gepubliceerd op 28 maart 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers
19 MAART 1998. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, inzondherheid op artikel 6bis, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1994;
Gelet op de wet van 22 februari 1994 houdende sommige bepalingen inzake volksgezonheid, inzonderheid op artikel 10;
Gelet op het koninklijk besluit van 7 augustus 1995 houdende vaststelling van bepaalde ministeriële bevoegdheden met betrekking tot het Ministerie van Volksgezondheid en Leefmilieu;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën van 17 februari 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 84, eerste lid, 2°, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door het feit dat het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers op 1 april 1998 in werking treedt en hierdoor de huidige opleidingsregeling, op basis van het koninklijk besluit van 13 juli 1967 houdende regeling van het verlenen van subsidies voor het onderricht in de eerste hulpverlening aan slachtoffers van ongevallen in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening, op hoger vermelde datum wordt opgeheven; dat de nieuwe regeling slechts effectief in werking kan treden na het concretiseren van de essentiële uitvoeringsbepalingen, zoals inzonderheid de samenstelling bevoegdheden van de directie, de inhoud van het opleidingsprogramma, de voorwaarden waaraan de leden van het lerarenkorps moeten voldoen, evenals de subsidieregeling; dat, teneinde te vermijden dat na hoger vermelde datum geen basisopleidingen en permanente vorming meer zou kunnen worden georganiseerd, voornoemde uitvoeringsbepalingen, evenals de aanpassing van de regeling inzake inwerkingtreding, dringend noodzakelijk zijn;
Gelet op het advies van de Raad van State, uitgebracht binnen een termijn van drie dagen;
Op de voordracht van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, van Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 1, 5°, van het koninklijk besluit van 13 februari 1998 betreffende de opleidings- en vervolmakingscentra voor hulpverleners-ambulanciers, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 5° mobiele urgentiegroep : de erkende functie mobiele urgentiegroep bedoeld in het koninklijk besluit van 10 april 1995 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen toepasselijk worden verklaard op de functie « mobiele urgentiegroep » en bedoeld in artikel 4bis van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, ingevoegd bij de wet van 22 februari 1998, of, zolang geen voornoemde functies zijn erkend en opgenomen in de werking van de dringende geneeskundige hulpverlening, het prehospitaal medisch-verpleegkundig interventieteam van een behoorlijk ingerichte ziekenhuisdienst waarmede een overeenkomst inzake medewerking aan de dringende geneeskundige hulpverlening is afgesloten; ».
Art. 2.§ 1. Artikel 2, 4°, van voornoemd koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt aangevuld met de woorden « en waarbij er per cyclus niet meer dan 12 deelnemers mogen zijn ». § 2. Artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt aangevuld met een tweede lid, luidend als volgt : « De in het eerste lid, 1°, bedoelde aanvraag dient vóór 1 juli 1998 aan de Minister te worden toegezonden, of binnen een termijn van drie maanden na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van hetzij de intrekking van een erkenning van een opleidings- en vervolmakingscentrum in de betrokken provincie of het arrondissement Brussel-Hoofdstad, hetzij het bericht dat voor één van deze entiteiten geen opleidings- en vervolmakingscentrum kan worden erkend. ».
Art. 3.Artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 3.De samenstelling van de directie en de bevoegdheden van de medische directie van het centrum en de samenwerkingsmodaliteiten die van toepassing zijn op de verschillende partners, betrokken bij de werking van het centrum, zijn bepaald in bijlage 1 van dit besluit. ».
Art. 4.Artikel 6 van hetzelfde koninkijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 6.De voorwaarden waaraan de leden van het lerarenkorps en de examencommissie moeten voldoen, worden bepaald in bijlage 3 van dit besluit. »
Art. 5.Artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 7.De in artikel 2, eerste lid, 3°, bedoelde basisopleiding moet minstens 160 uren bedragen en in overeenstemming zijn het met het programma, bepaald in bijlage 2 van dit besluit en dat een theoretisch en practisch gedeelte omvat van tenminste 120 uur en een stage van tenminste 40 uur. ».
