gepubliceerd op 30 juni 2022
Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer
20 MEI 2022. - Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer
FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, de artikelen 3, 3°, 89 en 131 tot 133;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 oktober 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 21/10/2021 pub. 19/11/2021 numac 2021033711 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 22 september 2021, met toepassing van artikel 5 van richtlijn 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op advies 71.228/2 van de Raad van State, gegeven op 19 april 2022, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In het kader van de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder: 1° de wet: de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid;2° bewakingsagent: het personeel bedoeld in artikel 60, 3°, van de wet, belast met de uitvoering van de activiteit bepaald in artikel 3, 3°, van de wet;3° de minister: de Minister van Binnenlandse Zaken;4° beveiligd vervoer: de activiteit bedoeld in artikel 3, 3°, van de wet;5° detailvervoer: het beveiligd vervoer tussen twee stoppunten die niet beide uitgerust zijn met een beveiligde zone;6° zonevervoer: het beveiligd vervoer tussen twee stoppunten die beide uitgerust zijn met een beveiligde zone;7° container: houder van waarden bestemd voor beveiligd vervoer;8° stoeprisico: het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten tijdens de afstand tussen het voertuig en de beveiligde ruimte blootgesteld zijn, voor zover het beveiligd vervoer niet uitgevoerd wordt met een neutralisatiesysteem beschreven in artikel 5;9° manipulatierisico: het veiligheidsrisico waaraan bewakingsagenten, voor zover zij de container dienen te openen teneinde waarden er in of uit te halen, blootgesteld zijn;10° stoeptijd: de tijd die aan een stoppunt verloopt tussen het begin en het einde van het overbrengen van de waarden van en naar een voertuig gebruikt voor beveiligd vervoer;11° oproepcentrale: centraal aanspreekpunt dat zich bevindt in de beveiligde zone van de onderneming of de interne dienst die het beveiligd vervoer organiseert, waarmee bewakingsagenten tijdens het uitvoeren van hun activiteiten permanent kunnen communiceren, dat zonder onderbreking alarmen kan ontvangen en interpreteren en dat op elk moment de reisweg van elk voertuig tijdens de uitvoering van transporten kan volgen;12° voertuig: voertuig voor het beveiligd vervoer;13° stoptijd: de tijd die verstrijkt tussen de aankomst en het vertrek van een voertuig bij een stoppunt;14° bestuurderscabine: het gedeelte van het voertuig dat bestemd is voor de chauffeur en de andere bewakingsagenten;15° bepantserde constructie: constructie bestaande uit platen of glas die over de vier verticale zijden bestand is tegen 3 gegroepeerde schoten afgevuurd door een vuurwapen Kalasjnikov AK47 met een munitie van het kaliber 7,62x39 waarbij op een afstand van 10 meter in een hoek van 90° wordt geschoten;16° biljettenautomaat: toestel uitsluitend bestemd voor het afhalen van geldbiljetten van een bankrekening of een betaalkaart en/of voor het deponeren van geldbiljetten op een bankrekening of een betaalkaart;17° afstortkassa: elke toestel voor het afstorten van geld dat uitgerust is met een neutralisatiesysteem en dat bediend wordt in de publieke ruimte aan een kassa;18° evacuatieluik: een buitendeur of een andere opening in de bestuurderscabine van het voertuig waarlangs de inzittenden van de bestuurderscabine door een eenvoudige opzettelijke beweging het voertuig snel kunnen verlaten;19° opschrift: aanduiding op niet-verwijderbare wijze aangebracht op de beide zijkanten en de achterzijde van het voertuig bestaande uit woorden waarvan elke letter een letterhoogte van minstens 15 cm en een breedte van minstens 5 cm heeft en waarvan de kleur contrasteert met de kleur van het voertuig;20° stoppunt: de plaats van ophaling en/of van aflevering van waarden;21° neutralisatiesystemen: de systemen bedoeld in artikel 133 van de wet.22° vault: beveiligde kluisgedeelte van het gebouw waarbinnen de waarden verwerkt of bewaard worden. HOOFDSTUK II. - Beveiligde ruimtes en beveiligde zones
Art. 2.§ 1. Elk stoppunt dat een manipulatierisico inhoudt, moet uitgerust zijn met een beveiligde ruimte.
Een beveiligde ruimte is een ruimte in een gebouw waarin de waarden op een beschermde wijze in of uit een container kunnen worden gehaald.
Een beveiligde ruimte bestaat uit een afzonderlijk afgesloten lokaal of een lokaal dat zich bevindt in een afzonderlijk afgesloten deel van een gebouw. Dit lokaal of dit deel van een gebouw is gedurende de tijd dat de bewakingsagenten er toegang toe hebben niet publiek toegankelijk en is er op voorzien dat de manipulatiehandelingen door bewakingsagenten enkel buiten het zicht van het publiek kunnen gebeuren. De wanden, plafonds, ramen en deuren ervan bestaan uit inbraakvertragende materialen. § 2. Een beveiligde zone van een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst bestaat uit een afzonderlijk beveiligd terrein met erop een gebouw, een afzonderlijk gebouw of een afzonderlijk afgesloten deel van een gebouw. De beveiligde zone is niet publiek toegankelijk.
De beveiligde zone is uitgerust met voorzieningen die: a) pogingen tot inbraak en het gebruik van explosieven detecteren;b) het ongeoorloofd binnendringen vertragen;c) de communicatie- en het waarnemingsvermogen van, indringers belemmeren;d) in het geval van ongeoorloofde indringing, alarmeringsmogelijkheden en bescherming bieden voor het personeel. Volgende functies kunnen enkel en alleen worden uitgeoefend in een beveiligde zone van een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst: a) het uitoefenen van een of meerdere activiteiten van een geldtelcentrum, bedoeld in artikel 2, 20° van de wet;b) het stallen en het in- en uitladen van voertuigen voor beveiligd vervoer voor aanvang en na afloop van de ritten;c) het bewaren van containers, deze te vullen en te ledigen;d) het bewaren van sleutels en kaarten die deze containers kunnen bedienen;e) het verstrekken van instructies aan containers uitgerust met neutralisatiesystemen in overeenstemming met wat bepaald is in artikel 6;f) wapenkamer;g) oproepcentrale;h) vault of kluislokatie voor het bewaren van waarden. In de beveiligde zone wordt de uitoefening van de onderscheiden functies van elkaar gescheiden door middel van compartimentering. Elke toegang tot de beveiligde zone en haar afzonderlijke compartimenten wordt gecontroleerd: ze is voorbehouden aan de personen die er hun functie moeten uitoefenen. Elke manipulatie van waarden geschiedt er onder cameraregistratie. De bewakingsonderneming die de beveiligde zone uitbaat kan er elke manipulatie die er heeft plaatsgevonden documenteren aan de hand van beelden en andere data. § 3. Met uitzondering van de functies bepaald in § 2, 2e alinea kunnen volgende functies in een beveiligde ruimte of zone worden uitgevoerd voor zover deze ruimte of zone een stoppunt uitmaakt: a) het bewaren van containers dewelke gebruikt worden voor de aflevering en/of de ophaling van de waarden in het stoppunt, deze te vullen en te ledigen, met uitzondering van containers van het type B;b) het bewaren van sleutels en kaarten die de containers kunnen bedienen dewelke gebruikt worden voor de aflevering en/of de ophaling van de waarden in het stoppunt. § 4. De minister kan de voorwaarden, de organisatie, de bewaking en de beveiliging waaraan de beveiligde ruimtes en beveiligde zones moeten voldoen, nader bepalen.
Art. 3.§ 1. Een bewakingsagent krijgt slechts toegang tot de beveiligde ruimte of zone nadat de beheerder van het stoppunt of de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst waartoe de bewakingsagent behoort: 1° hem heeft geïdentificeerd;2° er zich heeft van vergewist dat de bewakingsagent op een veilige wijze de beveiligde ruimte of zone kan betreden, hetzij visueel door een persoon in de beveiligde ruimte of beveiligde zone, hetzij visueel via een systeem van telebewaking, hetzij via een andere door de minister bepaalde wijze. § 2. De waarden mogen, met het oog op beveiligd vervoer, slechts uit de beveiligde ruimte verwijderd worden, indien zij geplaatst zijn in een container.
