Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 maart 2010
gepubliceerd op 24 maart 2010

Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

bron
federale overheidsdienst financien
numac
2010003166
pub.
24/03/2010
prom.
16/03/2010
ELI
eli/besluit/2010/03/16/2010003166/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 MAART 2010. - Koninklijk besluit tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, inzonderheid op artikel 38, gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010;

Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, inzonderheid op artikel 20;

Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, inzonderheid op artikel 62;

Gelet op de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, inzonderheid op artikel 14bis ;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op artikel 64;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 2004 tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank, Financie- en Assuratiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 23 februari 2010 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt goedgekeurd.

Art. 2.Het koninklijk besluit van 8 oktober 2004 tot goedkeuring van het reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt opgeheven.

Art. 3.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 maart 2010.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS

Reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme De Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen, Gelet op de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, met name gewijzigd bij de wet van 18 januari 2010, inzonderheid artikel 38;

Gelet op artikel 20 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen;

Gelet op artikel 62 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen;

Gelet op artikel 14bis van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen;

Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op de artikelen 64 en 49, § 3;

Gelet op het advies van de Raad van Toezicht van 6 januari 2010.

Gelet op het advies van de Commissie voor Verzekeringen van 1 februari 2010, Besluit : HOOFDSTUK I. - Definities

Artikel 1.Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder : 1°« de wet » : de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; 2° « onderneming » : een onderneming of persoon die ressorteert onder één van de in artikel 2 opgesomde categorieën;3° « zakenrelatie » : een zakenrelatie in de zin van artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de wet;4° « occasionele verrichting » : een verrichting als bedoeld in artikel 7, § 1, eerste lid, 2°, van de wet;5° « uiteindelijke begunstigde » : een persoon als bedoeld in artikel 8 van de wet, voor wie de cliënt een zakenrelatie wenst aan te knopen of een verrichting wenst uit te voeren;6° « derde zaakaanbrenger » : een persoon als bedoeld in artikel 10, § 1, 1° of 2°, van de wet;7° « trust » : een trust die is opgericht ingevolge een duidelijk geformuleerde, doorgaans op schrift gestelde (« express trust ») wilsuiting van zijn oprichter(s), met uitzondering van een trust die ingevolge de wet is opgericht zonder uitdrukkelijke wilsuiting van een oprichter;8° « atypische verrichting » : een verrichting die bijzonder vatbaar is voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme in de zin van artikel 14, § 1, tweede lid, van de wet, met name door haar aard, de begeleidende omstandigheden, de hoedanigheid van de betrokken personen, haar ongebruikelijk karakter gelet op de activiteiten van de cliënt, of omdat zij niet lijkt te stroken met de kennis die de onderneming heeft van haar cliënt, diens beroepswerkzaamheden en risicoprofiel, en, zo nodig, van de herkomst van het geld;9° « eerstelijnstoezicht » : het toezicht dat op de zakenrelaties of op de occasionele verrichtingen met de cliënten wordt uitgeoefend door aangestelden die rechtstreeks met hen in contact staan, met de bedoeling de atypische verrichtingen op te sporen;10° « tweedelijnstoezicht » : het toezicht dat door middel van het in artikel 32 bedoelde toezichtssysteem wordt uitgeoefend, met de bedoeling de atypische verrichtingen op te sporen.11° « professionele tegenpartij » : een cliënt die niet ressorteert onder een in artikel 11, § 1, van de wet bedoelde categorie en die een professionele cliënt is in de zin van artikel 2, eerste lid, 28°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, zoals verduidelijkt in deel I, eerste lid, van bijlage A bij het koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, of die een in aanmerking komende tegenpartij is in de zin van artikel 2, eerste lid, 30°, van voornoemde wet van 2 augustus 2002, zoals verduidelijkt in artikel 3, § 1, eerste lid, van voornoemd koninklijk besluit van 3 juni 2007. HOOFDSTUK 2. - Toepassingsgebied ratione personae

Art. 2.De bepalingen van dit reglement zijn van toepassing op de ondernemingen en personen als bedoeld in artikel 2, § 1, 4° tot 15°, van de wet. HOOFDSTUK 3. - Algemene bepalingen

Art. 3.De ondernemingen knopen geen zakenrelatie aan met hun cliënten en voeren geen occasionele verrichtingen uit waarvoor die cliënten een beroep op hen doen, zolang zij geen klantenonderzoek hebben verricht conform de artikelen 7 en 8 van de wet en de bepalingen van dit reglement.

In afwijking van het eerste lid kunnen de ondernemingen, in uitzonderlijke omstandigheden die limitatief worden opgesomd in hun interne procedures en waarbij het belangrijk is dat de uitoefening van de activiteiten niet wordt onderbroken, de identiteit van de bij een zakenrelatie betrokken personen verifiëren tijdens het aangaan van de zakenrelatie, als aan de volgende voorwaarden is voldaan : - de zakenrelatie houdt een laag risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering in, gelet op de aard van de relatie en de hoedanigheid van de betrokken personen; - de identiteit van de betrokken personen wordt, confom de artikelen 7 en 8 van de wet en de bepalingen van dit reglement, zo snel mogelijk na het eerste contact met de cliënt geverifieerd, - de activiteiten die in verband met de cliënt worden verricht, maken het voorwerp uit van een verhoogde waakzaamheid tot op het moment waarop de identiteit van alle betrokken personen is geverifieerd, waarbij voor elke vastgestelde anomalie, inclusief de onmogelijkheid om de identiteit van de bij de zakenrelatie betrokken personen zo snel mogelijk te verifiëren, een intern verslag wordt opgesteld als bedoeld in artikel 14, § 2, van de wet.

