Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 mei 2009
gepubliceerd op 09 juni 2009

Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2009014142
pub.
09/06/2009
prom.
19/05/2009
ELI
eli/besluit/2009/05/19/2009014142/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

19 MEI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit ontwerp van koninklijk besluit beoogt de omzetting van Richtlijn 2007/58/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, en van Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur.

De bepalingen van het ontwerp worden aangenomen ter uitvoering van de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg.

Artikel 1, eerste lid 1, van die wet machtigt de Koning om, bij in Ministerraad overlegd besluit, alle vereiste maatregelen te treffen ter uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale verdragen en uit de krachtens deze genomen internationale akten, welke maatregelen de opheffing en de wijziging van wetsbepalingen kunnen inhouden.

De bepalingen die op grond van deze machtiging worden aangenomen, gaan niet verder dan wat strikt door de richtlijn wordt vereist.

Commentaar bij de artikelen Artikel 1 Artikel 3.1, tweede lid van de richtlijn legt de verplichting op, in het omzettingsinstrument te verwijzen naar de richtlijn. Vermits die richtlijn de Richtlijnen 91/440/EEG en 2001/14/EG wijzigt, dient meer bepaald te worden verwezen naar die richtlijnen, zoals ze door de nieuwe richtlijn worden gewijzigd. Dat resultaat wordt bereikt door artikel 2 van de wet, dat reeds verwijst naar die richtlijnen, te vervangen door een nieuw artikel 2, dat naar die richtlijnen verwijst, zoals ze werden gewijzigd door de nieuwe richtlijn.

Artikel 2 1°Artikel 5, 4° van de wet bevat de definitie van « internationaal samenwerkingsverband ». Deze definitie moet worden geschrapt omdat de richtlijn beoogt, de internationale samenwerkingsverbanden uit de regelgeving te verwijderen. Deze notie wordt overbodig gezien de hoofddoelstelling van de richtlijn om spoorwegondernemingen op zich tot het internationaal vervoer van reizigers toe te laten. 2° Om dezelfde reden wordt de definitie van « kandidaat » vervangen door een definitie waaruit de samenwerkingsverbanden zijn verwijderd.3° Artikel 5, dat een reeks in de wet gehanteerde noties definieert, moet worden aangevuld met de definitie van « internationale passagiersvervoersdienst », een kernbegrip van de richtlijn die immers als belangrijkste oogmerk heeft, de markt van precies die vervoerdienst vrij te maken.De invoering van deze specifieke definitie maakt het nodig, de bestaande algemene definitie van « internationale vervoerdienst » te vervangen door een complementaire specifieke definitie van « internationale goederenvervoerdiensten ».

Ter gelegenheid van deze bijstelling werd ook gezorgd voor een adequaat gebruik van de termen « wagons » en « rijtuigen ». 4° Deze bepaling voegt de bedoelde specifieke definitie van « internationale passagiersvervoersdienst » in de wet in. Artikel 3 1° Vermits de samenwerkingsverbanden uit de regelgeving moeten verdwijnen, dienen ze ook te worden geschrapt als ondernemingen die toegang hebben tot de spoorweginfrastructuur.2° Voor de realisatie van het hoofdoogmerk van de richtlijn, de vrijmaking van de markt van het internationaal passagiersvervoer, is het nodig, expliciet toegang te verlenen tot het Belgische spoorwegnet aan spoorwegondernemingen die zulk vervoer verrichten. Artikel 4 Artikel 7 van de wet, dat het doorvoerrecht van internationale samenwerkingsverbanden regelt, dient te worden opgeheven om de boven reeds aangehaalde reden, dat deze verbanden uit de regelgeving moeten verdwijnen.

Artikel 5 Wat betreft de toegang die door artikel 3 verleend wordt, dient te worden gepreciseerd dat het internationaal reizigersvervoer waarvoor de toegang verleend wordt, het recht op cabotage inhoudt.

Artikel 6 en 7 Deze artikelen beogen de geldende regeling van de kaderovereenkomsten te vervangen door de nieuwe regeling die de richtlijn voorschrijft.

Aan de opmerking van de Raad van State met betrekking tot de Franse tekst van artikel 6 werd gevolg gegeven.

Artikel 8 Dit artikel voegt in de wet een regeling in voor de aanvraag van infrastructuurcapaciteit voor internationaal passagiersvervoer.

Artikel 9 Om de in artikel 2.5 van de richtlijn beoogde onafhankelijkheid van het toezichthoudende orgaan te verzekeren, wordt de bepaling die de Koning machtigt het orgaan in te stellen, ontdaan van de modaliteit « in de schoot van het bestuur ». Het zal de Koning toekomen, de door de richtlijn beoogde onafhankelijkheid vorm te geven in een uitvoeringsbesluit.

Welk administratief statuut en juridisch model ook gekozen wordt, van belang is dat, in overeenstemming met artikel 2.5 van de om te zetten richtlijn, de onafhankelijkheid van functionele aard is tegenover elke overheid die tussenkomt in de gunning van een openbare dienstcontract.

Dat betekent dat er niet alleen functionele onafhankelijkheid moet zijn tegenover elke overheid die bevoegd is om aan een spoorwegonderneming een openbare dienstcontract te gunnen op ministerieel niveau, maar ook tegenover elke overheid die die zelfde bevoegdheid uitoefent op administratief niveau. Precies om die reden wordt de wetsbepaling opgeheven, die ertoe strekt dat het controleorgaan moet worden aangewezen in de schoot van het Bestuur.

Artikel 10 In de definitie van de term « internationale passagiersvervoersdienst » wordt als criterium gehanteerd, dat de vervoerdienst hoofdzakelijk bedoeld is om passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren.

De « hoofdzakelijkheid » van die bedoeling kan het voorwerp worden van betwisting, wat de noodzaak meebrengt om te voorzien in een scheidsrechter. De rol van scheidsrechter wordt door de richtlijn toebedeeld aan het « toezichthoudende orgaan », een instantie waarin artikel 61 van de wet reeds voorziet en die werd opgericht bij koninklijk besluit van 25 oktober 2004 onder de benaming « Dienst Regulering van het Spoorwegvervoer ». De nieuwe opdracht voor die dienst wordt in de wet opgenomen met een bepaling die de bevoegdheden van het toezichthoudende orgaan aanvult.

De toekenning van een toegangsrecht tot de spoorweginfrastructuur voor internationaal reizigersvervoer met recht op cabotage, maakt dat het vaststellen van de hoofdbedoeling van een vervoer, fundamenteel is.

Het toegangsrecht wordt immers slechts toegekend voor zover het hoofddoel van de prestatie een internationaal vervoer is. Indien het gaat om een « vermomd » nationaal vervoer, zal de toegang wederrechtelijk zijn.

Het fundamenteel belang van deze taak van analyse van het hoofddoel van de vervoerprestatie in aanmerking genomen, is het bijgevolg van belang dat die taak, zoals voorgeschreven door Richtlijn 2007/58/EG, uitgeoefend wordt door een instantie die alle vereiste waarborgen van onafhankelijkheid biedt, in dit geval het controleorgaan dat reeds werd ingesteld bij de bovenbedoelde wet van 4 december 2006, zoals dat door dit besluit zal worden hervormd.

De analyse van het controleorgaan zal strikt en gemotiveerd moeten zijn en zal moeten steunen op objectieve criteria. De gebruikte methodologie zal ook blijk moeten geven van een zekere soepelheid in de keuze van de analysecriteria. De beoogde economische analyse zal immers een technische specificiteit vertonen die eigen is aan ieder geval en die zal afhangen van marktvoorwaarden die onderhevig zijn aan bruuske en talrijke evoluties.

Het is dan ook verkieslijk, die criteria niet op uitputtende wijze vast te leggen in een regelgevende tekst, maar aan het controleorgaan voldoende ruimte te laten, in aanmerking genomen dat de beoordeling van de gekozen criteria in alle objectiviteit gebeurt. Bij wijze van voorbeeld kan men als criteria vermelden : het aandeel van de beoogde vervoerdienst in de omzet van de betrokken spoorwegonderneming, de aard van de dienst, het volume van de dienst, de lengte van de dienst of nog, de ligging en het aantal geplande halten aan weerszijden van de grens.

De aanvraag van een analyse zal moeten uitgaan van de minister tot wiens bevoegdheid de regulering van het spoorvervoer behoort, van de minister die een in een openbaredienstcontract omschreven passagiersvervoerdienst per spoor heeft gegund of van enige spoorwegonderneming die betrokken is bij de vervoerdienst.

De aanvraag zal tenslotte kunnen worden ingediend vóór de start van de uitbating van de beoogde dienst, maar ook gedurende die uitbating.

Artikel 11 Dit artikel laat de wetswijzigingen van dit omzettingsinstrument in werking treden op de datum waartegen de richtlijn moet worden omgezet, dat is 4 juni 2009.

De latere datum van 1 januari 2010 is de door de richtlijn vastgestelde uiterste datum voor : - het verlenen van de toegang tot het net voor internationaal vervoer van reizigers; - de inwerkingtreding van de bepalingen die de internationale samenwerkingsverbanden uit de regelgeving verwijderen.

Concordantietabel Bij dit verslag wordt een tabel gevoegd, die het verband illustreert tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen die met dit besluit worden genomen.

Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

Concordantietabel

Richtlijn 2007/58/EG

Richtlijn 91/440/EEG

Ontwerp van koninklijk besluit

Wet 'gebruik'

Art. 1, 1

Art. 2, 4

-

-

Art. 1, 2

Art. 3, vierde streepje

Art. 2, 1°

Art. 5, 4°

Art. 1, 3

Art. 3, zesde streepje

Art. 2, 4°

Art. 5, 19°/1

Art. 1, 4

Art. 3, zevende streepje

-

-

Art. 1, 5

Art. 5, 3

-

-

Art. 1, 6

Art. 8, 1

-

-

Art. 1, 7

Art. 10, 1

Art. 3, 1° Art. 4

Art. 6, 2° Art. 7

Art. 1, 8, 1

Art. 10, 3bis, 1

Art. 3, 2° Art. 5

Art. 7/1 Art. 6, 5°

Art. 1, 8, 2

Art. 10, 3bis, 2

-

-

Art. 1, 8, 3

Art. 10, 3bis, 3

Art. 10

Art. 62, § 3, vijfde streepje

Art. 1, 8, 4

Art. 10, 3ter, 1

-

-

Art. 1, 8, 5

Art. 10, 3ter, 2

-

-

Art. 1, 8, 6

Art. 10, 3quater

-

-

Art. 1, 8, 7

Art. 10, 3quinquies

-

-

Art. 1, 8, 8

Art. 10, 3sexties

-

-

Art. 1, 8, 9

Art. 10, 3septies

-

-

Art. 1, 9

Art. 10, 8

-

-

Art. 1, 10

Art. 10, 9

-

-

Art. 1, 11

Art. 11, 2

-

-

Art. 1, 12

Art. 11bis, 3

-

-

Art. 1, 13

Art. 15, 3

-

-

Richtlijn 2001/14/EG


Art. 2, 1

Art. 1, 3, e)

-

-

Art. 2, 2

Art. 2, n)

-

-

Art. 2, 3

Art. 13, 4

Art. 8

Art. 31/1

Art. 2, 4

Art. 17, 5 en 5bis

Art. 6 Art. 7

Art. 25, 7 Art. 25/1

Art. 2, 5

Art. 30, 1

Art. 9

Art. 61, 2

Art. 2, 6

Art. 34

-

-

Art. 2, 7

Art. 35

-

-

Art. 2, 8

Art. 38

Art. 1

Art. 2

Art. 3

-

-

-

Art. 4

-

-

-


Gezien om te worden gevoegd bij het verslag aan de Koning bij het ontwerp van koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur.

