gepubliceerd op 29 maart 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders
16 MAART 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 108 van de Grondwet;
Gelet op de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Intern compensatiefonds voor de diamantsector, gewijzigd bij de wetten van 28 juli 1962, 10 oktober 1967 en 13 april 1971, bij het koninklijk besluit nr. 15 van 23 oktober 1978 en bij de wetten van 22 december 1989, 23 maart 1994, 13 februari 1998, 26 maart 1999 en 27 december 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1961, 26 september 1962, 6 juni 1967, 26 april 1971, 27 april 1976, 21 april 1977, 31 augustus 1978, 22 juli 1982, 12 december 1986 en 21 maart 1997;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 januari 2001 betreffende de instelling van een College van voorlopige vereffenaars bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid;
Gelet op het arrest van de Raad van State nr. 85871 van 13 maart 2000 waarbij het koninklijk besluit van 3 juni 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector, werd vernietigd;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 4 december 2006;
Gelet op het advies van de Raad van beheer van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector, gegeven op 3 januari 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 12 januari 2007;
Gelet op advies 42.147/1 van de Raad van State, gegeven op 8 februari 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders wordt vervangen als volgt : « Koninklijk besluit houdende de statuten van het Intern compensatiefonds voor de diamantsector »
Art. 2.De artikelen 1 tot 26 van het koninklijk besluit van 21 november 1960 tot vaststelling van de statuten van het Sociaal fonds voor de diamantarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1961, 26 september 1962, 6 juni 1967, 26 april 1971, 27 april 1976, 21 april 1977, 31 augustus 1978, 22 juli 1982, 12 december 1986 en 21 maart 1997, worden vervangen door de volgende bepalingen : « HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de wet : de wet van 12 april 1960 tot oprichting van een Intern compensatiefonds voor de diamantsector;2° het Fonds : het Intern compensatiefonds voor de diamantsector;3° de Minister : de Minister bevoegd voor Werk;4° het Paritair Comité : het Paritair Comité voor de diamantnijverheid en -handel, opgericht bij koninklijk besluit van 9 februari 1971 tot oprichting van sommige paritaire comités en tot vaststelling van hun benaming en bevoegdheid, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 4 januari 1983;5° het beheersorgaan : het algemeen beheersorgaan bedoeld bij artikel 4, §§ 1 en 2, van de wet;6° het beheerscomité 1 : het bijzonder beheerscomité bedoeld bij artikel 4, §§ 1 en 3, van de wet;7° het beheerscomité 2 : het bijzonder beheerscomité bedoeld bij artikel 4, §§ 1 en 4, van de wet;8° de Rijksverlofkas : de Rijksverlofkas voor de diamantnijverheid, opgericht bij besluit van de Regent van 11 mei 1946 tot oprichting van een particuliere verlofkas voor de diamantnijverheid;9° onderneming : elke natuurlijke of rechtspersoon, alsmede enige natuurlijke of rechtspersoon die met voornoemde personen zijn verbonden in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen. HOOFDSTUK II. - Zetel
Art. 2.De zetel van het Fonds is gevestigd te 2018 Antwerpen, Hoveniersstraat 22. HOOFDSTUK III. - Opdrachten
Art. 3.§ 1. De opdrachten van het Fonds zijn deze die bepaald zijn in artikel 2, 1°, en 2°, van de wet en zoals hierna nader omschreven. Afdeling 1. - Opdracht bedoeld bij artikel 2, 1°, van de wet
Art. 4.De in artikel 2, 1°, van de wet bepaalde opdracht van het Fonds bestaat erin : 1° aan de werknemers, tewerkgesteld door de werkgevers die ressorteren onder het Paritair Comité, bijkomende sociale voordelen toekennen. Onder bijkomende sociale voordelen wordt onder meer verstaan : - bedragen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend door de verschillende takken van de sociale zekerheid en sociale bijstand; - tewerkstellingspremies; - het afsluiten van een hospitalisatieverzekering; - initiatieven ter verbetering van het welzijn van de werknemers.