In afwijking van het eerste lid kunnen de kredietinstellingen, in de gevallen die limitatief worden opgesomd in hun interne procedures, een bankrekening openen op naam van een cliënt nog vóór zijn identiteit of die van zijn uiteindelijke begunstigden kan worden geverifieerd conform de artikelen 7 en 8 van de wet, als aan de volgende voorwaarden is voldaan : - er wordt door of in naam van de cliënt geen enkele debetverrichting uitgevoerd vanop die rekening, zolang de identiteit van de betrokken personen niet kan worden geverifieerd conform de artikelen 7 en 8 van de wet; - de identiteit van de betrokken personen wordt, confom de artikelen 7 en 8 van de wet en de bepalingen van dit reglement, zo snel mogelijk na het eerste contact met de cliënt geverifieerd; - het functioneren van de bankrekening en het procédé van de identiteitsverificatie van de betrokken personen conform de artikelen 7 en 8 van de wet maken het voorwerp uit van een verhoogde waakzaamheid, zodat voor elke vastgestelde anomalie, inclusief de onmogelijkheid om de identiteit van de betrokken personen binnen de door de interne regels voorgeschreven termijn te verifiëren, een intern verslag wordt opgesteld als bedoeld in artikel 14, § 2, van de wet.

In de interne regels worden passende maatregelen gedefinieerd die garanderen dat wordt voldaan aan de in het tweede en het derde lid gestelde voorwaarden. HOOFDSTUK 4. - Identificatie van de cliënten

Art. 4.Een onderneming en een cliënt knopen een zakenrelatie aan in de zin van artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de wet wanneer zij een contract afsluiten ter uitvoering waarvan zij gedurende een bepaalde of onbepaalde termijn verschillende opeenvolgende verrichtingen zullen uitvoeren of waardoor een aantal doorlopende verbintenissen ontstaan.

Er is ook sprake van het aanknopen van een zakenrelatie in de zin van artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de wet wanneer een cliënt zich, zonder een in het eerste lid van dit artikel bedoeld contract af te sluiten, geregeld en herhaaldelijk tot eenzelfde onderneming wendt voor de uitvoering van een aantal afzonderlijke en opeenvolgende financiële verrichtingen.

Art. 5.Om te voldoen aan de krachtens artikel 7, § 1, eerste lid, 1°, van de wet voor haar geldende verplichting tot cliëntenidentificatie, mag een onderneming voor haar cliënten geen anonieme rekeningen of rekeningen onder een schuilnaam of valse naam openen. Zij dient alle passende maatregelen te nemen om na te gaan dat dit verbod wordt nageleefd.

Een onderneming mag enkel genummerde rekeningen openen voor haar cliënten binnen de door haar bepaalde specifieke regels die de voorwaarden vastleggen voor de opening van dergelijke rekeningen, en er de functioneringsmodaliteiten van preciseren, en dit voor zover. deze voorwaarden geen afbreuk doen aan de toepassing van de artikelen 7, 8, 12, 13, 14 en 15 van de wet, noch de toepassing van dit reglement.

Art. 6.Krachtens artikel 7, § 1, eerste lid, 4°, van de wet dient een cliënt te worden geïdentificeerd : 1° indien na zijn identificatie met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie er redenen zijn om aan te nemen dat de daarbij door hem verstrekte identificatiegegevens, onjuist of vals zijn;2° indien wordt betwijfeld of de persoon die een verrichting wenst uit te voeren in het kader van een voorheen aangegane zakenrelatie, wel degelijk de in dit kader geïdentificeerde cliënt of zijn gemachtigde en geïdentificeerde lasthebber is.

Art. 7.§ 1. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, bij zijn face-to-face-identificatie, conform artikel 7, § 1, van de wet worden geverifieerd aan de hand van zijn identiteitskaart. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is met woonplaats in het buitenland, kan zijn identiteit ook worden geverifieerd aan de hand van zijn paspoort.

De identiteit van in België gevestigde personen met buitenlandse nationaliteit die niet over een door de Belgische autoriteiten uitgereikte identiteitskaart beschikken omwille van hun wettelijk statuut op het Belgisch grondgebied, mag worden geverifieerd aan de hand van een geldig bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister of, als zij omwille van hun statuut niet over een dergelijk bewijs beschikken, aan de hand van een geldig, door de Belgische openbare overheden uitgereikt document. § 2. Indien de cliënt een natuurlijk persoon is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie op afstand, conform artikel 7, § 1, van de wet worden geverifieerd aan de hand van : 1° hetzij zijn elektronische identiteitskaart;2° hetzij een gekwalificeerd certificaat in de zin van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten en in de zin van Richtlijn 1999/93/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 betreffende een gemeenschappelijk kader voor elektronische handtekeningen, voor zover : a.dat gekwalificeerd certificaat is uitgereikt : - door een certificatiedienstverlener die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd en die is geaccrediteerd conform de bepalingen van de Europese richtlijn betreffende de elektronische handtekeningen, of, - door een andere certificatiedienstverlener die in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft beslist om de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures, of, - door een andere certificatiedienstverlener die in een derde land is gevestigd, die voldoet aan de voorwaarden van artikel 16, § 2, van voornoemde wet van 9 juli 2001, en waarvan de betrokken onderneming voorheen reeds heeft beslist om de certificaten als bewijsstuk te aanvaarden na een voorafgaand en gedocumenteerd onderzoek naar zijn reputatie en certificatieprocedures; b. de procedure voor het uitreiken van dit gekwalificeerd identiteitscertificaat een face-to-face-identificatie van de cliënt inhoudt door de certificatiedienstverlener zelf of, conform de door hem uitgewerkte procedures, door de door hem daartoe gemachtigde personen;c. dat gekwalificeerd certificaat niet onder een schuilnaam is uitgereikt;d. de onderneming onmiddellijk, systematisch en automatisch verifieert of het voorgelegde certificaat niet is verlopen en niet is herroepen door de certificatiedienstverlener die het heeft uitgereikt;3° hetzij een kopie van de identiteitskaart van de cliënt waarvan de waarheidsgetrouwheid is geverifieerd via de raadpleging van het Rijksregister conform artikel 16, § 3, van de wet. Indien de identiteit van de cliënt niet wordt geverifieerd conform het vorige lid, kan die verificatie worden uitgevoerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk dat de cliënt aan de onderneming heeft bezorgd, voor zover die identificatie geschiedt met het oog op het aanknopen van een zakenrelatie en voor zover noch de cliënt, noch de zakenrelatie een specifiek risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering inhoudt.

De ondernemingen dienen hun beslissing om de certificaten te aanvaarden die worden uitgereikt door de in het eerste lid, 2°, a, tweede en derde streepje bedoelde certificatiedienstverleners, op periodieke basis te herzien in het licht van een update van de informatie waarover zij beschikken.

Art. 8.§ 1. Indien de cliënt een rechtspersoon naar Belgisch recht is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie, conform artikel 7, § 1, van de wet aan de hand van de volgende bewijsstukken worden geverifieerd : 1° de recentste versie van de gecoördineerde statuten of de geactualiseerde statuten van de rechtspersoon-cliënt die ter griffie van de rechtbank van koophandel zijn neergelegd of in de bijlagen tot het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd;2° de lijst van de bestuurders van de rechtspersoon-cliënt en de bekendmaking van hun benoeming in het Belgisch Staatsblad, of enig ander bewijsstuk aan de hand waarvan hun hoedanigheid van bestuurder kan worden bewezen, zoals elke publicatie in het Belgisch Staatsblad waarin die personen als bestuurders worden vermeld, of de bij de Nationale Bank van België neergelegde jaarrekening;3° de recentste publicatie van de vertegenwoordigingsbevoegdheden van de rechtspersoon-cliënt in het Belgisch Staatsblad. § 2. Indien de cliënt een rechtspersoon naar buitenlands recht is, moet zijn identiteit, bij zijn identificatie, conform artikel 7, § 1, van de wet worden geverifieerd aan de hand van gelijkwaardige bewijsstukken als vermeld in § 1, van dit artikel en die, indien dat nodig is voor de onderneming, in één van de landstalen of in het Engels zijn vertaald.

Art. 9.Indien de cliënt een trust, een feitelijke vereniging, een fiducie of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, neemt de onderneming voor zijn identificatie kennis van het bestaan, de aard, het doel en de wijze van beheer en vertegenwoordiging van de betrokken juridische structuur. Vervolgens verifieert zij die informatie aan de hand van alle documenten die daartoe als bewijs kunnen dienen, en maakt zij daarvan een kopie.

Als onderdeel van deze identificatie neemt de onderneming kennis van de lijst van personen die gemachtigd zijn om het beheer van deze cliënten waar te nemen, en verifieert zij deze gegevens aan de hand van een document dat daartoe als bewijs kan dienen.

Art. 10.Indien de cliënt een onverdeeldheid is, moet de bij artikel 7, § 1, van de wet voorgeschreven identificatie en identiteitsverificatie worden uitgevoerd voor elke onverdeelde eigenaar. Bij splitsing van rechten moet deze identificatie en identiteitsverificatie worden uitgevoerd voor de vruchtgebruikers, erfpachters of opstalhouders.

Art. 11.Met het oog op de identificatie van het voorwerp en de verwachte aard van de zakenrelatie, neemt de onderneming kennis van en registreert zij het type verrichtingen waarvoor de cliënt een beroep op haar doet, alsook alle relevante informatie die inzicht kan verschaffen in de doelstelling die de cliënt nastreeft met het aanknopen van de zakenrelatie.

Art. 12.Bij de identificatie van een in artikel 7, § 1, eerste lid, 1° en 2°, van de wet bedoelde cliënt verzamelt en registreert de onderneming alle vereiste gegevens voor de implementatie van het cliëntacceptatiebeleid conform hoofdstuk 8 en voor de naleving van de waakzaamheidsplicht ten aanzien van zakenrelaties en occasionele verrichtingen conform hoofdstuk 9.

Art. 13.§ 1. De bepalingen van de artikelen 7 en 8 van dit reglement zijn van toepassing op de identiteitsverificatie van de lasthebbers van de cliënten conform artikel 7, § 2, van de wet.

De onderneming dient bovendien kennis te nemen van de vertegenwoordigingsbevoegdheden toegekend aan de personen die in naam van de cliënt optreden, en deze gegevens te verifiëren aan de hand van documenten die daartoe als bewijs kunnen dienen. De onderneming dient van deze documenten een kopie te maken.

In dit artikel worden inzonderheid de volgende personen bedoeld : - de wettelijke vertegenwoordigers van een handelingsonbekwame cliënt; - de personen die, krachtens een algemene of bijzondere lastgeving, gemachtigd zijn om op te treden in naam van een cliënt; - de personen die gemachtigd zijn om als vertegenwoordiger van een cliënt op te treden in zijn relaties met de onderneming, wanneer die cliënt een rechtspersoon, een feitelijke vereniging, een trust, een fiducie of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is. § 2. Onverminderd de identificatie en de identiteitsverificatie van de cliënten die professionele tegenpartijen zijn, en van hun uiteindelijke begunstigden conform de artikelen 7 en 8 van de wet en de bepalingen van dit reglement, en voor zover de ondernemingen die een relatie met hen aanknopen of verrichtingen met hen uitvoeren, zich ervan vergewissen dat die tegenpartijen en hun verrichtingen geen specifieke risico's van witwassen van geld of terrorismefinanciering inhouden, kunnen de ondernemingen de identificatie van de werknemers van de cliënt die in zijn naam verrichtingen mogen uitvoeren, laten slaan op de naam, de voornaam en de hiërarchische graad of de functies van die werknemers binnen het organigram van de cliënt.

Die identificatiegegevens van de betrokken werknemers van de cliënt kunnen worden geverifieerd aan de hand van de documenten die gebruikelijk worden uitgewisseld in het kader van zakenrelaties of bij de uitvoering van dergelijke verrichtingen met die tegenpartijen.

Ook in die gevallen dienen de ondernemingen geen informatie in te winnen over het privé-adres van de betrokken werknemers van de cliënt.

De interne regels van de ondernemingen die gebruik maken van de in de vorige leden geboden mogelijkheid, bevatten een limitatieve opsoming van de categorieën van professionele cliënten, alsook van de categorieën van zakenrelaties of verrichtingen waarop de specifieke regels inzake identificatie en identiteitsverificatie van de lasthebbers van de cliënten kunnen worden toegepast.

De ondernemingen rechtvaardigen, voor elke cliënt waarop die specifieke regels worden toegepast, schriftelijk waarom voornoemde modaliteiten passend en geschikt zijn gelet op de risico's van witwassen van geld of terrorismefinanciering. Zij houden die schriftelijke rechtvaardiging ter beschikking van de CBFA. CHAPITRE 5. - Identificatie van de uiteindelijke begunstigden

Art. 14.De interne procedures van de onderneming definiëren welke maatregelen moeten worden genomen om de identiteit van de uiteindelijke begunstigden te verifiëren conform artikel 8, § 1, vierde lid, van de wet, in functie van het risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering dat is verbonden aan het profiel van de cliënt en aan de aard van de door de cliënt gewenste zakenrelatie of verrichting.

Indien de identiteit van de uiteindelijke begunstigden redelijkerwijs niet kan worden geverifieerd met toepassing van de conform het vorige lid gedefinieerde maatregelen, verantwoordt de onderneming schriftelijk welke maatregelen zij ter zake effectief heeft genomen, en bewaart zij die verantwoording in het identificatiedossier van de cliënt. Bij de toepassing van haar cliëntacceptatiebeleid als bedoeld in hoofdstuk 8 houdt de onderneming rekening met het feit dat de identiteit van de uiteindelijke begunstigden niet kon worden geverifieerd. Zij weigert een zakenrelatie aan te knopen of een door de cliënt gewenste verrichting uit te voeren als het risico van witwassen van geld of terrorismefinanciering onredelijk toeneemt als gevolg van het feit dat de identiteit van de uiteindelijke begunstigden niet kon worden geverifieerd.

Art. 15.Indien de cliënt een handelsvennootschap of een vennootschap met handelsvorm is, dient onder « natuurlijke persoon of personen die op een andere wijze de controle hebben over het bestuur van de vennootschap » in de zin van artikel 8, § 1, derde lid, 1°, b), van de wet te worden verstaan : - de in de artikelen 5 tot 9 van het Wetboek van Vennootschappen bedoelde natuurlijke personen die, zonder meer dan 25 % van de aandelen of de stemrechten te bezitten of te controleren, rechtstreeks of onrechtstreeks de feitelijke controle over de vennootschap bezitten; - alsook de personen die, zonder bevoegd te zijn om de cliënt te vertegenwoordigen in zijn relaties met de onderneming, een mandaat waarnemen in zijn bestuursorgaan.

Art. 16.Indien de cliënt een rechtspersoon is, maar geen handelsvennootschap of vennootschap met handelsvorm als bedoeld in artikel 15, dient onder « natuurlijke personen of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de rechtspersoon » als bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, 2°, c), van de wet met name de personen te worden verstaan die, zonder bevoegd te zijn om de cliënt te vertegenwoordigen in zijn relaties met de onderneming, een mandaat waarnemen in zijn bestuursorgaan.

Art. 17.Indien de cliënt een feitelijke vereniging of enige andere juridische structuur zonder rechtspersoonlijkheid is, zoals een trust of een fiducie, dienen onder « natuurlijke persoon of personen die de controle hebben over 25 % of meer van het vermogen van de juridische constructie » in de zin van artikel 8, § 1, derde lid, 2°, c), van de wet, onder meer de personen te worden verstaan die de macht hebben om een aanzienlijke invloed uit te oefenen op haar beheer, met uitzondering van de in artikel 13 van dit reglement bedoelde personen die bevoegd zijn om de vereniging bij de onderneming te vertegenwoordigen.

Art. 18.§ 1. Wanneer de onderneming op grond van het onderzoek van de informatie die de cliënt haar over de identiteit van zijn uiteindelijke begunstigden heeft meegedeeld conform artikel 8, § 3, van de wet, kan concluderen dat die informatie pertinent en geloofwaardig is, gaat zij over tot de identiteitsverificatie van die uiteindelijke begunstigden conform artikel 14. § 2. Als er redenen bestaan om te twijfelen aan de pertinentie of de geloofwaardigheid van de conform artikel 8, § 3, van de wet door de cliënt meegedeelde informatie, neemt de onderneming alle andere passende maatregelen om de uiteindelijke begunstigden van de cliënt te identificeren, alsook alle redelijke maatregelen om hun identiteit te verifiëren conform artikel 14.

De onderneming weigert de zakenrelatie aan te knopen of de door de cliënt gewenste verrichting uit te voeren als zij redenen heeft om aan te nemen dat het gebrek aan pertinentie of geloofwaardigheid van de door de cliënt meegedeelde informatie ertoe strekt de identiteit van één of meer uiteindelijke begunstigden te verhullen. Bovendien bepaalt zij of een melding aan de Cel voor Financiële-informatieverwerking moet worden verricht met toepassing van artikel 25 van de wet.

Art. 19.Ingeval van splitsing van rechten houdt de identificatieplicht van de uiteindelijke begunstigden in dat de naakte eigenaars, de eigenaars in het kader van een erfpachtovereenkomst en de opstalgevers in het kader van een opstalovereenkomst moeten worden geïdentificeerd en dat hun identiteit moet worden geverifieerd conform artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet.

