Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 november 2002
gepubliceerd op 27 november 2002

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid voedselketen en leefmilieu
numac
2002022957
pub.
27/11/2002
prom.
14/11/2002
ELI
eli/besluit/2002/11/14/2002022957/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

14 NOVEMBER 2002. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op het koninklijk besluit van nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 25, gewijzigd bij de wet van 10 februari 1981 en bij het koninklijk besluit van 23 december 1996;

Gelet op het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, inzonderheid op artikel 64, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, inzonderheid op artikel 5, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 11 december 2001;

Gelet op het advies nr. 1408 van de Nationale Arbeidsraad van 12 juni 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 17 juni 2002;

Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen van 25 juni 2002;

Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 27 juni 2002;

Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van een maand;

Gelet op advies 33.877/1 van de Raad van State, gegeven op 3 oktober 2002, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 64 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevings-pensioen voor werknemers, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 oktober 1992 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997, wordt vervangen als volgt : «

Art. 64.§ 1. Voor de toepassing van de artikelen 10 en 25 van het koninklijk besluit nr. 50 en 3 van de wet van 20 juli 1990 en 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 dient onder beroepsarbeid te worden verstaan iedere bezigheid die, naar gelang van het geval, een in artikel 23, § 1, 1°, 2° of 4° of in artikel 228, § 2, 3° of 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij wet van 12 juni 1992 beoogd inkomen kan opleveren, zelfs indien ze door een tussenpersoon wordt uitgeoefend, en iedere gelijkaardige bezigheid uitgeoefend in een vreemd land of in dienst van een internationale of supranationale organisatie. § 2. A. De pensioengerechtigde die, naar gelang het geval, één van de in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden : 1° een beroepsbezigheid uitoefenen die onder toepassing valt van de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten, of van een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut, voor zover het bruto beroepsinkomen per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt; 2° een beroepsbezigheid als zelfstandige of als helper uitoefenen die de onderwerping aan het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen tot gevolg heeft, of die wordt uitgeoefend in de hoedanigheid van echtgenoot-helper of van echtgenote-helpster, voor zover het beroepsinkomen uit deze bezigheid per kalenderjaar 8.676,27 euro niet overschrijdt.

Onder beroepsinkomen van de in § 2, A, 2° beoogde activiteiten dient te worden verstaan het bruto beroepsinkomen, verminderd met de beroepsuitgaven of -lasten en, desgevallend, met de beroepsverliezen, dat weerhouden werd door het bestuur der directe belastingen voor de vaststelling van de aanslag betreffende het betrokken jaar. Indien de bezigheid als helper door de echtgenoot of door de echtgenote wordt uitgeoefend, dient het deel van het beroepsinkomen van de echtgenoot-uitbater in aanmerking genomen te worden dat aan de helper toegekend wordt overeenkomstig het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Het gedeelte van de beroepsinkomsten dat overeenkomstig artikel 87 van het Wetboek van inkomstenbelasting gecoördineerd door het koninklijk besluit van 10 april 1992 en bekrachtigd bij de wet van 12 juni 1992 aan de echtgenoot wordt toegekend, wordt bij de inkomsten van de exploitant gevoegd.

In het onder het voorgaande lid beoogde beroepsinkomen worden evenwel niet begrepen het bedrag van de bijdragen betaald in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 of van de koninklijke besluiten houdende maatregelen betreffende de inkomensmatiging opgelegd aan de zelfstandigen krachtens de wetten van 6 juli 1983 en 27 maart 1986 tot toekenning van bijzondere machten aan de Koning, vóór de effectieve ingangsdatum van het pensioen en terugbetaald aan de gerechtigde na voornoemde datum, noch het bedrag van de verwijlintresten toegekend aan de gerechtigde.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper in het buitenland wordt uitgeoefend, wordt rekening gehouden met het belastbaar beroepsinkomen uit deze bezigheid.

