gepubliceerd op 28 januari 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming
15 JANUARI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen beoogt vnl. kwalitatieve wijzigingen tot stand te brengen zoals o.m. de toekenning van een tegemoetkoming vanaf 21 jaar voor gehandicapte kinderen die van de bijkomende kinderbijslag hebben genoten, een meer systematische benadering van de ambtshalve herzieningen en de uitwerkingdatums ervan.
Daarnaast worden ook nog een aantal vormelijke wijzigingen aangebracht zoals bijvoorbeeld de vervanging van de oude benaming van het Ministerie door de nieuwe benaming.
Er werd rekening gehouden met de opmerkingen die de Raad van State heeft gemaakt in zijn advies van 27 oktober 1998. Indien dit niet het geval is, wordt dat uitdrukkelijk vermeld bij de commentaar van het artikel zelf.
Commentaar bij de artikelen Artikel 1 De inkomensgrenzen zijn deze die van kracht zijn op de datum van uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste van de maand die volgt op de ambtshalve herziening.
Als een gehandicapte die tot 21 jaar heeft genoten van de bijkomende kinderbijslag, een aanvraag indient binnen de zes maanden nadat hij de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt, maakt hij aanspraak vanaf 21 jaar op een tegemoetkoming. Er dient dan ook rekening gehouden te worden met de inkomensgrenzen die op de ingangsdatum van het recht van toepassing zijn.
Artikel 2 Voor de gegevens inzake inkomens wordt voortaan rekening gehouden met de uitwerkingsdatum van de aanvraag of met de maand die volgt op de ambtshalve herziening en niet meer met de datum van de aanvraag (cfr. artikel 1).
De uitkeringen en niet enkel de aanvullingen op de uitkeringen inzake beroepsopleiding worden eveneens vrijgesteld. Dit was reeds het geval maar dat kwam niet duidelijk tot uiting in de tekst.
Er wordt nader bepaald dat de abattementen op het kadastraal inkomen van het huis van de gehandicapte eveneens worden toegepast voor het huis van de echtgenoot van de gehandicapte of van de persoon met wie hij een huishouden vormt. Dit beantwoordt aan de administratieve praktijk.
Artikel 3 Bij de 20 pct. verhoging of vermindering van de inkomsten wordt voortaan nu ook rekening gehouden met de datum van uitwerking van de aanvraag en niet meer met de datum waarop de aanvraag werd ingediend (cfr. commentaar artikel 1 en 2).
Er wordt, voor de ambtshalve herzieningen, niet meer verwezen naar de datum van de ambtshalve herziening maar naar de maand die volgt op de ambtshalve herziening.
Artikel 4 Dit artikel is het gevolg van een aanpassing van artikel 3 van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, waar eerder al ontvoogd werd vervangen door gehuwd is of was.
Artikel 5 Deze wijziging heeft als doel de oude benaming van het Ministerie door de nieuwe benaming te vervangen.
Artikel 6 Deze wijziging vervangt eveneens de oude benaming van het Ministerie en schrapt de verwijzing naar de geneesheren van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering aangezien deze geneesheren geen medische onderzoeken meer uitvoeren voor de dienst tegemoetkomingen aan gehandicapten.
Artikel 7 Cfr. artikelen 5 en 6.
Artikel 8 Om een vlotte overgang van de bijkomende kinderbijslag voor gehandicapte kinderen naar de tegemoetkomingen aan gehandicapten mogelijk te maken, wordt voor de gehandicapte kinderen de ingangsdatum van het recht op 21 jaar bepaald voor zover de aanvraag ten laatste zes maanden na de leeftijd van 21 jaar wordt ingediend.
Artikel 9 Actueel wordt er tot een ambtshalve herziening overgegaan o.a. wanneer een wijziging in de toestand van de gerechtigde wordt vastgesteld die de afschaffing, de vermindering of de niet-betaling van de tegemoetkoming tot gevolg kan hebben.
Om de rechten van de gehandicapten beter te waarborgen, wordt ook voorzien in een ambtshalve herziening wanneer de wijziging in de toestand van de gerechtigde een verhoging van de tegemoetkoming tot gevolg kan hebben (bv. wijziging van categorie van samenwonende naar alleenstaande) of een uitbetaling van de tegemoetkoming (bv. in geval van verlaten van een instelling). Deze hervorming gaat ook in de zin van artikel 8 van de wet van 11 april 1995 tot invoering van het "handvest" van de sociaal verzekerde, zoals gewijzigd, dat erin voorziet dat de sociale prestaties ambtshalve toegekend worden wanneer het materieel mogelijk is.