Art. 20.De identificatie en identiteitsverificatie van de uiteindelijke begunstigden van levensverzekeringsovereenkomsten conform artikel 8, § 1, eerste lid, van de wet moeten uiterlijk geschieden op het ogenblik dat zij hun recht doen gelden op betaling van de prestatie die voortvloeit uit de overeenkomst en vooraleer deze prestatie wordt uitbetaald.

Wanneer de uiteindelijke begunstigde van een levensverzekeringsovereenkomst zich rechtstreeks tot de verzekeringsonderneming richt om de betaling te verkrijgen van de in de overeenkomst voorziene prestatie, zonder daarbij een beroep te doen op de verzekeringstussenpersoon via wiens bemiddeling de overeenkomst werd gesloten, gaat de verzekeringsonderneming zelf over tot de identificatie en identiteitsverificatie van die uiteindelijke begunstigde. De onderneming dient de betrokken verzekeringstussenpersoon de identificatiegegevens en de kopieën van de bewijsstukken niet te bezorgen. HOOFDSTUK 6. - Tussenkomst van derden bij de identificatie van de cliënten en de uiteindelijke begunstigden Afdeling 1. - Tussenkomst van een exclusief agent of een lasthebber

Art. 21.Een onderneming die, voor het aanknopen of onderhouden van zakenrelaties met cliënten of voor het uitvoeren van occasionele verrichtingen voor cliënten, een beroep doet op gevolmachtigde agenten of op lasthebbers, dient deze tussenkomende personen schriftelijk de procedure te verduidelijken die zij, met inachtneming van de wet en dit reglement, bij de identificatie en identiteitsverificatie van de cliënten moeten volgen. Daarnaast dient de onderneming voor een passend toezicht op de naleving van deze procedures te zorgen. Wanneer een onderneming met dergelijke tussenkomende personen werkt, blijft haar persoonlijke verantwoordelijkheid voor de naleving van de bepalingen van de wet en dit reglement onverminderd gelden. Afdeling 2. - Tussenkomst van een derde zaakaanbrenger

Art. 22.Opdat een derde zaakaanbrenger conform artikel 10, § 1, van de wet een tussenkomst zou mogen verrichten, dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan : 1° de onderneming moet vooraf verifiëren of de derde zaakaanbrenger voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, eerste lid, van de wet, en moet de documenten bewaren waarop zij zich hiervoor heeft gebaseerd;2° de derde zaakaanbrenger moet er zich vooraf schriftelijk toe verbinden om de onderneming onverwijld de identificatiegegevens te bezorgen van de cliënten die hij voornemens is te introduceren of hun uiteindelijke begunstigden, alsook om de onderneming, op haar verzoek, een kopie te bezorgen van de documenten aan de hand waarvan hij hun identiteit heeft geverifieerd.

Art. 23.§ 1. De ondernemingen mogen door een derde zaakaanbrenger die voldoet aan de voorwaarden van artikel 10, § 1, eerste lid, van de wet, hun verplichtingen laten volbrengen om de overige gegevens als bedoeld in artikel 12 van dit reglement in te zamelen, en die gegevens te actualiseren conform artikel 30 van dit reglement. § 2. De in artikel 10, § 1, eerste lid, van de wet en in § 1 van dit artikel opgesomde verplichtingen laten volbrengen door een derde zaakaanbrenger, is echter enkel mogelijk als hij de cliënten persoonlijk face-to-face heeft geïdentificeerd.

Art. 24.Met toepassing van artikel 10, § 1, vierde lid, van de wet, moet een onderneming die een beroep doet op een derde zaakaanbrenger, zich ervan vergewissen dat deze de identificatie en de identiteitsverificatie van de geïntroduceerde cliënt en van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden volledig en correct heeft uitgevoerd, conform de voor hem geldende wetgeving. Zo nodig, gaat zij zelf over tot een aanvullende of zelfs volledig nieuwe identificatie en identiteitsverificatie van de geïntroduceerde cliënt, zijn lasthebbers of zijn uiteindelijke begunstigden conform de bepalingen van de wet en van dit reglement. HOOFDSTUK 7. - Gegevensbewaring

Art. 25.In afwijking van de artikelen 7, § 1, 8, § 1, en 13, van de wet mogen de ondernemingen, met toepassing van artikel 37, § 2, tweede lid, van de wet, in plaats van een kopie te maken en te bewaren van de bewijsstukken aan de hand waarvan zij de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden hebben geverifieerd, de referentie van die bewijsstukken registreren en bewaren, in zoverre die, door hun aard en door de wijze waarop zij worden bewaard, de ondernemingen met zekerheid in staat stellen om die documenten, op vraag van de bevoegde autoriteiten, onmiddellijk voor te leggen tijdens de in artikel 13 van de wet vastgestelde termijn met betrekking tot de bewaring van gegevens, zonder dat die documenten ondertussen kunnen worden gewijzigd.

De ondernemingen die overwegen om van deze mogelijkheid gebruik te maken, moeten vooraf in hun cliëntacceptatieprocedures, onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke voor de voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering, verduidelijken van welke categorieën van bewijsstukken de referenties mogen worden geregistreerd en bewaard ter vervanging van een kopie, alsook hoe de betrokken bewijsstukken kunnen worden opgehaald zodat zij, conform het eerste lid, op verzoek kunnen worden voorgelegd. HOOFDSTUK 8. - Cliëntacceptatiebeleid

Art. 26.De onderneming dient een aan haar activiteiten aangepast cliëntacceptatiebeleid uit te stippelen en ten uitvoer te leggen, dat haar in staat stelt om, bij het aanknopen van een zakenrelatie met cliënten of het uitvoeren van verrichtingen voor cliënten, een voorafgaand onderzoek te verrichten naar de reputatierisico's die zijn verbonden aan het profiel van de cliënt en aan de aard van de zakenrelatie of de gewenste verrrichting. In het kader van dat cliëntacceptatiebeleid dient de beslissingsbevoegdheid aan een passend hiërarchisch niveau te worden toegewezen rekening houdend met de omvang van die risico's. Het cliëntacceptatiebeleid moet de onderneming ook in staat stellen haar volledige medewerking te verlenen aan de voorkoming van witwassen van geld en terrorismefinanciering door een passende bewustwording omtrent en een passend onderzoek van de kenmerken van de nieuwe cliënten en/of de diensten of verrichtingen waarvoor zij een beroep op haar doen.