Ze kunnen, met het oog op beveiligd vervoer, slechts uit de beveiligde zone verwijderd worden indien zij geplaatst zijn in een voertuig.
Art. 4.§ 1. De beheerders van de stoppunten treffen alle nodige maatregelen om de aanvang van de aflevering en/of de ophaling van de waarden tijdens de openingsuren van het stoppunt mogelijk te maken, binnen de tien minuten na de aankomst van het voertuig voor beveiligd vervoer.
Ze treffen deze maatregelen eveneens tussen de openingsuren van het stoppunt, begrepen tussen 12.00 uur tot 14.00 uur, zo het transport zich, ingevolge een onvoorziene tijdsafwijking, niet tijdens de openingsuren kan aanmelden. In dit geval verwittigt de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst die het transport verzekert, de beheerder van het stoppunt ten minste twintig minuten vóór de voorziene sluiting van het stoppunt. § 2. De beheerders van de stoppunten treffen de nodige maatregelen om het stoeprisico tot een minimum te beperken en veiligheidsrisico's in voor publiek toegankelijke plaatsen te voorkomen. § 3. De beheerders van de stoppunten verstrekken aan de minister, telkens als deze erom verzoekt, alle inlichtingen nuttig voor het garanderen van de maximale veiligheid. HOOFDSTUK III. - Containers en neutralisatiesystemen
Art. 5.§ 1. De waarden bestaande uit papiergeld worden op een beveiligde wijze vervoerd in een container.
Een container kan, teneinde de toegang tot de waarden voor onbevoegden onmogelijk te maken, een neutralisatiesysteem omvatten. § 2. Een neutralisatiesysteem bestaat uit een goedgekeurd technologisch systeem dat een beveiliging biedt tegen pogingen tot ongeoorloofd openen van de container doordat het systeem het beveiligd vervoer, tijdens de trajecten, voortdurend opvolgt en toelaat abnormale situaties op te sporen en, in voorkomend geval, de waarden te neutraliseren of onbruikbaar te maken.
Door de inwerkingstelling van een neutralisatiesysteem moet minstens 10% van de oppervlakte van elk biljet of document geneutraliseerd of onbruikbaar gemaakt worden. § 3. Een neutralisatiesysteem type A beveiligt de waarden over het gehele transporttraject, dit wil zeggen van stoppunt tot stoppunt.
Een neutralisatiesysteem type B beveiligt de waarden over het gehele transporttraject en aan de stoppunten op dergelijke wijze dat de container niet kan geopend worden noch tijdens het transporttraject, noch in het stoppunt.
Een neutralisatiesysteem type C beveiligt de waarden gedurende de overbrenging van geldbiljetten door de bewakingsagent van de container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type E naar de biljettenautomaat of omgekeerd en van de container uitgerust met een neutralisatiesysteem type F naar de container uitgerust met een neutralisatiesysteem type E of omgekeerd.
Een neutralisatiesysteem type D beveiligt de waarden over het gehele transporttraject en aan de stoppunten op dergelijke wijze dat de waarden slechts in het stoppunt uit de container kunnen worden gehaald en in de mate dit noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van het beveiligd vervoer, bedoeld in artikel 8, § 1, 3°.
Een neutralisatiesysteem type E beveiligt het neutralisatiesysteem type C over het gehele transporttraject, dit wil zeggen van stoppunt tot stoppunt, of indien gebruikt in combinatie met een container met een neutralisatie type F, tijdens de stoeptijd.
Een neutralisatiesysteem type F beveiligt het neutralisatiesysteem type C uitsluitend in het voertuig gebruikt voor beveiligd vervoer.
Een neutralisatiesysteem type G beveiligt de geldbiljetten uitsluitend in het voertuig gebruikt voor beveiligd vervoer.
Het neutralisatiesysteem type H beveiligt de geldbiljetten gedurende de stoeptijd van de beveiligde ruimte aan het stoppunt naar het neutralisatiesysteem type G in het voertuig. § 4. Elke container met besmeuringssysteem stelt onmiddellijk een mechanisme in werking dat de waarden neutraliseert of ongeschikt maakt voor gebruik, wanneer deze ongeoorloofd wordt meegenomen bij een klant.
Art. 6.§ 1. De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem, moet voldoen aan de voorwaarden van dit besluit. § 2. De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type A en die waarden bevat, kan slechts geopend en gesloten worden in een beveiligde ruimte en kan enkel geprogrammeerd worden in een beveiligde zone.
De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type B of C en die waarden bevat, kan slechts geopend, gesloten en geprogrammeerd worden in een beveiligde zone.
De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type D en die waarden bevat, kan slechts geopend en gesloten worden in een beveiligde zone, in een beveiligde ruimte en op de leveringsplaats van de waarden; hij kan enkel geprogrammeerd worden in een beveiligde ruimte.
De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type E en die een container bevat die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type C, kan slechts geopend worden in een straal van 3 meter rondom de biljettenautomaat of afstortkassa van bestemming of in de laadruimte van een voertuig op voorwaarde dat de container uitgerust is met een neutralisatiesysteem type F; hij kan enkel geprogrammeerd worden in een beveiligde zone.
De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type F wordt vastgemaakt in het voertuig en: 1° hij kan enkel geprogrammeerd worden in een beveiligde zone;2° indien hij een container met een neutralisatiesysteem type C bevat, kan hij enkel geopend worden als: a) het voertuig op de stopplaats zich op stoepafstand van de plaats van bestemming bevindt van de betrokken container(s) die is/zijn uitgerust met een neutraliseringssysteem type C;b) de container die is uitgerust met een neutraliseringssysteem type E zich bevindt in een laadruimte van het voertuig;c) de laadruimte van het voertuig niet toegankelijk is van buiten het voertuig. De container die is uitgerust met een neutraliseringssysteem type G wordt vastgemaakt in het voertuig en: 1° hij kan enkel geopend en geprogrammeerd worden in een beveiligde zone;2° hij kan enkel geldbiljetten ontvangen en dit slechts als: a) het voertuig op de stopplaats zich op stoepafstand van de plaats van bestemming bevindt;b) de container die is uitgerust met een neutraliseringssysteem type H verbonden is met het neutralisatiesysteem type G op een wijze dat de geldbiljetten gedurende hun overbrenging op een ononderbroken wijze beveiligd zijn door middel van een neutralisatiesysteem.c) de laadruimte van het voertuig niet toegankelijk is van buiten het voertuig. § 3. De container die uitgerust is met een neutralisatiesysteem moet voorzien zijn van een besturingssysteem dat in staat is de onderrichtingen betreffende de toegangsvoorwaarden en de voorwaarden voor het beveiligd vervoer op te slaan, de naleving van deze onderrichtingen na te gaan en, in geval van niet-naleving ervan, onmiddellijk een mechanisme in werking te stellen dat de waarden vernietigt of ongeschikt maakt voor gebruik. § 4. De onderrichtingen, bedoeld in § 3, moeten de container steeds beschermen tegen: 1° een poging tot openbreken;2° in geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type A, C, D, E of F, de opening van de container buiten de beveiligde ruimtes van bestemming, bedoeld in § 2, of de beveiligde zones, bepaald in de geregistreerde onderrichtingen;3° in geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type B, de opening van de container buiten de beveiligde zones bepaald in de geregistreerde onderrichtingen;4° in geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type G of H, de opening van de container buiten de beveiligde zones, bepaald in de geregistreerde onderrichtingen;5° het buiten werking stellen of de beschadiging van de container, van het besturingssysteem of van haar mechanisme tot neutralisatie of markering van waarden;6° in geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type A, B, E of H, een overschrijding van de stoeptijd met 20 minuten van de voor de aflevering van de waarden voorziene termijn;7° in geval van gebruik van het neutraliseringssysteem type C, een overschrijding van een termijn van 90 seconden gedurende dewelke het neutralisatiesysteem zich niet bevindt in een beveiligde zone of een container uitgerust met een neutraliseringssysteem type E of F of in een biljettenautomaat of afstortkassa;8° elke disfunctie van het besturingssysteem die een impact heeft op de goede werking van het neutralisatiesysteem. In geval van gebruik van het neutralisatiesysteem type A, B, E of H, voorziet het besturingssysteem in een vertragingsmechanisme dat de bewakingsagent, indien dit noodzakelijk is, toelaat één keer per traject de stoeptijd voor de aflevering van waarden te verlengen. § 5. De minister kan bepalen dat het in het neutralisatiesysteem aangewende neutralisatiemiddel, elementen moet bevatten waardoor dit middel geïdentificeerd kan worden en de herkomst van de container waarin het werd gebruikt, kan worden achterhaald. § 6. Wanneer de containers uitgerust met een neutralisatiesysteem niet vervoerd worden of in gebruik zijn in een stoppunt van een klant, bewaart de onderneming of interne dienst ze gedurende geheel hun levensduur enkel en alleen in een beveiligde zone van de onderneming of de interne dienst die het beveiligd vervoer organiseert. § 7. De programmatie van de verschillende types containers dient te gebeuren via een computer die niet aangesloten is op het internet; indien de computer deel uitmaakt van een netwerk, heeft dit netwerk geen internetverbinding.
