Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 juli 2000
gepubliceerd op 30 augustus 2000

Koninklijk besluit betreffende de uniformering van de spilindexen in de sociale materies ter gelegenheid van de invoering van de euro

bron
ministerie van tewerkstelling en arbeid en ministerie van sociale zaken, volksgezondheid en leefmilieu
numac
2000003482
pub.
30/08/2000
prom.
20/07/2000
ELI
eli/besluit/2000/07/20/2000003482/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 JULI 2000. - Koninklijk besluit betreffende de uniformering van de spilindexen in de sociale materies ter gelegenheid van de invoering van de euro


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De automatische koppeling van de sociale uitkeringen aan de evolutie van het indexcijfer der consumptieprijzen (vóór 1968 indexcijfer der kleinhandelsprijzen) kwam na de Tweede Wereldoorlog tot stand. Ze werd ingevoerd om te vermijden dat de koopkracht van de gerechtigden op sociale uitkeringen in tijden van hoge inflatie al te sterk zou worden uitgehold. Aanvankelijk werden voor de verschillende takken specifieke mechanismen ingevoerd. Het naast elkaar bestaan van zeer uiteenlopende koppelingsmechanismen schiep echter verwarring. De basisindexcijfers, de referteperiodes, de verhogingspercentages en de berekeningswijzen verschilden van tak tot tak.

Hieraan werd verholpen door de wet van 12 april 1960 tot éénmaking van de verschillende stelsels van koppeling aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen.

Deze wet werd later vervangen door de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1971). De wet van 2 augustus 1971 bevat nog steeds de basisreglementering inzake de indexering van de sociale uitkeringen, zij het aangepast door volgende besluiten : - koninklijk besluit nr. 156 van 30 december 1982, dat het zogenaamde « afgevlakte indexcijfer » (officieuze benaming) invoert; - koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 420 van 18 juli 1986, dat voor een aantal sociale uitkeringen drie indexsprongen voorziet; - het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, dat het « gewone » indexcijfer der consumptieprijzen als basis voor de indexering vervangt door de zogenaamde « gezondheidsindex » (officieuze benaming).

Er moet op gewezen worden dat de indexering van de pensioenen in de overheidssector niet geregeld wordt bij de wet van 2 augustus 1971, maar wel bij een latere wet van 1 maart 1977. Deze wet onttrok een aantal uitgaven in de overheidssector aan het toepassingsgebied van de wet van 1971 en past er een ander indexeringsmechanisme op toe.

Bij toepassing van de wet van 2 augustus 1971, de aanzet tot het indexeren van de uitkeringen wordt gegeven telkens wanneer het gemiddelde van twee zogenaamde afgevlakte (gezondheids) indexcijfers de spilindex bereikt.

Het afgevlakte (gezondheids) indexcijfer is het rekenkundig gemiddelde van de (gezondheids) indexcijfers van de betrokken maand en van de drie voorafgaande maanden.

Spilindexcijfers zijn getallen die behoren tot een reeks waarvan het eerste 114,20 is (basisindexcijfer 1966 = 100) en elk van de volgende bekomen wordt door het voorgaande te vermenigvuldigen met 1,02. Ze fungeren in feite als aanpassingsdrempels.

Voor het aanpassen van de bedragen moet steeds teruggegrepen worden naar de basisbedragen die in de wetgeving en de reglementering zijn opgenomen.

De bedragen, die gekoppeld zijn aan het basisspilindexcijfer 114,20 (basis 100 = 1966), worden, in geval van indexaanpassing, opnieuw berekend door er de coëfficiënt 1,02n op toe te passen, waarin n de rang van het bereikte spilindexcijfer vertegenwoordigt. Daartoe wordt ieder spilindexcijfer aangeduid met een volgnummer dat zijn rang aangeeft. Het spilindexcijfer van rang 1 duidt het spilindexcijfer aan dat volgt op 114,20, dit wil zeggen, 114,20 x 1,021 = spilindexcijfer 116,48.

Niet alle basisbedragen zijn gekoppeld aan spilindexcijfer 114,20. De wet voorziet immers in de mogelijkheid dat de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalde bedragen koppelt aan een later spilindexcijfer. Is dit het geval, dan wordt dezelfde werkwijze toegepast, maar uitgaand van het latere spilindexcijfer. Zo werden de bedragen van de kinderbijslag en het kraamgeld voor werknemers gekoppeld aan spilindexcijfer 127 (basis 1974-75 = 100).

