gepubliceerd op 29 maart 2006
Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Veurne
17 MAART 2006. - Koninklijk besluit tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Veurne
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid op artikel 76, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2000, op de artikelen 77 en 78, op artikel 79, gewijzigd door de wetten van 18 juli 1991, 21 januari 1997 en 22 december 1998, op artikel 80, gewijzigd door de wetten van 22 december 1998 en 22 december 2003, op artikel 88, gewijzigd door de wet van 15 juli 1970, op artikel 89, gewijzigd door de wet van 17 februari 1997, op artikel 90, gewijzigd door de wet 22 december 1998, op artikel 91, gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1992, 11 juli 1994 en 28 maart 2000, op artikel 92 gewijzigd door de wetten van 3 augustus 1992, 28 november 2000 en 3 mei 2003, op artikel 93, op artikel 94, gewijzigd door de wet van 12 maart 1998, op de artikelen 95 tot 97;
Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1986 tot vaststelling van het bijzonder reglement voor de rechtbank van eerste aanleg te Veurne;
Gelet op het advies van de eerste voorzitter van het hof van beroep te Gent, van de eerste voorzitter van het arbeidshof te Gent, van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent, van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Veurne, van de procureur des Konings te Veurne, van de hoofdgriffier van de rechtbank van eerste aanleg van Veurne en van de stafhouder van de Orde van advocaten te Veurne;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.De rechtbank van eerste aanleg te Veurne bestaat uit veertien kamers waarvan acht kamers voor burgerlijke zaken waaronder de beslagkamer, vijf kamers voor correctionele zaken waaronder de correctionele raadkamer en één jeugdkamer.
Art. 2.De eerste tot en met de zevende kamer nemen kennis van de burgerlijke zaken en vormen de burgerlijke rechtbank.
De achtste tot en met de elfde kamer nemen kennis van de correctionele zaken en vormen de correctionele rechtbank.
De twaalfde kamer is de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt in correctionele zaken.
De dertiende kamer is de jeugdkamer en vormt de jeugdrechtbank. Ze neemt kennis van de zaken die tot de bevoegdheid van de jeugdrechter behoren.
De veertiende kamer neemt kennis van de zaken die tot de bevoegdheid van de beslagrechter behoren.
Art. 3.De kamers houden zitting als volgt : - de eerste kamer : iedere donderdag, om 9 uur; - de tweede kamer : iedere donderdag, om 10 uur; - de derde kamer : iedere donderdag, om 9 uur; - de vierde kamer : iedere donderdag, om 9 uur; - de vijfde kamer : op vrijdag, om de veertien dagen, om 9 u. 30 m.; - de zesde kamer, op vrijdag, om de veertien dagen, om 9 u. 30 m.; - de zevende kamer : op woensdag, om de veertien dagen, om 9 u. 30 m.; - de achtste kamer : iedere woensdag, om 9 uur; - de negende kamer : op vrijdag, om de veertien dagen, om 9 uur; - de tiende kamer : iedere dinsdag, om 9 uur; - de elfde kamer : op vrijdag, om de veertien dagen, om 9 uur; - de twaalfde kamer : iedere dinsdag om 9 uur en volgens de noodwendigheden van de dienst ook op vrijdag, om 11 uur; - de dertiende kamer : iedere vrijdag, om 10 uur; - de veertiende kamer : iedere woensdag om 10 uur voor alle zaken uitgezonderd voor wat betreft de zaken met betrekking tot de collectieve schuldenregeling die om 10 u. 30 m. behandeld worden.
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg houdt zitting iedere woensdag om 11 uur in de zaken die tot zijn bevoegdheid behoren.
Het bureau voor rechtsbijstand houdt zitting op vrijdag, om de veertien dagen, om 9 u. 30 m..
Art. 4.De eerste burgerlijke kamer is de inleidingskamer van alle burgerlijke rechtsvorderingen, onder voorbehoud van wat dienaangaande wordt voorzien in de artikelen 5 en 7 en uitgezonderd voor wat betreft de zaken die tot de bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, de jeugdrechter en de beslagrechter behoren dewelke rechtstreeks voor de respectieve bevoegde rechter worden ingeleid.
De eerste burgerlijke kamer bestaat uit één rechter, namelijk de voorzitter van de rechtbank of de rechter die daartoe door de voorzitter aangeduid werd.
De zaken welke aldus voor de eerste burgerlijke kamer ingeleid worden, worden door hem verdeeld over de verscheidene burgerlijke kamers.
Art. 5.De tweede burgerlijke kamer bestaat uit drie rechters.
Zij zetelt voor de inleiding en de behandeling van : - de burgerlijke rechtsvorderingen tot verbetering van de akten van de burgerlijke stand (artikel 92, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de burgerlijke rechtsvorderingen aangebracht naar inleiding van drukpersmisdrijven (artikel 92, § 1, 2°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de hogere beroepen tegen vonnissen gewezen door de vrederechter (artikel 92, § 1, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de hogere beroepen tegen de burgerrechtelijke vonnissen gewezen door de politierechtbank (artikel 92, § 1, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de verzoeken tot herroeping van het gewijsde (artikel 92, § 1, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de tuchtzaken (artikel 92, § 1, 6°, van het Gerechtelijk Wetboek).
Zij behandelt eveneens de zaken die ingevolge artikel 91, laatste lid, van het Gerechtelijk Wetboek onttrokken worden aan de burgerlijke kamers met één rechter, op verzoek van partijen.