Bovendien bepaalt dit artikel op een duidelijker, coherenter en systematischer manier de gevallen waarin tot een ambtshalve herziening wordt overgegaan.
Artikel 10 Er wordt nader bepaald volgens welke artikelen de herziening wordt onderzocht en dat de administratieve herziening geen betrekking heeft op het medisch aspect.
Artikel 11 In dit artikel wordt, in samenhang met artikel 9, de uitwerking van de ambtshalve herziening op een duidelijker en systematischer manier behandeld.
In geval van verhoging met meer dan 20 % van de inkomsten (bv. bij tewerkstelling) of van de niet-cumuleerbare uitkeringen (artikel 13 van de wet) (bv. bij op pensioenstelling), of in geval van vervanging van een inkomen uit arbeid van de gehandicapte door een vervangingsinkomen of omgekeerd, heeft de beslissing uitwerking, indien de gehandicapte deze verhoging of vervanging binnen de 6 maanden verklaart, op de datum van betekening en niet meer, zoals vroeger op de datum van vaststelling van de verhoging of vervanging.
Hiermee wil men vermijden dat er tot een terugvordering wordt overgegaan in geval de gehandicapte deze verhoging of vervanging binnen een redelijke termijn verklaart. Dit zal ook de gerechtigden op een tegemoetkoming aanmoedigen om te gaan werken.
Artikel 12 Bij betaling op een rekening dient het altijd, ook in geval van wettelijke vertegenwoordiger, te gaan om een rekening geopend op naam van de gehandicapte.
De oude benamingen van het Ministerie en van het Bestuur van de postcheque worden door de nieuwe benamingen vervangen.
Er wordt tenslotte een nieuwe wettelijke basis gegeven aan de erkende financiële instellingen.
Artikel 13 In dit artikel wordt nader bepaald dat een verblijf van minder dan vijftien opeenvolgende dagen buiten de instelling de periode van drie opeenvolgende maanden van opname in een instelling niet onderbreekt.
Artikel 14 Voor de uitkeringen die niet mogen worden gecumuleerd met de tegemoetkomingen, gaat het om de uitkeringen op datum van uitwerking van de aanvraag of op de eerste van de maand die volgt op de ambtshalve herziening (cfr. commentaar artikelen 1 tot 3).
Indien het vonnis of de minnelijke schikking niet zegt welk gedeelte van het kapitaal bestemd is voor de vermindering van verdienvermogen, wordt 70 pct van het kapitaal, dat als vergoeding aan betrokkene werd toegekend, genomen voor de omzetting in lijfrente. Dit is in overeenstemming met de vroegere reglementering.
Artikel 15 Dit artikel vervangt de oude benaming van het Ministerie door de nieuwe benaming.
Aangezien de integratietegemoetkoming nu ook bij wijze van voorschot verleend kan worden diende ook het laatste lid van artikel 31 in die zin aangepast te worden.
Artikel 16 Dit artikel vervangt de oude benaming van het Ministerie door de nieuwe benaming.
Artikel 17 Dit artikel is een uitvoering van artikel 16,§3, van de wet van 27 februari 1987. Hierin wordt bepaald dat de aanvraag tot verzaking aan de terugvordering van onverschuldigde betalingen bij gewone brief gebeurt.
Er werd geen rekening gehouden met de opmerking in punt 1 van de Raad van State bij dit artikel aangezien de term `aanvraag tot verzaking' reeds voorkomt in artikel 16 van de wet van 27 februari 1987.
Artikel 18 In artikel 38 gaat het wel degelijk om een eerste herziening van het recht op een tegemoetkoming toegekend krachtens de bepalingen van de wet van 27 juli 1969.
Deze herziening heeft ten vroegste uitwerking op 1 juli 1987, de datum van inwerkingtreding van de wet van 27 februari 1987, en betreft zowel de beoordeling van het verdienvermogen als de graad van zelfredzaamheid, en dit ondanks de bepaling die zegt dat bij de vijfjaarlijkse herziening deze beide aspecten niet worden onderzocht.
Artikel 19 Dit artikel bepaalt het toepassingsgebied van dit besluit.
Artikel 20 Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van artikel 262 van de wet houdende sociale bepalingen op dezelfde datum als de inwerkingtreding van voorliggend besluit.