Het Fonds kan bovendien als inrichter van een sectoraal pensioenstelsel, in de zin van artikel 8 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, door de representatieve werknemers- en werkgeversorganisaties worden aangeduid in een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in het Paritair Comité. 2° aan de representatieve werknemersorganisaties die zetelen in het Paritair Comité een jaarlijkse toelage toekennen ter gedeeltelijke compensatie van de onkosten gemaakt met het oog op het toezicht op de gedegen opleiding van de jonge werknemers;3° met het oog op het nemen van vormingsinitiatieven, jaarlijks een bijdrage toekennen aan het Vormingsfonds voor de diamantnijverheid;4° de bijdragen, nodig voor het vervullen van deze opdracht, innen;5° de uitkering van de bijkomende sociale voordelen en toelagen verzekeren; De hoegrootheid, de regelen van toekenning en van vereffening van de in 1°, 2° en 3°, bepaalde bijkomende sociale voordelen en toelagen worden, rekening houdende met de financiële mogelijkheden van het Fonds, bepaald door het beheersorgaan. Afdeling 2. - Opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet
Art. 5.De in artikel 2, 2°, van de wet bepaalde opdracht van het Fonds bestaat erin : 1° compensatie-uitkeringen uitbetalen aan de werkgevers die werklieden of werksters tewerkstellen aan het eigenlijk bewerken van diamant, zijnde het klieven, het slijpen, het snijden, het verstellen en het zagen van diamant;2° de bijdragen, nodig voor het vervullen van deze opdracht, innen;3° de vereffening verzekeren van de voordelen bedoeld onder 1°. HOOFDSTUK IV. - Toepassingsgebied
Art. 6.§ 1. Deze statuten zijn, wat de onder artikel 4 bepaalde opdracht betreft, van toepassing op alle personen die ruwe diamant invoeren. § 2. Deze statuten zijn, wat de onder artikel 5 bepaalde opdracht betreft, van toepassing op alle natuurlijke of rechtspersonen, die als hoofdzakelijke of bijkomstige bedrijvigheid de diamanthandel of de diamantnijverheid hebben. HOOFDSTUK V. - Financiering en uitkeringen Afdeling 1 - Opdracht bedoeld bij artikel 2, 1°, van de wet
Art. 7.De aangestelden van het Fonds kunnen bij « Diamond Office » de geschatte waarde van de ingevoerde ruwe diamant nazien, zoals die is vastgesteld met toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 april 1971 genomen in uitvoering van artikel 2bis van de wet.
Art. 8.Het beheersorgaan bepaalt, in onderlinge overeenstemming met de Rijksverlofkas, de modaliteiten van overmaking van de nodige gelden tot uitbetaling van de vergoedingen en voordelen en het opmaken van de afrekeningen. Er wordt aan voormeld organisme een vergoeding toegekend voor de beheerskosten. « Diamond Office » kan eveneens een vergoeding worden toegekend voor de schatting van de waarde van de ingevoerde ruwe diamant.
Het bedrag van de in het eerste en tweede lid bepaalde vergoedingen wordt door de Minister vastgesteld, op voorstel van het beheersorgaan en na advies van hetzij de Rijksverlofkas, hetzij van « Diamond Office ».
Art. 9.De in artikel 2bis van de wet bedoelde bijdragen zijn maandelijks verschuldigd door de invoerders van diamant.
De voor elke vervallen kalendermaand verschuldigde bijdragen moeten uiterlijk de 15e van de volgende maand gestort worden op de rekening van het Fonds.
Art. 10.De invoerder van diamant doet maandelijks aan het Fonds, binnen de bij artikel 9 vastgestelde termijnen, een aangifte toekomen tot staving van de verschuldigde bijdragen op formulieren waarvan het model door het beheersorgaan wordt opgemaakt.