De toepassing van deze bepaling heeft een uiteenlopende en weinig overzichtelijke toestand tot stand gebracht, die geen vergelijkingen tussen bedragen toegekend in de sociale sector mogelijk maakt.

De wettelijke en reglementaire teksten vermelden basisbedragen die neerkomen op 25 pct. van hun huidige waarde.

Het idee werd geopperd om de overgang naar de euro te benutten om de basisindexcijfers voor alle bij de wet van 2 augustus 1971 bedoelde uitkeringen te uniformeren. De werkgroep Admi-euro reglementering van het Commissariaat-generaal voor de euro heeft alle administraties gevraagd een inventaris van de wets- en reglementaire bepalingen met bedragen op te maken. Voor de openbare instellingen van sociale zekerheid werd een mogelijkheid genoemd « geïndexeerde bedragen » in deze inventaris afzonderlijk voorzien.

De aldus geïnventariseerde bedragen werden niet opgenomen in de voorstellen van koninklijke besluiten die de Raad van State ter advies werden voorgelegd door de Minister van Werkgelegenheid, enerzijds, en door de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, anderzijds.

Het voorstel tot uniformering van de basisindexcijfers werd evenwel geïntegreerd in het verslag bestemd voor de Nationale Arbeidsraad over de omzetting in euro van de bedragen uitgedrukt in Belgische frank in de reglementering van de sociale sector, dat voornoemde Raad werd voorgelegd door middel van een gezamenlijke brief van de Ministers van Werkgelegenheid, van Maatschappelijke Integratie, van Sociale Zaken en Pensioenen en van Middenstand.

In zijn advies 1303 van 1 maart 2000 heeft de Nationale Arbeidsraad hierover een standpunt ingenomen; het uittreksel uit het advies over de basisreferentie of spilindexcijfer luidt als volgt: « De Raad heeft met belangstelling kennis genomen van de voorstellen in het rapport over de omzetting in euro van de in de regelgeving van de sociale sector in BEF uitgedrukte bedragen.

De wijzigingsvoorstellen hebben tot doel te komen tot een uniformering van de basisindexcijfers (ongeacht de gebruikte grondslag), d.w.z. dat in de gehele sociale sector een uniform basisindexcijfer wordt toegepast vanaf 1 januari 2002 en dat dit cijfer zou worden uitgedrukt in de op dat ogenblik geldende indexgrondslag.

Daarmee worden twee doelstellingen bereikt, namelijk vereenvoudiging eensdeels en leesbaarheid anderdeels.

De Raad kan zijn instemming betuigen met het alternatief dat werd voorgesteld.

Dat alternatief bestaat erin dat de wijziging op 1 januari 2002 ingaat maar op basis van een verwijzing naar 1 januari 2000, d.w.z. dat het referentie-indexcijfer (rang 0) 103,14 (spilindex op 1 juni 1999) zou bedragen en dat de basis- en referentiebedragen eveneens in hun huidige staat (op 1 januari 2000) in euro zouden worden omgezet zonder transparantieaanpassing, zoals verduidelijkt in punt 2 verderop.

Dat voorstel heeft als voordeel dat de referentiewaarden vandaag bekend zijn, waardoor reeds kan worden begonnen met de redactie van de te wijzigen teksten en met de organisatie van de aanpassingen op informaticagebied. » Onderhavig ontwerp van koninklijk besluit heeft tot doel dit advies van de Nationale Arbeidsraad concreet uit te werken door het spilindexcijfer voor de indexering van de sociale uitkeringen op 103,14 vast te leggen, namelijk het spilindexcijfer van toepassing op 1 januari 2000. Dit spilindexcijfer past in de basisreeks van het jaar 1996 = 100.

Het is de bedoeling alle uitkeringen, met inbegrip van eventuele nieuwe bedragen, te koppelen aan voormeld indexcijfer gedurende ten minste vijf jaar om de teksten leesbaar te houden.

De bedragen in euro zullen opnieuw berekend worden op basis van voormeld nieuw spilindexcijfer, door eventueel rekening te houden met de wettelijke bepalingen over de invoering van de euro in de wetgeving.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 betreft de koppeling aan spilindexcijfer 103,14 in de basis 1996 = 100.