Dit bovenvermeld artikel 262 past artikel 11bis
Dit heeft te maken met de overwogen maatregel (cfr. artikel 8) die erin voorziet dat een gehandicapte die tot 21 jaar heeft genoten van bijkomende kinderbijslag en die binnen de zes maanden na de leeftijd van 21 jaar een aanvraag om een tegemoetkoming indient, aanspraak zou maken op deze tegemoetkoming vanaf 21 jaar.
Artikel 21 Dit artikel bepaalt de datums van inwerkingtreding van dit besluit.
Artikel 22 Dit artikel bevat de klassieke uitvoeringsformule.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijk Integratie, J. PEETERS
ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, derde kamer, op 27 mei 1998 door de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming", heeft op 27 oktober 1998 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp Het voor advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit beoogt een aantal wijzigingen aan te brengen in de reglementering inzake de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming aan gehandicapten.
Zoals in de aan de Raad van State verstrekte toelichting wordt uiteengezet, zijn sommige wijzigingen van "kwalitatieve" aard (toekenning van een tegemoetkoming vanaf 21 jaar voor gehandicapte kinderen die de bijkomende kinderbijslag hebben genoten, een meer systematische benadering van de ambtshalve herzieningen en de data waarop die uitwerking hebben,...) en andere van formele aard Onderzoek van de tekst Aanhef 1. Artikel 20 van het ontwerp vindt rechtsgrond in artikel 268 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen. Naar die laatste wetsbepaling zou dan ook in de aanhef verwezen moeten worden, met name in een nieuw lid, in te voegen na het eerste lid. 2. In de Nederlandse tekst van het tweede lid (dat het derde lid wordt) schrijve men "14 april 1993" in plaats van "4 april 1993". In hetzelfde lid schrijve men in fine : "... 26 september 1995 en 5 juli 1998;". 3. Het vijfde lid van de aanhef (dat het zesde lid zou worden) dient te worden vervangen door de volgende twee leden : "Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 15 mei 1998 over de aanvang om een door de Raad van State binnen de termijn van één maand te geven advies; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 oktober 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;".
Artikel 10 In de ontworpen bepaling vervat in 1° dient de vermelding "Art. 22" weggelaten te worden.
Artikel 11 In de inleidende zin schrijve men "14 april 1993" in plaats van "14 maart 1993", en schrappe men de vermelding "en...".
Artikel 12 1. In de inleidende zin schrappe men de vermelding "§§ 2 tot 4".2. In 2° voege men het woord "telkens" in tussen de woorden "« het Ministerie van Sociale Voorzorg »" en "vervangen". Artikel 14 In de ontworpen bepaling vervat in 1° dient de vermelding "§ 1", aan het begin van de bepaling, weggelaten te worden.
Artikel 17 1. De term "aanvraag tot verzaking" is onduidelijk.Gelet op het bepaalde in artikel 34 van het koninklijk besluit van 6 juli 1987, kan beter de term "verzoek aan de Minister om af te zien van de terugvordering van de onverschuldigde betaalde tegemoetkomingen" gebruikt worden. 2. Volgens het ontworpen artikel 34bis
Die bepaling brengt voor de betrokkene rechtsonzekerheid mee : als hij, overeenkomstig de eerste volzin, het verzoek bij gewone brief indient, loopt hij niettemin het risico dat geoordeeld zal worden dat hij geen (rechtsgeldig) verzoek heeft ingediend.
De interne tegenstrijdigheid waarvan het ontworpen artikel 34bis
Artikel 19 1. In de Nederlandse tekst vervange men het woord "wiens" telkens door "wier".2. In plaats van te verwijzen naar "de datum van inwerkingtreding van (het ontworpen) besluit", kan die datum meteen vermeld worden (1). Dezelfde opmerking geldt voor artikel 20.
Artikel 21 Gelet op de datum waarop het voorliggende advies wordt gegeven, zou deze bepaling tot gevolg hebben dat aan alle bepalingen van het ontworpen besluit terugwerkende kracht verleend zou worden.
De gemachtigde ambtenaar heeft verklaard dat dit niet de bedoeling is, en dat de datum van 1 september 1998 door een latere datum vervangen zal worden.
De kamer was samengesteld uit : de heren : W. Deroover, kamervoorzitter;
D. Albrecht, P. Lemmens, staatsraden;
A. Alen; H. Cousy, assessoren van de afdeling wetgeving, Mevr. F. Lievens, griffier.
De overeenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de H. P. Lemmens.
