gepubliceerd op 29 mei 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
20 MEI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 88, §§ 1 en 2, gewijzigd bij de wetten van 8 augustus 1988 en 16 juli 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 december 1989, 1 oktober 1990, 22 december 1993, 21 februari 1997, 26 mei 2002 en 25 april 2004;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 februari 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Ambtenarenzaken, gegeven op 19 februari 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 19 februari 2009;
Gelet op het advies van de Vlaamse Regering, gegeven op 6 februari 2009;
Gelet op het advies van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, gegeven op 12 februari 2009;
Gelet op het advies van de Waalse Regering, gegeven op 19 februari 2009;
Gelet op het protocol nr. 626 van 1 april 2009 van het Comité voor de federale, gemeenschaps- en gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op het advies nr. 46.397/3 van de Raad van State, gegeven op 28 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Eerste Minister, van de Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, van de Minister van Institutionele Hervormingen, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 2, § 2, van het koninklijk besluit van 25 juli 1989 tot vaststelling van de wijze waarop personeelsleden van de federale ministeries overgaan naar de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en naar het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 december 1993 en 26 mei 2002, wordt aangevuld als volgt : « d) De personeelsleden van de diensten die voor de dienst van één van de in artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, bedoelde groepen van belastingen instaan, worden door de Voorzitter van het Directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën geïnformeerd over de notificatie van de Gewestregering van de beslissing tot het zelf verzekeren van de dienst van die groep van belastingen, via een dienstorder waarin zij worden verzocht schriftelijk en binnen de dertig dagen te laten weten of zij wensen te worden overgedragen aan de diensten van de betrokken Regering op één van de betrekkingen vermeld in de dienstorder.
De aanvragen worden ingediend en gerangschikt volgens de procedure beschreven in de leden 2 tot 5 van punt b.
Voor de toepassing van de leden 2 tot 5 van punt b, wordt voor de niveaus B, C en D de graadanciënniteit vervangen door de niveauanciënniteit.
Vóór de rangschikking vermeld in het tweede lid van punt b, wordt de volgende orde vastgesteld voor de personeelsleden met dezelfde hoedanigheid : 1° de personeelsleden die effectief instaan voor de dienst van de in de notificatie vermelde groep van belastingen;2° de andere personeelsleden van de in het eerste lid bedoelde diensten. Indien er, nadat aan de aanvragen bedoeld in het eerste lid is voldaan, nog betrekkingen te begeven zijn, worden de personeelsleden die hun woonplaats hebben in een gemeente die binnen een omtrek van 80 kilometer ligt rond de gemeente waar de diensten van de Regering zullen gevestigd zijn, die instaan voor de dienst van de betrokken groep van belastingen, van ambtswege aangewezen voor deze betrekkingen. De personeelsleden die effectief instaan voor de dienst van de belasting worden het eerst aangewezen, vervolgens de andere personeelsleden.
In elke groep bedoeld in het vijfde lid, worden de personeelsleden als volgt gerangschikt : 1° zij die hun woonplaats hebben in een gemeente die binnen een omtrek van 20 kilometer ligt van de gemeente waar de diensten van de Regering zullen gevestigd zijn;2° zij die hun woonplaats hebben in een gemeente die binnen een omtrek van 21 tot 50 kilometer ligt van de gemeente waar de diensten van de Regering zullen gevestigd zijn;3° zij die hun woonplaats hebben in een gemeente die binnen een omtrek van 51 tot 80 kilometer ligt van de gemeente waar de diensten van de Regering zullen gevestigd zijn. Binnen elk van de in het zesde lid bedoelde groepen worden de personeelsleden gerangschikt in de omgekeerde volgorde van het tweede en vervolgens het derde lid van punt b.
De afstand bedoeld in het vijfde en het zesde lid wordt bepaald op grond van het boek der wettelijke afstanden en is deze tussen de verschillende fusiegemeenten.
Voor de toepassing van het zesde lid vermeldt de Gewestregering in de notificatie bedoeld in het eerste lid, de gemeenten waar de diensten van de Regering zullen gevestigd zijn. e) De bepalingen van punt d zijn niet van toepassing op de diensten die de dienst van één van de in artikel 5, § 3, eerste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten, bedoelde groepen van belastingen verzekeren, wanneer deze vermeld worden in de bijlage I, II of III bij dit besluit.»
Art. 2.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 3.De Eerste Minister, de Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, en de Minister van Institutionele Hervormingen, zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 mei 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, D. REYNDERS De Minister van Institutionele Hervormingen, S. VANACKERE