Artikel 2 heeft betrekking op de inwerkingtreding van de bepaling die samenvalt met de definitieve overgang naar de Europese eenheidsmunt.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars.

De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 5 juli 2000 door de Minister van Financiën verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste drie dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « betreffende de uniformering van de spilindexen in de sociale materies ter gelegenheid van de invoering van de euro », heeft op 11 juli 2000 het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisend karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het spoedeisend karakter als volgt gemotiveerd : « Contrairement à ce que pourrait laisser supposer la date d'entrée en vigueur des nouvelles dispositions (en général, le 1er janvier 2002, soit environ dans 18 mois), il est extrêmement urgent que ces textes soient arrêtés et publiés : il est impératif que ces textes paraissent officiellement à bref délai, et la date limite doit être placée au 1er août 2000.

Le délai d'urgence de trois jours devrait permettre la signature de ces arrêtés dans la première moitié du mois de juillet. Le respect strict de ce délai présente l'avantage, en ce qui concerne les arrêtés pris en vertu des lois relatives à l'introduction de l'euro, de permettre au Parlement d'exercer sur les projets le contrôle convenu dans le cadre de l'octroi de la délégation de pouvoirs.

Il faut tenir compte également de ce qu'il est important que ces dispositions soient arrêtées de façon groupée pour assurer un traitement uniforme, qui soit, d'une part, administrativement et budgétairement contrôlable, et qui, d'autre part, permette au Parlement d'en suivre l'élaboration dans de bonnes conditions.

Pour les administrations, le respect de la date du 1er août 2000 laissera un délai de 250 jours ouvrables, délai strictement nécessaire pour achever leurs préparatifs réglementaires (restent à modifier divers arrêtés ministériels, de nombreux formulaires qui devront être ensuite rapidement réimprimés) et informatiques avant les tests ultimes programmés pour juillet 2001. Compte tenu de ce planning fort tendu, tout retard serait préjudiciable au bon déroulement des travaux et à leur coût budgétaire. Il ne peut en aucune manière être envisagé de décaler ces tests sans prendre le risque de perdre tout contrôle sur le bon déroulement de la conversion des administrations.

La date critique prévue pour l'adoption de ces textes ne peut être retardée : les services informatiques ont exigé, pour réaliser dans de bonnes conditions l'ensemble des adaptations qui leur incombent que toutes les décisions fonctionnelles soient prises avant le 31 décembre 1999. Ces services ont d'ores et déjà démarré la décimalisation autorisée par la loi relative à la décimalisation, et ont donc pu entamer les adaptations fonctionnelles de leurs programmes;mais ils doivent encore disposer à court terme des dispositions relatives aux modifications de lois et de règlements pour adapter les différents montants. Et le timing serré demande que ce type d'adaptation soit basé sur des décisions officielles et définitives.

A titre d'exemple, le Planning de l'Administration des Finances prévoit que les nouveaux montants doivent être à la disposition des services informatiques au plus tard en août prochain pour permettre de réaliser les adaptations voulues pour le 1er juin 2001. Cette phase repose elle-même sur un enchaînement de phases préalables indispensables et notamment sur un diagnostic précis des travaux à entreprendre et des moyens à affecter.

D'autre part, il ne faut pas perdre de vue que les dispositions projetées ne visent que les adaptations de lois et d'arrêtés royaux; ceci signifie que doivent y succéder les adaptations d'arrêtés ministériels, qui devraient pouvoir prendre place avant la fin de l'année 2000. A ces adaptations réglementaires succéderont en 2001, comme on l'a mentionné les adaptations de formulaires et de textes informatifs.

Les firmes et leurs intermédiaires professionnels (secrétariats sociaux, comptables, fiduciaires, services fiscaux, etc.) doivent disposer sans délai de données fiables pour adapter eux aussi en connaissance de cause leurs programmes à l'euro. Il est hautement souhaitable que leur basculement se produise de façon importante au 1er janvier 2001, faute de quoi la grande masse des firmes reportera leur propre manoeuvre au 1er janvier 2002, ce qui serait fort défavorable pour la gestion des entreprises et, par ricochet, pour le basculement de tous les secteurs économiques.

Au fur et à mesure que le délai s'amenuise (125 jours ouvrables au 1er juillet 2000), les entreprises qui ne disposent pas des informations nécessaires risquent de reporter, faute d'une marge de manoeuvre suffisante, leur décision de basculer vers l'euro. Tout retard dans la signature de ces arrêtés a donc pour les entreprises des conséquences négatives, et un délai supplémentaire dans la publication des arrêtés pourrait compromettre beaucoup de projets. » .

Die motivering, die uitsluitend betrekking heeft op de omzetting van in frank uitgedrukte bedragen in euro, heeft geen uitstaans met het om advies voorgelegde ontwerpbesluit, dat betrekking heeft op het spilindexcijfer dat wordt gehanteerd in verschillende sectoren van de sociale zekerheid. Op geen enkele wijze wordt aangetoond dat, en in welk opzicht, er een verband bestaat tussen de invoering van de euro en het hanteren van het door het ontwerpbesluit ingevoerde uniforme spilindexcijfer, noch dat zulk een eventueel verband tot gevolg heeft dat het om advies voorgelegde ontwerpbesluit met dezelfde spoed tot stand moet worden gebracht als de ontwerpbesluiten die in de regelgeving, de in frank uitgedrukte bedragen omzetten in euro.

De adviesaanvraag bevat derhalve geen enkel element waaruit blijkt dat de ontworpen regeling dermate dringend is dat toepassing dient te worden gemaakt van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

De adviesaanvraag is om die reden niet ontvankelijk.

De kamer was samengesteld uit : De heren : A. Beirlaen, kamervoorzitter;

M. Van Damme, kamervoorzitter;

J. Smets, staatsraad;

G. Schrans en A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer M. Van Damme.

Het verslag werd uitgebracht door de heer W. Pas, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door Mevr. A. Eylenbosch, adjunct-referendaris.

De griffier, A. Beckers.

De voorzitter, A. Beirlaen.

20 JULI 2000. - Koninklijk Besluit betreffende de uniformering van de spilindexen in de sociale materies ter gelegenheid van de invoering van de euro ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van consumptieprijzen worden gekoppeld, inzonderheid artikel 1 gewijzigd bij de wet van 16 november 1993 en artikelen 5 en 7, § 2;

Gelet op de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld;

Gelet op het advies n° 1303 van 1 maart 2000 van de Nationale arbeidsraad;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën gegeven op 28 juni 2000;

Gelet op het akkoordbevinding van de Minister van begroting van 29 juni 2000;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat voor de omzetting van de reglementering van Belgische frank naar euro de Wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet en de Wet van 30 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet aan de Koning de machtiging geven om de bedragen uitgedrukt in Belgische frank in de regelgeving om te zetten in euro;

Overwegende dat het onontbeerlijk is om uitsluitsel te hebben over de modaliteiten van toepassing van de indexeringsmechanismen en de daaraan verbonden basisindices en spilindices en bedragen, alvorens de omzetting van de gepaste bedragen uitgedrukt in Belgische frank naar euro te kunnen uitvoeren;

Overwegende dat inzake deze materie een uniformiteit van toepassing doorheen het geheel van de sociale zekerheidswetgeving voor werknemers, sociale bijstand en het sociaal statuut voor zelfstandigen wenselijk is, vermits op dit moment verschillende basisindices in voege zijn;

Overwegende dat dit er onder andere toe leidt dat de indexering van sommige sociale prestaties in de praktijk tot verschillende resultaten leiden daar waar de wetgever voorzag deze steeds gelijk te laten evolueren en dat dit tot rechtsonzekerheid kan leiden naar aanleiding van de omzetting van bedragen van Belgische frank naar euro;

Op de voordracht van onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en van Onze Minister van Middenstand en op advies van onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.De elementen bedoeld in artikelen 1 en 7, § 2, van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van consumptieprijzen worden gekoppeld, gecorrigeerd ter uitvoering van de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals zij zijn vastgelegd op datum van 1 januari 2000, worden gekoppeld aan spilindexcijfer 103,14 (basis 1996 = 100).

Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2002.

Art. 3.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en Onze Minister van Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 21 juli 2000.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, J. VANDE LANOTTE De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Landbouw en Middenstand, J. GABRIELS

^