Indien de computer wel is aangesloten op het internet of deel uitmaakt van een netwerk met internetverbinding, wordt de IT- beveiliging door de bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst afdoende gewaarborgd door middel van een externe audit en certificering.
Art. 7.De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type A, B, D of H mag enkel bankbiljetten bevatten. De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type A of D kan per verpakkingseenheid van biljetten een document bevatten dat niet groter is dan A5-formaat of dan A4-formaat indien in dit laatste geval is aangetoond dat aan de vereiste bedoeld in artikel 5, § 2, lid 2, voldaan is.
De container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type C mag enkel bankbiljetten als waarden bevatten.
In afwijking van het eerste lid mag de container die uitgerust is met een neutralisatiesysteem type A of D, ook muntstukken bevatten voor zover de container gebruikt wordt voor een vervoer zoals bedoeld bij artikel 10, § 1, 3°, en dat wordt aangetoond dat is voldaan aan de voorwaarde bedoeld bij artikel 5, § 2, lid 2.
Art. 8.De minister bepaalt de modaliteiten voor de conditionering van de biljetten in de containers die zijn uitgerust met een neutralisatiesysteem.
Art. 9.Buiten de beveiligde zone, mag de bewakingsagent in geen geval beschikken over middelen die hem de mogelijkheid zouden geven de registratie van de onderrichtingen, bedoeld in artikel 6, §§ 3 en 4, en de verificatie door het systeem van de naleving van deze verrichtingen, te kunnen beïnvloeden, noch over middelen om de container, in welke omstandigheden dan ook, te openen. HOOFDSTUK IV. - Aard en soorten beveiligd vervoer
Art. 10.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 1 omvat het transport: 1° van waardepapieren die vatbaar zijn voor wettelijk verzet of uitgerust zijn met andere veiligheidsmaatregelen die het onmogelijk maken ze te innen en die gedurende de tijd die nodig is om verzet te plegen niet in baar geld in een financiële instelling kunnen worden geïnd; 2° van waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem type B en waarvan het transport voldoet aan volgende voorwaarden: a) indien geldbiljetten bij meerdere stoppunten worden opgehaald met één container, overschrijdt de totale waarde van de geldbiljetten afgehaald per stoppunt het bedrag van 5.000 EUR niet; b) indien bij een stoppunt geldbiljetten worden opgehaald, waarbij één container per stoppunt wordt uitgewisseld;c) indien geldbiljetten met één container per stoppunt worden opgehaald en het stoppunt een handelsbedrijf is. Voor de toepassing van het eerste lid, 2° c), wordt onder handelsbedrijf verstaan: de distributie-eenheid waarvan de activiteit bestaat uit het wederverkopen op gewone wijze van goederen aan consumenten, zonder deze goederen andere behandelingen te doen ondergaan dan die welke in de handel gebruikelijk zijn.
Er kunnen geen waarden worden opgehaald volgens de modaliteiten bedoeld onder 2° bij stoppunten die deel uitmaken van een bankinstelling. 3° van waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem type D, voor zover dit vervoer uitsluitend plaatsvindt met het oog op de rechtstreekse uitbetaling van geldbiljetten aan particulieren;4° van metaalgeld, voor zover het enkel afkomstig is van apparaten die uitsluitend als geld munten bevatten;5° van andere waarden dan deze bedoeld in categorie 2, 3 of 4, al dan niet gemengd met de waarden zoals bedoeld onder 1°.6° de waarden vervoerd door de interne bewakingsdienst van de Nationale Bank van België, voor zover het vervoer begeleid wordt door de federale politie. 7° van goederen bestaande uit cheques of waardebonnen die in de handel als betaalmiddel kunnen aangewend, voor zover de totale waarde aanwezig in het voertuig het bedrag van 70.000 en de waarde dat per stoppunt geleverd wordt het bedrag van 7.500 niet overschrijden. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 1 wordt uitgevoerd met een bewakingsploeg bestaande uit minstens één bewakingsagent.
Art. 11.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 2 omvat het transport van: 1° metaalgeld;2° edelstenen, edele metalen en juwelen;3° waarden die vervoerd worden met een neutralisatiesysteem type A, B of H en waarvan het transport niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 10, § 1, 2° ;4° waardepapieren, andere dan geldbiljetten, waarvoor geen wettelijk verzet zoals bepaald in artikel 10, § 1, 1°, mogelijk is;5° goederen bestaande uit cheques of waardebonnen die in de handel als betaalmiddel kunnen aangewend, voor zover de goederen de bedragen bedoeld in artikel 10, § 1, 7°, overschrijden;6° wapens, munitie en explosieven. § 2. Het beveiligd vervoer categorie 2 wordt uitgevoerd met een bewakingsploeg bestaande uit minstens twee bewakingsagenten. § 3. Het beveiligd vervoer categorie 2 kan enkel en alleen gemengde vracht omvatten, zoals bedoeld in: a) § 1, 1° en 2°, voor zover het geen transporten betreft van en naar luchthavens of groothandels;b) § 1, 1° en 3° met uitzondering van de fase waarbij de goederen worden overgebracht gedurende de stoeptijd.Dit transport kan een neutralisatiesysteem type C bevatten, zoals voorzien in § 6. Dit transport kan per stoppunt maximaal 3 stoeptrajecten inhouden. Elk stoeptraject kan maximaal 30 kg van metaalgeld, zoals vermeld in § 1, 1° bevatten;c) § 1, 1°, 2° en 3° voor zonevervoer tussen twee exploitatiezetels van de onderneming of de interne dienst.d) § 1, 1°, 2°, 3° en 5° in combinatie met goederen voorzien in artikel 10, § 1, 1°, mits naleving van de bepalingen vermeld in de punten a), b) en c). § 4. Vervoerwijzen: a) Het beveiligd vervoer, bedoeld in § 3, a) en c), geschiedt met twee beveiligde koffers die aan de bodem van het waardecompartiment van het voertuig zijn vastgemaakt, waarbij één koffer, die enkel in de beveiligde zone van de exploitatiezetel van de bewakingsonderneming kan geopend worden, dient om de afgehaalde goederen bedoeld in § 1, 2° in onder te brengen en één andere koffer, die enkel met tussenkomst van twee bewakingsagenten kan geopend worden, dient om de te leveren goederen bedoeld in § 1, 2° in onder te brengen.b) Het niet-gemengd beveiligd vervoer, bedoeld in § 1, 2°, geschiedt in een volledig bepantserd voertuig waarvan de waardecompartiment enkel en alleen op de plaats van levering of ophaling van de goederen kan geopend worden.De laadruimte is beveiligd met een door de minister bepaald systeem dat op een snelle wijze de toegang tot de waarden ernstig belemmert. § 5. In afwijking van § 4 kan het vervoer van § 1, 2°, indien niet gemengd, ook te voet gebeuren bij een doorlopend parcours dat ononderbroken verkeersvrij is en een beperkt traject van maximaal 2 kilometer heeft. § 6. In het geval een neutralisatiesysteem type C van een afstortkassa wordt opgehaald, dient minstens aan volgende voorwaarden te worden voldaan: 1° de betrokken individuele kassa dient tijdelijk gesloten te worden;2° de bewakingsploeg dient uit minstens twee bewakingsagenten te bestaan;3° terwijl de ene bewakingsagent de handelingen uitvoert binnen de tijdspanne zoals bedoeld in artikel 6, § 4, 7°, vergewist de tweede bewakingsagent zich in de onmiddellijke omgeving van de eerste bewakingsagent of de handeling veilig kan worden uitgevoerd.
