Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 19 juli 2006
gepubliceerd op 25 augustus 2006

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006202313
pub.
25/08/2006
prom.
19/07/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

19 JULI 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999, gesloten in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, betreffende het nationaal akkoord 1999-2000.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 19 juli 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw Collectieve arbeidsovereenkomst van 17 mei 1999 Nationaal akkoord 1999-2000 (Overeenkomst geregistreerd op 30 juni 1999 onder het nummer 51132/COF/111.03) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied 1.1. Toepassingsgebied De collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en werklieden van de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw ressorteren, met uitzondering van die welke tot de sector van de ondernemingen der metaalverwerking behoren.

Onder "werklieden" wordt verstaan de werklieden en werksters. 1.2. Voorwerp Deze collectieve arbeidsovereenkomst is een vormings- en tewerkstellingsakkoord en wordt gesloten in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 en van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen. 1.3. Algemeen verbindend verklaring Ondertekenende partijen vragen dat de huidige collectieve arbeidsovereenkomst zo vlug mogelijk bij koninklijk besluit algemeen verbindend wordt verklaard. HOOFDSTUK II. - Werkzekerheid 2.1. Werkzekerheidsclausule § 1. Principe Voor de duur van dit akkoord zal in geen enkele onderneming overgegaan worden tot meervoudig ontslag vooraleer andere tewerkstellingsbehoudende maatregelen - met inbegrip van tijdelijke werkloosheid - uitgeput zijn en vooraleer de mogelijkheid tot beroepsopleiding voor de getroffen werklieden werd onderzocht. § 2. Procedure Wanneer zich echter onvoorzienbare en onvoorziene economische en/of financiële omstandigheden zouden voordoen waardoor bijvoorbeeld tijdelijke werkloosheid of andere equivalente maatregelen sociaal-economisch onhoudbaar worden, zal de volgende sectorale overlegprocedure worden nageleefd : 1° Wanneer de werkgever voornemens is over te gaan tot ontslag van meerdere werklieden, dat als meervoudig ontslag kan worden beschouwd, licht hij voorafgaandelijk de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, de syndicale delegatie in.In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat, licht hij voorafgaandelijk, schriftelijk en tegelijkertijd zowel de betrokken werklieden individueel in als ook de voorzitter van het paritair comité. 2° Binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de arbeidersvertegenwoordigers dienen partijen op ondernemingsvlak de besprekingen te starten over de maatregelen die terzake kunnen worden genomen.Indien dit overleg niet tot een oplossing leidt, dan wordt binnen de acht kalenderdagen na het vaststellen van een niet-akkoord op ondernemingsvlak, beroep gedaan op het verzoeningsbureau op initiatief van de meest gerede partij. 3° In geval er geen ondernemingsraad of syndicale delegatie bestaat in de onderneming, kan, binnen de vijftien kalenderdagen na de informatie aan de werklieden en aan de voorzitter van het paritair comité, dezelfde overlegprocedure worden ingeleid op initiatief van de vakbondsorganisaties die de werklieden vertegenwoordigen. § 3. Sanctie Bij niet-naleving van de procedure bepaald in § 2, dient de in gebreke zijnde werkgever, naast de normale opzeggingstermijn, aan de betrokken werkman een bijkomende opzeggingsvergoeding te betalen die gelijk is aan het loon verschuldigd voor de genoemde opzeggingstermijn.

In geval van betwisting wordt beroep gedaan op het verzoeningsbureau van het paritair comité op vraag van de meest gerede partij.

De afwezigheid van een werkgever op de in deze procedure voorziene bijeenkomst van het verzoeningsbureau wordt beschouwd als een niet-naleving van de bovenstaande procedure. De werkgever kan zich hiervoor laten vertegenwoordigen door een bevoegde afgevaardigde behorende tot zijn onderneming.

De sanctie is eveneens van toepassing op de werkgever die een unaniem advies van het verzoeningsbureau niet toepast. § 4. Definitie In dit artikel wordt onder meervoudig ontslag verstaan elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal werklieden treft dat tenminste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld werkliedenbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie werklieden voor ondernemingen van minder dan dertig arbeiders. Ook ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 5. Toepassing werkzekerheidsclausule in geval van faling en/of sluiting.

De bepalingen zoals omschreven in bovenstaande paragrafen inzake het principe, de procedure, de sanctie en de definitie, zijn in ieder geval ook van toepassing in het geval van faling en/of sluiting van onderneming. 2.2. Opzeggingstermijnen § 1. In toepassing van artikel 61 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten komen partijen overeen een koninklijk besluit aan te vragen dat ertoe strekt de opzeggingstermijnen, zoals deze bepaald worden in het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren in het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw", voor de werklieden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, als volgt te wijzigen : 1° Algemeen regime (gewijzigd) 1.1. Indien de werkman tussen 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 7 dagen verlengd. 1.2. Indien de werkman tussen 10 jaar en minder dan 15 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 14 dagen verlengd. 1.3. Indien de werkman tussen 15 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is, wordt de opzeg gegeven door de werkgever met 28 dagen verlengd. 2° Opzegtermijn in geval van brugpensioen (ongewijzigd) In geval van opzeg met het oog op brugpensioen gelden de opzegtermijnen zoals bepaald in artikel 59 van de wet van 3 juli 1978 op de arbeidsovereenkomsten.3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering (ongewijzigd) In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 5 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is. Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elk ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal werklieden treft dat ten minste tien pct. bedraagt van het gemiddeld werkliedenbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie werklieden voor ondernemingen van minder dan dertig werklieden. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. § 2. Deze nieuwe bepalingen zullen in werking treden op de datum van het verschijnen van een koninklijk besluit terzake in het Belgisch Staatsblad. § 3. Partijen komen overeen dat de opzegtermijnen voor de werklieden met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur en die ressorteren onder het toepassingsgebied van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst vanaf 17 mei 1999 tot de datum van verschijning van het nieuw koninklijk besluit waarvan sprake in § 2 als volgt worden vastgesteld : 1° Algemeen regime 1.1. Indien de werkman minder dan 5 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 28 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 1.2. Indien de werkman tussen 5 jaar en minder dan 10 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 42 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 14 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 1.3. Indien de werkman tussen 10 jaar en minder dan 15 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 84 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 1.4. Indien de werkman tussen 15 jaar en minder dan 20 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 98 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 28 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 1.5. Indien de werkman tussen 20 jaar en minder dan 25 jaar ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 154 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 1.6. Indien de werkman 25 jaar en meer ononderbroken bij dezelfde werkgever in dienst is : 196 dagen indien de opzeg door de werkgever wordt gegeven en 42 dagen wanneer de opzeg door de werkman wordt gegeven. 2° Opzegtermijnen in geval van brugpensioen. In geval van opzeg met het oog op brugpensioen blijven de opzegtermijnen van het artikel 3 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal, machine- en elektrische bouw" behouden. 3° Opzegtermijnen in geval van herstructurering. In geval van herstructurering blijven de opzegtermijnen voorzien in artikel 4 van het koninklijk besluit van 25 november 1997 "tot vaststelling van de opzegtermijnen in de ondernemingen welke bruggen en metalen gebinten monteren, die ressorteren onder het Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw" behouden, op voorwaarde dat deze opzegtermijnen bevestigd worden in een op ondernemingsvlak gesloten collectieve arbeidsovereenkomst, die neergelegd en geregistreerd is.

Onder "herstructurering" wordt verstaan elke vorm van meervoudig ontslag : elke ontslag, met uitzondering van ontslag om dringende redenen, dat in de loop van een periode van zestig kalenderdagen een aantal werklieden treft dat ten minste 10 pct. bedraagt van het gemiddeld werkliedenbestand van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat, met een minimum van drie werklieden voor ondernemingen van minder dan dertig werklieden. Ook de ontslagen ingevolge een faling of sluiting vallen onder toepassing van deze definitie. 4° Deze regeling heeft geen invloed op de opzeggingen, betekend vóór 17 mei 1999. HOOFDSTUK III. - Opleiding 3.1. Bijkomende opleidingsinspanning.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 verhoogt elke onderneming haar jaarlijks engagement van 0,5 pct. van het geheel van de gepresteerde uren, door de totaliteit van de werklieden in tijd besteed aan beroepsopleiding, tot minstens 0,7 pct. Onder beroepsopleiding wordt verstaan vorming die de kwalificatie van de werkman bevordert en beantwoordt aan de noden van de onderneming, inclusief on-the-job-training. Deze beroepsopleiding dient tijdens de werkuren te gebeuren. Daarbij wordt aanbevolen dat de vorming zo maximaal mogelijk op alle categorieën van werklieden zou slaan.

De op ondernemingsvlak reeds bestaande inspanningen inzake beroepsopleiding voor werklieden kunnen in aanmerking genomen worden voor de berekening van de bovengenoemde 0,7 pct.

Dit engagement zal jaarlijks op ondernemingsvlak geëvalueerd worden door de ondernemingsraad of, bij ontstentenis, door de syndicale delegatie. Tegelijkertijd zullen eveneens de vooruitzichten inzake beroepsopleiding besproken worden. Deze evaluatie en bespreking gebeurt ter gelegenheid van de jaarlijkse inlichtingen zoals voorzien in collectieve arbeidsovereenkomst n° 9 van 9 maart 1972, houdende ordening van de in de Nationale Arbeidsraad gesloten nationale akkoorden en collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de ondernemingsraden.

In de loop van het tweede kwartaal van het jaar 2000 zal een nationaal gecoördineerde enquête georganiseerd worden bij alle ondernemingen, inclusief deze zonder syndicale delegatie, om de realisatie van het engagement te meten. Ondernemingen die niet antwoorden op deze enquête kunnen geen beroep doen op de financiële tussenkomsten van de paritaire opleidingsinstanties van de sector. 3.2. Risicogroepen.

In uitvoering van afdeling VI, onderafdeling 1 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, wordt de bijdrage risicogroepen voor de duurtijd van het huidig akkoord bepaald op 0,10 pct.

De door het fonds voor bestaanszekerheid geïnde bedragen zullen via de VZW "Montage" worden aangewend ter ondersteuning van opleidingsinitiatieven. De VZW zal hiervoor de uitvoeringsbesluiten bepalen.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord wordt de definitie "risicogroepen" uitgebreid tot gehandicapten en allochtonen. HOOFDSTUK IV. - Tewerkstelling en arbeidsherverdeling 4.1. Loopbaanonderbreking. a) Een recht op beroepsloopbaanonderbreking, conform het koninklijk besluit, wordt geopend voor 3 pct.van de arbeiders. Waarbij ondernemingsakkoorden een recht bestaat of gecreëerd wordt op deeltijds werk voor minstens 10 pct. van de arbeiders, is er geen recht op deeltijdse loopbaanonderbreking tenzij een dergelijke regeling in het akkoord is opgenomen en gemotiveerd werd voorgelegd aan het fonds voor bestaanszekerheid. b) Vanaf 1 juli 1999 wordt de sectorale aanmoedigingspremie voor 1/5 loopbaanonderbreking niet meer toegekend.Rekening houdend met de gewijzigde reglementering inzake loopbaanonderbreking wordt vanaf 1 juli 1999 de sectorale aanmoedigingspremie voor halftijdse loopbaanonderbreking aangepast, teneinde te vermijden dat het laatste nettoloon overschreden wordt door de toekenning van aanmoedigingspremies van diverse aard.

Mits goedkeuring van het fonds voor bestaanszekerheid blijft de aanmoedigingspremie geldig vóór 1 juli 1999 behouden voor de ondernemingen die terzake een gemotiveerd ondernemingsakkoord voorleggen, conform punt a hiervoor. Deze regeling is geldig tot 30 juni 2001. c) Deze regeling zal omgezet worden in een collectieve arbeidsovereenkomst geldig voor de ganse sector van de metaalverwerkende nijverheid, Paritair Comité voor de metaal-, machine- en elektrische bouw. 4.2. Brugpensioen. a) Alle collectieve arbeidsovereenkomsten op ondernemingsvlak, neergelegd en geregistreerd ter Griffie van de dienst collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, inzake brugpensioen, worden onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2001, met uitzondering van de collectieve arbeidsovereenkomsten van bepaalde duur inzake tijdelijke herstructureringsoperaties.b) Het brugpensioen voor werksters, voorzien in artikel 19sexies van de statuten van het fonds voor bestaanszekerheid, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2001.c) De collectieve arbeidsovereenkomst van 4 februari 1991 inzake brugpensioen na ontslag vanaf 57 jaar wordt binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot 30 juni 2001, doch beperkt tot de sociale gevallen die als dusdanig erkend worden door de werkgever. d) Het brugpensioen voor werklieden vanaf 58 jaar, voorzien bij punt 3.2.d. van het nationaal akkoord 1997-1998 van 15 mei 1997, wordt onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden verlengd tot en met 30 juni 2001. e) De regeling zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 in punt 3.2.e. met betrekking tot de verlaging van de brugpensioenleeftijd tot 56 jaar, voor zover de arbeider in toepassing van de brugpensioenreglementering 33 jaar beroepsverleden kan rechtvaardigen en 20 jaar gewerkt heeft in een nachtregeling zoals bepaald bij collectieve arbeidsovereenkomst nr 46, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot 31 december 2000. f) De regeling zoals voorzien in het nationaal akkoord 1997-1998 in punt 3.3. met betrekking tot het halftijds brugpensioen zoals voorzien bij collectieve arbeidsovereenkomst nr 55, wordt verlengd onder dezelfde voorwaarden en binnen de wettelijke mogelijkheden tot 31 december 2000. g) De tussenkomst van het fonds voor bestaanszekerheid van BEF 3 100 per maand in de last van het brugpensioen wordt, onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten behouden voor alle brugpensioenen die ingaan tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001.h) De bijkomende hoofdelijke bijdragen voor de bruggepensioneerden, die in het kader van de bestaande en verlengde overeenkomsten tussen 1 juli 1999 en 30 juni 2001 in brugpensioen worden gesteld, worden onder dezelfde voorwaarden en modaliteiten eveneens ten laste genomen door het fonds voor bestaanszekerheid. 4.3. Arbeidsorganisatie. a) Partijen vragen het koninklijk besluit "Kleine Flexibiliteit" van 14 september 1997 te verlengen tot 31 december 2000.b) Het artikel 6 § 3 van het nationaal akkoord 1995-1996 van 26 september 1995, dat voorziet in de mogelijkheid de inhaalrust ten belope van maximaal het wettelijk bepaald aantal overuren niet toe te kennen, onder voorwaarde dat er op ondernemingsvlak een collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten, wordt verlengd tot 31 december 2000.c. Voor de duur van het akkoord kan in de ondernemingen met of zonder syndicale delegatie de normale arbeidsduur, vastgelegd door het arbeidsreglement, verlengd of verkort worden en vervangen door speciale uurroosters overeenkomstig de bepalingen van artikel 20bis van de arbeidswet op basis van onderstaand model. Onderstaand model kan evenwel niet worden toegepast in ondernemingen waar reeds afspraken gemaakt werden inzake jaartijd.

De invoering van het sectoraal model volgens onderstaande procedure beperkt zich tot de arbeiders in dag- en tweeploegenstelsels. Voor de invoering van nieuwe ploegenstelsels, weekendwerk alsook flexibele uurroosters die verder gaan dan onderstaand model is een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak vereist.

Het model kan eveneens niet worden ingevoerd voor arbeiders tewerkgesteld op zaterdag en/of zondag, hiervoor is een specifieke onderhandeling noodzakelijk. 1. Sectoraal model. De wekelijkse arbeidsduur kan maximum 5 uren boven of beneden de normale arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot de betaling van een toeslag.

De dagelijkse arbeidsduur kan maximum 1 uur boven of onder de normale arbeidsduur in de onderneming liggen, zonder dat dit aanleiding geeft tot betaling van een toeslag.

De onderneming moet op jaarbasis de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur zoals bepaald in de onderneming geldende collectieve arbeidsovereenkomsten respecteren. De overschrijdingen worden bij voorkeur gecompenseerd door hele dagen. 2. Procedure op ondernemingsvlak. Indien de onderneming bovenstaand sectoraal model van jaartijd wenst toe te passen wordt het arbeidsreglement aangepast conform de bepalingen van de wet van 8 april 1965 tot instelling van de arbeidsreglementen. Deze aanpassing geldt tot uiterlijk 31 december 2000. Als dit sectoraal model niet verlengd wordt op sector- of op ondernemingsvlak, dan worden vanaf 1 januari 2001 automatisch de aangepaste bepalingen inzake jaartijd uit het arbeidsreglement geschrapt. De aangepaste bepalingen inzake jaartijd worden eveneens uit het arbeidsreglement geschrapt, bij herstructurering of wanneer de onderneming overgaat tot meervoudig ontslag, zoals bepaald in hoofdstuk II 2.1. § 4 van de huidige overeenkomst, tenzij anders wordt overeengekomen.

De onderneming die wenst gebruik te maken van dit sectoraal model dient voorafgaandelijk de syndicale delegatie, of bij ontstentenis de arbeiders, de nodige informatie en motivatie te geven.

Zonder dat het principe van de invoering van het sectoraal model in vraag wordt gesteld worden voorafgaandelijk aan de invoering concrete omkaderingsmaatregelen uitgewerkt. Deze betreffen onder meer de concrete uurroosters, de referteperiode voor de berekening van de gemiddelde arbeidstijd, de verwittigingstijd,... Tot de concrete omkaderingsmaatregelen behoren eveneens het aantal interimarissen en het aantal contracten van bepaalde duur. 3. Bijkomende voorwaarden. Het koninklijk besluit "Kleine Flexibiliteit", zoals vermeld onder punt 4.3.a) van de huidige overeenkomst, is niet van toepassing op de arbeiders waarvoor het sectoraal model "jaartijd" ingevoerd werd.

De ondernemingen die het sectoraal model "jaartijd" invoeren moeten, indien zij beroep doen op uitzendkrachten omwille van buitengewone vermeerdering van werk, deze contracten beperken tot maximaal drie maanden. Indien beroep gedaan wordt op arbeiders met contracten van bepaalde duur dienen deze een minimum duurtijd te hebben van 6 maanden. 4. Evaluatie. Op het einde van het jaar 1999 en het jaar 2000 wordt in de Nationale Sectie voor de monteerders van bruggen en metalen gebinten het verloop van de besprekingen ter uitvoering van de bepalingen van dit punt geëvalueerd. HOOFDSTUK V. - Loonvoorwaarden 5.1. Loonsverhoging.

Op 1 juli 1999 worden alle effectieve minimum- en baremieke lonen verhoogd met 1,2 pct.

Op 1 juli 2000 worden alle effectieve minimum- en baremieke lonen verhoogd met 0,8 pct.

Wanneer een loonsverhoging samenvalt met een indexaanpassing, wordt eerst de loonsverhoging toegepast. 5.2. Extra legaal pensioen.

Een bedrag gelijk aan 1 pct. van de lonen wordt besteed aan een extra legaal pensioen voor de werklieden.

In principe wordt deze 1 pct. als bijdrage gestort aan het fonds voor bestaanszekerheid vanaf 1 juli 2000.

Mits een collectieve arbeidsovereenkomst op ondernemingsvlak, gesloten tegen ten laatste 31 december 1999, kan de 1 pct. gebruikt worden voor invoering of uitbreiding van een eigen ondernemingssysteem van extra legaal pensioen.

Het sectoraal stelsel zal uitgewerkt worden tegen eind juni 1999 zowel wat de financiering als wat de rechten van de werknemers betreft en daarna ter goedkeuring aan het paritair comité voorgelegd worden.

De ondernemingen die gedekt zijn door een koopkrachtakkoord voor 1999-2000 worden van deze verplichting vrijgesteld, maar kunnen nadien beslissen om alsnog in het stelsel te treden. 5.3. Eindejaarspremie.

Met ingang van het kalenderjaar 1999 worden, voor de arbeiders die ten minste 1 jaar anciënniteit hebben in de onderneming, 14 kalenderdagen ziekte gelijkgesteld met effectieve prestaties voor wat betreft de betaling van de eindejaarspremie, voor zover deze in een aaneensluitende periode vielen. De collectieve arbeidsovereenkomst eindejaarspremie zal in die zin aangepast worden. 5.4. Beroepenclassificatie.

De bestaande paritaire werkgroep zal haar werkzaamheden inzake functieclassificatie, in uitvoering van het protocol van nationaal akkoord 1993-1994 van 15 maart 1993, afronden tegen uiterlijk 31 december 1999.

In geval van classificatieproblemen op ondernemingsvlak verklaren de ondertekenende partijen zich akkoord om deze problemen, in functie van een advies, voor te leggen aan een paritaire werkgroep classificatie.

Mits toestemming van de werkgever, kan deze paritaire werkgroep zich ter plaatse vergewissen van het probleem. HOOFDSTUK VI. - Fonds voor bestaanszekerheid a) De aanvullende vergoeding bij werkloosheid ten laste van het fonds voor bestaanszekerheid wordt met ingang van 1 april 1999 verhoogd van BEF 180 naar BEF 20 0.b) Het maximum aantal uitkeringen bij volledige werkloosheid ten laste van het fonds wordt vanaf 1 april 1999 voor de arbeiders die na 1 april 1999 werkloos worden, verminderd tot 120 dagen voor arbeiders jonger dan 35 jaar, vermeerderd tot 210 dagen voor arbeiders van 35 tot en met 44 jaar en vermeerderd tot 300 dagen voor arbeiders van 45 jaar en meer.c) Het huidige systeem van schijven in geval van ziekte wordt vervangen door een systeem waar, na de periode gedekt door het gewaarborgd maandloon, maximaal 11 maandelijkse forfaitaire aanvullende vergoedingen van BEF 3 100 betaald worden. De huidige schijven bij het systeem van oudere ziekten worden eveneens vervangen door een maandelijkse forfaitaire aanvullende vergoeding van BEF 3 100, te betalen na de periode gedekt door het gewaarborgd maandloon. d) De collectieve arbeidsovereenkomst inzake de "statuten van het fonds voor bestaanszekerheid van de metaalverwerkende nijverheid" zal in die zin aangepast worden. HOOFDSTUK VII. - Diversen 7.1. Preventieplan.

In uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000 van 8 december 1998 verklaren de partijen zich bereid om op sectoraal vlak initiatieven te nemen inzake een sectoraal model preventieplan. 7.2. Verlenging bestaande bepalingen van bepaalde duur.

Naast de in deze overeenkomst reeds genoemde verlengingen, worden eveneens volgende bestaande bepalingen van bepaalde duur van het fonds voor bestaanszekerheid verlengd tot 31 december 2000 : artikel 14 § 2, 4e alinea : bijdrage van 0,30 pct. ter financiering van de vervroegde tussenkomst in de last van het brugpensioen vanaf 57 jaar; artikel 14 § 2, 5e alinea : éénmalige forfaitaire bijdrage verschuldigd door de werkgever; artikel 14 § 2, 7e alinea : bijdrage van 0,13 pct. ter financiering van de tussenkomst in de door de werkgevers verschuldigde capitatieve bijdragen; artikel 14 § 3, 1e alinea : bijdrage van 0,60 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag; artikel 14 § 3, 3de alinea : bijkomende bijdrage van 0,10 pct. voor de bijzondere jaarlijkse compensatietoeslag rekening houdend met de bepalingen uit het nationaal akkoord 1997-1998 met betrekking tot een globale positieve evaluatie van de toepassing van het punt 4.4.c; artikel 19bis, 2e alinea, 2e streepje : het in aanmerking nemen van de stageovereenkomst van minstens 3 maanden voor de toekenning van de volledige werkloosheid; artikel 19bis, § 5 : de verhoogde vergoeding van BEF 3 100/maand voor arbeiders vanaf 57 jaar, die zonder op brugpensioen gesteld te worden volledig werkloos worden; artikel 19bis, § 6 : de verhoogde vergoeding van BEF 3 100/maand voor arbeiders vanaf 50 jaar die tussen 1 januari 1999 en 31 december 2000 ontslagen worden zonder op brugpensioen gesteld te zijn; artikel 22quater § 1 en § 2 : de verhoogde vergoeding voor oudere zieken in voltijdse en deeltijdse betrekking. 7.3. Fietsvergoeding.

Voor de arbeiders die zich per fiets verplaatsen voor hun woon-werkverkeer wordt de bijdrage van de werkgever in de vervoerskosten zoals bepaald in hoofdstuk V van de collectieve arbeidsovereenkomst van 31 mei 1994 inzake de vervoerskosten als fietsvergoeding beschouwd. De bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst zal in deze zin aangepast worden. 7.4. Sociale vrede.

De sociale vrede zal verzekerd zijn in de sector tijdens de duurtijd van de huidige overeenkomst.

Bijgevolg zal op provinciaal, gewestelijk of op ondernemingsvlak geen enkele eis van algemene of collectieve aard gesteld of ondersteund worden die van aard zou zijn in de verbintenissen van de ondernemingen voorzien in deze overeenkomst uit te breiden.

De huidige overeenkomst werd gesloten in een geest van wederzijdse rechten en verplichtingen. Bijgevolg is de naleving van de verplichtingen van elk van de partijen afhankelijk van de eerbiediging door de andere ondertekenaars van hun verplichtingen.

Partijen herbevestigen de conventionele bepalingen geldig in de sector wat de procedures betreft en meer bepaald artikel 2 van de verzoeningsprocedure zoals vastgelegd in het paritair comité op 13 januari 1965. 7.5. Duur.

Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten voor bepaalde duur, gaande van 1 januari 1999 tot 31 december 2000, behoudens waar anders vermeld en met uitzondering van de bepalingen vermeld in volgende punten : 2.2; 4.1.a) ; 5.1; 5.2; 5.3; hoofdstuk VI en 7.3, die gesloten worden voor onbepaalde duur. De bepalingen van onbepaalde duur kunnen worden opgezegd mits aangetekend schrijven aan de voorzitter van het paritair comité en waarvoor een opzegtermijn van zes maanden geldt.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 19 juli 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^