Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2002
gepubliceerd op 29 november 2002

Koninklijk besluit tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de toelage, verstrekt aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die ter beschikking wordt gesteld van een privé-onderneming

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid
numac
2002022961
pub.
29/11/2002
prom.
14/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/14/2002022961/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de toelage, verstrekt aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, voor een tewerkstelling met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp die ter beschikking wordt gesteld van een privé-onderneming


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 5, § 4bis , ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002;

Gelet op de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 60, § 7, vierde lid, ingevoegd bij de wet van 2 augustus 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 5 november 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 5 november 2002;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Overwegende dat de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, die de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum vervangt, in werking is getreden op 1 oktober 2002; dat deze wet voorziet in een aantal nieuwe inschakelingsmogelijkheden, met name wat betreft het recht op tewerkstelling, in het kader van het beleid tot integratie van de door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn geholpen personen; dat de personen van vreemde nationaliteit ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd, die omwille van hun nationaliteit geen aanspraak kunnen maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd zijn op financiële maatschappelijke hulp, in gelijke mate en vanaf hetzelfde tijdstip moeten kunnen genieten van deze zelfde inschakelingsmaatregelen; dat dit besluit bijgevolg dringend en onverwijld moet worden aangenomen om een gelijke behandeling tussen beide doelgroepen te waarborgen;

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° "rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp" : een persoon van vreemde nationaliteit ingeschreven in het vreemdelingenregister met een machtiging tot verblijf voor onbeperkte tijd, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op financiële maatschappelijke hulp;2° "privé-onderneming" : iedere natuurlijke of privaatrechtelijke rechtspersoon die een activiteit met winstoogmerk uitoefent;3° "brutoloon" : de som van het nettoloon, de bedrijfsvoorheffing, de werknemersbijdragen voor de sociale zekerheid, de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid, de bijzondere bijdrage voor sociale zekerheid, de eindejaarspremie, het vakantiegeld, het vakantiegeld uitdiensttreding en de verbrekingsvergoeding ingevolge beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

Art. 2.Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp in dienst neemt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en het deze werknemer bij overeenkomst ter beschikking stelt van een privé-onderneming, gelden de volgende voorwaarden voor de toekenning en het behoud van de toelage, voorzien in artikel 5, § 4bis , van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn : 1° de rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp wordt aangeworven met een arbeidsovereenkomst waarvan de duur : - hetzij gelijk is aan de duur die noodzakelijk is voor het verkrijgen van volledige sociale uitkeringen; - hetzij minstens één maand en hoogstens zes maanden bedraagt en niet hernieuwbaar is, in het geval de arbeidsovereenkomst ertoe strekt de werkervaring van de rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp te bevorderen; 2° de privé-onderneming verbindt zich ertoe het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een maandelijks bedrag te storten gelijk aan een twaalfde van het verschil tussen enerzijds het bruto jaarloon en anderzijds het bedrag van de federale staatstoelage op jaarbasis voor de tewerkstelling van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

Art. 3.Dit besluit is van toepassing op de bij de inwerkingtreding van dit besluit lopende overeenkomsten inzake de tewerkstelling van een rechthebbende op financiële maatschappelijke hulp, gesloten tussen een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn en een privé-onderneming, voor de nog resterende duur van de tewerkstelling zoals voorzien in artikel 2, 1°.

Art. 4.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2002.

Art. 5.Onze Minister bevoegd voor Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE

^