Art. 6.Artikel 16 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 16.De inhoud en de modaliteiten waaraan de theoretische en praktische lessen en oefeningen bedoeld in artikel 14 en 15 van dit besluit, moeten voldoen, worden bepaald in bijlage 2 van dit besluit. ».
Art. 7.Artikel 20 van hetzelfde besluit van 13 februari 1998 wordt aangevuld met het volgend lid : « Zijn eveneens van de in het eerste lid bedoelde opleidingen vrijgesteld, de verplegers of verpleegsters die kunnen bewijzen dat zij op 1 oktober 1998 minstens vijf jaar ervaring hebben opgedaan, hetzij in een erkende dienst of functie voor intensieve verzorging, hetzij in een dienst voor intensieve behandeling die beantwoordt aan de omschrijving in bijlage 3 van het koninkijk besluit van 28 november 1986 houdende vaststelling van de normen waaraan een dienst voor medische beeldvorming waarin een transversale axiale tomograaf wordt opgesteld, moet voldoen om te worden erkend als medisch-technische dienst zoals bedoeld in artikel 6bis, § 2, 6°, bis, van de wet op de ziekenhuizen, hetzij in een erkende functie « gespecialiseerde spoedgevallenzorg », hetzij in een spoedgevallendienst die beantwoordt aan de omschrijving in bijlage 1 van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1986. ».
Art. 8.In artikel 23, 1° en 2°, van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998, worden de woorden « de datum van inwerkingtreding van dit besluit » vervangen door « 1 oktober 1998 ».
Art. 9.Artikel 25, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Binnen de perken van de begrotingskredieten wordt aan de erkende centra voor de basisopleiding en voor de permanente vorming een subsidie toegekend voor de basisopleiding en voor de permanente vorming, en dit zoals vastgesteld in bijlage 4 van dit besluit. ».
Art. 10.Artikel 26 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : « Ieder overeenkomstig dit besluit erkend centrum vordert voor elke kandidaat een inschrijvingsgeld waarvan het bedrag in bijlage 4 wordt vastgesteld. ».
Art. 11.Artikel 28 van hetzelfde koninkijk besluit van 13 februari 1998 wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 28.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998, met uitzondering van de artikelen 7 tot en met 27, die op 1 oktober 1998 in werking treden. ».
Art. 12.Hetzelfde koninklijk besluit van 13 februari 1998 wordt aangevuld met de als bijlagen bij dit besluit opgenomen bepalingen.
Art. 13.Dit besluit treedt in werking op 1 april 1998, met uitzondering van de artikelen 5 tot en met 10 die op 1 oktober 1998 in werking treden.
Art. 14.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 maart 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid en Penisoenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS
Bijlage 1 Samenstelling van de directie en bevoegdheden van de medische directie, regeling voor de samenwerking van de diverse bij de werking van het centrum betrokken partners HOOFDSTUK I. - De directie en de medische directie Afdeling 1. - Begripsomschrijving en taken.
1. Voor de uitvoering van haar opdracht, is de directie van het opleidings- en vervolmakingscentrum voor hulpverleners-ambulanciers samengesteld uit drie specifieke cellen, namelijk een administratieve cel, een wetenschappelijke cel en een pedagogische cel. De wetenschappelijke en de pedagogische cel vormen de medische directie van het centrum. 2. De administratieve cel is belast met de organisatie van het centrum, onder meer met : - de naleving van de reglementaire bepalingen betreffende de erkenning en het behoud ervan, - de materiële organisatie van de lessen basisopleiding en permanente opleiding, - de inschrijvingsformaliteiten, - de voorbereiding en de afgifte van de reglementaire stukken, - de controle op de aanwezigheid en de stiptheid van de leerkrachten en de kandidaten hulpverlener-ambulancier, - de discipline, - de procedures met betrekking tot de rekeningen en de subsidies.3. De wetenschappelijke cel is ermee belast de inhoudelijke kwaliteit van de opleiding te garanderen.Daartoe dient ze onder meer : - toe te zien op de wetenschappelijke inhoud van de leerstof en de bijwerking ervan overeenkomstig de reglementaire bepalingen inzake dringende geneeskundige hulpverlening en geneeskundepraktijk alsook op de evolutie van de wetenschappelijke kennis, - de toewijzing van de leeropdrachten te regelen, - de activiteit van de leden van het lerarenkorps te regelen en te coördineren. 4. De pedagogische cel is ermee belast te zorgen voor de samenhang van de opleiding en de kwaliteit van de kennisoverdracht.Daartoe dient ze onder meer : - de behoeften inzake permanente opleiding te analyseren, rekening houdend met de specifieke situatie ter plaatse, - de onderwijsmethoden te controleren en bij te sturen en een evaluatierooster voor de leerkrachten op te stellen, - het lesrooster en de chronologie van de vakken op te stellen, - de didactische middelen te beheren en uit te breiden (oefenpop, materieel voor hulp- en zorgverlening, projectoren, vakdocumentatie), - de opleiding en de resultaten ervan te evalueren, - te zorgen voor de begeleiding van het lerarenkorps, - de stages te organiseren en te controleren. Afdeling 2. Samenstelling van de cellen
5. De administratieve cel is minstens samengesteld uit één verantwoordelijke.6. De wetenschappelijke cel is samengesteld uit : - een arts, welke houder is van de bijzondere titel in de spoedgevallenzorg of welke de opleiding en stage heeft gevolgd, bedoeld in artikel 5, § 2, 2°, b), van het ministerieel besluit van 12 november 1993 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de urgentiegeneeskunde, alsook van de stagemeesters en stagediensten in de urgentiegeneeskunde, die verantwoordelijke is voor de cel, - een verpleegkundige houder van de titel van gegradueerd verpleger of gegradueerd verpleegster in intensieve en spoedgevallenzorg, alsmede verplegers of verpleegsters die, op de datum van inwerkingtreding van artikel 3 van het koninklijk besluit, een minimumervaring van 5 jaar in een identieke functie kunnen bewijzen, - een hulpverlener-ambulancier die het bewijs levert van een goede kennis van zijn functie en van het feit dat hij in de periode van vijf jaar vóór de indiening van zijn kandidatuur als lid van de wetenschappelijke cel, als hulpverlener-ambulancier, bedrijvig was, - een aangestelde van een eenvormig oproepstelsel die het bewijs levert van een goede kennis van zijn functie en van het feit dat hij in de periode van vijf jaar vóór de indiening van zijn kandidatuur als lid van de wetenschappelijke cel, als aangestelde, in functie was.7. De pedagogische cel is samengesteld uit : - een pedagoog licentiaat in de pedagogie of houder van een gelijkwaardig diploma, verantwoordelijke voor de cel, - een vertegenwoordiger van het Rode-Kruis die het bewijs levert van zijn competentie in de pedagogie, onder meer door zijn beroepservaring terzake, - een arts, welke houder is van de bijzondere titel spoedgevallenzorg of welke de opleiding en stage heeft gevolgd, bedoeld in artikel 5, § 2, 2°, b), van voornoemd ministerieel besluit van 12 november 1993 en met een gedegen kennis van de specifieke kenmerken van de provincie wat de opleiding betreft, - een verpleegkundige, houder van de titel gegradueerd verpleger of gegradueerd verpleegster in intensieve of spoedgevallenzorg, met een gedegen kennis van de specifieke kenmerken van de provincie wat de opleiding betreft, alsmede verplegers of verpleegsters die, op de datum van inwerkingtreding van artikel 3 van het koninklijk besluit, een minimumervaring van 5 jaar in een identieke functie kunnen bewijzen, Een afgevaardigde van de kandidaten hulpverlener-ambulancier, die aangewezen wordt voor elk van de sessies "basisopleiding", en een vertegenwoordiger van de hulpverleners-ambulanciers kunnen, in het kader van de permanente opleiding, deelnemen aan de vergaderingen van de pedagogische cel en laatstgenoemde interpelleren in de gevallen die in de statuten van het centrum zijn bepaald, en dit overeenkomstig een in die statuten omschreven procedure. Afdeling 3. - Werking.
8. Een coördinator, die lid kan zijn van de medische directie, zorgt voor de coördinatie van de activiteit van de drie cellen.9. De procedures inzake medische besluitvorming en duur van de mandaten worden in de statuten vastgesteld.Het evaluatieverslag betreffende de leerkrachten maakt evenwel het voorwerp uit van een collegiale beslissing van de drie verenigde cellen. 10. Het mandaat van de leden van de medische cel, evenals van de arts en de verpleegkundige, bedoeld in punt 7, neemt een einde op het tijdsstip waarop het lid zijn functie in de dringende geneeskundige hulpverlening verliest. HOOFDSTUK II. Samenwerkingsregeling voor de diverse partners die bij de werking van het centrum betrokken zijn 1 1. De statuten moeten de transparante werking van het centrum en de evenwichtige vertegenwoordiging van de diverse partners welke hun medewerking verlenen aan de dringende geneeskundige hulpverlening, inzonderheid deze bedoeld in artikel 1, 3°, 5°, en 6°, van het koninklijk besluit, waarborgen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J.PEETERS
Bijlage 2 Inhoud van het programma van de basisopleiding en van de permanente vorming HOOFDSTUK I. - Het programma van de basisopleiding 1. Het programma van de basisopleiding heeft tot doel de hulpverleners-ambulanciers de kennis bij te brengen noodzakelijk voor : - het verstrekken van de eerste hulp aan de persoon bedoeld in artikel 1 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, waaronder het vrijwaren van de vitale functies, ter plaatse, tijdens het optillen en vervoeren van de patiënt, indien nodig in samenwerking met de andere hulpverleners van de dringende geneeskundige hulpverlening - het goed onderhouden van het materiaal dat ze gebruiken - het technische beheer van de opdrachten die hun in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening worden toevertrouwd.2. Het programma van de basisopleiding omvat : a) 80 uren theoretisch onderricht over : 1° Inleiding : de taak van de hulpverlener-ambulancier bedoeld in artikel 6bis van de voornoemde wet van 8 juli 1964 (2 uur);2° Het menselijk lichaam : anatomie en fysiologie (10 uur);3° De objectieve risico's van de dringende hulp : de eerste minuten en levensbedreigende aandoeningen (12 uur) 4° De gewonde patiënt, en de technieken om de patiënt in een goede houding te brengen met het oog op diens vervoer (10 uur);5° optreden van de hulpverlener-ambulancier ten aanzien van een patiënt met een acute aandoening, een vergiftiging of psychische problemen (20 uur);6° optreden van de hulpverlener-ambulancier ten aanzien van een zwangere vrouw en een mogelijke spoedbevalling (2 uur);7° optreden van de hulpverlener-ambulancier ten aanzien van een kind in nood (2 uur);8° Urgenties door omgevingsfactoren (6 uur) 9° Rampengeneeskunde (2 uur);10° Juridische, deontologische en ethische aspecten van de functie van hulpverlener-ambulancier, het samenwerken met de functie mobiele urgentiegroep « MUG », bedoeld in het koninklijk besluit van 10 april 1995 waarbij sommige bepalingen van de wet op de ziekenhuizen toepasselijk worden verklaard op de functie mobiele urgentiegroep, de documenten, het verslag van zijn activiteiten (6 uur);11° Bijzondere technieken : de veiligheid van de hulpverlener-ambulancier, de wegcode, gevaarlijke produkten, telecommunicatie, kaartlezen, (6 uur);12° Voorzorgsmaatregelen inzake hygiëne en aseptie (2 uur);b) 40 uur praktijk, omvattende : 1° de eerste beoordeling 2° de technieken inzake het vrijmaken van de bovenste luchtwegen 3° de technieken inzake cardio-pulmonaire reanimatie bij volwassenen, kinderen en baby's 4° het toedienen van zuurstof, ten belope van 18 uur;5° de tweede beoordeling 6° attitude ten aanzien van bloedverlies 7° het bijstaan van de arts, de MUG 8° het beschermen van huidletsels, het aanleggen van verbanden 9° bevrijdingstechnieken, technieken om de patiënt in een goede houding te brengen, til- en vervoerstechnieken 10° kennis en onderhoud van het materiaal waarmee de ambulance uitgerust is ten belope van 16 uur;11° oefeningen inzake telecommunicatie en kaartlezen;12° een geleid bezoek aan een éénvormig oproepcentrum;13° het ontplooien van de logistieke uitrusting bij rampen; ten belope van 6 uur; c) een 40-urige stage met minstens 25 opdrachten, verdeeld als volgt : 1°.5 tot 10 interventies als waarnemer die een team van een mobiele urgentiegroep (MUG) vergezelt; 2.