Art. 12.Het beveiligd vervoer categorie 3 omvat het vervoer van geldbiljetten zonder dat deze zich bevinden in een container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem.
Dit beveiligd vervoer kan enkel worden uitgevoerd: 1° voor zonevervoer;2° voor beveiligd vervoer in niet publiek toegankelijke delen van luchthavens;3° voor ander dan onder 2° bedoeld detailvervoer, waarvoor de minister op basis van een gemotiveerde aanvraag van de bewakingsonderneming een afwijking toestaat. Het beveiligd vervoer categorie 3 wordt uitgevoerd met een voertuig, bemand door minstens twee bewakingsagenten.
Het transport van het vervoer categorie 3 kan alle vormen van gemengde vracht omvatten.
Het vervoer, bedoeld onder het tweede lid, 1° en 3°, wordt te allen tijde begeleid door de federale politie.
Het vervoer bedoeld onder het tweede lid, 2°, gebeurt te allen tijde onder het toezicht van de federale politie.
Art. 13.Het beveiligd vervoer categorie 4 omvat de begeleiding van een transport uitgevoerd door derden, met het oog op het toezicht en de bescherming van dit transport.
De begeleiding bestaat uit minstens twee bewakingsagenten.
Indien één of meerdere begeleidingsvoertuigen worden gebruikt, is elk begeleidingsvoertuig bemand met twee bewakingsagenten.
De functie van de begeleiding bestaat erin de nodige verkenningen uit te voeren teneinde verdachte situaties vroegtijdig op te sporen en te melden.
Bij het uitoefenen van dit beveiligd vervoer staan de begeleidende bewakingsagenten in radiocontact met de persoon die de goederen draagt of, in voorkomend geval, de bemanning van het voertuig dat de goederen vervoert.
De begeleiding van een transport is mogelijk bij het transport van alle goederen, behalve het transport van geldbiljetten.
Art. 14.§ 1. Het beveiligd vervoer categorie 5 omvat het vervoer van geldbiljetten naar biljettenautomaten, de bevoorrading ervan en het verrichten van werkzaamheden bij deze toestellen, waardoor er toegang ontstaat tot het geld of de geldcassettes. § 2. De werkwijzen en vereisten verbonden aan de handelingen bedoeld in de eerste paragraaf worden geregeld volgens de bepalingen van hoofdstuk V.
Art. 15.Elk beveiligd vervoer is verboden op geheel het Belgisch grondgebied tussen 22.00 uur en 6.00 uur, met uitzondering van het volgend vervoer: 1° het vervoer zoals voorzien in artikel 10, § 1, 1°, 5° en 6°, van het huidig besluit;2° het vervoer uitgevoerd in de niet voor het publiek toegankelijke plaatsen van de luchthavens; 3° het zonevervoer tussen exploitatiezetels van de onderneming of de interne dienst, tussen 22.00 uur en 24.00 uur; 4° het detailtransport aangevat tussen 6.00 uur en 22.00 uur dat een vertraging ondergaat te wijten aan een geval van overmacht, niet toe te schrijven aan de onderneming, voor zover dit transport wordt begeleid door de federale politie.
Art. 16.De bewakingsagenten die zich bij de uitoefening van hun activiteiten buiten een beveiligde zone bevinden, dragen een kogelwerende vest waarvan het type is bepaald door de minister.
Bij elk beveiligd vervoer uitgevoerd met één bewakingsagent, bestaat de individuele uitrusting van de bewakingsagent minstens uit: 1° een communicatiesysteem waardoor de bewakingsagent en de operator van de oproepcentrale met elkaar kunnen spreken;2° een stil alarm dat bij het indrukken van een bedieningsknop bij de oproepcentrale een alarmsignaal genereert;3° een omvalalarm dat bij de oproepcentrale automatisch een alarmsignaal genereert wanneer de drager ervan langer dan maximaal 30 seconden horizontaal ligt;4° een lokalisatiesysteem dat de oproepcentrale toelaat de plaats te bepalen waar de bewakingsagent zich bevindt.
Art. 17.De bewakingsagenten die zich in het voertuig bevinden, nemen, tijdens de verplaatsingen, plaats in de bestuurderscabine.
Het is verboden waarden te vervoeren in de bestuurderscabine.
Art. 18.Bij het beveiligd vervoer met een stoep- of manipulatierisico evalueert de bewakingsagent voorafgaand aan het in- en uitladen, het stoeprisico.
Art. 19.De aanvraag voor de uitoefening van politiebegeleiding bij het beveiligd vervoer categorie 3 geschiedt bij de federale politie en gebeurt de derde dag voor de dag waarop elke rit wordt uitgevoerd.
De bewakingsondernemingen stellen aan de federale politie een systeem ter beschikking, waardoor de federale politie op een gedigitaliseerde wijze op elk moment de reisweg van elk voertuig tijdens de uitvoering van transporten kan volgen.
De minister bepaalt de procedure voor de melding van verdachte situaties aan de federale politie en de feedback vanwege de federale politie.
Art. 20.§ 1. De minister kan: 1° om redenen van openbare orde bepalen dat bepaalde categorieën van beveiligd vervoer of het vervoer van bepaalde waarden voor het gehele grondgebied of voor geografisch beperkte plaatsen, aan strengere veiligheidsvoorschriften wordt onderworpen dan hetgeen voorzien is in hoofdstuk IV en V;2° gezien de bijzondere omstandigheden waarbij het beveiligd vervoer moet worden uitgevoerd of de specifieke aard van een stoppunt, voor geografisch beperkte plaatsen of een beperkte periode, specifieke voorwaarden bepalen die afwijken van de bepalingen van dit besluit. § 2. Tenzij de minister anders beslist, geschiedt het politietoezicht en de politiebegeleiding bij het beveiligd vervoer op aanvraag bij de federale politie van een rechtspersoon, vergund als bewakingsonderneming of interne bewakingsdienst. Dit toezicht en die begeleiding worden beschouwd als een uitzonderlijke taak van bestuurlijke politie zoals bedoeld in artikel 115, § 4, van de wet van 7 december 1998Relevante gevonden documenten type wet prom. 07/12/1998 pub. 05/01/1999 numac 1998021488 bron diensten van de eerste minister Wet tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus sluiten tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus en het wordt uitgevoerd voor zover de organisatie van de dienst het toelaat.
De minister kan, op voorstel van de federale politie of van de Vaste Commissie van de lokale politie, de wijze bepalen waarop de politiebegeleiding of het politietoezicht bij het beveiligd vervoer verlopen. HOOFDSTUK V. - De levering en bevoorrading aan stoppunten uitgerust met biljettenautomaten Afdeling 1. - Voorwerp
Art. 21.Dit hoofdstuk heeft als voorwerp de bepaling van de voorwaarden verbonden aan de levering en bevoorrading aan stoppunten uitgerust met biljettenautomaten. Afdeling 2. - Soorten bevoorrading en stoppunten
Art. 22.Er zijn volgende soorten bevoorrading: § 1. Bevoorrading zonder manipulatierisico: 1° Er wordt gebruik gemaakt van een neutralisatiesysteem type E, aangevuld met een neutralisatiesysteem type C.In dit geval: a) mag de tijd die verloopt tussen de opening van de container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type E en het overbrengen van de container die is uitgerust met een neutraliseringsysteem type C in de biljettenautomaat en omgekeerd, 90 seconden niet overschrijden;b) mag de afstand tussen de container die is uitgerust met een neutraliseringsysteem type E en de biljettenautomaat gedurende de handeling, bedoeld onder a), 3 meter niet overschrijden;2° Er wordt gebruik gemaakt van een neutralisatiesysteem type F en voor de stoeptijd van een neutralisatiesysteem type E, aangevuld met een neutralisatiesysteem type C.In dit geval moeten de voorwaarden bedoeld in 1°, vervuld zijn, en mag de tijd die verloopt tussen de opening van de container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type F en het overbrengen van de container die is uitgerust met een neutraliseringsysteem type C in de container die is uitgerust met een neutraliseringsysteem E en omgekeerd, 90 seconden niet overschrijden; 3° In het geval er gebruik wordt gemaakt van de werkwijze bedoeld in § 1, 1° en 2°, gebeurt het beveiligd vervoer in één tijd door minstens twee bewakingsagenten. § 2. Bevoorrading met manipulatierisico: 1° Er wordt gebruik gemaakt van een container die is uitgerust met een neutralisatiesysteem type A.2° In het geval dat gebruik wordt gemaakt van de werkwijze bedoeld in 1°, gebeurt het beveiligd vervoer in één of twee tijden: a) in geval van één tijd, gebeurt de aanlevering van de container en de manipulatie door één ploeg van twee bewakingsagenten behorend tot dezelfde bewakingsonderneming;b) in geval van twee tijden, worden twee ploegen van telkens twee bewakingsagenten ingezet;een eerste bewakingsploeg brengt de container tot in de beveiligde ruimte en, in een tweede tijd, staat een tweede bewakingsploeg in voor de manipulatie.