Met toepassing van haar cliëntacceptatiebeleid dient de onderneming haar cliënten onder te verdelen in verschillende risicocategorieën waaraan vereisten van verschillende niveaus zijn gekoppeld. Deze categoriën worden gedefinieerd op basis van objectieve risicocriteria die onderling coherent gecombineerd zijn, om zo een passende risicoschaal te kunnen definiëren. Deze risicoschaal houdt ten volle rekening met : - situaties met een verhoogd risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering die worden gedefinieerd in artikel 12, §§ 2, 3 en 4, van de wet en artikel 27 van dit reglement, en - specifiek door elke onderneming gedefinieerde risicocriteria wat haar betreft, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kenmerken van de door haar aangeboden diensten en producten en van de cliënten tot wie zij zich richt.

Het cliëntacceptatiebeleid kan ook rekening houden met situaties met een laag risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering die worden gedefinieerd in artikel 11, §§ 1 en 2, van de wet.

Art. 27.Het cliëntacceptatiebeleid van de ondernemingen voorziet dat cliënten die mogelijk een specifiek risico vormen, pas als cliënt worden aanvaard na een grondig onderzoek en nadat ter zake op een passend hiërarchisch niveau een beslissing is genomen. Hieronder ressorteren onder meer diegene : - die vragen om de opening van genummerde rekeningen als bedoeld in artikel 5, tweede lid; - die vragen om de verstrekking van vermogensbeheerdiensten; - die gevestigd zijn of hun woonplaats hebben in een land of een gebied dat door de FATF wordt gekwalificeerd als een land of een gebied dat niet aan de witwasbestrijding meewerkt, of ten aanzien waarvan de FATF tegenmaatregelen of een verhoogde waakzaamheid aanbeveelt; - die natuurlijke personen zijn die op afstand zijn geïdentificeerd aan de hand van een kopie van een bewijsstuk; of - van wie de uiteindelijke begunstigden personen zijn van wie de identiteit niet kon worden geverifieerd, en/of van wie de geboorteplaats en -datum niet kon worden geïdentificeerd, en/of in verband met wie geen pertinente informatie kon worden verzameld over hun adres.

Art. 28.§ 1. Indien de cliënt een kredietinstelling of een financiële instelling naar buitenlands recht is als bedoeld in artikel 12, § 4, van de wet, moet de beslissing om een zakenrelatie aan te knopen of om een voorgenomen occasionele verrichting uit te voeren, gebaseerd zijn op een dossier waarin elementen zijn opgenomen die aantonen dat voldaan is aan de verplichtingen die zijn opgelegd door artikel 12, § 4, van de wet. De onderneming moet dit dossier up-to-date houden. § 2. De ondernemingen die een zakenrelatie hebben met een in § 1 bedoelde kredietinstelling of financiële instelling naar buitenlands recht, dienen over te gaan tot : - een periodiek onderzoek, in functie van het risico, en zo nodig een update van de informatie waarop zij hun beslissing om de betrokken zakenrelatie aan te knopen hebben gebaseerd; - een nieuw onderzoek van de betrokken zakenrelatie indien zij in kennis worden gesteld van informatie die hun vertrouwen kan ondermijnen in de wettelijke en reglementaire voorschriften tot bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van het land van vestiging van de financiële instelling-cliënt, of in de efficiëntie van de door die instelling ingevoerde controles op het vlak van de bestrijding van witwassen van geld en financiering van terrorisme; - periodieke controles en tests, in functie van het risico, om zich ervan te vergewissen dat de financiële instelling-cliënt de door haar aangegane verbintenissen te allen tijde nakomt, inzonderheid wat de verplichting betreft om op verzoek onmiddellijk de pertinente identificatiegegevens door te geven van haar cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de voor haar geopende transitrekeningen. HOOFDSTUK 9. - Bepalingen over zakenrelaties en occasionele verrichtingen met op afstand geïdentificeerde cliënten

Art. 29.Onverminderd de bepalingen van artikel 7, § 2, en van hoofdstuk 10 van het onderhavige reglement, stellen de ondernemingen die een zakenrelatie aanknopen met of occasionele verrichtingen uitvoeren voor natuurlijke personen-cliënten die zij op afstand hebben geïdentificeerd, procedures vast met toepassing van artikel 12, § 2, van de wet : - die verbieden dat een zakenrelatie wordt aangeknoopt met of een occasionele verrichting wordt uitgevoerd voor een op afstand geïdentificeerde cliënt, wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat de cliënt een face-to-facecontact probeert te vermijden om zijn ware identiteit gemakkelijker te kunnen verhullen, of dat hij voornemens is verrichtingen uit te voeren die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme; - die, in functie van het risico, specifieke aanvullende maatregelen opleggen om de identificatiegegevens verkregen aan de hand van het in artikel 7, § 2, bedoelde bewijsstuk te kunnen staven; - die, in functie van het risico, de verplichting opleggen om de identiteit van de cliënten die werden geïdentificeerd aan de hand van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 7, § 2, tweede lid, binnen een redelijke termijn te controleren aan de hand van een ander bewijsstuk als bedoeld in artikel 7, § 1 of § 2, eerste lid; - die toelaten de cliënt geleidelijk beter te leren kennen; - die verrichtingen uitsluiten waarbij met contant geld wordt of kan worden gewerkt, met uitzondering van de verrichtingen waarbij aan een automaat geld wordt afgehaald van de rekening-courant die is geopend op naam van een cliënt die werd geïdentificeerd aan de hand van een bewijsstuk als bedoeld in artikel 7, § 2, eerste lid; - die verrichtingen uitsluiten waarbij met financiële instrumenten wordt gewerkt die zijn belichaamd in effecten aan toonder. HOOFDSTUK 1 0. - Klantenonderzoek bij zakenrelaties en occasionele verrichtingen