° 15 tot 20 interventies als waarnemer die een team van een ambulancedienst vergezelt, welke meewerkt aan de dringende geneeskundige hulpverlening. 3. Voor de personen bedoeld in artikel 21 van het koninklijk besluit, omvat het programma van de basisopleiding : a) 24 uur theoretisch onderricht, omvattende : 1° de cursus bedoeld in punt 2, a), 1°;2° de cursus bedoeld in punt 2, a), 3°, 4° en 5° gedurende 8 uur;3° de cursus bedoeld in punt 2, a), 9°;4° de cursus bedoeld in punt 2, a), 10°;5° de cursus bedoeld in punt 2, a), 11°.b) 16 uur praktische oefeningen, omvattende : 1° de oefeningen bedoeld in punt 2, b), 1° tot en met 4°, gedurende 4 uur;2° de oefeningen bedoeld in punt 2, b), 5° tot en met 10°, gedurende 6 uur;3° de oefeningen bedoeld in punt 2, b), 11° tot en met 13°;c) eenzelfde stage als die bedoeld in punt 2, c). HOOFDSTUK II. - Het programma van de permanente opleiding 4. De permanente opleiding omvat de bijwerking en de herhaling van de in punt 2 bedoelde materie, overeenkomstig een programma opgesteld door de pedagogische cel, na analyse van de behoeften door de pedagogische en de wetenschappelijke cel. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS
Bijlage 3 De voorwaarden waaraan de leden van het lerarenkorps en de examencommissie moeten voldoen HOOFDSTUK I. - Lerarenkorps 1. Om de basisopleiding en de permanente opleiding van de hulpverleners-ambulanciers te verzorgen, komen drie categorieën van leerkrachten in aanmerking, namelijk : 1°.de beoefenaars van de dringende geneeskundige hulpverlening; hierbij onderscheidt men : a)- de docenten : artsen welke houder zijn van de bijzondere titel in de spoedgevallengeneeskunde of welke de opleiding en de stage hebben gevolgd, bedoeld in artikel 5, § 2, 2°, b), van het ministerieel besluit van 12 november 1993 tot vaststelling van de bijzondere criteria voor de erkenning van geneesheren-specialisten houders van de bijzondere beroepstitel in de urgentiegeneeskunde, alsook van de stagemeesters en stagediensten in de urgentiegeneeskunde, gegradueerde verplegers/verpleegsters in intensieve en spoedgevallenzorg alsmede verplegers of verpleegsters die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, een minimumervaring van 5 jaar in een identieke functie kunnen bewijzen; b)- de praktijkdocenten : verpleegkundigen, hulpverleners-ambulanciers en aangestelden die aan de in bijlage 1 bedoelde cel het bewijs leveren dat zij 3 jaar ervaring hebben in het kader van de dringende geneeskundige hulpverlening. 2°. De artsen die geen beoefenaars zijn van de dringende geneeskundige hulpverlening, deskundigen genoemd. 3°. De niet-artsen die geen beoefenaars zijn van de dringende geneeskundige hulpverlening, lectoren genoemd.
De deskundigen en de lectoren moeten aan de wetenschappelijke cel het bewijs leveren van hun bijzondere kennis van een bepaald onderwerp, en dit op basis van hun titel of van 3 jaar beroepservaring in de periode van drie jaar die de opleiding voorafgaat. 2. De bekwaamheid om les te geven moet bij alle leden van het lerarenkorps worden geëvalueerd, zowel wat de inhoud als wat de vorm betreft.De evaluatie moet berusten op het door de pedagogische cel opgestelde evaluatierooster, op basis waarvan voor elke leraar een evaluatieverslag wordt opgesteld en voorgelegd aan de drie overeenkomstig punt 9 van de bijlage 1. verenigde cellen, die collegiaal beslissen.