Elke ploeg bestaat uit bewakingsagenten behorend tot dezelfde bewakingsonderneming.
Indien de levering in twee tijden gebeurt, blijven de geleverde geldbiljetten in de gewapende container tot op het moment van de bevoorrading. 3° Ongeacht de werkwijze blijft de tweede bewakingsagent van een ploeg buiten de beveiligde ruimte en het toegangssas en ziet hij tijdens de stoptijd toe op het risico buiten de beveiligde ruimte en het toegangssas.
Art. 23.Er zijn volgende stoppunten met biljettenautomaten: § 1. de biljettenautomaat bevindt zich op een plaats, een gebouw of een onderdeel van een gebouw dat uitgebaat wordt door een kredietinstelling of BPost, waar personeel daarvan aanwezig is wanneer de handelingen, bedoeld in artikel 14, § 1, worden gesteld; § 2. de biljettenautomaat bevindt zich in een lokaal in een gebouw dat uitgebaat wordt door een kredietinstelling of BPost, zonder dat er personeel daarvan aanwezig is wanneer de handelingen, bedoeld in artikel 14, § 1, worden gesteld; § 3. de biljettenautomaat bevindt zich elders dan de plaatsen bedoeld in § 1 of 2. Afdeling 3. - Infrastructurele vereisten
Art. 24.Op de stoppunten bedoeld in artikel 23, voorziet de opdrachtgever van de bewakingsonderneming in de infrastructurele maatregelen bepaald in deze afdeling. § 1. Op stoppunten met uitsluitend bevoorrading zonder manipulatierisico: a) moet het stoppunt, in afwijking van hetgeen voorzien is in artikel 2, § 1, niet uitgerust zijn met een beveiligde ruimte of een beveiligde zone;b) kan de biljettenautomaat door de bewakingsagenten uitsluitend bediend worden indien het lokaal waar de bewakingsagenten toegang hebben tot de biljettenautomaat, permanent van aard is en, gedurende de tijd dat ze er toegang toe hebben, niet publiek toegankelijk is en manipulatiehandelingen van bewakingsagenten buiten het zicht van het publiek gebeuren. § 2. Op stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, § 2, met bevoorrading met manipulatierisico, dient de beveiligde ruimte, naast de vereisten bedoeld in artikel 2 en 3, tevens te voldoen aan volgende bijkomende voorwaarden: 1° Ze is voorzien van een inbraakalarmsysteem dat inbraak en pogingen tot inbraak via deuren, vensters, wanden en plafonds, detecteert;2° De wanden en plafonds zijn aan elkaar en in de vloer verankerd;3° Er bevindt zich ten behoeve van de bewakingsagent een vaste telefoon met buitenlijn;4° Er bevindt zich een alarmknop die de bewakingsagent kan in werking stellen en die een alarmsignaal oplevert bij de persoon bedoeld in artikel 3, § 1;5° Er bevindt zich een communicatiesysteem die de bewakingsagent en de persoon bedoeld in artikel 3, § 1, kunnen activeren teneinde met elkaar te spreken;6° Er bevinden zich één of meerdere camera's die een volledig zicht verlenen over de aanwezigen en de veiligheidssituatie, met het oog op de identificatie en veiligheidscontrole bedoeld in artikel 3, § 1;7° De uitgang van de beveiligde ruimte is voorzien van een mogelijkheid voor de bewakingsagenten om er zich visueel te kunnen van vergewissen dat het verlaten van de beveiligde ruimte op een veilige wijze kan gebeuren;8° De beveiligde ruimte is, hetzij: a) uitgerust met een toegangssas dat twee deuren bevat en, om toegang te verlenen aan de bewakingsagenten, kan iedere deur slechts geopend worden wanneer de andere deur gesloten is.Tussen het toegangssas en de ruimte waar manipulatie van waarden plaatsvindt, bevindt zich geen enkele mogelijke toegang voor onbevoegden. De tweede deur van het toegangssas kan voor toegang voor de bewakingsagent slechts geopend worden indien aan de voorwaarden, beschreven onder artikel 28, § 5, voldaan is. Het toegangssas is tevens uitgerust met een alarmknop, bedoeld onder 4°, b) zodanig uitgerust dat slechts één bewakingsagent er toegang toe kan hebben en dat het onmogelijk is, indien een andere persoon er toegang toe zou verkrijgen, om op welke wijze ook geldbiljetten te bereiken of gedwongen kan worden deze te bereiken. § 3. Op stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, § 3, met bevoorrading met manipulatierisico, dient het stoppunt door de uitbater te worden uitgerust zodat, naast de vereisten bedoeld in artikel 2 en 3, tevens voldaan wordt aan volgende bijkomende voorwaarden: 1° Het stoppunt bestaat uit minstens volgende lokalen: a) een publiek toegankelijke ruimte met toegang tot de voorzijde van de biljettenautomaten;b) de beveiligde ruimte met toegang tot de achterzijde van de biljettenautomaten;c) een sas dat vanuit de publiek toegankelijke ruimte toegang verleent tot de beveiligde ruimte.2° Voor wat betreft locaties die na de inwerkingtreding van het besluit voor het eerst een stoppunt uitmaken zoals bedoeld in artikel 23, § 3, voert de opdrachtgever een objectieve analyse uit van de specifieke risico's en dreigingen verbonden aan de gekozen locatie.3° De beveiligde ruimte is op geen enkel moment publiek toegankelijk en niet rechtstreeks te betreden vanop de openbare weg en wordt door minstens één toegangssas en een af te sluiten publiek toegankelijke ruimte afgescheiden van de openbare weg.De beveiligde ruimte is enkel toegankelijk via het sas, bedoeld onder 1°, c).
De beveiligde ruimte is zodanig ingericht en opgebouwd dat de manipulatie van de waarden gebeurt buiten het zicht van het publiek.
De beveiligde ruimte is uitgerust met een brandblusapparaat en middelen die de aanwezigheid van meerdere personen detecteren zodat slechts één persoon die door zijn taken toegang heeft tot de waarden de ruimte kan betreden. 4° het verplichte toegangssas is een éénpersoonssas dat op geen enkel moment publiek toegankelijk en niet rechtstreeks te betreden is vanop de openbare weg.Dit sas bevat twee deuren waarbij, om toegang te verlenen aan de bewakingsagenten, iedere deur slechts kan geopend worden wanneer de andere deur gesloten is. Boven de toegangsdeur tot het sas is er een zichtbare weergave van de alarmstatus van het sas en de beveiligde ruimte weergegeven.
Tussen het toegangssas en de ruimte waar manipulatie van waarden plaatsvindt, bevindt zich geen enkele mogelijke toegang voor onbevoegden.
De publiek toegankelijke ruimte is uitgerust met een vernevelingstoestel dat in werking treedt bij inbraakalarm en ongeoorloofde toegang en in werking kan gesteld worden door de operator van, naar gelang het geval, de oproep- of alarmcentrale. 5° in de beveiligde ruimte en het toegangssas dient ten allen tijde zonder storing of onderbreking verbinding te zijn met de oproepcentrale/alarmcentrale die communicatie met rechtstreeks spreken mogelijk maakt.De beveiligde ruimte beschikt over een vaste telefoon met buitenlijn. In de beveiligde ruimte en het toegangssas bevindt zich tevens een alarmknop die de bewakingsagent in werking kan stellen en die een alarmsignaal oplevert bij de oproepcentrale/alarmcentrale.
De wanden en plafonds in de beveiligde ruimte en het toegangssas zijn aan elkaar en in de vloer verankerd. 6° de verschillende ruimtes van de beveiligde ruimte, het sas en de klantenzone hebben dezelfde egale kleur en zijn uitgerust met: a) camerabewakingssystemen en verlichting die toelaten via de camerasystemen vaststellingen te doen en de identiteit van hij die zich als bewakingsagent aanmeldt, te verifiëren.De bewakingscamerasystemen zijn verbonden met de oproepcentrale/alarmcentrale die, wanneer nodig, met de bewakingsagent kan communiceren; b) een INCERT-genormeerd alarmsysteem dat inbraak en pogingen tot inbraak via deuren, vensters, wanden en plafonds detecteert evenals (pogingen tot) sabotage van de elektriciteitsaanvoer en van de telefoon- en datatransmissie;c) detectiemiddelen die brand en trillingen detecteren;d) de mogelijkheid tot visuele controle door de bewakingsagenten dat het verlaten van de ruimte op een veilige wijze kan gebeuren.Deze visuele controle gebeurt middels een beeldscherm, waarop de bewakingsagent de beelden ziet afkomstig van de bewakingscamera's van de site, met oog op het verlaten van de ruimte. 7° de inbraakvertragende materialen voor wanden, plafonds, ramen en deuren, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, bezitten het minimaal niveau WK5 zoals omvat in de norm EN1627. Afdeling 4. - Procedures
Onderafdeling 1. - Algemene regels
Art. 25.In toepassing van artikel 130, 2° van de wet, worden biljettenautomaten uitsluitend bestemd voor het afhalen van geldbiljetten van een bankrekening of een betaalkaart op geen andere wijze bevoorraad dan middels de werkwijze bedoeld onder artikel 22, § 1.
In afwijking van het eerste lid, zijn de biljettenautomaten bedoeld in het eerste lid, die zich bevinden op een stoppunt bedoeld in artikel 23, § 1 of op een stoppunt bedoeld in artikel 23, § 2, dat reeds een stoppunt uitmaakte op datum van de inwerkingtreding van dit besluit, niet verplicht onderworpen aan de werkwijze bedoeld onder artikel 22, § 1. Indien de werkwijze bedoeld onder artikel 22, § 1 niet wordt gehanteerd dient voor de levering en bevoorrading aan deze stoppunten de werkwijze bedoeld onder artikel 22, § 2 te worden gebruikt.
Art. 26.Op een stoppunt zoals bedoeld in artikel 23, § 3, moet er gebruik worden gemaakt van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 1, 1° of 2°.
In afwijking van het eerste lid, kan op de stoppunten die voldoen aan de infrastructurele voorwaarden bedoeld in artikel 24, § 3, voor de biljettenautomaten die niet vallen onder de bepalingen van artikel 25, gebruik gemaakt worden van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 2, volgens de uitvoeringsmodaliteiten zoals bepaald in onderafdeling 3 van dit hoofdstuk.
Onderafdeling 2. - Bijkomende regels bij stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, § 1, middels bevoorrading met manipulatierisico
Art. 27.Op stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, § 1, kan gebruik gemaakt worden van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 2 waarbij de tweede bewakingsploeg uit één bewakingsagent kan bestaan.
Onderafdeling 3. - Bijkomende regels bij stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, §§ 2 en 3, met bevoorrading met manipulatierisico
Art. 28.Op stoppunten zoals bedoeld in artikel 23, §§ 2 en 3, kan in toepassing van de artikelen 25 en 26 gebruik gemaakt worden van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 2.
Indien geen gebruik gemaakt wordt van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 2 dient van de werkwijze bedoeld in artikel 22, § 1 gebruik gemaakt te worden.
Art. 29.In toepassing van artikel 28 dienen volgende voorwaarden vervuld te zijn: § 1. Het voertuig waarmee de bewakingsagenten zich naar de stoppunten begeven voor levering dient bemand te zijn met 2 bewakingsagenten.
Ongeacht de activiteit van hetzij levering, hetzij bevoorrading, is er telkens verificatie dat beide bewakingsagenten aanwezig zijn op het stoppunt vooraleer er toegang wordt verleend tot het sas en de beveiligde ruimte. Vanuit het voertuig is er ten allen tijde communicatiemogelijkheid tussen de oproepcentrale van de bewakingsonderneming en de bemanning in het voertuig. § 2. Bij de aankomst aan het stoppunt vergewist de bemanning er zich van dat er zich geen verdachte situaties voordoen aan het stoppunt. Is dit wel het geval, dan stopt het voertuig niet en verwittigt de bemanning de oproepcentrale. § 3. Vooraleer de stoptijd wordt aangevat, verifieert de oproepcentrale dat de onderscheiden ruimtes van het stoppunt veilig zijn en er zich geen verdachte situaties voordoen. § 4. Zowel in het geval van levering als bij bevoorrading als in het geval van de werkwijze in één tijd, betreedt slechts één bewakingsagent het sas en de beveiligde ruimte van het stoppunt.
De tweede bewakingsagent blijft buiten het sas en de beveiligde ruimte van het stoppunt. Hij bewaakt het stoppunt en omgeving teneinde verdachte situaties te detecteren. Hij heeft radiocontact met de eerste bewakingsagent en contact met de oproepcentrale. § 5. De toegangsdeur tot het toegangssas en de toegangsdeur tot de beveiligde ruimte kunnen voor de bewakingsagent slechts geopend worden indien de identiteit van hij die zich als bewakingsagent aanmeldt is vastgesteld en de veiligheidscontrole bedoeld in artikel 3, § 1 werd uitgevoerd door de oproepcentrale.
Deze veiligheidscontrole omvat de vergewissing dat de onderscheiden ruimtes van de beveiligde ruimte, het sas en de klantenzone veilig zijn, dat de bewakingsagent niet onder bedreiging staat, alleen is en op veilige wijze het sas kan betreden.
De bewakingsagent controleert bij de toegang tot het sas de alarmstatus. In het geval van niet-gewapend alarmsysteem of in het geval van een niet-geverifieerd alarm, verlaat hij de site en neemt hij via het voertuig contact op met de oproepcentrale.
De deur van het sas naar de beveiligde ruimte kan door de bewakingsagent slechts geopend worden indien de toegangsdeur gesloten is en indien de bewakingsagent zich alleen in het sas bevindt.
Indien er zich een alarm afkomstig van een alarmsignaal uit de beveiligde ruimte of toegangssas heeft voorgedaan, mag de oproepcentrale slechts toegang verlenen na vastgesteld te hebben dat dit alarm niet te wijten is aan inbraak of poging daartoe of gevaarsituatie. § 6. De werkzaamheden van de bewakingsagent in de beveiligde ruimte gebeuren onder cameratoezicht door de oproepcentrale op een wijze dat de beelden iedere handeling van de bewakingsagent volledig te capteren met oogmerk de handelingen zonder twijfel te kunnen begrijpen. § 7. De controle of toezicht zoals bepaald in §§ 3, 5 en 6, gebeurt door middel van camerabewaking die een volledig zicht omvat over aanwezigen en de veiligheidssituatie. § 8. De functies van oproepcentrale zoals bepaald in §§ 3, 4, 5 en 6 kunnen worden voorzien door een alarmcentrale die de toebedeelde functies dient te kunnen vervullen vanaf de aankomst van de bewakingsagenten aan het stoppunt tot het vertrek na einde van de activiteiten. § 9. Indien het beheer van de alarmen en de beelden in en aan het stoppunt wordt uitgeoefend door een alarmcentrale, zijn zowel alarmcentrale als oproepcentrale gehouden tot het uitwisselen van informatie. § 10. De alarmcentrale verantwoordelijk voor het beheer van de alarmsystemen van het stoppunt brengt de oproepcentrale van de waardentransporteur op de hoogte voor het vertrek van de bewakingsagenten naar het stoppunt indien zij ongeverifieerde alarmsignalen of alarmsignalen die te wijten waren aan veiligheidsincidenten heeft ontvangen in de tijdspanne van 24 uur voor aanvang van de activiteiten. § 11. Bij incidenten of verdachte situaties tijdens het uitvoeren van activiteiten door bewakingsagenten, verwittigt de alarmcentrale onverwijld de oproepcentrale van de waardentransporteur. Zij maakt hierbij de noodzakelijke data over en stelt rechtstreekse camerabeelden van de onder toezicht zijnde locatie ter beschikking. § 12. De oproepcentrale van de waardentransporteur meldt aan de politiediensten alle verdachte situaties of incidenten die voorkomen bij of naar aanleiding van de uitvoering van de dienstverlening, in overeenstemming met de afspraken die tussen de politie en de oproepcentrale hierover gemaakt zijn. HOOFDSTUK VI. - Technische kenmerken van de voertuigen
Art. 30.§ 1. De basisuitrusting van een voertuig voor het beveiligd vervoer bestaat uit: 1° een communicatiesysteem dat kan geactiveerd worden door alle inzittenden van het voertuig en waardoor de inzittenden en de operator van de oproepcentrale met elkaar kunnen spreken;2° een lokalisatiesysteem dat de oproepcentrale toelaat de plaats te bepalen waar een voertuig zich bevindt;3° een alarmsysteem dat in het geval dat het voertuig op een ongeoorloofde wijze wordt gestart binnen de 60 seconden een motoronderbreking in werking stelt en in volgende gevallen een automatisch alarmsignaal bij de oproepcentrale genereert: a) indien het voertuig op een ongeoorloofde wijze geopend wordt of een poging daartoe wordt ondernomen;b) indien het voertuig op een ongeoorloofde wijze wordt gestart of een poging daartoe wordt ondernomen;c) indien een bewakingsagent die zich in het voertuig bevindt, een alarmknop in werking stelt;4° een bestuurderscabine die afgesloten is van het waardecompartiment. § 2. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 10, § 1, 1° en 5°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° voor zover het beveiligd vervoer betreft zoals voorzien in artikel 10, § 1, 1°, de opschriften "documentenvervoer" en "transport de documents". § 3. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 10, § 1, 2° en 3°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° een ventilatiesysteem in het gedeelte van het voertuig waar de waarden zich bevinden;3° de opschriften "ontwaardingsysteem" en "système de neutralisation";4° pictogrammen die minstens 20% van de zijkanten en de achterzijde van de voertuigen bedekken, waarvan het model is bepaald in bijlage in bijlage 1. § 4. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 10, § 1, 4°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° de opschriften "metaalgeld" en "monnaie métallique". § 5. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 11, § 1, 1° en 2°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik;3° de opschriften "metaalgeld" en "monnaie métallique". § 6. De voertuigen voor het beveiligd vervoer bedoeld in artikel 11, § 1, 3° en 12°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie, die is afgesloten van de rest van het voertuig en die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik;3° een ventilatiesysteem in het gedeelte van het voertuig waar de waarden zich bevinden;4° de opschriften "ontwaardingsysteem" en "système de neutralisation";5° pictogrammen die minstens 20% van de zijkanten en de achterzijde van de voertuigen bedekken, waarvan het model is bepaald in bijlage in bijlage 1. § 7. De voertuigen voor het beveiligd vervoer, bedoeld in artikel 13, zijn voorzien van de basisuitrusting met uitzondering van de vereiste, bedoeld in § 1, 4°. § 8. De voertuigen voor het beveiligd vervoer, bedoeld in artikel 10, § 1, 6°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° een uitrusting die een veiligheidsniveau verzekert hoger dan of gelijkwaardig aan de uitrusting voorzien in § 7. § 9. De voertuigen voor het beveiligd vervoer, bedoeld in artikel 11, § 1, 5°, zijn voorzien van: 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie en die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik. § 10. De voertuigen voor het beveiligd vervoer, bedoeld in artikel 12, eerste lid, zijn voorzien van : 1° de basisuitrusting;2° een bestuurderscabine voorzien van een bepantserde constructie en die tevens is uitgerust met minstens één evacuatieluik. HOOFDSTUK VII. - Goedkeuringsprocedure
Art. 31.§ 1. Voor de eerste ingebruikname van neutralisatiesystemen bedoeld in Hoofdstuk III, moet een prototype door de minister goedgekeurd worden. § 2. De minister neemt een beslissing omtrent de goedkeuring nadat de nodige verificaties en testen zijn uitgevoerd teneinde na te gaan of het prototype overeenstemt met de vereisten gesteld in de regelgeving en nadat de Commissie beveiligd vervoer omtrent de aanvraag een gemotiveerd advies heeft uitgebracht.
Met het oog op de goedkeuring van neutralisatiesystemen ingevoerd uit de andere lid-Staten van de Europese Unie en de lid-Staten van de Europese Vrijhandelsassociatie, contracterende partijen van de Economische Europese Ruimte, worden de certificaten en verslagen van verificaties aanvaard die door een in die Staten erkende of daartoe aangewezen instelling zijn opgemaakt, voor zover daarin wordt aangetoond dat die neutralisatiesystemen in overeenstemming zijn met de normen en regelgevingen die eenzelfde graad van bescherming waarborgen als die bepaald in de Belgische regelgeving.
De minister stelt, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, de lijst op van de instellingen die belast zijn met de verificaties en de testen.
Art. 32.§ 1. De aanvrager richt de aanvraag tot goedkeuring van het prototype of van verlenging van de goedkeuring ervan bij aangetekende brief aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie. De aanvraag wordt vergezeld van het bewijs van betaling van de administratieve kosten, bedoeld in het koninklijk besluit van 17 oktober 2019Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 17/10/2019 pub. 20/11/2019 numac 2019015275 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit tot vaststelling van de retributies en administratieve kosten bedoeld in artikel 52 van de wet van 2 oktober 2017 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid sluiten tot vaststelling van de retributies en administratieve kosten bedoeld in artikel 52 van de wet van 2 oktober 2017Relevante gevonden documenten type wet prom. 02/10/2017 pub. 31/10/2017 numac 2017031388 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet tot regeling van de private en bijzondere veiligheid sluiten tot regeling van de private en bijzondere veiligheid.
De aanvrager stelt een prototype ter beschikking van de instelling bedoeld in artikel 31, § 2, derde lid. § 2. De Commissie beveiligd vervoer kan, teneinde uitsluitsel te krijgen omtrent de conformiteit van de neutralisatiesystemen aan de bepalingen van dit besluit de instelling, belasten met verificaties en testen bijkomende aan deze voorzien in dit besluit.
Indien de minister een beslissing tot goedkeuring van het prototype neemt, kent hij een goedkeuringsattest toe. Het bevat een goedkeuringsnummer. Hij kan de goedkeuring aan specifieke gebruikersvoorwaarden onderwerpen. § 3. De goedkeuring of weigering van de goedkeuring wordt bij aangetekende brief ter kennis gebracht van de aanvrager.
De kosten verbonden aan de goedkeuringsprocedure zijn ten laste van de aanvrager. § 4. Elke wijziging aangebracht aan een goedgekeurd neutralisatiesysteem dient door de aanvrager onverwijld ter kennis te worden gebracht aan de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie. § 5. De minister kan de verdere elementen van de goedkeuringsprocedure bepalen.
Art. 33.Naast wat is voorzien in artikel 32, § 1, is de aanvraag tot goedkeuring van een neutralisatiesysteem verder vergezeld van: 1° een gedetailleerde beschrijving van het systeem en zijn werkingsmechanismen;2° een rapport dat een gedetailleerde analyse van de risico's bij gebruik van het neutralisatiesysteem bevat;3° in voorkomend geval, een gedetailleerde beschrijving en een monster van bij het neutralisatiesysteem gebruikte ontwaardingsproduct;4° voor zover de aanvrager zich beroept op artikel 31, § 2, tweede lid, de documenten die de gedetailleerde resultaten inhouden van de tests die aantonen dat het systeem en zijn bestanddelen beantwoorden aan het geheel van voorwaarden, zoals bepaald in artikelen 5 tot en met 9.
Art. 34.Het onderzoek dat door de instelling bedoeld in artikel 31, § 2, derde lid, wordt uitgevoerd, omvat voor de neutralisatiesystemen minstens: 1° een analyse van het veiligheidsconcept dat ten grondslag ligt aan de constructie van het neutralisatiesysteem en de toetsing ervan aan de voorwaarden vastgelegd in de artikelen 5 tot en met 9, dit besluit.2° de proeven omschreven in een technische nota die, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, door de minister bepaald wordt.