Art. 30.De in artikel 14, § 1, van de wet bedoelde bestendigewaakzaamheidsplicht houdt voor de ondernemingen de verplichting in om, binnen een termijn die wordt bepaald in functie van het risico, over te gaan tot de verificatie en, in voorkomend geval, de actualisering van de in artikel 12 van dit reglement bedoelde gegevens waarover zij beschikken over de cliënten met wie zij een zakenrelatie hebben aangeknoopt, wanneer zij over aanwijzingen beschikken dat die gegevens niet langer actueel zijn.

Art. 31.De ondernemingen stellen hun met het eerstelijnstoezicht belaste aangestelden schriftelijk in kennis van de passende criteria die hen in staat moeten stellen om atypische verrichtingen op te sporen, waaraan zij specifieke aandacht moeten besteden en waarover zij een schriftelijk verslag moeten opstellen als bedoeld in artikel 14, § 2, van de wet.

Bij het in artikel 14, § 1, tweede lid, van de wet bedoelde onderzoek van de verrichtingen en feiten, wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de kennelijke economische grondslag en legitimiteit van die verrichtingen en feiten.

De ondernemingen stellen hun met het eerstelijnstoezicht belaste aangestelden ook schriftelijk in kennis van de te volgen procedure bij de overlegging van schriftelijke verslagen aan de in artikel 18 van de wet bedoelde verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, inclusief de termijnen waarbinnen die verslagen moeten worden overgelegd.

Art. 32.De ondernemingen vullen het eerstelijnstoezicht aan met een tweedelijnstoezicht waarbij gebruik wordt gemaakt van een toezichtssysteem om atypische verrichtingen op te sporen waarover een schriftelijk verslag moet worden opgesteld als bedoeld in artikel 14, § 2, van de wet.

Dat toezichtssysteem moet : - betrekking hebben op alle rekeningen van de cliënten en op al hun verrichtingen; - gebaseerd zijn op nauwkeurige en pertinente criteria die door elke onderneming afzonderlijk worden gedefinieerd, waarbij voornamelijk rekening wordt gehouden met de kenmerken van het aangeboden diensten- en productengamma en met de cliënten tot wie zij zich richt, en die voldoende verfijnd zijn om atypische verrichtingen effectief te kunnen opsporen; - een snelle opsporing van dergelijke verrichtingen mogelijk maken; - schriftelijke verslagen afleveren waarin een beschrijving wordt gegeven van de atypische verrichtingen die werden opgespoord en wordt aangegeven op grond van welke criteria als bedoeld in het tweede streepje van dit lid deze verrichtingen als atypisch worden gekwalificeerd; deze verslagen worden overgelegd aan de in artikel 18 van de wet bedoelde verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme; - geautomatiseerd zijn, behalve als de onderneming kan aantonen dat de automatisering van het toezichtssysteem niet vereist is gezien de aard en het volume van de verrichtingen waarop toezicht moet worden gehouden; - eerst aan een valideringsprocedure worden onderworpen en daarna geregeld opnieuw op zijn pertinentie worden onderzocht, zodat het, indien nodig, kan worden aangepast aan de evolutie van de activiteiten, de cliënteel of de omgeving.

De in het tweede streepje van het vorige lid bedoelde criteria houden met name rekening met het specifieke risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme dat verbonden is aan de verrichtingen die worden uitgevoerd door cliënten van wie de acceptatie aan striktere regels is onderworpen krachtens het in hoofdstuk 8 bedoelde cliëntacceptatiebeleid.

Deze criteria houden eveneens rekening met het specifieke risico op witwassen van geld of financiering van terrorisme dat verbonden is aan de verrichtingen die betrekking hebben op bedragen die ongebruikelijk zijn in absolute cijfers of gezien de gewoonten van de betrokken cliënt in zijn relatie met de onderneming.

Geld dat ten gunste van een cliënt wordt overgemaakt zonder enige informatie over de betaler als vereist door Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldoverdrachten te voegen informatie over de betaler, wordt beschouwd als een atypische verrichting in de zin van dit artikel.

Art. 33.Als een onderneming aan de Cel voor financiële-informatieverwerking informatie meldt over een verdachte verrichting conform de artikelen 23, 24, 27 of 28 van de wet, of een feit meldt dat zou kunnen duiden op witwassen van geld of financiering van terrorisme conform artikel 25 van de wet, verhoogt zij de waakzaamheid in haar zakenrelatie met de personen op wie de gemelde inlichtingen betrekking hebben. Deze verhoogde waakzaamheid dient te worden aangehouden zolang dit, afhankelijk van de omstandigheden, nodig is om zich ervan te vergewissen dat de verdachte verrichting een alleenstaande transactie is of om onverwijld eventuele nieuwe verdachte verrichtingen op te sporen die door de cliënt zouden worden uitgevoerd.

In dat geval onderzoeken de ondernemingen inzonderheid, conform artikel 14 van de wet, bijzonder aandachtig elke verrichting van de cliënt bestaande uit een opvraging, overdracht, wederinkoop of enige andere verrichting die ertoe zou kunnen bijdragen de plaats te verhullen waar de gelden waarvan vermoed wordt dat ze een illegale herkomst hebben, zich bevinden. In voorkomend geval verrichten de ondernemingen een nieuwe melding aan de Cel voor financiële-informatieverwerking conform de artikelen 23, 24, 25, 27 of 28 van de wet.

Art. 34.De ondernemingen wenden de nodige middelen aan en werken passende procedures uit om, onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 18 van de wet bedoelde verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, zo snel mogelijk over te gaan tot de analyse van de in artikel 14, § 2, van de wet bedoelde schriftelijke verslagen die hem conform de artikelen 31 en 32 van het onderhavige reglement worden overgelegd, en te bepalen of die verrichtingen of feiten ter kennis moeten worden gebracht van de Cel voor financiële-informatieverwerking conform de artikelen 23 tot 25, 27 en 28 van de wet.

De analyse van het schriftelijke verslag en de beslissing waartoe die analyse heeft geleid met toepassing van de artikelen 23 tot 25, 27 en 28 van de wet, worden bewaard op de in artikel 15, tweede lid, van de wet bedoelde wijze. HOOFDSTUK 1 2. - Aanwijzing en rol van de verantwoordelijke voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Art. 35.§ 1. De in artikel 18 van de wet bedoelde verantwoordelijke(n) voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme word(t)(en) bij elke onderneming aangewezen door het orgaan dat belast is met de effectieve leiding, nadat dat zich ervan vergewist heeft dat die perso(o)n(en) de passende professionele betrouwbaarheid bezit(ten) die nodig is om die functie integer te kunnen vervullen. § 2. De conform § 1 aangewezen verantwoordelijke of verantwoordelijken moeten beschikken over de vereiste beroepservaring, over de nodige kennis van het Belgische wettelijke en reglementaire kader tot voorkoming van het witwassen van geld en financiering van terrorisme, moeten zich in de onderneming op het gepaste hiërarchische niveau bevinden en er over de nodige bevoegdheden beschikken, en voldoende beschikbaar zijn om de betrokken functie effectief en autonoom te kunnen uitoefenen. § 3. De verantwoordelijke of verantwoordelijken voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zien er op een algemene wijze op toe dat de onderneming al haar verplichtingen nakomt op het vlak van de voorkoming van witwassen van geld en financiering van terrorisme, en waken er meer in het bijzonder over dat de onderneming zorgt voor een ter zake passende administratieve organisatie en internecontrolemaatregelen als vereist krachtens artikel 16 van de wet. Zij zijn bevoegd om op eigen initiatief alle ter zake nodige of nuttige maatregelen voor te stellen aan de effectieve leiding van de onderneming, inclusief de vrijmaking van de nodige middelen.

Zij werken inzonderheid procedures uit, en passen die toe onder hun verantwoordelijkheid, voor de analyse van de schriftelijke verslagen die worden opgesteld conform artikel 14, § 2, van de wet, en voor de informatieverstrekking aan de Cel voor financiële-informatieverwerking conform de artikelen 23 tot 25, 27 en 28 van de wet.

Zij zien toe op de opleiding en de sensibilisering van het personeel conform artikel 17 van de wet en artikel 36 van dit reglement.

Zij zijn de bevoorrechte contactpersonen, in voorkomend geval in overleg met de compliance officer, voor de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en voor de Cel voor financiële-informatieverwerking met betrekking tot alle vragen over de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. § 4. De verantwoordelijke of verantwoordelijken voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme stellen minstens eenmaal per jaar een activiteitenverslag op dat zij overmaken aan het orgaan dat belast is met de effectieve leiding van hun onderneming. Dit verslag moet toelaten om zich een oordeel te vormen over de omvang van de opgespoorde pogingen tot witwassen van geld of financiering van terrorisme, over het passende karakter van de uitgewerkte administratieve organisatie en interne controle en over de medewerking van de diensten van de onderneming aan de voorkoming.

Er wordt systematisch een kopie van het jaarlijks activiteitenverslag voorgelegd aan de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en, in voorkomend geval, aan de commissaris, erkend revisor van de onderneming. De ondernemingen als bedoeld in artikel 2, § 1, 5° en 7°, van de wet zijn weliswaar vrijgesteld van deze verplichting om hun jaarlijks activiteitenverslag over te maken, maar moeten hun vijf recentste jaarverslagen niettemin ter beschikking houden van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen en haar die onverwijld overmaken, als zij daarom verzoekt. HOOFDSTUK 1 3. - Opleiding en sensibilisering van het personeel

Art. 36.§ 1. De in artikel 17 van de wet bedoelde verplichte opleiding en sensibilisering met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme geldt voor de personeelsleden van de ondernemingen en voor alle personen die de ondernemingen vertegenwoordigen als zelfstandige : - die door de taken die zij verrichten voor de cliënten, of door de verrichtingen die zij uitvoeren, het risico lopen geconfronteerd te worden met pogingen tot witwassen van geld of financiering van terrorisme, of - van wie de taken erin bestaan procedures uit te werken of computer- dan wel andere toepassingen te ontwikkelen die worden gebruikt bij activiteiten die gevoelig zijn voor dit risico. § 2. De opleiding en sensibilisering van en de geregelde informatieverstrekking aan de personeelsleden zijn er inzonderheid op gericht : - hen te helpen de vereiste kennis te verwerven en de nodige kritische reflex te ontwikkelen om atypische verrichtingen op te sporen; - hen te helpen de nodige kennis van de procedures te verwerven om op passende wijze te reageren wanneer zij met dergelijke verrichtingen worden geconfronteerd; - de problematiek met betrekking tot de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op passende wijze te integreren in de procedures en de toepassingen die worden ontwikkeld om te worden toegepast op de risicogevoelige activiteiten. HOOFDSTUK 1 4. - Inwerkingtreding en overgangsbepalingen

Art. 37.Dit reglement treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit tot goedkeuring ervan.

Met ingang van die datum vervangt het onderhavige reglement het bij koninklijk besluit van 8 oktober 2004 goedgekeurde reglement van de Commissie voor het Bank-, Financie- en Assurantiewezen van 27 juli 2004 betreffende de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat komt te vervallen.

Brussel, 23 februari 2010.

De Voorzitter, J.-P. SERVAIS

^