De tweede kamer zetelt eveneens als kamer met vijf rechters in de gevallen bedoeld in artikel 93, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 6.De derde, vierde, vijfde, zesde en zevende kamers bestaan uit één rechter. Zij behandelen de burgerlijke zaken die hen worden toegewezen door de eerste burgerlijke kamer.
De zaken ingeleid op verzoekschrift worden behandeld door de kamer door de voorzitter van de rechtbank aan te wijzen.
De verschijningen ter minnelijke schikking bedoeld bij de artikelen 731 en 732 van het Gerechtelijk Wetboek worden behandeld door de kamer door de voorzitter van de rechtbank aan te wijzen.
Zij behandelt : - de hogere beroepen tegen strafrechtelijke vonnissen gewezen door de politierechtbank (artikel 92, § 1, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de strafzaken betreffende misdrijven bedoeld in titel VII en titel VIII, hoofdstuk III, van boek II van het Strafwetboek met uitzondering van de artikelen 391bis, 391ter, 431 en 432 van het Strafwetboek; - de verzoeken tot herroeping van het gewijsde in strafzaken (artikel 92, § 1, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de zaken waarvan overeenkomstig artikel 91, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek de behandeling voor een kamer met drie rechters wordt gevraagd door het openbaar ministerie; - de zaken waarvan de verwijzing naar een kamer met drie rechters wordt gevraagd door de beklaagde overeenkomstig artikel 91, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 7.Dagvaardingen in gedwongen tussenkomst, gemeenverklaring en/of vrijwaring worden ingeleid voor de kamer waar het hoofdgeschil hangende is.
Art. 8.De partijen verschijnen voor de voorzitter van de rechtbank inzake echtscheiding door onderlinge toestemming of scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming iedere woensdag, om 9 uur.
Art. 9.De getuigenverhoren in burgerlijke zaken worden gehouden ieder maandag, om 9 uur en/of 14 u. 30 m.
Art. 10.De achtste correctionele kamer bestaat uit drie rechters.
Zij behandelt : - de hogere beroepen tegen de strafrechtelijke vonnissen gewezen door de politierechtbank (artikel 92, § 1, 3°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de strafzaken betreffende misdrijven bedoeld in titel VII en titel VIII, hoofdstuk III, van boek II van het Strafwetboek met uitzondering van de artikelen 391bis, 391ter, 431 en 432 van het Strafwetboek; - de verzoeken tot herroeping van het gewijsde in strafzaken (artikel 92, § 1, 5°, van het Gerechtelijk Wetboek); - de zaken waarvan overeenkomstig artikel 91, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek de behandeling voor een kamer met drie rechters wordt gevraagd door het openbaar ministerie; - de zaken waarvan de verwijzing naar een kamer met drie rechters wordt gevraagd door de beklaagde overeenkomstig artikel 91, derde lid, en vijfde lid van het Gerechtelijk Wetboek.
Art. 11.De negende, tiende en elfde kamer bestaan uit één rechter en behandelen de correctionele zaken onder voorbehoud van wat is voorzien bij artikel 10.
Art. 12.De twaalfde kamer (de raadkamer van de rechtbank van eerste aanleg die zitting houdt in correctionele zaken) bestaat uit één rechter.
Art. 13.De kamers kunnen naargelang van de behoeften van de dienst buitengewone zittingen houden waarvan zijzelf de dagen en uren bepalen in overeenstemming met de voorzitter van de rechtbank.
Art. 14.Indien de behoeften van de dienst het vergen, kan de voorzitter van de rechtbank, na het advies te hebben ingewonnen van de procureur des Konings, één of meer kamers bijkomende zittingen laten houden op de dagen en uren die hij bepaalt.
In dit geval wordt zijn beschikking ter griffie aangeplakt en onmiddellijk ter kennis gebracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep.
Art. 15.De voorzitter van de rechtbank kan eveneens, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, het aantal en de bevoegdheden van de kamers tijdelijk wijzigen.
In dit geval wordt zijn beschikking ter griffie aangeplakt en onmiddellijk ter kennis gebracht van de eerste voorzitter van het hof van beroep.
Art. 16.De strafzaken worden door de voorzitter van de rechtbank op voorstel van de procureur des Konings toebedeeld.
De rechtstreekse dagvaardingen in strafzaken worden ingeleid op de zittingen van de bevoegde correctionele kamers, mits de dagvaardende partij het openbaar ministerie ten laatste ten minste drie dagen vóór de zitting voorafgaandelijk verwittigt.
Art. 17.De voorzitter van de rechtbank bepaalt de dienstregeling van de onderzoeksrechters en de verdeling van de zaken onder hen.
De zaken worden toebedeeld aan de onderzoeksrechter die van dienst is op datum van de vordering van de procureur des Konings of op datum van de neerlegging van de klacht met burgerlijke partijstelling.
Indien de behoeften van de dienst, de goede rechtsbedeling of de organisatie van de rechtbank zulks vergen, kan de voorzitter van de rechtbank in elk geval afwijken van deze dienstregeling of een andere dienstregeling voorzien, de verdeling of de wijze van verdeling van de zaken wijzigen of aan een andere onderzoeksrechter een zaak toebedelen die voor een andere onderzoeksrechter aanhangig is.
Art. 18.De voorzitter van de rechtbank bepaalt, na het advies van de procureur des Konings te hebben ingewonnen, de dagen en uren van de vakantiezittingen.
Hij maakt de lijst op van de magistraten die er zitting zullen houden.
Hij kan te allen tijde deze lijst wijzigen met het oog op de behoeften van de dienst.
Art. 19.Het koninklijk besluit van 17 april 1986 wordt opgeheven.
Art. 20.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 21.Onze Minister van Justitie wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 17 maart 2006.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX.