gepubliceerd op 27 september 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 57 en 59 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden
17 SEPTEMBER 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van de artikelen 57 en 59 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, inzonderheid op de artikelen 17, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 februari 1990 en 18, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 417 van 16 juli 1986;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, inzonderheid op de artikelen 57, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 31 december 1992 en 59, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 8 augustus 1986 en 31 december 1992;
Gelet op het advies van de Inspecteur van financiën, gegeven op 5 september 1997;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 4 november 1997;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het gewaarborgd inkomen voor bejaarden overeenkomstig artikel 19 van de wet van 1 april 1969 uitbetaald wordt door de Rijksdienst voor pensioenen;
Overwegende dat het koninklijk besluit van 21 januari 2000 tot wijziging van de artikelen 66, 67 en 72 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers een aantal wijzigingen aanbrengt aan de bepalingen inzake de betaling van de uitkeringen ten laste van de pensioenregeling voor werknemers, inzonderheid inzake de uitkering in geval van overlijden van vervallen en niet betaalde termijnen;
Overwegende dat het derhalve past in het gewaarborgd inkomen voor bejaarden gelijkaardige wijzigingen aan te brengen;
Overwegende dat het voormelde koninklijk besluit van 21 januari 2000 in werking getreden is op 1 maart 2000;
Overwegende dat dringend de nodige maatregelen genomen moeten worden opdat de Rijksdienst voor pensioenen de wijzigingen met betrekking tot de regeling voor het gewaarborgd inkomen voor bejaarden zou kunnen toepassen met uitwerking vanaf 1 maart 2000;
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 57 van het koninklijk besluit van 29 april 1969 houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden, wordt vervangen als volgt : «
Art. 57.Het gewaarborgd inkomen is verworven per twaalfden en betaalbaar per maand.
De uitbetaling ervan geschiedt : - hetzij door middel van postassignaties waarvan het bedrag thuis bij, en persoonlijk aan de gerechtigde betaalbaar is. - hetzij, zo de gerechtigde daarom heeft verzocht, op een persoonlijke rekening geopend bij een financiële instelling, die aan de door Ons bepaalde voorwaarden voldoet.
Het toezenden van stukken aan de betrokkene en het uitvoeren van betalingen aan de gerechtigde op een gewaarborgd inkomen gebeuren op hun hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht aan de Rijksdienst voor pensioenen. »
Art. 2.Artikel 59 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 59.In geval van overlijden van de gerechtigde op het gewaarborgd inkomen, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege uitbetaald aan de echtgenoot met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot worden de niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde nog niet overleden was op de uitgiftedatum van de postassignatie of bij betaling op een persoonlijke rekening op de in het nationaal compensatiesysteem geldende uitvoeringsdatum, uitbetaald in volgende orde : 1° aan de kinderen met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;2° aan ieder persoon met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;3° aan de persoon die in de verpleegkosten is tussengekomen;4° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft betaald. De in het tweede lid bedoelde termijnen worden van ambtswege aan de in dat lid, 1°, beoogde rechthebbenden uitbetaald. De andere rechthebbenden die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen ten hunnen voordele wensen te bekomen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst voor pensioenen richten. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, moet opgemaakt worden op een formulier conform het door de Minister goedgekeurd model. De burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met een der in het tweede lid, 2°, bedoelde personen, bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het tweede lid; 3° en 4°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van de termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien deze na het overlijden werd verzonden. De in het vorig lid bedoelde aanvraag geldt als aanvraag om toepassing van het artikel 58 van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, wanneer door deze laatste bepaling tegemoetkomingen worden beoogd.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot, een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De burgemeester bezorgt die kennisgeving aan de persoon, die krachtens het tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt. »
Art. 3.Dit besluit treedt in werking op 1 maart 2000.
Art. 4.Onze Minister van Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 september 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Pensioenen, F. VANDENBROUCKE