Een negatieve evaluatie kan leiden tot het verlies van de hoedanigheid van leraar 3. De vakken bedoeld in bijlage 2 worden onder de in punt 1 bedoelde categorieën van leerkrachten verdeeld als volgt : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld HOOFDSTUK II.- De examencommissie. 4. De examencommissie die de examens ter afsluiting van de basisopleiding evalueert, is samengesteld uit : - de coördinator, die het voorzitterschap waarneemt - de leden van het lerarenkorps die aangewezen werden om de theoretische en praktische kennis te evalueren via een mondeling examen, dat de volgende onderwerpen omvat : - cardio-pulmonaire reanimatie uitgevoerd op een volwassen en een baby-oefenpop - het vrijmaken van de bovenste luchtwegen en het toedienen van zuurstof - het immobiliseren van de patiënt, hem in een goede houding brengen en op correcte wijze optillen met het oog op diens vervoer - het bijstaan van de arts die de zorg verstrekt - een onderhoud over één of meer theoretische vragen De verantwoordelijke van de administratieve cel zorgt voor het secretariaat, maar is niet stemgerechtigd.5. Een vertegenwoordiger van de ambulancediensten, bedoeld in artikel 1, 3°, van het koninklijk besluit en die kandidaten hebben voorgedragen, kan in de hoedanigheid van waarnemer aan de deliberaties deelnemen.6. De verantwoordelijke van de pedagogische cel of zijn afgevaardigde mag alle examens bijwonen. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J.PEETERS
Bijlage 4 Subsidie voor de opleidings- en vervolmakingscentra voor de basisopleiding en voor de permanente vorming van de hulpverleners-ambulanciers en inschrijvingsgeld HOOFDSTUK I. - Subsidie Afdeling 1. - Toekenning van subsidie
Aan de erkende centra worden, per opleidingssessie, de volgende subsidies toegekend : 1° voor de basisopleiding, een subsidie van 18.000 frank per ingeschreven kandidaat die regelmatig de cursus heeft gevolgd; 2° voor de permanente vorming, een subsidie van 6.000 F. per ingeschreven hulpverlener-ambulancier die regelmatig de cursus heeft gevolgd. Afdeling 2. - Vereffening van de subsidie
1. Voor de basisopleiding worden de subsidies als volgt uitbetaald : 1° een voorschot van 30% van de subsidie wordt uitbetaald voor elke opleidingssessie na ontvangst van de volgende stukken : - de stukken betreffende de voordracht of toestemming bedoeld in artikel 1, 4°, van dit besluit; - het lessenrooster; - de samenstelling van het lerarenkorps. 2° het saldo van de subsidie wordt uitbetaald op basis van het aantal kandidaten waarvan de afwezigheid tijdens de basisopleiding niet meer dan 20% bedroeg;de uitbetaling gebeurt op het einde van de basisopleiding, nadat het centrum, uiterlijk op 15 oktober van het jaar waarin de cyclus wordt afgesloten, de volgende stukken heeft voorgelegd : - de aanwezigheidslijst; - het rooster van de schriftelijke en mondelinge examens; - het deliberatiebewijs; - de stukken betreffende de organisatie en het verloop van de stages. 2. Voor de permanente vorming worden de subsidies als volgt uitbetaald : 1° een voorschot van 30% van de subsidie wordt uitbetaald na ontvangst van de volgende stukken : - het lessenrooster; - de lijst met de leerstof; - lijst van de personen die met de opleiding belast zijn; - de plaatsen waar de lessen plaatsvinden; - de lijst met de ingeschreven hulpverleners-ambulanciers. 2° het saldo van de subsidie wordt uitbetaald op basis van het aantal van hulpverleners-ambulanciers die regelmatig de cursus hebben gevolgd;de uitbetaling gebeurt op het einde van de permanente vorming, nadat het centrum, uiterlijk op 15 oktober van het jaar waarin de cyclus wordt afgesloten, de volgende stukken heeft voorgelegd : - de aanwezigheidslijst; - de bewijstukken van de personen die de permanente vorming verzorgen. HOOFDSTUK II. - Inschrijvingsgeld 3. Het bedrag bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit, is vastgesteld op 3.200 frank.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 13 februari 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Binnenlandse Zaken, J. VANDE LANOTTE De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid, Maatschappelijke Integratie en Leefmilieu, J. PEETERS