gepubliceerd op 05 december 2001
Koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten
16 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 14 augustus 2001 door de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten", heeft op 27 september 2001 het volgende advies gegeven : Aanhef 1. Het ontwerp geeft uitvoering aan artikel 43, § 6, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966.Die wetsbepaling bevat evenwel geen uitdrukkelijke delegatie aan de Koning. Het ontworpen besluit kan evenwel worden gegrond op de algemene uitvoeringsbevoegdheid die de Koning op grond van artikel 108 van de Grondwet bezit. Aan de aanhef zal derhalve een lid moeten worden toegevoegd waarin dat grondwetsartikel wordt aangehaald. 2. De in het tweede en het derde lid van de aanhef vermelde koninklijke besluiten strekken het ontworpen besluit uiteraard niet tot rechtsgrond, worden erdoor niet gewijzigd, noch is de vermelding ervan noodzakelijk voor een goed begrip van het ontworpen besluit. Het tweede en het derde lid kunnen derhalve vervallen en in de plaats ervan dient een lid te worden ingevoegd waarin wordt verwezen naar het koninklijk besluit van 30 november 1966, waarvan artikel 8 van het ontwerp de opheffing beoogt (1). 3. De aanhef van het ontwerp dient geen gewag te maken van de norm die de naleving van een pleegvorm oplegt, maar wel van de gegevens waaruit de naleving van de pleegvorm blijkt. Het verdient aanbeveling het vierde lid van de aanhef - dat het derde lid wordt - in het licht van dit voorschrift te herwerken. 4. Gelet op de meest recente wetgevingstechnische voorschriften, redigere men het zevende en het negende lid van de aanhef - die onmiddellijk op elkaar dienen aan te sluiten - als volgt : « Gelet op het besluit van de Ministerraad, over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand; Gelet op het advies 32.156/1 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; ».
Artikel 1 1. Volgende tekst wordt voor het eerste lid van artikel 1 in overweging gegeven : "In de centrale diensten van de federale overheidsdiensten bedoeld in..., is alleen de houder van een managementfunctie -1, bedoeld in..., de bij artikel 43, § 6, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, bedoelde chef van de afdeling, die ten aanzien van de overheid waaronder hij ressorteert verantwoordelijk is voor de eenheid in de administratieve rechtspraak". 2. In de Franse tekst van artikel 1, eerste lid, dient eenmaal het woord "portant" te worden geschrapt. 3. In de Nederlandse tekst van artikel 1, tweede lid, schrijve men "artikel 43, § 3, derde lid, van... » in plaats van "artikel 43, § 3, lid 3, van...".
Eenzelfde opmerking geldt ten aanzien van artikel 2, tweede lid, van het ontwerp.
Artikel 2 In de Nederlandse tekst van artikel 2, eerste lid, dient de afkorting "d.d. » te worden vervangen door het woord "van".
Artikel 3 Het in artikel 3, eerste lid, vermelde bedrag dient in euro te worden vermeld aangezien die bepaling ook na 31 december 2001 uitwerking zal hebben. Zo dit nodig wordt geacht, kan het overeenstemmende bedrag in frank worden opgenomen in een overgangsbepaling.
Men schrijve bovendien "euro" in plaats van "EURO" en "frank" in plaats van "BEF".
Artikel 7 Men schrijve in de Nederlandse tekst van artikel 7 telkens "aangewezen" in plaats van "aangeduid".
Artikel 8 Aangezien nog niet alle federale overheidsdiensten zijn opgericht, en nog minder alle houders van een managementsfunctie -1 zijn aangewezen (2), kan het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van de tweetalige adjuncten niet zonder meer worden opgeheven, maar dient te worden voorzien in een gefaseerde opheffing van dat besluit.
De kamer was samengesteld uit : de heren : M. Van Damme, kamervoorzitter;
J. Baert, J. Smets, staatsraden;
G. Schrans, A. Spruyt, assessoren van de afdeling wetgeving;
Mevr. A. Beckers, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. Smets.
Het verslag werd uitgebracht door de heer B. Weekers, adjunct-auditeur. De nota van het coördinatiebureau werd opgesteld door de heer J. Drijkoningen, eerste referendaris.