Indien de bezigheid als zelfstandige of als helper, omwille van de aard ervan of van bijzondere omstandigheden, gedurende één of meerdere periodes van een bepaald jaar wordt onderbroken, wordt ze verondersteld gedurende het beoogde jaar zonder onderbreking te zijn uitgeoefend.

Het beroepsinkomen van een kalenderjaar wordt steeds geacht eenvormig verdeeld te zijn over de maanden van werkelijke of vermoede bezigheid tijdens het betrokken jaar; 3° ieder andere bezigheid, mandaat, ambt of post uitoefenen, voor zover het bruto-inkomen dat eruit voortvloeit, ongeacht de benaming ervan, per kalenderjaar 10.845,34 euro niet overschrijdt.

B. In afwijking van deze paragraaf, A, mag de betrokkene die gerechtigd is op één of meer rustpensioenen of één op meer rust- en overlevingspensioenen en die, naar gelang het geval, één van de in de in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, een beroepsbe-zigheid uitoefenen voor zover het beroeps-inkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 7.421,57 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1°; 2° 5.937,26 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2°; 3° 7.421,57 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de leeftijd en de pensioenrechten van de gerechtigde beoordeeld in de maand die volgt op zijn geboortemaand of, in voorkomend geval, op de ingangsdatum van het rustpensioen.

C. In afwijking van deze paragraaf, A en B, mag de betrokkene die uitsluitend gerechtigd is op één of meer overlevingspensioenen en die de leeftijd van 65 jaar niet bereikt heeft, mits voorafgaande verklaring en onder de in deze paragraaf bepaalde voorwaarden, een beroepsbezigheid uitoefenen voor zover het beroepsinkomen per kalenderjaar niet meer bedraagt dan : 1° 14.843,13 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 1°; 2° 11.874,50 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 2°; 3° 14.843,13 euro voor een bezigheid beoogd in deze paragraaf, A, 3°.

Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de leeftijd en de pensioenrechten van de gerechtigde beoordeeld in de maand die volgt op zijn geboortemaand of, in voorkomend geval op de ingangsdatum van het overlevingspensioen.

D. In afwijking van deze paragraaf, A, B en C, mag het beroepsinkomen tijdens het jaar waarin de gerechtigde één van de in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden bereikt of, voor de pensioengerechtigden bedoeld onder C, de leeftijd van 65 jaar bereikt, per kalenderjaar niet hoger zijn dan de som van, naargelang het geval, een pro rata van de in deze paragraaf, B of C bedoelde bedragen en een pro rata van de in A bedoelde bedragen.

Het pro rata van de in deze paragraaf, B en C bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen 31 december van het voorafgaande kalenderjaar en de eerste van de maand die volgt op de geboortemaand van de gerechtigde.

Het pro rata van de in deze paragraaf A bedoelde bedragen wordt uitgedrukt in een breuk waarvan de noemer gelijk is aan 12 en de teller gelijk aan het aantal maanden gelegen tussen de laatste dag van de geboortemaand en 1 januari van het daarop volgend kalenderjaar.

E. De pensioengerechtigde mag, mits een loutere voorafgaande verklaring, een beroepsbezigheid uitoefenen die bestaat in het scheppen van wetenschappelijke werken of het tot stand brengen van een artistieke schepping en die geen weerslag heeft op de arbeidsmarkt, voor zover hij geen handelaar is in de zin van het Wetboek van koophandel. § 3. De gelijktijdige of achtereenvolgende uitoefening van verscheidene hierboven beoogde beroepsbezigheden is toegelaten voor zover het totaal van het inkomen beoogd in § 2, A, 2°, en van 80 percent van het inkomen beoogd in de § 2, A, 1° en 3°, respectievelijk niet meer bedraagt dan 8676,27 euro, 5.937,26 euro of 11.874,50 euro naargelang het gaat om een pensioen-gerechtigde beoogd in § 2, A, beoogd in § 2, B, of beoogd in § 2, C. Voor de in § 2, D, beoogde pensioengerechtigden mag het inkomen, naargelang het geval, niet hoger zijn dan de som van 5.937,26 euro of 11.874,50 euro, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf D, tweede lid bedoelde pro rata, en van 8676,27 euro, vermenigvuldigd met het in deze paragraaf D, derde lid bedoelde pro rata.

De in § 2 beoogde bedragen worden met 3.710,80 euro verhoogd wanneer de gerechtigde, die een in de § 2, A, 1° of 3° beoogde bezigheid uitoefent, de hoofdzakelijke last heeft van ten minste één kind in de voorwaarden die, overeenkomstig artikel 48, vereist zijn voor de langstlevende echtgenoten die uit dien hoofde de toekenning van een overlevingspensioen aanvragen alvorens de leeftijd van 45 jaar te hebben bereikt. Wanneer die gerechtigde een in § 2, A, 2° of een in het eerste lid beoogde bezigheid uitoefent, worden de in § 2, A, 2°, § 2, B, eerste lid, 2°, en de in het eerste lid beoogde bedragen verhoogd met 2.968,63 euro. Voor de toepassing van dit lid moet op 1 januari van het beschouwde jaar aan de vermelde voorwaarden worden voldaan.

Wanneer het pensioen niet voor een volledig kalenderjaar is toegekend, worden de in § 2 en de in deze paragraaf beoogde bedragen vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer 12 is en de teller gelijk aan het aantal maanden die door het recht op het pensioen zijn gedekt.

De echtgenoot van de in § 2, A, B en D beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of 3 van de wet van 20 juli 1990 of 5, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die, naar gelang het geval, één van de in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden heeft bereikt, mag, mits voorafgaande verklaring en onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, A, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen.

De echtgenoot van de in § 2, A, B en D beoogde gerechtigde die een rustpensioen berekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of 3 van de wet van 20 juli 1990 of 5, van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen geniet, en die, naar gelang het geval, één van de in de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde leeftijden nog niet heeft bereikt, mag, mits voorafgaande verklaring en onder dezelfde voorwaarden als de gerechtigde zelf, een in § 2, B, 1°, 2° of 3° of een in deze paragraaf bedoelde beroepsbezigheid uitoefenen. § 4. Indien het beroepsinkomen, naargelang van het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt : 1° wordt de betaling van het pensioen voor het betrokken kalenderjaar volledig geschorst indien die bedragen met ten minste 15 percent worden overschreden;2° wordt de betaling van het pensioen, indien die bedragen met minder dan 15 percent worden overschreden, voor het betrokken kalenderjaar geschorst naar rata van een percentage van het pensioenbedrag dat gelijk is aan het percentage waarmee de in §§ 2 en 3 beoogde bedragen worden overschreden. Voor de toepassing van het voorgaande lid, wordt het percentage van de overschrijding, in voorkomend geval, berekend tot op één honderdste.

Het aldus bekomen percentage wordt voor de berekening van het bedrag van de pensioenvermindering tot de naast hogere eenheid afgerond wanneer de eerste decimaal ten minste vijf is; in het tegenovergestelde geval wordt de decimaal verwaarloosd.

Het rustpensioen toegekend op basis van 75 percent van de in de artikelen 10 van het koninklijk besluit nr. 50 of 3 van de wet van 20 juli 1990 of 5 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 bedoelde brutolonen, wordt op 60 percent van die lonen herberekend wanneer de echtgenoot een beroepsbezigheid uitoefent waarvan het inkomen, naargelang het geval, de in §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen overschrijdt. § 5. Op initiatief van de Minister die de pensioenen onder zijn bevoegdheid heeft, kunnen, bij een in Ministerraad overlegd besluit en na advies van de Nationale Arbeidsraad, de in dit artikel beoogde jaarbedragen worden aangepast. De nieuwe bedragen worden bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad . »

Art. 2.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002.

Art. 3.Onze Minister van Sociale Zaken en Pensioenen is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 november 2002.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, F. VANDENBROUCKE

^