Het verslag werd uitgebracht door de H. W. Van Vaerenbergh, auditeur.
De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de H. W. Pas, adjunct-referendaris.
De griffier, F. Lievens.
De voorzitter, W. Deroover. _______ Nota (1) Zie artikel 21 van het ontwerp, alsmede de opmerking bij dat artikel. 15 JANUARI 1999 - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989, 4 april 1991, 20 juli 1991, 26 juni 1992, 30 december 1992, 25 juli 1994 en 22 februari 1998;
Gelet op de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen, inzonderheid op artikel 268;
Gelet op het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 oktober 1988, 17 november 1989, 5 maart 1990, 20 november 1990, 16 september 1991, 8 januari 1992, 7 december 1992, 14 april 1993, 19 mei 1995, 26 september 1995 en 5 juli 1998;
Gelet op het advies van de Nationale Hoge Raad voor gehandicapten, gegeven op 24 maart 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 24 februari 1998;
Gelet op de beslissing van de Ministerraad van 15 mei 1998 over de aanvraag om een door de Raad van State binnen de termijn van een maand te geven advies;
Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 27 oktober 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 6bis, § 3, van het koninklijk besluit van 6 juli 1987 betreffende de inkomensvervangende tegemoetkoming en de integratietegemoetkoming, ingevoegd door het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3. Voor het bepalen van het recht op de integratietegemoetkoming, worden de bedragen beoogd in §§ 1 en 2 in aanmerking genomen die van kracht zijn op de datum van de uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening. »
Art. 2.In artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, tweede lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « De in aanmerking te nemen gegevens inzake inkomen zijn deze welke betrekking hebben op het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de uitwerkingsdatum van de aanvraag om tegemoetkoming of aan de maand die volgt op de ambtshalve herziening »;2° in § 1, vierde lid, worden de woorden « de aanvulling op het loon en de uitkeringen » vervangen door de woorden « de uitkeringen en het aanvullend loon »;3° § 3, derde lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Is de aanvrager, zijn echtgenoot of de persoon met wie hij een huishouden vormt, eigenaar, bezitter, vruchtgebruiker of gerechtigde op erfpacht of opstal van een woonhuis, bewoond door hemzelf, door zijn echtgenoot of door de persoon met wie hij een huishouden vormt, dan wordt het kadastraal inkomen hiervan slechts in rekening genomen in de mate dat het 120 000 F te boven gaat.Dit bedrag wordt verhoogd met 10 000 F voor de echtgenoot, of voor de persoon met wie hij een huishouden vormt, en voor elk ander persoon te zijnen laste overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelasting op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarvan de inkomsten in aanmerking genomen worden. »
Art. 3.Artikel 9, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Wanneer de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag uitwerking heeft ten minste met 20 pct. verlaagd of verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag haar uitwerking heeft, wordt rekening gehouden met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar in de loop waarvan de aanvraag haar uitwerking heeft.
Wanneer, in geval van herziening van ambtswege, de inkomsten van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege, ten minste met 20 pct. verlaagd of verhoogd zijn ten opzichte van de inkomsten van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege, wordt rekening gehouden met de inkomsten van het kalenderjaar voorafgaand aan de maand die volgt op de datum van de herziening van ambtswege. »
Art. 4.In artikel 12, vijfde lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 januari 1992, worden de woorden « waarop hij ontvoogd wordt door het huwelijk » vervangen door de woorden « waarop hij huwt ».
Art. 5.In artikel 15, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden « het Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».
Art. 6.In artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van het Ministerie van Sociale Voorzorg of van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering » vervangen door de woorden « van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu »;2° in het tweede lid worden de woorden « van het Ministerie van Sociale Voorzorg is belast met het toezicht op de activiteiten van de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en » vervangen door de woorden « van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met het toezicht »;3° in het derde lid worden de woorden « aan de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering evenals » geschrapt.
Art. 7.In artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid worden de woorden « van het Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu »;2° in het derde lid worden de woorden « van het Ministerie van Sociale Voorzorg, de Dienst voor geneeskundige controle van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering » vervangen door de woorden « van de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan gehandicapten van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».
Art. 8.Artikel 19 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « Het recht op de tegemoetkoming gaat evenwel in op de eerste dag van de maand die volgt op die in de loop waarvan de aanvrager de leeftijd van 21 jaar bereikt, voor zover hij tot deze leeftijd heeft genoten van de bijkomende gezinsbijslag voor gehandicapte kinderen, dat hij aan de voorwaarden bepaald bij de wet voldoet, en dat de aanvraag ingediend wordt ten laatste zes maanden na de datum op dewelke de aanvrager de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. »
Art. 9.Artikel 21 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 april 1993 en van 26 september 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 21.Er wordt ambtshalve overgegaan tot een herziening van het recht op de tegemoetkoming : 1° wanneer de gerechtigde niet meer beantwoordt aan de in artikel 4 van de wet bedoelde voorwaarden van nationaliteit en/of verblijf;2° wanneer de gerechtigde zich in één van de volgende situaties bevindt : - wijziging van burgerlijke staat; - het vormen van een huishouden; - feitelijke scheiding of einde van de samenwoning van minstens één jaar, in de zin van artikel 10; - einde van de feitelijke scheiding; - het feit dat ten minste één kind al of niet meer ten laste is; - het overlijden van de persoon met wie de gerechtigde een huishouden vormt; - verandering van categorie, van alleenstaande naar samenwonende, of omgekeerd; 3° wanneer de gerechtigde de voorwaarden vervult opdat de betaling van de tegemoetkomingen geheel of gedeeltelijk al of niet meer wordt opgeschort in de zin van artikel 12 van de wet;4° wanneer de inkomsten bedoeld in artikel 7 van de wet met ten minste 20 pct.zijn verhoogd ten opzichte van de inkomsten van het voorafgaandelijk kalenderjaar.
Er wordt evenwel niet tot een ambtshalve herziening van het recht op de tegemoetkoming overgegaan als deze verhoging het gevolg is van de tewerkstelling van de gerechtigde voor een periode van 6 maanden of minder; 5° op 31 december van het jaar in de loop waarvan de uitkeringen bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, van de wet worden vervangen door een inkomen voortkomend uit werkelijk door de gehandicapte gepresteerde arbeid voor zover deze vervanging een periode van tenminste zes maanden duurt;6° wanneer de in artikel 13,§ 1, eerste lid, van de wet bedoelde uitkeringen met ten minste 20 pct.verhoogd zijn ten opzichte van de uitkeringen op de eerste dag van de maand die voorafgaat; 7° wanneer het inkomen voortkomend uit werkelijk door de gehandicapte gepresteerde arbeid wordt vervangen door uitkeringen bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, van de wet voor zover deze vervanging een periode van tenminste zes maanden duurt;8° op de datum bepaald door een vorige beslissing wanneer die werd getroffen op grond van voorlopige of evoluerende elementen;9° vijf jaar na de eerste ingangsdatum van de laatste beslissing waarbij een tegemoetkoming werd toegekend.Deze herziening heeft nochtans geen betrekking op de beoordeling van het verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid; 10° wanneer de gerechtigde niet meer voldoet aan de voorwaarden van verdienvermogen en/of van de graad van zelfredzaamheid.»
Art. 10.In artikel 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 maart 1990, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « De herziening wordt onderzocht overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 8 tot 10, 14, laatste zin, 14bis, 14ter, 16, 17 en 18.»; 2° tussen het eerste en het tweede lid wordt het volgende lid ingevoegd : « Wanneer de herziening geen betrekking heeft op de beoordeling van het verdienvermogen of van de graad van zelfredzaamheid wordt niet tot een nieuw medisch onderzoek overgegaan.»
Art. 11.Artikel 23 van hetzelfde besluit, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 14 april 1993 en 26 september 1995, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 23.§ 1. De herziening op aanvraag heeft uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van indiening van de aanvraag. § 2. De ambtshalve herziening heeft uitwerking op : 1° de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan de gerechtigde zich in een van de in artikel 21, 1° tot 3°, bedoelde situaties bevindt;2° de eerste januari van het jaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan de in artikel 21, 4° of 5° respectievelijk bedoelde verhoging of vervanging heeft plaats gehad, of, indien de verhoging of vervanging wordt aangegeven in de zin van artikel 8 van de wet, binnen de zes maanden respectievelijk na de verhoging of vervanging, op de eerste dag van de maand die volgt na die in de loop waarvan de beslissing wordt betekend;3° de eerste dag van de maand die volgt op die in de loop waarvan de in artikel 21, 6° en 7° respectievelijk bedoelde verhoging of vervanging heeft plaats gehad of, indien de verhoging of vervanging wordt aangegeven, in de zin van artikel 8 van de wet, binnen de zes maanden na respectievelijk de verhoging of vervanging, op de eerste dag van de maand die volgt na die in de loop waarin de beslissing wordt betekend. Indien de verhoging met terugwerkende kracht wordt toegekend, begint de termijn van zes maanden te lopen vanaf de datum waarop de beslissing tot toekenning van deze verhoging aan betrokkene werd betekend; 4° in de in artikel 21, 8° tot 10°, bedoelde gevallen, op de eerste dag van de maand volgend op de betekening van de beslissing. § 3. De herziening kan geen uitwerking hebben vóór de ingangsdatum van de beslissing waarbij voor de eerste maal een tegemoetkoming wordt toegekend. »
Art. 12.In artikel 25 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid van § 2, worden de woorden « een tegemoetkoming uitkeert, kunnen op hun aanvraag die uitkering bekomen op een persoonlijke rekening geopend » vervangen door de woorden « een tegemoetkoming betaalt, kunnen op hun aanvraag die tegemoetkoming bekomen op een rekening geopend op naam van de gehandicapte »;2° in het tweede lid van § 2, worden de woorden « het Ministerie van Sociale Voorzorg » telkens vervangen door de woorden « het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu »;3° het derde lid, 2° van § 2, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 2° de instellingen bedoeld in artikel 13, tweede lid, b) en c), van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen »;4° het derde lid,3°, van § 2, wordt vervangen door de volgende bepaling : « 3° de Post »;5° in het eerste en het tweede lid van § 3 worden de woorden « Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu »;6° in § 4 worden de woorden « Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».
Art. 13.In artikel 28, eerste lid, 3°, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, wordt tussen de woorden « 15 » en « dagen » het woord « opeenvolgende » ingevoegd.
Art. 14.In artikel 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 april 1993, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling : « Voor de toepassing van artikel 13, § 1, van de wet, zijn de in aanmerking te nemen uitkeringen degene waarop de gehandicapte recht heeft op de datum van uitwerking van de aanvraag tot tegemoetkoming of op de eerste dag van de maand die volgt op de ambtshalve herziening »;2° § 2 wordt aangevuld met het volgende lid : « In de gevallen waarin het vonnis of de minnelijke schikking het gedeelte van het kapitaal dat voor de vergoeding van de vermindering van het verdienvermogen is bestemd niet nader bepaalt, geschiedt de omzetting in lijfrente op 70 pct.van het kapitaal dat als vergoeding aan de aanvrager werd toegekend. »
Art. 15.In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het tweede lid worden de woorden « Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu »;2° het laatste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « Het wordt verleend ten belope van de bedragen van de inkomensvervangende tegemoetkoming en van de integratietegemoetkoming waarop de gehandicapte aanspraak kan maken overeenkomstig de artikelen 2 tot 9, 12 en 13, § 1 van de wet.».
Art. 16.In artikel 33, vijfde lid van hetzelfde besluit worden de woorden « Ministerie van Sociale Voorzorg » vervangen door de woorden « Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu ».
Art. 17.Een artikel 34bis, luidend als volgt, wordt in hetzelfde besluit ingevoegd : «
Art. 34bis.De aanvraag tot verzaking gebeurt bij gewone brief. »
Art. 18.Artikel 38 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 38.De eerste herziening van het recht op een tegemoetkoming toegekend krachtens de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan gehandicapten, welke ten vroegste met ingang van 1 juli 1987 plaatsgrijpt, wordt geacht een aanvraag tot herziening van het verdienvermogen en van de graad van zelfredzaamheid te omvatten, ongeacht de bepaling van artikel 21, 9°, laatste zin. »
Art. 19.De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de personen wier aanvraag om tegemoetkoming uitwerking heeft, of wier recht op de tegemoetkoming door een administratieve of gerechtelijke beslissing herzien wordt, vanaf 1 februari 1999.
Art. 20.Artikel 262 van de wet van 22 februari 1998 houdende sociale bepalingen treedt in werking op 1 februari 1999.
Art. 21.Dit besluit treedt in werking op 1 februari 1999, met uitzondering van artikel 15, 2°, dat op 3 maart 1998 uitwerking heeft.
Art. 22.Onze Minister van Volksgezondheid en Onze Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 15 januari 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS