gepubliceerd op 11 juni 2004
Koninklijk besluit betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger
19 MEI 2004. - Koninklijk besluit betreffende de examencommissies van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de wetten van 30 juli 1955 en 27 december 1961, het koninklijk besluit van 15 oktober 1963, de wetten van 10 juni 1970, 13 november 1974, 13 juli 1976, 22 juli 1980, 24 juli 1981, 28 december 1990, 20 mei 1994, 26 maart 1999, 22 maart 2001, 2 augustus 2002 en 27 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 1984 houdende inrichting van de examencommissies belast met het afnemen van de proeven van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1993 en van 18 maart 2004;
Gelet op het protocol van het Onderhandelingscomité van het militair personeel van de krijgsmacht, afgesloten op 23 februari 2004;
Gelet op het advies 36.794/4 van de Raad van State, gegeven op 19 april 2004;
Op de voordracht van Onze Minister van Landsverdediging, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De examencommissies belast met de beoordeling van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger bestaan, voor elke examenperiode, ofwel uit een voorzitter, een militair lid, een burgerlijk lid en een examinator, ofwel uit een voorzitter en verscheidene subcommissies.
Elke subcommissie bestaat uit een ondervoorzitter, een militair lid, een burgerlijk lid en een examinator.
Voor de beoordeling van de schriftelijke gedeelten van de taalexamens kunnen evenwel meerdere militaire of burgerlijke leden aangewezen worden.
Art. 2.De voorzitters en ondervoorzitters moeten een grondige kennis hebben van de twee landstalen.
De burgerlijke en militaire leden moeten een grondige kennis hebben van de taal waarin de kandidaten moeten worden ondervraagd.
Art. 3.§ 1. Elke voorzitter, ondervoorzitter, lid of examinator van een examencommissie moet ervan afzien zitting te hebben wanneer hij weet dat er ten opzichte van hem een wrakingsgrond bestaat.
Elke kandidaat kan een wrakingsgrond doen gelden bij de voorzitter van de betrokken examenperiode.
De reden tot wraking moet bij aangetekende brief of ingeschreven bij de dienst der militaire estafetten worden verzonden, ten laatste vijftien werkdagen vóór het begin van elke zitting. § 2. Wanneer een wrakingsgrond wordt aangevoerd en de betrokken persoon weigert ervan af te zien zitting te hebben, wordt over deze wrakingsgrond uitspraak gedaan : 1° door de voorzitter van de betrokken examenperiode, indien de wrakingsgrond een ondervoorzitter, een lid of een examinator van de zitting betreft;2° door de directeur-generaal human resources, indien de wrakingsgrond de voorzitter van de betrokken examenperiode betreft.
Art. 4.De voorzitters en de ondervoorzitters bedoeld in artikel 1 worden door de Minister van Landsverdediging aangewezen uit : 1° de officieren ten minste bekleed met de graad van luitenant-kolonel;2° de burgerlijke ambtenaren van het ministerie van Landsverdediging ten minste bekleed met een graad van rang 13, die het bewijs van hun tweetaligheid hebben geleverd overeenkomstig de bepalingen, naargelang het geval, van artikel 7, § 1, 5°, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger of van artikel 43, § 3, derde lid, van de wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.
Art. 5.De militaire leden bedoeld in artikel 1 worden door de Minister van Landsverdediging aangewezen uit de officieren van de krijgsmacht.
Art. 6.De burgerlijke leden bedoeld in artikel 1 worden door de Minister van Landsverdediging aangewezen uit : 1° de leraars van het hoger onderwijs of van het hoger secundair onderwijs, in dienst, in disponibiliteit of gepensioneerd;2° de gewezen leden van het burgerlijk onderwijzend personeel van de Koninklijke Militaire School, van de koninklijke kadettenschool of van een school voor onderofficieren;3° de rijksambtenaren van niveau 1 behorend tot het Ministerie van Landsverdediging en met de graad van vertaler-revisor-directeur of vertaler-revisor en, bij onstentenis van voormelde ambtenaren, de rijksambtenaren van niveau B behorend tot het Ministerie van Landsverdediging;4° de overige rijksambtenaren van niveau 1.
Art. 7.De examinatoren bedoeld in artikel 1 worden door de Minister van Landsverdediging aangewezen uit de leden van het burgerlijk onderwijzend personeel ressorterend onder de algemene directie vorming.
Art. 8.Met uitzondering van de rijksambtenaren van niveau 1 bedoeld in artikel 6, 3°, moeten de burgerlijke leden en de examinatoren houder zijn van ten minste één van de volgende titels : 1° doctor in de letteren en wijsbegeerte;2° licentiaat in de Romaanse of Germaanse talen en letterkunde;3° licentiaat in de Romaanse of Germaanse filologie;4° licentiaat-vertaler;5° licentiaat-tolk.
Art. 9.De Minister van Landsverdediging benoemt een permanent inspecteur van de taalexamens.
Behalve de taken welke hem door de Minister van Landsverdediging worden opgedragen, ziet de permanente inspecteur erop toe dat de kandidaten in de verschillende examenperiodes door de examencommissie en door de subcommissies op eenvormige wijze worden beoordeeld.
Art. 10.De nadere regels betreffende de taalexamens worden vastgesteld in een reglement uitgevaardigd door de Minister van Landsverdediging.
Art. 11.Het koninklijk besluit van 15 maart 1984 houdende inrichting van de examencommissies belast met het afnemen van de proeven van de taalexamens bepaald door de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 mei 1993 en van 18 maart 2004, wordt opgeheven.
Art. 12.Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 mei 2004.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT