gepubliceerd op 28 maart 2002
Koninklijk besluit tot toekenning van de hoedanigheid van belastingconsulent aan natuurlijke personen op grond van beroepservaring
18 MAART 2002. - Koninklijk besluit tot toekenning van de hoedanigheid van belastingconsulent aan natuurlijke personen op grond van beroepservaring
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, inzonderheid op artikel 60, § 1;
Gezien het advies van de Hoge Raad voor de economische beroepen van 17 mei 2001;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de omstandigheid dat, op grond van artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten aan twee categorieën van natuurlijke personen de hoedanigheid van belastingconsulent kon worden verleend gedurende de overgangsperiode, te weten enerzijds elke accountant die gedurende minstens vijf jaren belastingsactiviteiten heeft uitgeoefend en al wie gedurende minstens vijf jaar fiscale activiteiten heeft uitgeoefend en die over een van de diploma's beschikt voorzien in het koninklijk besluit van 22 november 1990, betreffende de diploma's van de kandidaat accountants en de kandidaat belastingconsulenten; overwegende dat een aantal natuurlijke personen niet-accountants, die nochtans de werkzaamheden van belastingconsulent reeds gedurende ettelijke jaren uitoefenen, zich niet hebben kunnen beroepen op bovengenoemd artikel 2, omdat zij niet voldeden aan de daarin gestelde voorwaarden;
Dat met andere woorden deze personen geen toegang kunnen krijgen tot de titel van belastingconsulent, alhoewel zij de facto de werkzaamheden van belastingconsulent reeds ettelijke jaren uitoefenen; overwegende dat het bijgevolg billijk zou zijn om, naast de twee hierboven vernoemde categorieën van natuurlijke personen in een derde categorie van natuurlijke personen te voorzien, namelijk een categorie van personen die het bewijs leveren gedurende ten minste vijftien jaar professionele werkzaamheden te hebben uitgeoefend, waarin zij voldoende vorming hebben verworven om de functie van belastingconsulent, zoals omschreven in artikel 38 van de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen, uit te oefenen;
Overwegende dat de Koning op grond van artikel 60, § 1, van de wet van 22 april 1999 voor de periodes waarvan Hij de duur bepaalt, op grond van criteria die rekening houden met de diploma's en/of de beroepservaring van de kandidaat, toegangsvoorwaarden tot de titel van belastingconsulent kan bepalen die afwijken van de wet, voor zover de overgangsperiodes een duur van drie jaar vanaf de inwerkingtreding van de wet niet overschrijden;
Overwegende dat de Koning bij besluit van 4 mei 1999 op grond van bovengenoemd art. 60, § 1, voor twee categorieën van natuurlijke personen afwijkende voorwaarden tot het bekomen van de titel van belastingconsulent heeft bepaald, en dit gedurende een periode die afliep op 29 december 2000;
Overwegende dat de invoering van een beperkte overgangsperiode, zonder enige invloed op de overgangsperiode bepaald bij het koninklijk besluit van 4 mei 1999, voor een derde categorie van natuurlijke personen gerechtvaardigd is en dat deze overgangsregeling nog tot maximum 28 juni 2002 kan lopen zodat de instelling bij koninklijk besluit dringend dient te gebeuren;
Gelet op het advies 32.184/1/V van de Raad van State, gegeven op 6 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat in de mate dat alle accountants en alle personen die beschikken over een diploma voorzien in het koninklijk besluit van 22 november 1990 een verzoek tot het bekomen van de titel van belastingconsulent hebben kunnen indienen op grond van het koninklijk besluit van 4 mei 1999, in de mate dat zij vijf jaar ervaring op fiscaal gebied konden bewijzen, door het huidig besluit enkel die personen geviseerd worden die niet tot een van deze categorieën behoren en dit onafhankelijk of zij al dan niet een verzoek (in dat geval onontvankelijk) hebben ingediend in toepassing van het vermelde besluit, maar die kunnen bewijzen te beschikken over een fiscale ervaring van minimum 15 jaar;
Op de voordracht van Onze Minister van Economie en van Onze Minister belast met Middenstand, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Definities
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 22 april 1999 betreffende de boekhoudkundige en fiscale beroepen;2° het Instituut : het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten, opgericht bij artikel 2 van de wet;3° de Raad : de Raad van het Instituut bedoeld in artikel 10 van de wet;4° de erkenningscommissie : de erkenningscommissie, opgericht krachtens artikel 60, § 3, van de wet door het koninklijk besluit van 4 mei 1999 betreffende het Instituut van de accountants en de belastingconsulenten. HOOFDSTUK II. - De toekenning van de hoedanigheid van belastingconsulent aan natuurlijke personen op grond van beroepservaring
Art. 2.In uitvoering van artikel 60, § 1, van de wet wordt vrijgesteld van de bij artikel 19, 3°, 4° en 5°, van de wet vastgestelde voorwaarden, elke persoon : - die zijn kandidatuur overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van voornoemd koninklijk besluit van 4 mei 1999 niet heeft ingediend wegens de onontvankelijkheid verbonden aan het vereiste diploma of, die een dossier heeft ingediend dat afgewezen werd door de Raad om reden van het gebrek aan het vereiste diploma, - en uiterlijk op 15 april 2002 zijn kandidatuur stelt, - en het bewijs levert gedurende ten minste vijftien jaar professionele werkzaamheden te hebben uitgeoefend, waarin hij voldoende vorming heeft verworven om de functie van belastingconsulent, zoals omschreven in artikel 38 van de wet uit te oefenen.
Art. 3.Het verzoek ingediend op grond van artikel 2 wordt per aangetekende brief aan het Instituut gericht. Bij elke kandidatuur wordt een dossier gevoegd, waaruit blijkt dat de kandidaat voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 2. Het dossier omvat bovendien een omstandige beschrijving van de samenstelling en de organisatie van zijn kantoor en van zijn werkmethodes. Indien de kandidaat werkzaam is of is geweest in het kader van een vennootschap of vereniging, omvat het dossier bovendien een beschrijving van de vennootschap of vereniging, haar organisatie en werking en van de plaats die de kandidaat erin bekleedt. De Raad van het Instituut bepaalt onmiddellijk na de inwerkingtreding van dit besluit op welke wijze het in te dienen dossier wordt voorgesteld.
Art. 4.De Raad neemt de individuele beslissingen inzake de toekenning van de titel van belastingconsulent na advies van de erkenningscommissie.
Art. 5.De Raad of de erkenningscommissie mogen van een kandidaat eisen dat hij zijn dossier vervolledigt door overlegging, binnen de termijn die zij vaststellen, van alle stukken of gegevens die nodig zijn om over de toetredingsaanvraag te kunnen beslissen. De kandidaat wordt geacht zijn toetredingsaanvraag te hebben ingetrokken indien hij zonder wettige reden de gevraagde aanvullende stukken of gegevens niet binnen de vastgestelde termijn heeft overgelegd.
De Raad en de erkenningscommissie kunnen de toetreding van kandidaten afhankelijk stellen van de voorwaarde dat zij worden gehoord door de Raad of de erkenningscommissie. In dat geval mag de Raad de toetreding slechts weigeren nadat de kandidaat is gehoord door de Raad of de erkenningscommissie of minstens nadat hij behoorlijk opgeroepen is geweest. HOOFDSTUK III. - Inwerkingtreding
Art. 6.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 7.Onze Minister van Economie en Onze Minister belast met Middenstand zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 maart 2002.
ALBERT Van Koningswege : De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS De Minister van Economie, Ch. PICQUE