Art. 11.- Vanaf de eerste dag van de tweede maand volgend op de maand waarop de bijdragen betrekking hebben, is de invoerder van diamant verplicht een bijslag van 10 % op het bedrag van de nog verschuldigde bijdragen te betalen, verhoogd met de wettelijke interest op hetzelfde bedrag, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.
In geval van behoorlijk gerechtvaardigde overmacht, kan het Fonds van de betaling van de bijslag en de verwijlintresten afzien. Afdeling 2. - Opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet
Art. 12.§ 1. Het bedrag van de in artikel 3bis, eerste lid, van de wet, bedoelde aan het Fonds te betalen compensatiebijdrage wordt jaarlijks door Ons vastgesteld, na advies van het beheerscomité 2 en goedgekeurd door het beheersorgaan. Dit bedrag is : - voor het tweede trimester van 2007 gelijk aan 0,036 % van de waarde van elke transactie van diamant, - voor het derde trimester van 2007 gelijk aan 0,036 % van de waarde van elke transactie van diamant, en - voor het vierde trimester van 2007 gelijk aan 0,036 % van de waarde van elke transactie van diamant. § 2. De voormelde compensatiebijdrage is niet verschuldigd voor de eerste schijf van 5.000.000 euro aan transacties, per onderneming, over een periode van één kalenderjaar.
In afwijking van het eerste lid is de compensatiebijdrage, voor de periode die het tweede, het derde en het vierde trimester van 2007 omvat, niet verschuldigd voor de eerste schijf van 3.750.000 euro aan transacties per onderneming. § 3. Onder « transactie » wordt verstaan elke overeenkomst welke gericht is op het verwezenlijken van een meerwaarde binnen het geheel van de handelingen van verkoop van diamant. Onder het begrip transactie zijn niet begrepen het eenvoudig zenden van goederen op zicht of het geven in consignatie van goederen.
Art. 13.Elke natuurlijke of rechtspersoon die onderworpen is aan de verplichting tot betaling van de compensatiebijdrage, is gehouden tot het verrichten van een aangifte aan het Fonds.
Deze aangifte bestaat in het invullen en het voor echt verklaren van de gegevens die dienen ingevuld te worden op het daartoe bestemde document dat opgesteld wordt door het beheerscomité 2 en goedgekeurd wordt door het beheersorgaan van het Fonds.
De gegevens dienen overeen te stemmen met de gegevens die aangewend worden voor het vervullen van andere verplichtingen ten overstaan van de overheid.
Art. 14.De verschuldigde compensatiebijdragen worden betaald aan het Fonds, na het verstrijken van elk trimester, zoals gedefinieerd in het kader van de sociale zekerheidswetgeving.
Art. 15.Vanaf de eerste dag van de tweede maand volgend op het trimester waarop de compensatiebijdragen betrekking hebben, is de schuldenaar verplicht een bijslag van 10 % op het bedrag van de verschuldigde bijdragen te betalen, verhoogd met een verwijlintrest die gelijk is aan de wettelijke interest, op hetzelfde bedrag, zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is.
In geval van behoorlijk gerechtvaardigde overmacht, kan het Fonds van de betaling van de bijslag en verwijlintresten afzien.
Art. 16.§ 1. Het recht op de in artikel 5, 1°, bedoelde compensatie-uitkeringen ontstaat voor elke werkgever : a) na het verstrijken van een trimester;b) uit hoofde van de tewerkstelling van werklieden of werksters;c) voor zover de tewerkstelling werkelijk gebeurt aan het eigenlijk bewerken van diamant, zijnde het klieven, het slijpen, het snijden, het verstellen en het zagen van diamant;d) in zover de tewerkstelling werkelijk gebeurt in een werkplaats die aangenomen is krachtens de wet van 30 december 1950 tot regeling der diamantnijverheid. § 2. Het bedrag van de compensatie-uitkeringen bedraagt maximum 50.000 euro per onderneming, over een periode van één kalenderjaar, rekening houdende met de voorziene ontvangsten binnen de opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet, de Europese regels inzake de minimissteun, en in voorkomend geval, de in artikel 25, § 2, bedoelde tussentijdse evaluatie, en wordt goedgekeurd door de Minister.
De compensatie-uitkeringen zijn beperkt tot het bedrag van de werkgeversbijdragen in het algemeen stelsel van de sociale zekerheid (bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en bijdragen aan de Rijksverlofkas), met uitsluiting van bijslagen en verwijlintresten die verschuldigd zijn. Voor het bepalen van de hoogte van de bijdragen die kunnen gecompenseerd worden, dienen eerst alle andere bijdrageverminderingen verrekend te worden.
Art. 17.De werkgever die in aanmerking wenst te komen voor de uitbetaling van compensatie-uitkeringen, is gehouden aan het Fonds een aanvraag tot betaling van compensatie-uitkeringen in te dienen, die de nodige gegevens bevat met het oog op de identificatie van de betrokken werklieden of werksters, het uitgeoefende diamantberoep en de verwijzing naar de aangenomen werkplaats waar de tewerkstelling plaats had en het bewijs van de betaling van de bijdragen in het stelsel van de sociale zekerheid.
Bij de in het vorig lid bedoelde aanvraag dient de werkgever een schriftelijke verklaring overeenkomstig de Europese regels inzake de-minimissteun te voegen.
Het beheerscomité 2 bepaalt de wijze waarop de voormelde aanvraag en de voormelde verklaring dienen te gebeuren en stelt daartoe de nodige documenten op. Deze documenten worden goedgekeurd door het beheersorgaan. HOOFDSTUK VI. - Beheer Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 18.§ 1. Het beheersorgaan bestaat uit : - vier effectieve leden en vier plaatsvervangende leden van de representatieve werkgeversorganisaties, die in het Paritair Comité vertegenwoordigd zijn en vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van in- en uitvoerders van diamant; - vier effectieve leden en vier plaatsvervangende leden van de representatieve werknemersorganisaties die in hetzelfde Paritair Comité vertegenwoordigd zijn. § 2. Het beheerscomité 1 dat het beheersorgaan bijstaat voor de opdracht bedoeld bij artikel 2, 1°, van de wet, is op dezelfde wijze samengesteld als het beheersorgaan. § 3. Het beheerscomité 2 dat het beheersorgaan bijstaat voor de opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet, is samengesteld uit : - vier effectieve leden en vier plaatsvervangende leden van de representatieve werkgeversorganisaties, die in het Paritair Comité vertegenwoordigd zijn en vertegenwoordigers van de meest representatieve organisaties van in- en uitvoerders van diamant en van de diamanthandel; - twee effectieve leden en twee plaatsvervangende leden van de representatieve werknemersorganisaties die in het Paritair Comité vertegenwoordigd zijn. § 4. De leden van het beheersorgaan en van de beheerscomités worden door Ons benoemd voor een periode van zes jaar. Hun mandaat is hernieuwbaar. § 5. De leden van het beheersorgaan en van de beheerscomités gaan geen persoonlijke verplichtingen aan uit hoofde van de verbintenissen door het Fonds aangegaan.
Zij kunnen enkel verantwoordelijk worden gesteld voor het uitvoeren van hun mandaat. Afdeling 2. - Het beheersorgaan
Art. 19.Elk jaar wijst het beheersorgaan in zijn midden een voorzitter en een ondervoorzitter aan.
Het wijst bovendien de persoon aan die met het secretariaat wordt belast. Deze laatste moet geen deel uitmaken van het beheersorgaan.
Art. 20.Het beheersorgaan vergadert op bijeenroeping van de voorzitter.
De voorzitter is gehouden minstens elk trimester en, telkens wanneer tenminste drie leden van het beheersorgaan erom verzoeken, het orgaan bijeen te roepen.
De oproepingen vermelden de beknopte agenda. De verslagen van de vergaderingen worden opgemaakt door de secretaris en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten. Uittreksels van deze verslagen worden ondertekend door de voorzitter of door twee beheerders.
Het orgaan kan alleen geldig beslissen bij aanwezigheid van de meerderheid van de leden en van elk van de in artikel 4, § 2, van de wet en artikel 18, § 1, voorziene afvaardigingen.
Indien tot een stemming moet worden overgegaan, dienen beide afvaardigingen in gelijk aantal te stemmen. Zijn zij in ongelijk aantal, dan wijst het lot aan wie als lid niet zal stemmen, tenzij een lid zich vrijwillig terugtrekt.
De beslissingen worden genomen bij meerderheid van stemmen.
Indien echter bij een tweede vergadering de in vorige leden vermelde meerderheid niet kon worden bereikt, worden de beslissingen genomen bij eenvoudige meerderheid van de aanwezige leden. Deze wijze van stemming moet evenwel uitdrukkelijk vermeld worden op de agenda van die tweede vergadering.
De beheerders mogen niet deelnemen aan beraadslagingen of stemmingen betreffende aangelegenheden waarbij zij persoonlijk betrokken zijn.
Hun onthouding wordt in de verslagen opgetekend.
Art. 21.§ 1. Het beheersorgaan neemt, overeenkomstig deze statuten, het beheer van het Fonds waar en treft alle maatregelen welke nodig zijn voor de goede werking ervan. § 2. Het mag inzonderheid : - alle contracten sluiten; - alle roerende en onroerende goederen aankopen, verkopen, ruilen, huren en verhuren die nodig zijn voor de verwezenlijking van de opdrachten van het Fonds; - de beheerskosten vaststellen; - de vergoedingen uitbetalen aan rechthebbenden; - alle leningen op korte en lange termijn aangaan; - toestemmen in de hypotheken op de onroerende goederen van het Fonds; - alle voorrechten, alle private of officiële toelagen en tegemoetkomingen aanvaarden en ontvangen; - alle subrogaties of borgstellingen toestaan of aanvaarden; - van alle zakelijke of uit de verplichtingen voortspruitende rechten afstand doen, evenals van alle zakelijke of persoonlijke waarborgen; - handlichting geven, vóór of na betaling, van alle bevoorrechte of hypothecaire inschrijvingen, overschrijvingen, beslagleggingen of andere beletselen; - de onmiddellijke uitwinning toestaan; - machtiging geven om als eiser en/of als verweerder te pleiten voor de rechtbanken en uitvoeren of laten uitvoeren van de rechterlijke beslissingen. De rechtsvorderingen in hoedanigheid van eiser en verweerder worden ingesteld of verdedigd in naam van het Fonds door het beheersorgaan, op vervolging en benaarstiging van de voorzitter of van één of meerdere beheerders, daartoe aangewezen. - dadingen treffen; - compromis aangaan.
Deze opsomming geschiedt enkel te verklarende titel. § 3. Het beheersorgaan kan bijzondere bevoegdheden aan één of meerdere van zijn leden of zelfs aan derden opdragen. Het beheersorgaan kan het dagelijks bestuur van het Fonds aan derden opdragen.
Het mandaat van de leden van het beheersorgaan is onbezoldigd.
Art. 22.Voor alle andere handelingen dan deze die vallen onder het dagelijks beheer, waarvoor bijzondere opdracht werd gegeven, volstaan - opdat het Fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden - de handtekeningen van twee beheerders, zonder dat zij van enige beraadslaging, machtiging of bijzondere machtiging moeten doen blijken.
De handelingen van dagelijks beheer mogen ondertekend worden door één beheerder of door elke andere persoon daartoe gemachtigd door het beheersorgaan. Afdeling 3. - De beheerscomités 1 en 2
Art. 23.§ 1. Ieder jaar wijzen de beheerscomités 1 en 2, in hun midden, een voorzitter en een ondervoorzitter aan.
Ze wijzen bovendien de personen aan die met het secretariaat worden belast. Deze laatsten moeten geen deel uitmaken van de beheerscomités 1 en 2. § 2. De beheerscomités 1 en 2 vervullen hun werkzaamheden volgens de regels die overeenstemmen met de regels die gelding hebben voor de werking van het beheersorgaan. § 3. De beheerscomités 1 en 2 geven adviezen en doen voorstellen aan het beheersorgaan en zijn belast met de opvolging en de evaluatie van de opdrachten respectievelijk bedoeld in artikel 2, 1° en 2°, van de wet. HOOFDSTUK VII. - Begroting en rekeningen
Art. 24.Jaarlijks brengt het beheersorgaan, in de loop van het tweede trimester, aan het Paritair Comité en aan de Minister, verslag uit over zijn werking tijdens het afgelopen jaar.
Art. 25.§ 1. In het verslag, de begroting en de rekeningen maakt het beheersorgaan, voor zover als mogelijk, een onderscheid tussen de opdrachten bedoeld bij artikel 2, 1°, en 2°, van de wet. § 2. Met betrekking tot de opdracht bedoeld bij artikel 2, 2°, van de wet wordt bovendien periodiek een tussentijdse evaluatie overgemaakt aan de Minister.
De tussentijdse evaluatie heeft plaats op initiatief van het beheersorgaan en ten minste éénmaal tussen elke opmaak van de begrotingsvooruitzichten, of na een gemotiveerd verzoek van de Minister.
Art. 26.Het maatschappelijk jaar neemt een aanvang op 1 januari en eindigt op 31 december.
Elk jaar, en ten laatste op 31 augustus, wordt door het beheersorgaan de begroting van het volgend dienstjaar opgemaakt, evenals de balans en de afsluiting van de rekeningen van het afgelopen jaar.
De begroting, de balans en de afsluiting van de rekeningen dienen ter goedkeuring aan het Paritair Comité en aan de Minister, onderworpen te worden. HOOFDSTUK VIII. - Ontbinding, vereffening en besteding van het vermogen
Art. 27.Het Fonds kan slechts ontbonden worden bij koninklijk besluit, op eensluidend advies van het Paritair Comité.
Dit besluit dient eveneens de vereffenaars aan te wijzen, hun bevoegdheden en hun bezoldiging te bepalen en vast te stellen welke bestemming aan het sociaal vermogen gegeven wordt.
Art. 28.Onze Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit. »
Art. 3.Het koninklijk besluit van 22 januari 2001 betreffende de instelling van een College van voorlopige vereffenaars bij het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, wordt opgeheven.
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 april 2007, met uitzondering van de artikelen 16 en 17 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2007.
Art. 5.Onze Minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 16 maart 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 12 april 1960, Belgisch Staatsblad van 7 mei 1960. Koninklijk besluit van 21 november 1960, Belgisch Staatsblad van 18 december 1960.
Koninklijk besluit van 10 mei 1961, Belgisch Staatsblad van 15 mei 1961.
Koninklijk besluit van 26 september 1962, Belgisch Staatsblad van 13 oktober 1962.
Koninklijk besluit van 6 juni 1967, Belgisch Staatsblad van 5 juli 1967.
Koninklijk besluit van 26 april 1971, Belgisch Staatsblad van 4 mei 1971.
Koninklijk besluit van 27 april 1976, Belgisch Staatsblad van 10 juni 1976.
Koninklijk besluit van 21 april 1977, Belgisch Staatsblad van 5 juli 1977.
Koninklijk besluit van 31 augustus 1978, Belgisch Staatsblad van 29 september 1978.
Koninklijk besluit van 22 juli 1982, Belgisch Staatsblad van 18 september 1982.
Koninklijk besluit van 12 december 1986, Belgisch Staatsblad van 24 december 1986.
Koninklijk besluit van 21 maart 1997, Belgisch Staatsblad van 3 april 1997.
Koninklijk besluit van 22 januari 2001, Belgisch Staatsblad van 7 februari 2001.