De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

ADVIES 46.571/4 VAN 6 MEI 2009 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, vierde kamer, op 30 april 2009 door de Staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de Eerste Minister verzocht hem, binnen een termijn van vijf werkdagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur", heeft het volgende advies gegeven : Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval luidt de motivering in de brief met de adviesaanvraag als volgt : « L'urgence est motivée par le fait que le présent arrêté vise à transposer une directive européenne; que la date d'échéance pour cette transposition, qui est le 4 juin 2009, menace d'être dépassée. » Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerking.

In de Franse versie van artikel 6 van het ontwerp (ontworpen artikel 25, zevende lid) schrijve men, overeenkomstig de Franse tekst van artikel 2, lid 4, van Richtlijn 2007/58/EG, die met het onderhavige ontwerp wordt omgezet, "d'investissements particuliers ou de risques".

De kamer was samengesteld uit : De heren : Ph. Hanse, kamervoorzitter, P. Liénardy en J. Jaumotte, staatsraden;

Mevr. C. Gigot, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer Y. Chaüffoureaüx, auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. Liénardy.

De griffier, C. Gigot.

De voorzitter, Ph. Hanse.

19 MEI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 18 februari 1969 betreffende de maatregelen ter uitvoering van de internationale verdragen en akten inzake vervoer over zee, over de weg, de spoorweg of de waterweg, artikel 1, eerste lid, gewijzigd bij de wet van 15 mei 2006;

Gelet op de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 16 april 2009;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit beoogt, een Europese richtlijn om te zetten; dat de uiterste datum voor die omzetting, 4 juni 2009, dreigt te worden overschreden;

Gelet op het advies nr. 46.571/4 van de Raad van State, gegeven op 6 mei 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van de Eerste Minister en de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 2 van de wet van 4 december 2006 betreffende het gebruik van de spoorweginfrastructuur wordt vervangen als volgt : «

Art. 2.Deze wet voorziet in de omzetting van : - Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap, gewijzigd bij Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001, bij Richtlijn 2004/51/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 en bij Richtlijn 2007/58/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 oktober 2007; - Richtlijn 95/18 van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, gewijzigd bij Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001 en bij Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004; en - Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 26 februari 2001, inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering, gewijzigd bij Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 en bij Richtlijn 2007/58/EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 oktober 2007. »

Art. 2.In artikel 5 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 4° wordt opgeheven;2° de bepaling onder 5° wordt vervangen als volgt : « 5° « kandidaat » : elke spoorwegonderneming die houder is van een vergunning en die het gebruik van spoorweginfrastructuurcapaciteit aanvraagt;»; 3° in de bepaling onder 19° worden de woorden « internationale vervoerdiensten » vervangen door de woorden « internationale goederenvervoerdiensten », het woord « spoorvervoerdiensten » door de woorden « spoorvervoerdiensten van goederen » en de woorden « rijtuigen/wagons » door het woord « wagons »;4° de bepaling onder 19°/1 wordt ingevoegd, luidende : « 19°/1 « internationale passagiersvervoerdienst » : een passagiersvervoerdienst in het kader waarvan de trein ten minste eenmaal de grens van een lidstaat oversteekt en die in hoofdzaak bedoeld is om passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren;de trein kan worden gesplitst of samengesteld en gesplitst en de samenstellende delen kunnen een verschillende herkomst en bestemming hebben, op voorwaarde dat alle rijtuigen ten minste één grens oversteken; »

Art. 3.In artikel 6 van dezelfde wet worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° de bepaling onder 2° wordt opgeheven;2° het artikel wordt aangevuld met de bepaling onder 5°, luidende : « 5° Elke spoorwegonderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie, voor de exploitatie van internationale passagiersvervoerdiensten.».

Art. 4.Artikel 7 van dezelfde wet wordt opgeheven.

Art. 5.In dezelfde wet wordt een artikel 7/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 7/1.Bij een internationale passagiersvervoerdienst hebben de spoorwegondernemingen het recht op het internationale traject passagiers te laten opstappen in elk station en ze te laten uitstappen in een ander station, ook voor het vervoer van reizigers op gedeelten van dat traject die tussen twee Belgische stations liggen. »

Art. 6.In artikel 25 van dezelfde wet wordt het zevende lid vervangen als volgt : « Kaderovereenkomsten hebben in beginsel een looptijd van vijf jaar, en kunnen worden verlengd met periodes die gelijk zijn aan hun oorspronkelijke looptijd. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan in specifieke gevallen met een kortere of langere looptijd instemmen. Een looptijd van meer dan vijf jaar wordt gerechtvaardigd door het bestaan van commerciële overeenkomsten, specifieke investeringen of risico's. »

Art. 7.In dezelfde wet wordt een artikel 25/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 25/1.In afwijking van artikel 25, zevende lid, kan voor diensten waarbij gebruik wordt gemaakt van infrastructuur die overeenkomstig artikel 38, tweede lid, is aangewezen en die een door de aanvrager naar behoren gemotiveerde aanzienlijke en langdurige investering vereist, de looptijd van de kaderovereenkomst vijftien jaar bedragen. Een looptijd van meer dan vijftien jaar is alleen in uitzonderingsgevallen mogelijk, en met name bij aanzienlijke en langdurige investeringen, vooral in combinatie met contractuele verplichtingen waaronder een meerjarenplan voor de afschrijving van deze investeringen.

In dit geval kan de aanvrager verzoeken dat de capaciteitskenmerken - waaronder de frequentie, het volume en de kwaliteit van spoorwegtrajecten - die aan de aanvrager voor de looptijd van de kaderovereenkomst ter beschikking worden gesteld, gedetailleerd worden omschreven. De spoorweginfrastructuurbeheerder kan de gereserveerde capaciteit verlagen indien deze voor een periode van ten minste één maand minder is gebruikt dan de drempelwaarde bedoeld in artikel 41, § 4.

Vanaf 1 januari 2010 kan een eerste kaderovereenkomst voor een periode van vijf jaar worden opgesteld, die eenmaal met vijf jaar verlengd kan worden, op basis van de capaciteitskenmerken die worden gebruikt door aanvragers die vóór 1 januari 2010 diensten exploiteren, ten einde rekening te houden met specifieke investeringen of met het bestaan van commerciële overeenkomsten. Het toezichthoudende orgaan is bevoegd voor het verlenen van toestemming voor de inwerkingtreding van zo een overeenkomst. »

Art. 8.In hoofdstuk IV, afdeling 3, onderafdeling I van dezelfde wet wordt een artikel 31/1 ingevoegd, luidende : «

Art. 31/1.Wanneer een aanvrager voornemens is infrastructuurcapaciteit aan te vragen met het oog op het exploiteren van een internationale passagiersvervoersdienst met halten die vervoerdiensten tussen twee in België gelegen stations mogelijk maken, stelt hij de spoorweginfrastructuurbeheerder en het toezichthoudende orgaan daarvan in kennis.

Om de beoordeling mogelijk te maken van het doel van een internationale passagiersvervoerdienst, zorgt het toezichthoudende orgaan ervoor dat de minister, alsook de minister die een in een openbaredienstcontract omschreven passagiersvervoerdienst per spoor heeft gegund en elke spoorwegonderneming die het openbaredienstcontract uitvoert op het traject van deze internationale passagiersvervoerdienst, op de hoogte worden gebracht. »

Art. 9.In artikel 61 van dezelfde wet worden de woorden « in de schoot van het bestuur » opgeheven.

Art. 10.Artikel 62, § 3 van dezelfde wet wordt aangevuld met een streepje, luidende : « - het bepaalt, naar aanleiding van een verzoek van de minister, de minister die een in een openbaredienstcontract omschreven passagiersvervoerdienst per spoor heeft gegund of de belanghebbende spoorwegondernemingen, of een passagiersvervoerdienst in hoofdzaak bedoeld is om passagiers tussen stations in verschillende lidstaten te vervoeren. »

Art. 11.Dit besluit treedt in werking op 4 juni 2009, met uitzondering van artikel 2, 1° en 2°, artikel 3 en artikel 4, die in werking treden op 1 januari 2010.

Art. 12.De Minister bevoegd voor Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 mei 2009 ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, H. VAN ROMPUY De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE

^