder dezelfde voorwaarden bepaald in artikel 4.1. b. van het nationaal akkoord 1999-2000 van 19 april 1999, van 1 juli 2001 tot en met 31 december 2001 gehandhaafd blijft.Aldus wordt : Aan werkgevers die vóór 31 december 2001, in functie van een aanwerving in een deeltijdse arbeidsplaats of de overstap naar een deeltijdse arbeidsplaats, een eerste schijf van de aanmoedigingspremie ontvangen, wordt de tweede schijf nog uitbetaald 24 maanden na de aanwerving of overstap, voor zover de werkgever het bewijs levert dat deze deeltijdse arbeidsplaats nog bestaat. § 2. Aanvragen tot verlenging van een deeltijdse betrekking in het raam van het sectoraal systeem, die ingaan na 31 december 2001, geven geen recht meer op de bedoelde aanmoedigingspremies. § 3. Vanaf 1 januari 2002 worden er geen rechten meer op aanmoedigingspremies deeltijdse arbeid, geopend. 2. de aanmoedigingspremie deeltijdse loopbaanonderbreking Art.13. § 1. Dit punt heeft betrekking op : 1. de arbeiders die een loopbaanonderbreking aanvragen in het raam van de artikelen 100, 100bis, 102 en 102bis van de herstelwet van 22 januari 1985;2. de arbeiders die een loopbaanonderbreking aanvragen in het raam van de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999, gewijzigde bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 23 mei 2001, betreffende het recht op beroepsloopbaanonderbreking bij geboorte of adoptie; 3. de arbeiders die een loopbaanonderbreking aanvragen in het raam van het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid (Belgisch Staatsblad van 8 september 1998), voorzover dat zij in aanmerking komen voor een sectorale aanmoedigingspremie voor een deeltijdse loopbaanonderbreking zoals bepaald in artikel 4.1. a. van het nationaal akkoord 1999-2000 van 19 april 1999. § 2. Voor de bepaling van het recht op deze aanmoedigingspremies gelden de voorwaarden bepaald in artikel 21 en 22 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en de kwaliteit van het leven : Dit impliceert dat arbeiders die op basis van de in § 1 genoemde mogelijkheden, vóór 15 september 2001 een deeltijdse loopbaanonderbreking of een verlenging ervan aanvragen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, die bovendien vóór 1 januari 2002 een aanvang neemt, voor de duur van de vastgelegde periode en volgens de bestaande modaliteiten, recht hebben op een aanmoedigingspremie.

Dit impliceert tevens dat arbeiders die op basis van de in § 1 genoemde mogelijkheden, na 15 september 2001 een deeltijdse loopbaanonderbreking of een verlenging aanvragen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, die bovendien vóór 1 januari 2002 een aanvang neemt, gedurende maximaal één jaar volgens de bestaande modaliteiten, recht hebben op een aanmoedigingspremie. § 3. Voor al de deeltijdse loopbaanonderbrekingen die op basis van de in § 1. genoemde mogelijkheden, een aanvang nemen of verlengd worden na 1 januari 2002, worden geen aanmoedigingspremies toegekend.

Art. 14.Voor de stelsels van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking geregeld bij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van 14 februari 2001, worden vanaf 1 januari 2002 geen aanmoedigingspremies meer toegekend. HOOFDSTUK V. - Opheffing collectieve arbeidsovereenkomst

Art. 15.Ingevolge artikel 21 van de wet van 10 augustus 2001 betreffende de verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven, houden de collectieve arbeidsovereenkomst van 19 april 1999 (registratienummer 51027/CO/111), betreffende het recht op beroepsloopbaanonderbreking en de collectieve arbeidsovereenkomst van 16 juni 1997 (registratienummer 45243/CO/111) betreffende de beroepsloopbaanonderbreking bij geboorte of adoptie, op uitwerking te hebben op 1 januari 2002. HOOFDSTUK IV. - Duur

Art. 16.Deze collectieve arbeidsovereenkomst, heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2001 en wordt gesloten voor onbepaalde duur, met uitzondering van artikel 8 dat geldt tot 30 maart 2003.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst kan worden opgezegd door één der ondertekenende partijen, mits zes maanden op voorhand opzeg wordt betekend per aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor metaal-, machine- en elektrische bouw.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 20 november 2002.

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

^