gepubliceerd op 25 december 2002
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
20 DECEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 juni 1985 betreffende de technische eisen waaraan elk voertuig voor vervoer te land, de onderdelen ervan, evenals het veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de wetten van 18 juli 1990, 5 april 1995, 4 augustus 1996 en 27 november 1996;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, inzonderheid artikel 23undecies ingevoegd bij koninklijk besluit van 15 december 1998 en artikel 43 gewijzigd bij koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 augustus 1976, 16 november 1984, 13 september 1985, 15 december 1998 en 25 september 2002;
Gelet op de Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en van de Raad betreffende een informatieprocedure op het gebied van de normen en technische voorschriften, laatst gewijzigd door de Richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en van de Raad;
Gelet op het advies van de raadgevende commissie administratie-nijverheid gegeven op 23 oktober 2002;
Gelet op de omstandigheid dat de Gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat zo vlug mogelijk maatregelen moeten genomen worden om de ongevallen veroorzaakt door de dode hoek bij vrachtwagens drastisch te beperken en dat de verplichte installatie van een anti- dodehoekspiegel of -camera op de bestaande vrachtwagens daartoe onontbeerlijk is en dat bovendien overgangsmaatregelen moeten uitgevaardigd worden teneinde de industrie in staat te stellen om de nodige aanpassingen aan hun voertuigen uit te voeren om te voldoen aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 25 september 2002;
Gelet op het advies 34.542/4 van de Raad van State gegeven op, 16 december 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 23undecies , van het koninklijk besluit van 15 maart 1968 houdende algemeen reglement op de technische eisen waaraan de auto's, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen, ingevoegd door het koninklijk besluit van 15 december 1998, wordt aangevuld met een punt 25° luidend als volgt : « 25° keuring van de inrichting bedoeld in artikel 43, § 5 van dit besluit : 6,00 EUR. »
Art. 2.Artikel 43 van het zelfde besluit gewijzigd bij koninklijke besluiten van 12 december 1975, 11 augustus 1976, 16 november 1984, 13 september 1985, 15 december 1998 en 25 september 2002, wordt aangevuld met een §5, §6 en §7, luidende als volgt : « § 5. De voertuigen van de categorieën N2, N3 in dienst gesteld vóór 1 januari 2003 zijn, vanaf de dag van de eerste keuring die in het jaar 2003 plaats vindt overeenkomstig artikel 23novies van dit besluit en in ieder geval vóór 1 januari 2004, aan de passagierszijde uitgerust met een inrichting voor indirect zicht die voldoet aan de bepalingen opgenomen in de punten A, B.1 en B.2.1 en aanhangsels 1 en 2 van hoofdstuk II van bijlage 16 bij dit besluit.
De inrichtingen voor indirect zicht van het type camera-beeldschermsysteem, zoals bedoeld in punt B van hoofdstuk II van bijlage 16, leveren een permanent beeld in het zichtbare spectrum waarbij de weergave van het beeld gebeurt zonder interpretatie en waarvan het mogelijk is om het contrast en de helderheid automatisch of manueel te regelen.
De montage van de inrichting voor indirect zicht voldoet aan de bepalingen van de punten 1, 3.1, 3.2, 3.5, 3.6, 3.8, 5.7, 5.8, 6, 7, 8, 9 en aanhangsel 1 van hoofdstuk III van bijlage 16. Het gezichtsveld van de inrichting voor indirect zicht, eventueel in combinatie met dat van de reeds bestaande spiegels op het voertuig, voldoet aan punt 5.4.2 van hoofdstuk III van bijlage 16.
Voor de beoordeling van het gezichtsveld wordt verondersteld voldaan te zijn aan de bepalingen van punt 5.4.2 van hoofdstuk III van bijlage 16 indien het gezichtsveld tot op een laterale afstand van 12,5 m vanaf de buitenkant van het voertuig aanwezig is.
De overeenstemming van inrichtingen voor indirect zicht met de in het eerste lid vermelde bepalingen wordt tijdens de keuring bedoeld in het eerste lid nagezien door de instellingen erkend in toepassing van het koninklijk besluit van 23 december 1994 tot vaststelling van de erkenningsvoorwaarden en de regels van de administratieve controle van de instellingen belast met de controle van de in het verkeer gebrachte voertuigen. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 4 is het toegelaten dat : - tot 31 december 2003, nieuwe typen van voertuigen van de categorieën N2, N3 en M3, - tot 31 december 2004 nieuwe voertuigen van de categorieën N2, N3 en M3, niet voldoen aan de bepalingen van bijlage 16, op voorwaarde dat de voertuigen bij hun in dienststelling uitgerust zijn met een inrichting voor indirect zicht die voldoet aan de bepalingen van § 5 en waarvan de overeenstemming daarmee nagezien is volgens de modaliteiten bepaald in § 5. § 7. Nochtans geeft de keuring van de voertuigen bedoeld in § 5 en § 6 geen aanleiding tot een verplichting tot herkeuring binnen de 15 dagen indien vastgesteld wordt dat de inrichting voor indirect zicht van het voertuig niet voldoet, op voorwaarde dat : - in de gevallen bedoeld in § 5 en voor 31 maart 2003, het voertuig vergezeld is van een bestelbon waaruit blijkt dat voor het betreffende voertuig een passende inrichting werd besteld; - in de gevallen bedoeld in § 6 het voertuig vergezeld is van een verklaring van de verkoper waarin bevestigd wordt dat een passende inrichting samen met het voertuig besteld is en na oproeping door de verkoper binnen de drie maand volgend op de in dienststelling op het voertuig zal gemonteerd worden. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.
Art. 4.Onze Minister van Mobiliteit en Vervoer is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 20 december 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Mobiliteit en Vervoer, Mevr. I. DURANT