Art. 35.§ 1. Het goedkeuringsattest voor neutralisatiesystemen is geldig: 1° voor het met het oog op het gebruik in België in de handel brengen of op enige andere manier ter beschikking van bewakingsondernemingen of interne bewakingsdiensten stellen gedurende een periode van vijf jaar;2° en voor zover er geen wijzigingen worden aangebracht aan het neutralisatiesysteem;3° en voor zover niet is vastgesteld dat het neutralisatiesysteem niet langer voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in de artikelen 5 tot en met 9. De minister kan, in geval van § 1, 1°, het goedkeuringsattest voor een gelijke termijn vernieuwen. Voor de vernieuwing van de goedkeuring geldt dezelfde procedure als voor de eerste goedkeuring. De aanvraag hiertoe dient minstens zes maanden voor het einde van de lopende goedkeuringstermijn te worden ingediend. § 2. In geval van aanwijzingen dat het neutralisatiesysteem niet langer voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in de artikelen 5 tot en met 9, kan de minister, na advies van de Commissie beveiligd vervoer, het neutralisatiesysteem voor het einde van de goedkeuringsperiode, aan een tussentijdse goedkeuringsprocedure onderwerpen.
Na afloop van de tussentijdse goedkeuringsprocedure stelt de minister vast of het neutralisatiesysteem al dan niet nog voldoet aan de beveiligingsdoelstellingen, zoals bedoeld in artikelen 5 tot en met 9. § 3. In het kader van de vernieuwingsprocedure of de tussentijdse goedkeuringsprocedure worden de testen uitgevoerd op een neutralisatiesysteem dat in gebruik is en dat door de Commissie voor beveiligd vervoer bij een gebruiker willekeurig wordt uitgekozen in ruil voor het prototype dat door de aanvrager aan de Federale Overheidsdienst Veiligheid en Preventie is afgeleverd. § 4. Een bewakingsonderneming of een interne bewakingsdienst mag een neutralisatiesysteem gebruiken tot zolang de verkoper ervan de correcte werking, de herstelling en het onderhoud ervan verzekert.
De minister kan het gebruik van een neutralisatiesysteem echter onmiddellijk verbieden indien hij heeft vastgesteld dat dit niet langer voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden, voorzien in de artikelen 5 tot en met 9.
Art. 36.Op elke container die een neutralisatiesysteem omvat moet op een zichtbare en duidelijke wijze het goedkeuringsnummer en pictogrammen worden aangebracht die minimum 80% van de opstaande zijden van de container bedekken en waarvan het model is bepaald in bijlage 2.
Een exemplaar van de container, zoals hij is goedgekeurd en voorzien is van hetgeen bepaald is in het eerst lid, dient binnen de maand na ontvangst van het goedkeuringsattest te worden gedeponeerd bij de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie. HOOFDSTUK VIII. - Commissie beveiligd vervoer
Art. 37.De "Commissie beveiligd vervoer" brengt advies uit aan de minister met betrekking tot: 1° de regelgeving inzake beveiligd vervoer, de toepassing ervan alsmede alle aangelegenheden inzake de veiligheid bij het beveiligd vervoer, met inbegrip de evolutie van de risico's.2° de regelgeving in uitvoering van de artikelen 31 tot en met 36.
Art. 38.§ 1. Deze Commissie, voorgezeten door de Algemene Directie Veiligheid en Preventie, wordt samengesteld als volgt: - 2 vertegenwoordigers van de Algemene Directie Veiligheid en Preventie, waaronder de voorzitter; - 1 vertegenwoordiger van de federale politie; - 1 vertegenwoordiger van de lokale politie; - 1 vertegenwoordiger van de Nationale Bank; - 1 vertegenwoordiger van de Belgische Vereniging der Banken; - 1 vertegenwoordiger van de Belgische Federatie van de Distributieondernemingen; - 1 vertegenwoordiger van elke bewakingsonderneming die activiteiten van beveiligd vervoer uitvoert bedoeld in artikel 11, § 1, 3° en/of in artikel 10, § 1, 2° ; - 1 vertegenwoordiger van de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O.; - 1 vertegenwoordiger van BPost.
Voor elke vertegenwoordiger wordt een plaatsvervanger aangewezen. § 2. Zo zij zetelt in uitvoering van artikel 37, 1°, wordt de Commissie aangevuld met een vertegenwoordiger van elke werknemersorganisatie uit de bewakingssector, lid van het paritair comité 317 uit de bewakingssector.
Zo zij zetelt in uitvoering van artikelen 37, 2°, wordt de Commissie aangevuld met een vertegenwoordiger van ANPI vzw, de Nationale Vereniging voor Brand- en Diefstalbestrijding. § 3. De minister kan deskundigen aanduiden om aan de besprekingen van de Commissie deel te nemen.
Art. 39.Voor het uitoefenen van opdrachten van beveiligd vervoer kunnen de ondernemingen, voor wat betreft de veiligheidsmaatregelen bedoeld in dit besluit, geen bijkomende maatregelen, die voortvloeien uit afspraken die meerdere ondernemingen binden, toepassen behoudens diegene die, op aanvraag van de betrokken ondernemingen, door de Minister van Binnenlandse Zaken, zijn goedgekeurd.
Bij de beoordeling van een aanvraag, zoals bedoeld in het vorige lid, streeft de Minister van Binnenlandse Zaken een evenwicht na tussen de veiligheidsbelangen van het personeel belast met het waardetransport en deze van het publiek, de klant en zijn personeel. Hij bewaakt tevens de coherentie van de bijkomende veiligheidsmaatregelen en de bepalingen van dit besluit. HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 40.De pictogrammen, bedoeld in de artikelen 30, §§ 3 en 6, en 36, eerste lid, moeten onmiddellijk verwijderd en vernietigd worden vanaf het ogenblik dat een voertuig of container niet langer voor taken van beveiligd vervoer worden gebruikt of vanaf het ogenblik dat de bewakingsonderneming of de interne bewakingsdienst het voertuig of de container niet langer in gebruik heeft.
Art. 41.In afwijking van artikel 29, § 5 moeten de stoppunten bedoeld in artikel 23, § 2, die reeds een stoppunt uitmaakten op datum van de inwerkingtreding van dit besluit voldoen aan de volgende voorwaarden: De toegangsdeur tot de beveiligde ruimte kan voor de bewakingsagent slechts geopend worden indien de identiteit van hij die zich als bewakingsagent aanmeldt is vastgesteld en de veiligheidscontrole, bedoeld in artikel 3, § 1, werd uitgevoerd door de oproepcentrale of alarmcentrale. Deze veiligheidscontrole omvat de vergewissing dat de bewakingsagent niet onder bedreiging staat en op een veilige wijze de beveiligde ruimte kan betreden.
De bewakingsagent controleert bij de toegang tot het sas de alarmstatus. In het geval van niet-gewapend alarmsysteem of in het geval van een niet-geverifieerd alarm, verlaat hij de site en neemt hij via het voertuig contact op met de oproepcentrale.
De deur van het sas naar de beveiligde ruimte kan door de bewakingsagent slechts geopend worden indien de toegangsdeur gesloten is en indien de bewakingsagent zich alleen in het sas bevindt.
Indien er zich een alarm afkomstig van een alarmsysteem uit de beveiligde ruimte of toegangssas heeft voorgedaan mag de alarm- of oproepcentrale slechts toegang verlenen na vastgesteld te hebben dat dit alarm niet te wijten is aan inbraak of poging daartoe of gevaarsituatie.
Deze afwijking geldt tot 30 juni 2023.
Art. 42.In afwijking van artikel 29, § 11, moeten de stoppunten bedoeld in artikel 23, § 2, die reeds een stoppunt uitmaakten op datum van de inwerkingtreding van dit besluit, voldoen aan de volgende voorwaarden: Bij incidenten of verdachte situaties tijdens het uitvoeren van activiteiten door bewakingsagenten verwittigt de alarmcentrale onverwijld de oproepcentrale van de waardentransporteur. Zij maakt hierbij de noodzakelijke data over aan de oproepcentrale.
Deze afwijking geldt tot 30 juni 2023.
Art. 43.Het koninklijk besluit van 21 oktober 2021Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 21/10/2021 pub. 19/11/2021 numac 2021033711 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Koninklijk besluit houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer sluiten houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer wordt opgeheven.
Art. 44.De Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 mei 2022.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Binnenlandse Zaken, Institutionele Hervormingen en Democratische Vernieuwing, A. VERLINDEN
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld