Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 16 april 2013
gepubliceerd op 30 april 2013

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2013022231
pub.
30/04/2013
prom.
16/04/2013
ELI
eli/besluit/2013/04/16/2013022231/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

16 APRIL 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De programmawet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2012 pub. 31/12/2012 numac 2012021152 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten bevat een titel « Sociale fraude en correcte toepassing van de wet ». Deze titel bevat een Hoofdstuk 6 « Betaling van de eerste bijdrage en toekenning van sommige uitkeringen ». Artikel 42 van deze programmawet voorziet in een administratieve geldboete ten aanzien van elke persoon die geen hoofdverblijfplaats in België heeft in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en ten aanzien van wie wordt vastgesteld dat hij zich heeft aangesloten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen zonder effectief een beroepsactiviteit aan te vatten (artikel 17bis, § 1bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen zoals ingevoegd door het voornoemd artikel 42).

Het koninklijk besluit dat ik de eer heb Zijne Majesteit ter ondertekening voor te leggen, bindt de strijd aan tegen een zeer specifieke vorm van sociale uitkeringsfraude. De maatregel moet vermijden dat personen die niet beschikken over een hoofdverblijfplaats in België zich fictief aansluiten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen teneinde het recht op gezinsbijslag te genieten, terwijl ze eigenlijk geen enkele beroepsactiviteit uitoefenen in België of dat zelfs helemaal niet eens van plan zijn.

Naar aanleiding van het advies nr. 52.971/1 van 27 maart 2013 werden de gewenste en gevraagde verduidelijkingen verstrekt, waarvan u hieronder een uiteenzetting vindt.

Er is geen sprake van schending van de grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie. Deze maatregel richt zich immers tot iedereen, ook tot personen met de Belgische nationaliteit, die hun hoofdverblijfplaats buiten België hebben en die een zelfstandige activiteit aanvangen. Het verschil in behandeling van beginnende zelfstandigen naargelang ze al dan niet in België hun hoofdverblijfplaats hebben, is o.a. gerechtvaardigd door de praktische problemen die rijzen bij de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde gezinsbijslag indien de zelfstandige geen hoofdverblijfplaats heeft in België.

De aan het ontwerp ten grondslag liggende finaliteit in verband met de sociale fraudebestrijding is ingegeven door het algemeen belang en is niet onevenredig in het licht van het ermee nagestreefde oogmerk.

Artikel 1 voorziet daarom in een aanpassing van de tweede en derde paragraaf van het artikel 36 van het koninklijk besluit houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen.

De tweede paragraaf van artikel 36 wordt uitgebreid met 2 nieuwe leden.

De huidige versie van de tweede paragraaf bepaalt dat de uitbetaling van de kinderbijslag voor een bepaalde maand wordt geschorst tot op het ogenblik dat de rechthebbende, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38, voldaan heeft aan zijn verplichtingen met betrekking tot het tweede en het derde kwartaal voorafgaand aan dat waarop die bijslag betrekking heeft.

Aangezien een starter echter onmogelijk kan beschikken over een tweede en derde kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarop die kinderbijslag betrekking heeft, wordt op basis van het voornoemd koninklijk besluit van 8 april 1976 steeds (ook voor de periode gelegen vóór 1 juli 2008) de kinderbijslag van het eerste en het tweede trimester van onderwerping van een 'starter' betaald.

Uit de tekst van het voornoemd koninklijk besluit van 1976 zelf blijkt dit echter niet zo duidelijk. Daarom is het aangewezen, omwille van de leesbaarheid van dit koninklijk besluit, een extra (derde) lid in te voegen in artikel 36, § 2. Dit nieuwe, derde lid bepaalt dat in geval van het ontbreken voor de rechthebbende van een refertekwartaal, de gezinsbijslag betaald wordt tot het ogenblik waarop minstens dergelijk refertekwartaal bestaat.

Ingevolge de invoering van een 6° in § 3, artikel 36 (de opheffing van de band met bijdragen) op 1 juli 2008 door het koninklijk besluit van 24 juli 2008Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 24/07/2008 pub. 08/08/2008 numac 2008022434 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot aanvulling van artikel 36, § 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten tot aanvulling van artikel 36, § 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, werd § 2 van artikel 36 in feite zinloos. Toch werd deze bepaling behouden en dit omwille van de kinderbijslag die sinds 1976 in beraad stond wegens onbetaalde bijdragen. Het was immers geenszins de bedoeling dat deze geblokkeerde kinderbijslag door de wijziging in 2008 allemaal gedeblokkeerd werd.

Het nieuwe vierde lid van de tweede paragraaf concretiseert de strijd tegen een zeer specifieke vorm van sociale uitkeringsfraude. Er werd immers door de bevoegde diensten grootschalige fraude vastgesteld bij personen zonder hoofdverblijfplaats in België die een goedkope en makkelijke weg gevonden hadden om zich aan te sluiten als zelfstandige zonder ook maar enige (zelfstandige) activiteit uit te oefenen en door middel van een aansluitingsattest aanspraak te maken op gezinsbijslag voor kinderen die buiten België verblijven.

Daarom voorziet het nieuwe vierde lid van de tweede paragraaf dat de gezinsbijslag slechts mag worden uitbetaald aan een rechthebbende die geen vaste verblijfplaats heeft in België in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen op het ogenblik waarop deze rechthebbende zijn verplichting met betrekking tot de bijdrage van het eerste kwartaal van onderwerping, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38, heeft voldaan.

Er werd rekening gehouden met alle gemaakte opmerkingen.

Zo werd in het tweede lid van de aanhef de vermelding « artikel 36 » geschrapt.

In de inleidende zin van artikel 1 werden de woorden « gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 maart 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/03/2007 pub. 18/04/2007 numac 2007022518 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot invoering van een aanvulling op de kinderbijslag in de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten » vervangen door « laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2010Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022338 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 22/07/2010 numac 2010022336 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, wat de bepalingen in verband met de jaarlijkse bijslag betreft type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022337 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten ».

Verder werd in de Nederlandse tekst van artikel 36, § 2, vierde lid het woord « Evenwel » in het begin van de zin ingevoegd.

Tot slot werden in de Nederlandse tekst van artikel 1, b) de woorden « beoogd in § 2, lid 4 » » vervangen door « bedoeld in § 2, vierde lid ».

Tot slot werd er eveneens een voorafgaand onderzoek gerealiseerd inzake de behoefte om een evaluatie uit te voeren van de impact op de duurzame ontwikkeling met toepassing van de wet van 5 mei 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1997 pub. 18/06/1997 numac 1997021155 bron diensten van de eerste minister 5 MEI 1997 Wet betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedvolle en getrouwe dienaar, De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

ADVIES 52.971/1 VAN 27 MAART 2013 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE Op 28 februari 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Zelfstandigen verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen'.

Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 21 maart 2013. De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Wilfried Van Vaerenbergh en Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, Michel Tison, assessor, en Marleen Verschraeghen, toegevoegd griffier.

Het verslag is uitgebracht door Wouter Pas, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix Van Damme, kamervoorzitter.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 maart 2013.

Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 1. Het om advies voorgelegde ontwerp strekt tot aanvulling van artikel 36, §§ 2 en 3, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 'houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen'. Met die aanvulling wordt, ten aanzien van de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben in de zin van de wet van 8 augustus 1983 'tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen', in een opschorting voorzien van de uitbetaling van de kinderbijslag en de aanvullingen tot op het ogenblik waarop de rechthebbende zelfstandige die zijn activiteiten aanvangt, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 'houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen' de bijdrageverplichting nakomt met betrekking tot het eerste kwartaal van onderwerping. (1) Daarbij is het de bedoeling tot uitdrukking te brengen dat de uitbetaling van de kinderbijslag voor de eerste twee kwartalen ten aanzien van de beginnende zelfstandige die geen hoofdverblijfplaats in België heeft, is gewaarborgd. 2. Rechtsgrond voor het ontwerp wordt geboden door artikel 1, eerste lid, van de wet van 29 maart 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/03/1976 pub. 24/02/2010 numac 2010000067 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen Officieuze coördinatie in het Duits sluiten 'betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen', waaraan wordt gerefereerd in het eerste lid van de aanhef van het ontwerp.Die bepaling draagt de Koning op om, bij een in de Ministerraad overlegd besluit, de regeling vast te stellen van de gezinsbijslag bedoeld in het voornoemde koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967.

Vormvereisten 3. Uit artikel 19/1, § 1, van de wet van 5 mei 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1997 pub. 18/06/1997 numac 1997021155 bron diensten van de eerste minister 5 MEI 1997 Wet betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten 'betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling' vloeit voort dat elk voorontwerp van wet, elk ontwerp van koninklijk besluit en elk voorstel van beslissing dat ter goedkeuring aan de Ministerraad moet worden voorgelegd, aanleiding moet geven tot een voorafgaand onderzoek met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, tenzij het voorontwerp, het ontwerp of het voorstel hiervan is vrijgesteld. Die vrijstellingen zijn bepaald bij het koninklijk besluit van 20 september 2012Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 20/09/2012 pub. 09/10/2012 numac 2012011374 bron programmatorische federale overheidsdienst duurzame ontwikkeling Koninklijk besluit houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten 'houdende uitvoering van artikel 19/1, § 1, tweede lid, van hoofdstuk V/1 van de wet van 5 mei 1997Relevante gevonden documenten type wet prom. 05/05/1997 pub. 18/06/1997 numac 1997021155 bron diensten van de eerste minister 5 MEI 1997 Wet betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling sluiten betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling'.

Uit de aan de Raad van State meegedeelde documenten blijkt niet dat een voorafgaand onderzoek is gebeurd met betrekking tot de noodzaak om een effectbeoordeling inzake duurzame ontwikkeling uit te voeren, noch dat de steller van het ontwerp zich kan beroepen op één van de vrijstellingscategorieën bepaald in artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit, op grond waarvan geen voorafgaand onderzoek in voormelde zin moet worden uitgevoerd. Dergelijk onderzoek dient derhalve alsnog plaats te vinden. Wanneer uit dat onderzoek bovendien zou blijken dat een effectbeoordeling in de zin van artikel 19/2 van de voornoemde wet noodzakelijk is, en als gevolg van die effectbeoordeling wijzigingen zouden worden aangebracht in de tekst van het ontwerp, zoals die thans om advies aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is voorgelegd, zullen deze wijzigingen eveneens om advies aan de afdeling Wetgeving moeten worden voorgelegd.

Algemene opmerkingen 4. Het ontworpen besluit voert een verschil in behandeling in naargelang de beginnende zelfstandige zijn hoofdverblijfplaats heeft in België of niet.Het is enkel ten aanzien van de laatstgenoemde categorie van zelfstandigen dat de regeling van de opschorting van de kinderbijslag wordt ingevoerd.

De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten weliswaar niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en redelijk verantwoord is. Het bestaan van dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdende met het doel en de gevolgen van de maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen. De beginselen van gelijkheid en niet-discriminatie zijn geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Voor het door het ontworpen besluit ingevoerde verschil in behandeling zal een verantwoording in voornoemde zin voorhanden dienen te zijn. In dat verband is door de gemachtigde verduidelijkt wat volgt : « Deze maatregel is niet enkel bedoeld voor niet-Belgen maar voor iedereen, zelfs personen met Belgische nationaliteit, die hun hoofdverblijfplaats niet in België hebben en die een zelfstandige activiteit aanvangen. Bij de personen met hoofdverblijfplaats in België, die een zelfstandige activiteit aanvangen, is geen fraude bekend in de zin dat zij zich aansluiten als zelfstandige, zonder een activiteit als zelfstandige aan te vangen, om te kunnen genieten van kinderbijslag. Daarentegen is ons wel grootschalige fraude meegedeeld door de dienst 'Speciale Rechten' van het RSVZ bij personen zonder hoofdverblijfplaats in België die de goedkope en gemakkelijke weg gevonden hebben om zich aan te sluiten als zelfstandige, zonder een activiteit uit te oefenen, en door middel van het aansluitingsattest aanspraak maken op kinderbijslag voor kinderen die zelfs niet in België verblijven. » De gemachtigde verantwoordt het verschil in behandeling van beginnende zelfstandigen die in België hun hoofdverblijfplaats hebben en zij die dat niet hebben met verwijzing naar het feitelijk gegeven dat fraude enkel zou voorkomen bij de laatstgenoemde categorie. Vraag is of die enkele verwijzing op zichzelf voldoende is om het door het ontwerp ingevoerde verschil in behandeling te verantwoorden aangezien in beginsel niet valt uit te sluiten dat de betrokken fraude ook door beginnende zelfstandigen met een hoofdverblijfplaats in België zou kunnen worden begaan. Mogelijk zijn er andere gegevens die het verschil in behandeling tussen de betrokken categorieën op een meer valabele wijze kunnen verantwoorden, zoals bijvoorbeeld de praktische moeilijkheden die bij de terugvordering van ten onrechte uitbetaalde kinderbijslag zouden kunnen rijzen ingeval de zelfstandige geen hoofdverblijfplaats in België heeft. Het staat aan de steller van het ontwerp erover te waken dat het met het ontwerp ingevoerde verschil in behandeling tussen de betrokken categorieën zelfstandigen naar behoren valt te verantwoorden. Indien dat niet het geval zou zijn, dient van de schorsingsregeling ten aanzien van beginnende zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats hebben in België te worden afgezien, dan wel dient die regeling te worden verruimd tot alle categorieën zelfstandigen, ongeacht hun hoofdverblijfplaats. 5. De ontworpen regeling heeft weliswaar niet tot gevolg dat het recht op kinderbijslag van de zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben, wordt ingeperkt of dat aan dat recht op een andere wijze wordt geraakt.Niettemin kan de schorsingsregeling die ten aanzien van die categorie zelfstandigen wordt toegepast, nadelig of belemmerend werken op het vlak van de uitbetaling van de kinderbijslag. Vraag is derhalve of de ontworpen regeling op die wijze niet op gespannen voet kan komen te staan met bepaalde Europeesrechtelijke beginselen ingeval het om zelfstandigen gaat die onderdaan zijn van andere lidstaten van de Europese Unie (2).

Zelfs al houdt de ontworpen regeling geen directe discriminatie in op grond van de nationaliteit, verdient het niettemin aanbeveling om de toelaatbaarheid van de ongelijke behandeling van zelfstandigen zonder hoofdverblijfplaats in België ook vanuit dat Europeesrechtelijk perspectief te onderzoeken. Dat houdt in dat de steller van het ontwerp zo nodig nagaat welke dwingende redenen van algemeen belang een beperking van met name de beginselen van vrije vestiging en dienstverrichting kunnen billijken, waarbij de ontworpen schorsingsmaatregel dan tevens in een evenredige verhouding dient te staan tot het ermee nagestreefde oogmerk. (3) Het komt de Raad van State voor dat de aan het ontwerp ten grondslag liggende finaliteit in verband met de sociale fraudebestrijding alvast lijkt te sporen met het vereiste inzake algemeen belang, terwijl de ontworpen schorsingsmaatregel op het eerste gezicht niet als onevenredig valt te worden afgedaan in het licht van het ermee nagestreefde oogmerk. 6. De draagwijdte van de leden die aan artikel 36, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 worden toegevoegd, is niet bijzonder duidelijk.Dat is ook het geval voor de onderlinge verhouding tussen de aldus toegevoegde leden. 6.1. Zo verklaarde de gemachtigde met betrekking tot het ontworpen artikel 36, § 2, derde lid, van dat koninklijk besluit : « Ingevolge de invoering van een 6° in § 3, art. 36 (opheffing van de band met bijdragen) per 1 juli 2008, werd § 2 van artikel 36 in feite zinloos. Toch werd deze bepaling behouden, omwille van de kinderbijslag die sinds 1976 in beraad stond wegens onbetaalde bijdragen. Het was immers geenszins de bedoeling dat deze geblokkeerde kinderbijslag door de wijziging in 2008 allemaal gedeblokkeerd werd.

Op basis van het koninklijk besluit van 8 april 1976 moet steeds (ook voor de periode gelegen voor 1 juli 2008) de kinderbijslag van het eerste en het tweede trimester van onderwerping van een 'starter' de kinderbijslag betaald worden. Dit is logisch, aangezien een starter onmogelijk kan beschikken over een tweede en derde kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarop die kinderbijslag betrekking heeft.

Helaas dit blijkt helemaal niet zo heel duidelijk uit het koninklijk besluit zelf. Daarom is het aangewezen, omwille van de leesbaarheid van het koninklijk besluit, om een extra lid in te voegen (d.i. het nieuwe, derde lid). » 6.2. Wat de verhouding tussen het ontworpen derde en vierde lid van artikel 36, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 betreft, rijst de vraag of ten aanzien van de startende zelfstandige die geen hoofdverblijfplaats heeft in België ook toepassing dient te worden gemaakt van het ontworpen artikel 36, § 2, derde lid, van het voornoemde koninklijk besluit en van de al bestaande leden van dat artikel, zodat de betrokkene eerst kinderbijslag ontvangt en de opschorting van de uitbetaling van de kinderbijslag nadien plaatsvindt wanneer blijkt dat geen bijdragen werden betaald voor het tweede en het derde kwartaal. Een andere lezing kan er evenwel in bestaan dat het ontworpen artikel 36, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 op zich wordt beschouwd (4) en dat de startende zelfstandige die geen hoofdverblijfplaats heeft in België kinderbijslag kan ontvangen wanneer de bijdrage voor het eerste kwartaal is betaald.

De gemachtigde verklaarde in dat verband : « De maatregel moet vermijden dat personen die niet beschikken over een hoofdverblijfplaats in België zich fictief aansluiten bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen, met name om het recht op gezondheidszorgen en gezinsbijslag te genieten, terwijl zij eigenlijk geen beroepsbezigheid uitoefenen in België of dat niet van plan zijn.

Bijgevolg bevat het ontwerp een nieuw vierde lid, dat ervoor zorgt dat de doelgroep geen kinderbijslag kan ontvangen alvorens in orde te zijn met de verplichting met betrekking tot de bijdrage van het eerste kwartaal van onderwerping, gevorderd in de periode van begin van bezigheid, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38.

Hij moet de bijdrageplicht van zijn eerste kwartaal van onderwerping (m.a.w. het kwartaal waarin hij zich voor het eerst aansluit) voldoen teneinde de kinderbijslag voor dat corresponderende kwartaal te kunnen ontvangen. Voorbeeld : aansluiting op 03/04/2013. Het eerste kwartaal van aansluiting is het 2de kwartaal van 2013. Hij moet de bijdrageplicht van het eerste kwartaal van onderwerping voldaan hebben alvorens de kinderbijslag voor de maanden april-mei-juni 2013 betaald wordt. » 6.3. Nagegaan dient te worden of de tekst van de betrokken bepalingen niet dient te worden verduidelijkt, rekening houdend met de sub 6.1. en 6.2. door de gemachtigde verstrekte toelichting. 7. Rekening houdend met de grote techniciteit van de ontworpen regeling en de samenhang ervan met andere bepalingen (5), verdient het aanbeveling om de draagwijdte van het ontwerp en de inpassing ervan in het bestaande normenkader in een verslag aan de Koning te verduidelijken.Daarin kan dan bovendien de toelichting worden verwerkt die de gemachtigde bij het ontwerp heeft gegeven en kan tevens de gelegenheid te baat worden genomen om de ontworpen regeling te verantwoorden in het licht van hetgeen in dit advies sub 4 en 5 is opgemerkt. Het ontwerp van koninklijk besluit zou op die wijze alvast een stuk begrijpelijker en beter toegankelijk worden gemaakt.

Onderzoek van de tekst Aanhef 8. Het is niet nodig om in het tweede lid van de aanhef van het ontwerp melding te maken van het te wijzigen artikel.Het betrokken artikel van het koninklijk besluit van 8 april 1976 is immers voldoende herkenbaar bij het lezen van artikel 1 van het ontwerp (6).

Men schrappe derhalve aan het einde van het betrokken lid van de aanhef de vermelding « , artikel 36 ». 9. Men late het lid van de aanhef waarin wordt verwezen naar het advies van de Raad van State aanvangen als volgt : « Gelet op advies 52.971/1 van de Raad van State, gegeven op 27 maart 2013, met toepassing van...; ».

Dispositief Artikel 1 10. In de inleidende zin van artikel 1 van het ontwerp wordt enkel melding gemaakt van het wijzigende koninklijk besluit van 16 maart 2007Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 16/03/2007 pub. 18/04/2007 numac 2007022518 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot invoering van een aanvulling op de kinderbijslag in de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten.Artikel 36 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 werd evenwel gewijzigd door talrijke andere koninklijke besluiten die nog geldig zijn en waarvan derhalve zou moeten worden melding gemaakt in de inleidende zin van artikel 1. Gelet op het grote aantal van die wijzigende besluiten kan evenwel worden gebillijkt dat in de voornoemde inleidende zin wordt geschreven : « ... van de zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2010Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022338 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 22/07/2010 numac 2010022336 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, wat de bepalingen in verband met de jaarlijkse bijslag betreft type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022337 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : » (7). 11. In de Nederlandse tekst van het ontworpen artikel 36, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 ontbreekt volgens de gemachtigde het woord « Evenwel », hetgeen dient te worden verholpen. Op die wijze wordt de Nederlandse tekst van het betrokken lid beter afgestemd op de Franse tekst die aanvangt met het woord « toutefois » (zie ook sub 6). 12. Aan het einde van de ontworpen bepaling onder artikel 1, b), van het ontwerp schrijve men « van het eerste kwartaal, bedoeld in § 2, vierde lid ». De voorzitter, M. VAN DAMME. De griffier, M. VERSCHRAEGHEN. _______ Nota's (1) De algemene regeling die inzake opschorting van de uitbetaling van de kinderbijslag is vervat in artikel 36, § 2, van het koninklijk besluit van 8 april 1976 is niet langer toepasselijk « ten gunste van het rechtgevend kind van een ingebreke blijvende rechthebbende, voor de kinderbijslag die betrekking heeft op de periode die begint op 1 juli 2008 » (artikel 36, § 3, 6°, van het voornoemde koninklijk besluit).Aan het om advies voorgelegde ontwerp ligt derhalve de bedoeling ten grondslag om opnieuw een schorsingsregeling in te voeren ten aanzien van - specifiek - de (beginnende) zelfstandigen die geen hoofdverblijfplaats in België hebben. (2) Zo valt te denken aan de artikelen 49 (vrije vestiging) en 56 (vrij verrichten van diensten) van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.(3) Zie bijvoorbeeld, wat de toegestane beperkingen op het in artikel 49 van het in de vorige voetnoot vermelde verdrag betreft, PINGEL, I. (dir.), De Rome à Lisbonne. Commentaire article par article des traités UE et CE, Bazel/Parijs/Brussel, 2010, 504-505, met bijhorende referenties aan de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. (4) Het woord « toutefois », in de Franse tekst van het ontworpen artikel 36, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 8 april 1976, lijkt daarop te wijzen.In de Nederlandse tekst van de ontworpen bepaling komt er evenwel geen overeenkomstige term voor. (5) Zo moeten de ontworpen bepalingen volgens de gemachtigde in samenhang worden gelezen met artikel 42 van de programmawet van 27 december 2012Relevante gevonden documenten type programmawet prom. 27/12/2012 pub. 31/12/2012 numac 2012021152 bron federale overheidsdienst kanselarij van de eerste minister Programmawet sluiten, dat in een administratieve boete voorziet ten aanzien van elke persoon die geen hoofdverblijfplaats in België heeft en ten aanzien van wie wordt vastgesteld dat hij zich heeft aangesloten bij een sociale verzekeringskas voor zelfstandigen zonder effectief een beroepsactiviteit aan te vatten (artikel 17bis, § 1bis, van het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967). (6) Zie ook Beginselen van de wetgevingstechniek.Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, Raad van State, 2008, aanbeveling nr. 30, te raadplegen op de internetsite van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be). (7) Ibid., aanbeveling nr. 114.

16 APRIL 2013. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 29 maart 1976Relevante gevonden documenten type wet prom. 29/03/1976 pub. 24/02/2010 numac 2010000067 bron federale overheidsdienst binnenlandse zaken Wet betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen Officieuze coördinatie in het Duits sluiten betreffende de gezinsbijslag voor zelfstandigen, artikel 1, eerste lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 december 2012;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 24 januari 2013;

Gelet op het advies 52.971/1 van de Raad van State, gegeven op 27 maart 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Zelfstandigen, en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.In artikel 36 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juli 2010Relevante gevonden documenten type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022338 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 22/07/2010 numac 2010022336 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen, wat de bepalingen in verband met de jaarlijkse bijslag betreft type koninklijk besluit prom. 09/07/2010 pub. 28/07/2010 numac 2010022337 bron federale overheidsdienst sociale zekerheid Koninklijk besluit tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen sluiten, worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden luidende : « In geval van het ontbreken voor de rechthebbende van het refertekwartaal in de zin van het eerste en tweede lid van huidige paragraaf, kunnen de kinderbijslag en de aanvullingen betaald worden tot het ogenblik waarop minstens dergelijk refertekwartaal bestaat. Evenwel, voor een rechthebbende die geen hoofdverblijfplaats heeft in België in de zin van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, wordt de uitbetaling van de kinderbijslag en de aanvullingen opgeschort tot het ogenblik waarop de rechthebbende zijn verplichting met betrekking tot de bijdrage van het eerste kwartaal van onderwerping, gevorderd in de periode van begin van bezigheid, overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 38, heeft voldaan. »; b) paragraaf 3, 6° wordt aangevuld als volgt : « Deze bepaling is niet van toepassing op de bijdrage van het eerste kwartaal, bedoeld in § 2, vierde lid.»

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013, en dit voor de rechthebbende waarvan de periode van begin van bezigheid ten vroegste het eerste kwartaal van het jaar 2013 een aanvang neemt.

Art. 3.De Minister van Zelfstandigen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 16 april 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Zelfstandigen, Mevr. S. LARUELLE

^