De griffier, De voorzitter, A. Beckers. M. Van Damme. _______ Nota's (1) Wat de aard van die opheffing betreft, zie de opmerking bij artikel 8 van het ontwerp.(2) Te dien aanzien moet er overigens worden op gewezen dat de tenuitvoerlegging van het koninklijk besluit van 2 mei 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten door de Raad van State, afdeling administratie, werd geschorst bij arrest nr.98.735 van 7 september 2001, inzake Jadot tegen de Belgische Staat.
16 NOVEMBER 2001. - Koninklijk besluit betreffende de aanwijzing van tweetalige adjuncten in de centrale diensten van de federale overheidsdiensten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op artikel 108 van de Grondwet;
Gelet op de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördinneerd op 18 juli 1966, inzonderheid op artikel 43, § 6 gewijzigd bij de wet van 22 juli 1993;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van de tweetalige adjuncten in de centrale diensten;
Gelet op de opmerkingen van de vakbonden, gegeven op 11 april 2001, voor wat betreft het Vrij Syndicaat voor het Openbaar Ambt en gegeven op 13 april 2001, voor wat betreft de Algemene Centrale van Openbare Diensten, overeenkomstig artikel 54, tweede lid, van voormelde wetten;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 27 maart 2001;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 maart 2001;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;
Gelet op het advies van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht, gegeven op 11 juni 2001;
Gelet op het advies nr. 32.156/1 van de Raad van State, gegeven op 27 september 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In de centrale diensten van de federale overheidsdiensten, bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst, is alleen de houder van een managementfunctie -1, bedoeld in het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten, de bij artikel 43, § 6, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, bedoelde chef van de afdeling, die ten aanzien van de overheid waaronder hij ressorteert verantwoordelijk is voor de eenheid in de administratieve rechtspraak.
Indien de tweetaligheid van de houder van een managementfunctie -1 niet bewezen is en tot ze bewezen is aan de hand van de bij artikel 43, § 3, derde lid, van bovenvermelde wetten voorgeschreven bewijzen, wordt hem, onder de bij dit besluit gestelde voorwaarden en na oproep tot de kandidaten, een tweetalig adjunct toegevoegd.
Art. 2.De kennis van de door de chef niet gekende taal wordt door de kandidaat-adjunct bewezen door het feit dat hij niet behoort tot dezelfde taalrol als de chef. De bepalingen van het koninklijk besluit van 30 november 1966, tot regeling van de inschrijving van de ambtenaren van de hoofdbesturen en van de in België zetelende uitvoeringsdiensten op een van de taalrollen (II), zijn ten deze toepasselijk.
De kennis van de tweede taal van de adjunct wordt bewezen aan de hand van de bewijzen voorgeschreven bij artikel 43, § 3, derde lid, van bovenvermelde wetten.
Art. 3.De tweetalig adjunct die geen tweetalig adjunct is of geweest is overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van de tweetalige adjuncten in de centrale diensten, ontvangt ter compensatie van de extra-taken ter verzekering van de eenheid van rechtspraak een jaarlijkse vergoeding ten bedrage van 233 359 frank (5.784,82 euro).
De mobiliteitsregeling die toepasselijk is op de wedde van het personeel van de ministeries is eveneens van toepassing op de vergoeding vermeld in het eerste lid. Ze wordt verbonden aan de spilindex 138,01.
Art. 4.De adjunct oefent al zijn werkzaamheden uit in dezelfde afdeling.
Art. 5.De adjunct staat de chef terzijde bij de afhandeling van de zaken behandeld in de taal, die laatstgenoemde niet kent.
Hij neemt kennis van alle andere zaken waarin de eenheid van rechtspraak in het gedrang kan komen.
Hij mag er in geen geval toe verplicht worden om letterlijke en schriftelijke vertaling van de stukken van het dossier te geven.
Art. 6.De betrekkingen tussen de chef en de ambtenaren, wier taal hij niet kent, geschieden door bemiddeling van de adjunct.
Art. 7.De pecuniaire rechten verworven door de ambtenaren die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit als tweetalig adjunct aangewezen zijn of aangewezen geweest zijn overeenkomstig het koninklijk besluit van 30 november 1966 betreffende de aanwijzing van de tweetalige adjuncten in de centrale diensten, blijven verworven.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 9.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 november 2001.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE