Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 juli 2020
gepubliceerd op 21 augustus 2020

Koninklijk besluit inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving

bron
federale overheidsdienst mobiliteit en vervoer
numac
2020042449
pub.
21/08/2020
prom.
14/07/2020
ELI
eli/besluit/2020/07/14/2020042449/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST MOBILITEIT EN VERVOER


14 JULI 2020. - Koninklijk besluit inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de Grondwet, artikel 108;

Gelet op het Belgisch Scheepvaartwetboek, artikelen 1.1.1.2, 4°, 2.2.3.9, 2.5.2.4 en 4.2.1.6;

Gelet op de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten, artikel 6, § 2, en artikel 11, derde lid;

Gelet op het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 juni 2011 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot uitvoering van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart;

Gelet op het koninklijk besluit van 6 april 2020 betreffende de gedeeltelijke inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek ;

Gelet op de betrokkenheid van de gewestregeringen;

Gelet op het advies nr. 47/2020 van de Gegevensbeschermingsautoriteit gegeven op 5 juni 2020 met toepassing van artikel 23 van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 2 april 2020;

Gelet op het advies 67.403/4 van de Raad van State gegeven op 8 juni 2020 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Noordzee, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK 1. - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.1. Voor de toepassing van dit besluit betekent: 1° Directoraat: het Directoraat-generaal Scheepvaart van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer;2° erkende organisatie: een organisatie die is erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties (herschikking); 3° EER : Europese Economische Ruimte. Art. 1.2. Wanneer het woord "schriftelijk" wordt gebruikt in dit besluit, sluit dit niet uit dat een document in elektronische vorm kan worden opgesteld en/of verstuurd.

Art. 1.3. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald in dit besluit is de verantwoordelijke voor de verwerkingen van persoonsgegevens met oog op handhaving en controle van het Belgisch Scheepvaartwetboek en de uitvoeringsbesluiten ervan de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

De persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van de natuurlijke personen in verband met de verwerking van de persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) worden bewaard tot maximum 10 jaar nadat het schip niet meer onder Belgische vlag vaart.

HOOFDSTUK 2. - VLAGGENSTAAT Art. 2.1. Dit hoofdstuk voorziet in de omzetting van: - richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen.

Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van: - richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.

Art. 2.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° certificaten: wettelijk voorgeschreven certificaten die met betrekking tot de relevante IMO-verdragen en/of overeenkomstig het MLC-Verdrag zijn afgegeven;2° relevante onderdelen van het MLC-Verdrag: de onderdelen van het MLC-Verdrag waarvan de inhoud geacht wordt overeen te komen met de bepalingen in de bijlage bij richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van richtlijn 1999/63/EG;3° Dienst Vlaggenstaat: de bevoegde autoriteit van België overeenkomstig richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen. Art. 2.3. § 1. De dienst Vlaggenstaat is een onderdeel van het Directoraat. § 2. Om te garanderen dat de vlaggenstaatverplichtingen doeltreffend en consequent vervuld worden en om de veiligheid en de maritieme arbeid te verbeteren en verontreiniging door Belgische zeeschepen te voorkomen, wordt de Dienst Vlaggenstaat belast met volgende opdrachten: 1° toezicht op het naar behoren naleven van de internationale en nationale regelgeving met betrekking tot maritieme arbeid, de veiligheid van Belgische zeeschepen, de voorkoming van verontreiniging van het mariene milieu door Belgische zeeschepen en de bemanning van Belgische zeeschepen;2° instaan voor de afgifte van de certificaten en de certificaten van vrijstelling aan de Belgische zeeschepen, met uitzondering van de certificaten betreffende verzekeringen en aansprakelijkheden. § 3. De Directeur-generaal van het Directoraat kan bijkomende taken toevertrouwen aan de Dienst Vlaggenstaat.

Art. 2.4. Voordat toegestaan wordt dat een Belgisch zeeschip in gebruik wordt genomen, neemt de Dienst Vlaggenstaat de maatregelen die deze geschikt acht om te waarborgen dat het bewuste Belgische zeeschip aan de toepasselijke internationale en nationale regelgeving voldoet.

De Dienst Vlaggenstaat vergewist zich met name met alle redelijke middelen van de veiligheidsrapporten van het Belgische zeeschip.

Indien nodig pleegt de Dienst Vlaggenstaat overleg met de vorige vlaggenstaat om vast te stellen of er door de genoemde staat ontdekte tekortkomingen of veiligheidsproblemen zijn die onopgelost zijn gebleven.

Wanneer een andere vlaggenstaat informatie vraagt over een zeeschip dat voorheen de Belgische vlag voerde, verstrekt de Dienst Vlaggenstaat onverwijld bijzonderheden over nog te verhelpen tekortkomingen en andere relevante veiligheidsinformatie aan de vlaggenstaat die de informatie vraagt.

Art. 2.5. § 1. Wanneer de Dienst Vlaggenstaat ervan in kennis gesteld wordt dat een Belgisch zeeschip door een havenstaat is aangehouden, ziet de Dienst Vlaggenstaat erop toe dat het Belgische zeeschip in overeenstemming wordt gebracht met de toepasselijke IMO-verdragen en het MLC-Verdrag.

De dienst Vlaggenstaat stelt hiervoor de procedures vast. § 2. Bij het uitoefenen van de in § 1 vastgestelde taken kan er door de Dienst Vlaggenstaat een beroep gedaan worden op een erkende organisatie.

Art. 2.6. § 1. De dienst Vlaggenstaat houdt ten minste de volgende gegevens betreffende de Belgische zeeschepen bij en zorgt ervoor dat deze gemakkelijk toegankelijk zijn voor het doel van artikel 1 van richtlijn 2009/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen: 1° scheepsgegevens (naam, IMO-nummer indien van toepassing, enz.); 2° datum van de controles, inclusief eventuele aanvullende controles, en van de audits;3° identificatie van de erkende organisaties die betrokken zijn bij de certificering en classificering van het Belgische zeeschip;4° identificatie van de bevoegde autoriteit die het Belgische zeeschip heeft geïnspecteerd overeenkomstig de havenstaatcontrolebepalingen en de data van de inspecties;5° resultaat van de havenstaatcontrole (tekortkomingen: ja of neen, aanhoudingen: ja of neen);6° informatie over ongevallen op zee overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel 7 van boek 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek;7° identificatie van de zeeschepen die in de voorbije twaalf maanden hebben opgehouden de Belgische vlag te voeren. § 2. De eigenaars van de Belgische zeeschepen leveren de gegevens vermeld in § 1, 2° tot en met 6°, elektronisch en kosteloos aan in een vorm die geschikt is voor het rechtstreeks en automatisch invoeren ervan. § 3. De erkende organisaties leveren de gegevens vermeld in § 1, 2°, elektronisch en kosteloos aan in een vorm die geschikt is voor het rechtstreeks en automatisch invoeren ervan.

Art. 2.7. De administratie van de inspectiesystemen van de Dienst Vlaggenstaat, zoals bepaald in dit hoofdstuk, wordt voortdurend door een systeem van kwaliteitsbewaking getoetst volgens de ISO norm 9001 of volgens een gelijkwaardige norm teneinde te garanderen dat de daartoe vastgestelde doelstellingen worden verwezenlijkt, met inbegrip van de doelstellingen zoals bedoeld in artikel 2 van de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.

Het personeel van de Dienst Vlaggenstaat dat gemachtigd is inspecties uit te voeren overeenkomstig dit hoofdstuk en de wet van 13 juni 2014 tot uitvoering en controle van de toepassing van het Verdrag betreffende maritieme arbeid 2006, en belast is met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van de relevante onderdelen van het MLC-Verdrag, krijgt de opleiding en beschikt over de competentie en de onafhankelijkheid die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van de relevante onderdelen van het MLC-Verdrag.

Art. 2.8. In het geval dat België zou voorkomen op de zwarte, of twee jaar na elkaar op de grijze lijst in het meest recente jaarverslag van het Memorandum van Overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole (MOU van Parijs), dient de Dienst Vlaggenstaat uiterlijk vier maanden na de bekendmaking van het jaarverslag van het MOU van Parijs een verslag over hun prestaties als vlaggenstaat in bij de Commissie.

Dit verslag stelt de voornaamste redenen voor het gebrek aan naleving dat tot aanhoudingen en tekortkomingen heeft geleid, met de zwarte of grijze status als gevolg, vast en analyseert deze.

HOOFDSTUK 3. - DELEGATIE Afdeling 1. - Delegatie aan erkende organisaties Art. 3.1. Deze afdeling voorziet in de omzetting van: - richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties; - uitvoeringsrichtlijn 2014/111/EU van de Commissie van 17 december 2014 tot wijziging van Richtlijn 2009/15/EG, wat betreft de vaststelling door de IMO van bepaalde codes en de bijbehorende wijzigingen van bepaalde verdragen en protocollen.

Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van: - richtlijn 2013/54/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 betreffende bepaalde verantwoordelijkheden van de vlaggenstaat met betrekking tot de naleving en de handhaving van het Verdrag betreffende maritieme arbeid, 2006.

Art. 3.2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder: a) internationale verdragen: het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1 november 1974 (SOLAS-Verdrag) met uitzondering van hoofdstuk XI-2 van de bijlage bij dat verdrag, het Internationaal Verdrag betreffende de uitwatering van schepen van 5 april 1966 en het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen van 2 november 1973 (MARPOL-Verdrag), samen met de protocollen en wijzigingen daarvan, en de daarmee verband houdende codes met een verbindend karakter in alle lidstaten met uitzondering van de punten 16.1, 18.1 en 19 van deel 2 van de code inzake de uitvoering van IMO-instrumenten, en van de punten 1.1, 1.3, 3.9.3.1, 3.9.3.2 en 3.9.3.3 van deel 2 van de IMO-code voor erkende organisaties, in hun bijgewerkte versie; b) inspecties en controles: de inspecties en controles die verplicht zijn op grond van de internationale verdragen;c) wettelijk voorgeschreven certificaat: een certificaat dat door of namens een vlaggenstaat is afgegeven overeenkomstig de internationale verdragen; d) Resolutie A.847(20): Resolutie A.847(20) van de IMO van 27 november 1997, getiteld "Richtlijnen ter ondersteuning van de vlaggenstaten bij de toepassing van IMO-instrumenten"; e) de minister: de minister bevoegd voor de maritieme mobiliteit;f) zeggenschap: voor de toepassing van de bepaling onder g) : rechten, contracten of alle andere middelen, rechtens of feitelijk, die afzonderlijk of in combinatie de mogelijkheid verlenen om beslissende invloed uit te oefenen op een juridische entiteit, of die entiteit in staat te stellen taken uit te voeren die binnen het toepassingsgebied van dit hoofdstuk vallen;g) organisatie: een juridische entiteit, haar dochterondernemingen en alle andere entiteiten waarover zij zeggenschap heeft, die gezamenlijk of afzonderlijk taken uitvoeren die binnen het toepassingsgebied van deze afdeling vallen; h) machtiging: een handeling waarbij de minister aan een erkende organisatie een recht verleent of bevoegdheid delegeert overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4; i) Resolutie A.739(18): Resolutie A.739(18) van de IMO van 4 november 1993, getiteld "Richtlijnen voor het machtigen van organisaties die namens de administratie optreden"; j) MSC/Circulaire 710: MSC/Circulaire 710 van de IMO, getiteld "Modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de administratie optreden";k) MEPC/Circulaire 307: MEPC/Circulaire 307 van de IMO, getiteld "Modelovereenkomst voor de machtiging van erkende organisaties die namens de administratie optreden";l) Verordening (EG) nr.391/2009: Verordening (EG) nr. 391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; m) voorschriften en procedures: de eisen van een erkende organisatie voor het ontwerp, de bouw, de uitrusting, het onderhoud en de controle van zeeschepen;n) klassecertificaat: een door een erkende organisatie afgegeven document waarin wordt bevestigd dat een zeeschip, overeenkomstig de door die erkende organisatie vastgestelde en gepubliceerde voorschriften en procedures, geschikt is voor een bepaald gebruik of een bepaalde dienst;o) lidstaat: een lidstaat van de EER. Art. 3.3. § 1. De Scheepvaartcontrole ziet erop toe dat de internationale verdragen, met name die betreffende de inspectie en de controle van zeeschepen en de afgifte van wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling, naar behoren worden nageleefd.

De Scheepvaartcontrole gaat te werk overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van de bijlage en het aanhangsel van Resolutie A.847(20). § 2. Onverminderd de bepalingen van § 4, wanneer de minister, rekening houdend met de samenstelling, de technische kenmerken en het beschikbare marktsegment van de Belgische vloot, voor de toepassing van § 1 besluit om, voor de Belgische zeeschepen: 1° organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met wettelijk voorgeschreven certificaten, met inbegrip van die voor het beoordelen van de naleving van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement en, wanneer van toepassing, tot het afgeven en vernieuwen van de betrokken certificaten, of 2° organisaties te belasten met het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de onder 1° bedoelde inspecties en controles, vertrouwt de minister deze taken alleen toe aan erkende organisaties. Voor de eerste afgifte van certificaten van vrijstelling is in ieder geval de goedkeuring van de Scheepvaartcontrole vereist. De in de bepaling onder 1° bedoelde machtiging kan echter niet de afgifte van het certificaat van deugdelijkheid bedoeld in artikel 2.2.3.10 van het Belgisch Scheepvaartwetboek omvatten. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de certificatie van afzonderlijke onderdelen van de scheepsuitrusting. § 4. De minister kan een erkende organisatie, indien zij daarmee instemt en op voorwaarde dat zij aantoont dat zij voldoende capaciteit heeft en voldoende bevoegd en onafhankelijk is, een bijkomende erkenning en bijkomende machtiging verlenen voor het toezicht op de naleving van het MLC-Verdrag en de afgifte van krachtens het MLC-Verdrag wettelijk voorgeschreven certificaten en certificaten van vrijstelling.

In ieder geval blijft de Belgische overheid volledig verantwoordelijk voor de inspectie van de leef- en werkomstandigheden van de betrokken zeevarenden op een Belgisch zeeschip. Deze bepaling doet geen afbreuk aan richtlijn 2009/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties.

De erkende organisatie die krachtens deze paragraaf een bijkomende machtiging heeft ontvangen ziet erop toe dat haar personeel dat gemachtigd is inspecties uit te voeren en belast is met de controle op de correcte tenuitvoerlegging van het MLC-Verdrag de opleiding krijgt en over de competentie en de onafhankelijkheid beschikt die nodig of wenselijk zijn om die controle te kunnen uitvoeren en om te zorgen voor de handhaving van het MLC-Verdrag. De bepalingen van dit lid doen geen afbreuk aan de bepalingen van bijlage I van Verordening (EG) nr. 391/2009.

De bepalingen van deze afdeling en Verordening (EG) nr. 391/2009, uitgezonderd de bepalingen betreffende de erkenning van organisaties en de bepalingen inzake kennisgeving aan de Europese Commissie en de Lidstaten van de Europese Unie, zijn mutatis mutandis van toepassing voor wat betreft het MLC-Verdrag.

Art. 3.4. § 1. Nadat de minister een besluit ingevolge artikel 3.3, § 2 en/of § 4, heeft genomen neemt, stelt de minister een werkafspraak vast voor de relatie tussen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en de in naam van de minister optredende organisaties.

De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele en niet-discriminerende overeenkomst waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal behelst: 1° de bepalingen van aanhangsel II bij Resolutie A.739(18), met als inspiratiebron de bijlage, aanhangsels en toevoeging bij MSC/Circulaire 710 en MEPC/Circulaire 307; 2° de volgende bepalingen betreffende de financiële aansprakelijkheid: a) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin voormeld verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van die rechtbank, door de erkende organisatie werd veroorzaakt;b) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het persoonlijk letsel of de dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 4 miljoen euro bedragen; c) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de erkende organisatie optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de erkende organisatie in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van die rechtbank door de erkende organisatie werd veroorzaakt;het door de erkende organisatie te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste 2 miljoen euro bedragen; 3° een periodieke controle door de Scheepvaartcontrole of door een door de overheid benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 3.6; 4° de mogelijkheid van willekeurige en gedetailleerde inspecties van zeeschepen;5° de verplichte rapportering van belangrijke gegevens betreffende de door hen geklasseerde vloot, en de wijziging, schorsing of intrekking van de klassering van vaartuigen. 6° voor welke verdragen bedoeld in artikel 1.1.1.1 van het Belgische Scheepvaartwetboek dat de erkende organisatie wordt gemachtigd naast de internationale verdragen bedoeld in artikel 3.2, onder a. § 2. In de overeenkomst kan als voorwaarde worden gesteld dat de erkende organisatie die door de minister overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4, gemachtigd werd, een plaatselijke vertegenwoordiging heeft op Belgisch grondgebied. Een plaatselijke vertegenwoordiging voldoet aan die voorwaarde wanneer zij overeenkomstig de Belgische wetgeving rechtspersoonlijkheid heeft, zetel heeft in België en onder de rechtsbevoegdheid van de Belgische rechtbanken valt. § 3. De minister maakt een kopie van deze werkafspraak over aan de Europese Commissie.

Art. 3.5. Niettegenstaande de in de bijlage I bij Verordening (EG) nr. 391/2009 vermelde minimumcriteria kan de minister indien deze van oordeel is dat deze een erkende organisatie niet langer kan machtigen om namens de minister de in artikel 3.3 omschreven taken uit te voeren, die machtiging schorsen of intrekken. In dat geval stelt de minister de Europese Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van zijn met redenen omklede besluit.

Art. 3.6. De Scheepvaartcontrole vergewist zich ervan dat erkende organisaties de taken waartoe zij voor de toepassing van artikel 3.3, § 2 en/of § 4, werden gemachtigd, daadwerkelijk uitvoeren ten genoegen van de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer.

Om de in het eerste lid bedoelde taak uit te voeren, controleert de Scheepvaartcontrole minstens om de twee jaar elke namens de minister optredende erkende organisatie en legt zij uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin die controles werden verricht een verslag over de resultaten van die controles voor aan de andere lidstaten en de Europese Commissie.

Art. 3.7. Om de in artikel 3.6, eerste lid, bedoelde taken uit te voeren, deelt de Scheepvaartcontrole alle informatie over alle toepasselijke nationale wet- en regelgeving en relevante internationale instrumenten mee aan de erkende organisatie.

Art. 3.8. Bij de uitoefening van de inspectierechten en het nakomen van de verplichtingen als havenstaat meldt de Scheepvaartcontrole aan de Europese Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekt dat door namens een vlaggenstaat optredende erkende organisaties geldige wettelijk voorgeschreven certificaten zijn afgegeven aan een zeeschip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een zeeschip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van zeeschepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de erkende organisaties, worden binnen de doelstellingen van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige vervolgmaatregelen kan treffen.

Art. 3.9. Het Directoraat houdt een lijst bij van de erkende organisaties, gemachtigd om op te treden voor wat betreft het MLC-Verdrag en overhandigt die aan het Internationaal Arbeidsbureau.

Op deze lijst wordt vermeld voor welke taken de erkende organisaties zijn gemachtigd Art. 3.10. De Scheepvaartcontrole ziet erop toe dat de Belgische zeeschepen, worden ontworpen, gebouwd, uitgerust en onderhouden overeenkomstig de voorschriften en procedures van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur.

De Scheepvaartcontrole werkt samen met de erkende organisaties die door de minister overeenkomstig artikel 3.3, § 2 en/of § 4, gemachtigd werden, bij de ontwikkeling van de voorschriften en procedures van de erkende organisaties. Zij overlegt met de erkende organisaties om te komen tot een consistente interpretatie van de internationale verdragen.

Afdeling 2. - Delegatie aan andere partijen Art. 3.11. De minister kan taken van de Scheepvaartcontrole die niet onder afdeling 1 vallen toekennen aan ondernemingen die hun maatschappelijke zetel binnen de EER hebben.

Art. 3.12. Nadat de minister een besluit ingevolge artikel 3.11 heeft genomen, stelt de minister een werkafspraak vast voor de relatie tussen de Federale Overheidsdienst Mobiliteit en Vervoer en de desbetreffende onderneming.

De werkafspraak wordt vastgesteld in de vorm van een formele en niet-discriminerende overeenkomst waarin de door de organisaties uit te voeren specifieke taken en functies worden omschreven en die minimaal het volgende behelst: 1° de volgende bepalingen inzake financiële aansprakelijkheid: a) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen, persoonlijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een opzettelijk handelen dan wel verzuim of grove nalatigheid van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin voormeld verlies, schade, letsel of dood naar het oordeel van die rechtbank, door de onderneming werd veroorzaakt;b) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het persoonlijk letsel of de dood ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin genoemd persoonlijk letsel of de dood naar het oordeel van die rechtbank door de erkende onderneming werd veroorzaakt;het door de onderneming te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste even hoog zijn als het bedrag bepaald door de minister bij de toekenning bedoeld in artikel 3.11. c) indien de overheid definitief en onherroepelijk door een rechtbank of naar aanleiding van een uitspraak in een geschillenbeslechtingsprocedure aansprakelijk wordt gesteld voor en wordt verplicht tot het schadeloos stellen van gelaedeerden voor het verlies van of schade aan goederen ten gevolge van een ongeval op zee waarvan voor die rechtbank bewezen is dat het veroorzaakt is door een nalatige of roekeloze handeling dan wel verzuim van de onderneming, haar organen, werknemers, vertegenwoordigers of anderen die namens de onderneming optreden, heeft de overheid recht op schadeloosstelling door de onderneming in de mate waarin het verlies of de schade naar het oordeel van die rechtbank door de erkende onderneming werd veroorzaakt;het door de onderneming te betalen maximumbedrag kan worden beperkt, maar een dergelijk bedrag moet ten minste de helft zijn van het bedrag bedoeld in de bepaling onder b; 2° een periodieke controle door de Scheepvaartcontrole of door een door de overheid benoemd onpartijdig extern orgaan van de wijze waarop de door haar gemachtigde organisaties hun taken uitvoeren, als bedoeld in artikel 3.6; 3° de mogelijkheid van willekeurige en gedetailleerde inspecties van zeeschepen;4° de verplichte rapportering. Afdeling 3. - Gegevensverwerking Art. 3.13. De verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens met het oog op de uitvoering van dit hoofdstuk is de erkende organisatie respectievelijk de onderneming zoals bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.

De personeelsleden van het Directoraat en de personeelsleden van de erkende organisatie respectievelijk de onderneming zoals bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk hebben toegang tot de persoonsgegevens overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van de natuurlijke personen in verband met de verwerking van de persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) in het kader van dit hoofdstuk.

De persoonsgegevens overeenkomstig de algemene verordening gegevensbescherming worden bewaard tot maximum 10 jaar nadat het schip niet meer onder Belgische vlag vaart.

HOOFDSTUK 4. - HAVENSTAATCONTROLE Art. 4.1. Dit hoofdstuk voorziet in de omzetting van: - richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten; en - richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole gewijzigd bij Richtlijn 2013/38/EU en gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie van kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG; en - richtlijn 2017/2110/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2017 betreffende een inspectiesysteem voor de veilige exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersvaartuigen op geregelde diensten en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en tot intrekking van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad.

Art. 4.2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° verdragen: de volgende verdragen, met inbegrip van de op deze verdragen betrekking hebben protocollen, wijzigingen en voorschriften met dwingend karakter, in de versie die van kracht is: a) LL-Verdrag;b) SOLAS-Verdrag;c) MARPOL-Verdrag;d) STCW-Verdrag;e) COLREG-Verdrag;f) TMC-Verdrag;g) CLC-Verdrag 1992;h) MLC-Verdrag;i) AFS-Verdrag;j) BUNKER-Verdrag;k) BWM-Verdrag;2° MOU van Parijs: het op 26 januari 1982 te Parijs ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die van kracht is; 3° Kader en procedures voor de audit van de lidstaten door de IMO: resolutie A.1067(28) van de algemene vergadering van de IMO; 4° Onder het MOU van Parijs vallende gebied: het geografische gebied waarin de ondertekenende partijen bij het MOU van Parijs inspecties uitvoeren overeenkomstig het MOU van Parijs;5° Schip: een zeegaand vaartuig waarop één of meer van de verdragen van toepassing zijn, varend onder een andere vlag dan die van de havenstaat;6° Schip/haven-raakvlak: de interacties die plaatsvinden wanneer een schip rechtstreeks en onmiddellijk betrokken is bij de acties die gepaard gaan met de verplaatsing van personen of goederen, dan wel de verlening van havendiensten aan of vanuit het schip;7° Schip voor een ankerplaats: een schip in een haven of in een ander gebied onder de jurisdictie van een haven dat niet aan de kade ligt en een schip/haven-raakvlak uitvoert;8° Inspecteur: de scheepvaartcontroleur aangeduid om havenstaatcontroles in de zin van dit besluit uit te voeren;9° Bevoegde autoriteit: maritieme overheid die overeenkomstig Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole verantwoordelijk is voor de havenstaatcontrole;10° Nachttijd: de tijd tussen 20 uur `s avonds en 6 uur 's ochtends; 11° Eerste inspectie: een bezoek door een inspecteur aan boord van een schip teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de geldende verdragen en voorschriften waarbij ten minste de in artikel 4.12, 1, vermelde controles worden uitgevoerd; 12° Meer gedetailleerde inspectie: een inspectie waarbij het schip, de uitrusting en de bemanning, geheel of, voor zover van toepassing, gedeeltelijk onder de in artikel 4.12, 3, beschreven omstandigheden worden onderworpen aan een grondig onderzoek, dat de constructie van het schip, de uitrusting, de personeelssterkte, de leef- en werkomstandigheden en de naleving van de operationele voorschriften aan boord omvat; 13° Uitgebreide inspectie: een inspectie die tenminste de in bijlage VII opgesomde onderdelen omvat.Een uitgebreide inspectie kan een meer gedetailleerde inspectie omvatten indien daarvoor op grond van artikel 4.12, 3, gegronde redenen zijn; 14° Klacht: informatie of rapport ingediend door een persoon of organisatie die een legitiem belang heeft bij de veiligheid van het schip, met inbegrip van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor bemanning, leef- en werkomstandigheden aan boord en de voorkoming van verontreiniging;15° Aanhouding: het formele verbod voor een schip om uit te varen omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat het schip niet zeewaardig is;16° Besluit tot weigering van de toegang: een besluit dat aan de kapitein van het schip, de verantwoordelijke maatschappij en de vlaggenstaat wordt overhandigd waarbij wordt meegedeeld dat het schip de toegang tot alle havens en ankerplaatsen van de EER wordt geweigerd;17° Stopzetting van een activiteit: het formele verbod voor een schip om een activiteit voort te zetten omdat er tekortkomingen zijn geconstateerd die afzonderlijk of gezamenlijk maken dat voortzetting van deze activiteit gevaarlijk is;18° Maatschappij: de eigenaar van het schip of een andere organisatie of persoon, zoals de bedrijfsvoerder of rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de eigenaar en er daardoor mee heeft ingestemd alle door de Internationale Veiligheidsmanagementcode (ISM-code) voorgeschreven taken en verantwoordelijkheden op zich te nemen;19° Wettelijk voorgeschreven certificaat: een door of namens een vlaggenstaat overeenkomstig internationale verdragen afgegeven certificaat;20° Klassecertificaat: een document waarin wordt bevestigd dat wordt voldaan aan SOLAS-Verdrag, hoofdstuk II-1, deel A-1, voorschrift 3-1;21° Inspectiedatabank: het informatiesysteem dat ontwikkeld, onderhouden en bijgewerkt wordt door de Europese Commissie en dat bijdraagt tot de uitvoering van de regeling inzake het havenstaatcontrolestelsel in de Europese Unie en betreffende de gegevens van inspecties uitgevoerd in de Europese Unie en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied;22° lidstaat: een lidstaat van de EER;23° ro-ro-passagiersschip: een schip dat de nodige voorzieningen heeft om weg- of spoorvoertuigen het schip op en af te laten rijden, en dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;24° hogesnelheidspassagiersschip: een schip als omschreven in hoofdstuk X, voorschrift 1, van het SOLAS-verdrag van 1974, dat bestemd is voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers;25° geregelde dienst: een reeks oversteken van een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersschip ten behoeve van het verkeer tussen dezelfde twee of meer havens, of een reeks reizen van en naar dezelfde haven zonder tussen liggende aanloophavens, welke plaatsvinden: i) Volgens een gepubliceerde dienstregeling;of ii) Met een zodanige regelmaat of frequentie dat zij een herkenbare systematische reeks vormen.

Alle verwijzingen in dit hoofdstuk naar de verdragen, internationale codes en resoluties, waaronder voor certificaten en andere documenten, worden beschouwd als verwijzingen naar de actuele versies van die verdragen, internationale codes en resoluties.

Art. 4.3. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op ieder schip en zijn bemanning dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet om een interactie schip/haven-raakvlak te verrichten.

Indien een inspecteur een schip inspecteert dat zich bevindt in de onder de jurisdictie van België vallende wateren op een andere plaats dan in een haven, wordt deze inspectie beschouwd als een inspectie voor de toepassing van dit hoofdstuk.

Dit artikel laat het recht om op te treden waarover een inspecteur op grond van de relevante internationale verdragen beschikt, onverlet.

Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op inspecties van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidsschepen die worden uitgevoerd buiten een haven of ankerplaats tijdens een geregelde dienst overeenkomstig artikel 4.15. § 2. In het geval van schepen met een brutotonnenmaat van minder dan 500, passen de inspecteurs de toepasselijke bepalingen van de verdragen toe en voor zover een verdrag niet van toepassing is, nemen zij de maatregelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat de schepen geen duidelijk gevaar opleveren voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu. Bij de toepassing van deze paragraaf nemen de inspecteurs bijlage 1 van het MOU van Parijs als richtsnoer. § 3. Bij de inspectie van een schip dat vaart onder de vlag van een staat die geen partij is bij een verdrag, zien de inspecteurs erop toe dat schip en bemanning geen gunstiger behandeling krijgen dan een schip dat vaart onder de vlag van een staat die wel partij is bij dat verdrag. Een dergelijk schip wordt onderworpen aan een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met de procedures van het MOU van Parijs. § 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op vissersvaartuigen, oorlogsschepen, marinehulpschepen, houten schepen van primitieve bouw, voor niet-commerciële doeleinden gebruikte overheidsschepen en niet-commerciële pleziervaartuigen. § 5. Maatregelen die ter uitvoering van dit hoofdstuk worden vastgesteld, leiden niet tot een verlaging van het algemene niveau van de bescherming die zeevarenden op grond van het sociaal recht van de Unie genieten op de gebieden waarop dit hoofdstuk van toepassing is, ten opzichte van de situatie die in iedere lidstaat reeds bestaat. Als de Scheepvaartcontrole bij de uitvoering van die maatregelen te weten komt dat er sprake is van een duidelijke schending van het Unierecht aan boord van schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, meldt deze instantie dit in overeenstemming met het nationale recht en de nationale praktijk onverwijld aan andere bevoegde autoriteiten met het oog op passende reacties daarop.

Art. 4.4. De inspecteurs voeren inspecties uit overeenkomstig de in artikel 4.11 en in bijlage I omschreven keuzeregeling.

Teneinde te voldoen aan de jaarlijkse inspectieverplichting: 1° inspecteren de inspecteurs alle schepen van prioriteitsklasse I, als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, en 2° voeren de inspecteurs jaarlijks een aantal inspecties uit van schepen van de prioriteitsklasse I en II, als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° en onder 2°, dat tenminste overeenkomt met het inspectieaandeel van België van het totale aantal jaarlijks in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied uit te voeren inspecties. Het inspectieaandeel van België is gebaseerd op het aantal individuele schepen die de havens van België aandoen in verhouding tot de som van de individuele schepen die de havens van alle lidstaten in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied aandoen.

In een ankerplaats liggende schepen worden niet meegerekend in het in het tweede lid, onder 2°, bedoelde deel van het totale aantal inspecties dat jaarlijks in de EER en in het onder het MOU van Parijs vallende gebied moet worden verricht.

Art. 4.5. Wanneer de voorgeschreven inspecties bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, niet volledig uitgevoerd worden, wordt de inspectieverplichting als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, nageleefd indien de niet-uitgevoerde inspecties binnen de volgende marges blijven: 1° 5 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I met een hoog risicoprofiel die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, 2° 10 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I zonder hoog risicoprofiel die de Belgische havens of ankerplaatsen aandoen, Onverminderd de percentages in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voorrang gegeven aan inspecties van schepen die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de EER aandoen. Onverminderd de percentages vermeld in het eerste lid, onder 1° en 2° wordt voor schepen van prioriteitsklasse I bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° die ankerplaatsen aandoen, voorrang gegeven aan inspecties van schepen met een hoog risicoprofiel die volgens de informatie van de inspectiedatabank niet vaak havens in de EER aandoen.

Art. 4.6. Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die een Belgische haven aandoen, groter is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien een aantal inspecties op schepen van prioriteitsklasse I worden uitgevoerd dat ten minste beantwoordt aan het inspectieaandeel en ten hoogste 30 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen, niet wordt geïnspecteerd.

Indien het totale aantal schepen van prioriteitsklasse I en II die een Belgische haven aandoen, kleiner is dan het inspectieaandeel als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, onder 2°, wordt de inspectieverplichting nageleefd indien de op grond van artikel 4.4, tweede lid, onder 1°, voorgeschreven inspecties van schepen van prioriteitsklasse I worden uitgevoerd en ten minste 85 % van het totale aantal schepen van prioriteitsklasse II die de Belgische havens en ankerplaatsen aandoen worden geïnspecteerd.

Art. 4.7. § 1. De inspecteurs kunnen in de volgende omstandigheden besluiten de inspectie van een schip van prioriteitsklasse I dat een Belgische haven heeft aangedaan, bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° uit te stellen: 1° indien de inspectie kan worden uitgevoerd de eerstvolgende keer dat het schip opnieuw een Belgische haven aandoet, op voorwaarde dat het schip in de tussentijd geen andere haven in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied heeft aangedaan en het uitstel niet meer dan 15 dagen bedraagt, of 2° indien de inspectie binnen 15 dagen kan worden uitgevoerd in een andere haven die in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt aangedaan, op voorwaarde dat de staat waar die haven gelegen is, zich vooraf bereid heeft verklaard de inspectie uit te voeren. Indien een inspectie wordt uitgesteld overeenkomstig de bepalingen vermeld in het eerste lid, onder 1° of 2°, en in de inspectiedatabank wordt geregistreerd, wordt die inspectie niet als een niet-uitgevoerde inspectie gerekend.

Wanneer een inspectie van een schip van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° niet is uitgevoerd in een haven van de EER, is het betrokken schip niet van inspectie vrijgesteld indien de volgende haven die aangedaan wordt een Belgische haven is. § 2. Onder de volgende uitzonderlijke omstandigheden wordt een om operationele redenen niet-uitgevoerde inspectie van schepen van prioriteitsklasse I als bedoeld in artikel 4.11, tweede lid, onder 1° niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, mits de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd: 1° indien het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de Scheepvaartcontrole een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, of 2° indien het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet.De Scheepvaartcontrole neemt in dit geval echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat schepen die regelmatig gedurende de nachttijd een haven aandoen, eventueel kunnen worden geïnspecteerd. § 3. Indien een in ankerplaats liggend schip niet wordt geïnspecteerd, wordt zulks niet als niet-uitgevoerde inspectie aangerekend, indien: 1° het schip binnen 15 dagen in een andere haven of ankerplaats in de EER of in het onder het MOU van Parijs vallende gebied wordt geïnspecteerd overeenkomstig bijlage I;of 2° het schip alleen gedurende de nachttijd de haven aandoet, of gedurende een zodanig korte tijd de haven aandoet dat de inspectie niet naar behoren kan worden uitgevoerd, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd;of 3° het uitvoeren van de inspectie naar het oordeel van de Scheepvaartcontrole een gevaar oplevert voor de veiligheid van de inspecteurs, het schip, de bemanning ervan of de haven, of voor het mariene milieu, en de reden voor het niet uitvoeren van de inspectie in de inspectiedatabank wordt geregistreerd. Art. 4.8. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat overeenkomstig artikel 4.14 voor een uitgebreide inspectie in aanmerking komt en op weg is naar een Belgische haven of ankerplaats dient de aankomst daarvan te melden overeenkomstig de bepalingen van bijlage III. Indien mogelijk geschiedt communicatie als bedoeld in dit artikel elektronisch.

De met het oog op bijlage III ontwikkelde procedures en formulieren dienen te voldoen aan de betreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 17 september 2005 tot omzetting van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van richtlijn 93/75/EEG van de Raad.

Art. 4.9. Aan elk schip dat een Belgische haven of ankerplaats aandoet, wordt in de inspectiedatabank een scheepsrisicoprofiel toegekend, dat bepalend is voor de voorrang voor inspectie, de termijnen tussen de inspecties en de reikwijdte van de inspectie.

Het risicoprofiel van een schip wordt bepaald door een combinatie van de volgende algemene en historische risicoparameters: 1° algemene parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.1 en bijlage II, worden de algemene parameters gebaseerd op het type, de ouderdom, de vlaggenstaat, de betrokken erkende organisaties en de prestatie van de maatschappij. 2° historische parameters Overeenkomstig bijlage I, deel I.2 en bijlage II, worden de historische parameters gebaseerd op het aantal tekortkomingen en aanhoudingen over een bepaalde periode.

Art. 4.10. Schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoen, worden als volgt aan een periodieke of een aanvullende inspectie onderworpen: 1° schepen worden afhankelijk van hun risicoprofiel met vooraf vastgestelde tussenpozen aan een periodieke inspectie onderworpen, overeenkomstig bijlage I, deel I.De termijn tussen twee periodieke inspecties neemt toe naarmate het risico afneemt. Voor schepen met een hoog risicoprofiel is deze termijn nooit langer dan zes maanden; 2° ongeacht de datum waarop de laatste periodieke inspectie heeft plaatsgevonden, worden schepen als volgt aan een aanvullende inspectie onderworpen: - de Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen waarvoor dwingende factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II.2A, worden geïnspecteerd; - schepen waarvoor onverwachte factoren gelden als bedoeld in bijlage I, deel II. 2B, kunnen worden geïnspecteerd. Het besluit om een aanvullende inspectie te verrichten, wordt overgelaten aan het professionele oordeel van de Scheepvaartcontrole.

Art. 4.11. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen voor inspectie worden geselecteerd op basis van hun risicoprofiel als bedoeld in bijlage I, deel I, dan wel, indien dwingende of onverwachte factoren optreden, overeenkomstig bijlage I, deel II. 2A en 2B. Met het oog op de inspectie van schepen: 1° selecteert de Scheepvaartcontrole schepen die aan een verplichte inspectie moeten worden onderworpen, "schepen van prioriteitsklasse I" genoemd, volgens de in bijlage I, deel II.3A, beschreven selectieregeling; 2° kan de Scheepvaartcontrole schepen selecteren die voor inspectie in aanmerking komen, "schepen van prioriteitsklasse II" genoemd, overeenkomstig bijlage I, deel II.3B. Art. 4.12. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat schepen die overeenkomstig artikel 4.11 of artikel 4.15 voor inspectie zijn geselecteerd, als volgt aan een eerste of meer gedetailleerde inspectie worden onderworpen: 1° Bij elke eerste inspectie van een schip zorgt de Scheepvaartcontrole ervoor dat de inspecteur ten minste: a) de in bijlage IV opgesomde certificaten en documenten controleert die zich overeenkomstig de communautaire maritieme wetgeving, de Belgische wetgeving en de internationale verdragen met betrekking tot veiligheid en beveiliging aan boord dienen te bevinden;b) zo nodig verifieert of de tekortkomingen die een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend bij een vorige inspectie heeft vastgesteld zijn verholpen;c) nagaat hoe het staat met de algemene toestand van het schip, met inbegrip van de hygiënische omstandigheden, en van de machinekamer en de accommodatie.2° Wanneer na een inspectie als bedoeld in de bepaling onder 1° door een bevoegde autoriteit van een lidstaat in de inspectiedatabank is geregistreerd welke tekortkomingen moeten worden verholpen in de volgende haven die wordt aangedaan en wanneer deze volgende haven een Belgische haven is, kan de Scheepvaartcontrole besluiten dat de in de bepaling onder 1°, onder a) en c), bedoelde verificaties niet worden uitgevoerd.3° Er vindt een meer gedetailleerde inspectie plaats en er wordt gecontroleerd of aan de operationele voorschriften aan boord wordt voldaan wanneer er, na de in de bepaling onder 1° bedoelde inspecties, gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de toestand van het schip of zijn uitrusting of bemanning op belangrijke punten niet voldoet aan de relevante voorschriften van een verdrag. Er bestaan gegronde redenen indien de inspecteur feiten ontdekt die naar zijn beroepsmatige oordeel een meer gedetailleerde inspectie van het schip, de uitrusting of de bemanning rechtvaardigen.

Voorbeelden van gegronde redenen zijn opgenomen in bijlage V. De inspecteur moet overgaan tot een meer gedetailleerde inspectie, indien wordt vastgesteld dat de leef- en werkomstandigheden waarvan geoordeeld of aangevoerd wordt dat deze niet conform de bepalingen van het MLC-Verdrag zijn, een reëel gevaar kunnen betekenen voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van de zeevarenden of wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat elke tekortkoming een ernstige inbreuk is op de bepalingen van het MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van de zeevarenden.

Wanneer er een klacht is overeenkomstig norm A5.2.1.1(d) van het MLC-Verdrag, is de inspectie in het algemeen beperkt tot het voorwerp van de klacht, tenzij de klacht of het onderzoek ervan gegronde redenen oplevert om aan te nemen dat de leef- en werkomstandigheden aan boord van het schip niet overeenstemmen met de bepalingen van het MLC-Verdrag. In dat geval wordt tot een meer gedetailleerde inspectie overgegaan.

Wanneer een meer gedetailleerde inspectie wordt verricht op basis van de in norm A5.2.1.1, (a), (b) of (c), van de in het MLC-Verdrag genoemde omstandigheden, moet deze inspectie in beginsel op de in Bijlage A5-III van het MLC-Verdrag vermelde punten betrekking hebben.

Art. 4.13. Bij elke inspectie van een schip kan de inspecteur overgaan tot het bemonsteren van het ballastwater van het schip in overeenstemming met de toepasselijke richtsnoeren opgesteld door de IMO. De tijd die nodig is voor het analyseren van de monsters mag evenwel niet worden gebruikt als grond voor onnodige vertraging van de exploitatie, verplaatsing of het vertrek van het schip.

De inspecteur mag het ballastwaterjournaal aan boord van een schip controleren en een afschrift maken van de vermeldingen en van de kapitein verlangen dat deze het afschrift voor eensluidend waarmerkt.

De controle van een ballastwaterjournaal en het maken van een gewaarmerkt afschrift dienen zo spoedig mogelijk plaats te vinden zonder te leiden tot onnodige vertraging van het schip.

Art. 4.14. § 1. De volgende categorieën schepen komen in aanmerking voor een uitgebreide inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II. 3A en 3B: 1° schepen met een hoog risicoprofiel;2° passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar;3° schepen met een hoog risicoprofiel of passagiersschepen, olietankers, gas- of chemicaliëntankers of bulkschepen ouder dan 12 jaar, in het geval van dwingende of onverwachte factoren; 4° schepen die aan een nieuwe inspectie moeten worden onderworpen nadat overeenkomstig artikel 4.17 een besluit tot weigering van toegang is uitgevaardigd. § 2. De exploitant of kapitein van het schip staat ervoor in dat genoeg tijd beschikbaar is in de exploitatieplanning om toe te laten dat een uitgebreide inspectie wordt uitgevoerd.

Onverminderd de om beveiligingsredenen uit te voeren controlemaatregelen, blijft het schip in de haven totdat de inspectie is afgerond. § 3. Na ontvangst van een voorafgaande aanmelding van een schip dat in aanmerking komt voor een periodieke uitgebreide inspectie, informeert de Scheepvaartcontrole het schip wanneer er geen uitgebreide inspectie zal worden uitgevoerd. § 4. De reikwijdte van een uitgebreide inspectie, met inbegrip van de te inspecteren risicogebieden, wordt omschreven in bijlage VII. Art. 4.15. Inspecties van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op een geregelde dienst: Ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen die worden ingezet op een geregelde dienst komen in aanmerking voor inspecties overeenkomstig de termijnen en andere voorschriften van bijlage XII. De Scheepvaartcontrole houdt bij het plannen van inspecties van ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidsschepen naar behoren rekening met het vaar- en onderhoudsschema van het ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip.

Wanneer een ro-ro-passagiersschip of een hogesnelheidspassagiersschip overeenkomstig bijlage XII aan een inspectie is onderworpen, wordt die inspectie in de inspectiedatabank geregistreerd en in aanmerking genomen voor de toepassing van de artikelen 4.9, 4.10, 4.11 en om de naleving van de inspectieverplichting van elke lidstaat te berekenen.

De inspectie wordt meegeteld voor het totale aantal jaarlijkse inspecties dat elke lidstaat overeenkomstig artikel 4.5 moet uitvoeren.

Artikel 4.8, eerste lid, artikel 4.10, tweede lid, 1° en artikel 4.14 zijn niet van toepassing op ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op een geregelde dienst die overeenkomstig dit artikel wordt geïnspecteerd.

De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat ro-ro-passagiersschepen of hogesnelheidspassagiersschepen die overeenkomstig artikel 4.10, 2°, aan een aanvullende inspectie worden onderworpen, worden geselecteerd voor een inspectie overeenkomstig bijlage I, deel II, punten 3A, c), en 3B, c). Overeenkomstig onderhavig lid uitgevoerde inspecties laten het inspectie-interval zoals bepaald in punt 2 van bijlage XII onverlet.

De inspecteur kan ermee instemmen om tijdens een inspectie van een ro-ro-passagiersschip of hogesnelheidspassagiersschip door een havenstaatinspecteur van een andere lidstaat als waarnemer te worden vergezeld. Indien de vlaggenstaat van het schip een lidstaat is, nodigt de havenstaat op verzoek een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat uit om bij de inspectie als waarnemer aanwezig te zijn.

Art. 4.16. § 1. De inspecteurs volgen de in bijlage VI opgenomen richtsnoeren en procedures. § 2. Wat de beveiligingscontroles betreft, worden de relevante procedures van bijlage VI van dit hoofdstuk toegepast op alle in artikel 3, paragrafen 1, 2 en 3, van Verordening nr. 725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten vermelde schepen die een Belgische haven of ankerplaats aandoet.

Art. 4.17. § 1. De Scheepvaartcontrole weigert de toegang tot zijn havens en ankerplaatsen van elk schip dat: - Vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad in de zwarte lijst, vastgesteld overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerde informatie die jaarlijks door de Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden in de loop van de afgelopen 36 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend, of - Vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad in de grijze lijst, vastgesteld overeenkomstig het MOU van Parijs op basis van in de inspectiedatabank geregistreerd informatie die jaarlijks door de Commissie wordt bekendgemaakt, en dat meer dan twee keer is aangehouden in de loop van de afgelopen 24 maanden in een haven of ankerplaats van een lidstaat of een staat die het MOU van Parijs heeft ondertekend.

De eerste paragraaf is niet van toepassing in de in artikel 4.24, paragraaf 6, genoemde omstandigheden.

De weigering van toegang geldt zodra het schip de haven of ankerplaats heeft verlaten waar het voor een derde keer is aangehouden en waar een weigering van toegang is uitgevaardigd. § 2. Het besluit tot weigering van toegang wordt ten vroegste drie maanden na de datum van uitvaardiging ingetrokken indien voldaan is aan de voorwaarden onder 3 tot en met 9 van bijlage VIII. Indien het schip reeds een tweede keer de toegang wordt geweigerd, bedraagt deze periode twaalf maanden. § 3. Een daaropvolgende aanhouding in een haven of ankerplaats in de EER leidt tot een besluit tot weigering van toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de EER. Dit derde besluit tot weigering van toegang kan uitsluitend worden ingetrokken nadat een periode van 24 maanden sinds de uitvaardiging van de weigering is verstreken, en indien: 1° het schip vaart onder de vlag van een staat met een aanhoudingsgraad die niet onder de in paragraaf 1 bedoelde zwarte of grijze lijst valt;2° de wettelijk voorgeschreven certificaten en de classificatiecertificaten van het schip zijn afgegeven door een organisatie of organisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EG) nr.391/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties; 3° het schip wordt geëxploiteerd door een maatschappij die goed presteert overeenkomstig bijlage I, deel I.1; 4° aan de voorwaarden van bijlage VIII, onder 3 tot en met 9 is voldaan. Elk schip dat 24 maanden na uitvaardiging van de weigering niet aan de in deze paragraaf neergelegde criteria voldoet, wordt permanent de toegang tot de havens en ankerplaatsen in de EER geweigerd. § 4. Elke aanhouding in een haven of ankerplaats in de EER volgend op de derde weigering van toegang leidt tot een permanente weigering van de toegang tot alle havens en ankerplaatsen in de EER. § 5. Voor de toepassing van dit artikel moet worden voldaan aan de procedures die zijn vastgesteld in bijlage VIII. Art. 4.18. Na voltooiing van een inspectie, een meer gedetailleerde inspectie of een uitgebreide inspectie stelt de inspecteur een rapport op conform bijlage IX. De kapitein van het schip ontvangt een kopie van het inspectierapport.

Indien uit een meer gedetailleerde inspectie blijkt dat de leef- en werkomstandigheden aan boord niet voldoen aan de vereisten van het MLC-Verdrag, brengt de inspecteur de tekortkomingen onmiddellijk onder de aandacht van de kapitein van het schip en stelt hij de termijnen waarbinnen deze tekortkomingen moeten worden verholpen.

Als de inspecteur deze tekortkomingen aanzienlijk vindt of als zij betrekking hebben op een mogelijke klacht als bedoeld in punt 19 van deel A van bijlage V, brengt de inspecteur de tekortkomingen ook onder de aandacht van de betrokken Belgische organisaties van reders en zeevarenden en kan de inspecteur: a) een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat in kennis stellen;b) de relevante informatie verstrekken aan de bevoegde autoriteiten van de volgende aanloophaven. Met betrekking tot zaken die betrekking hebben op het MLC-Verdrag heeft de lidstaat waar de inspectie wordt uitgevoerd, het recht een afschrift van het inspectieverslag, waarbij in voorkomend geval alle binnen de gestelde termijn ontvangen antwoorden van de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat zijn gevoegd, te doen toekomen aan de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau met het oog op de maatregelen die passend of aangewezen worden geacht om ervoor te zorgen dat die informatie wordt opgeslagen en onder de aandacht wordt gebracht van partijen die mogelijk gebruik willen maken van de relevante beroepsprocedures.

Art. 4.19. Wanneer schepen gedurende twee of meer opeenvolgende verslagperiodes niet hebben voldaan aan de monitoring- en rapportagevoorschriften overeenkomstig Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG en andere handhavingsmaatregelen er niet toe hebben geleid dat die voorschriften worden nageleefd, kan de Scheepvaartcontrole een verwijderingsbevel afgeven dat zal worden gemeld aan de Europese Commissie, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), de overige lidstaten van de EER en de betrokken vlaggenstaat. Indien nodig, zal dit eveneens aan het betrokken gewest worden gemeld.

Indien een andere lidstaat van de EER een verwijderingsbevel afgeeft, zal de toegang tot een Belgische haven voor het betrokken schip geweigerd worden, totdat de maatschappij overeenkomstig de artikelen 11 en 18 van Verordening (EU) 2015/757 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende de monitoring, de rapportage en de verificatie kooldioxide-emissies door maritiem vervoer en tot wijziging van Richtlijn 2009/16/EG voldoet aan de monitoring- en rapportageverplichtingen. Het voldoen aan die verplichtingen wordt bevestigd door de kennisgeving van een geldig conformiteitsdocument aan de Scheepvaartcontrole (in geval het schip de Belgische vlag voert) of de bevoegde nationale autoriteit van de lidstaat van de EER die het verwijderingsbevel heeft afgegeven (in geval het schip een vreemde vlag voert). Dit lid laat de internationale maritieme regels die van toepassing zijn op gevallen van schepen in nood onverlet.

De maatschappij, scheepseigenaar of de exploitant van een schip of zijn vertegenwoordiger in de lidstaten van de EER kan beroep aantekenen tegen een verwijderingsbevel overeenkomstig het eerste lid bij de Onderzoeksraad voor de Scheepvaart overeenkomstig artikel 4.2.1.28 van het Belgisch Scheepvaartwetboek en wordt daarover naar behoren geïnformeerd door de Scheepvaartcontrole.

Art. 4.20. Alle klachten worden snel aan een eerste toetsing door de Scheepvaartcontrole onderworpen. Met deze toetsing kan worden vastgesteld of de klacht met reden omkleed is.

Als dat het geval is, neemt de Scheepvaartcontrole naar aanleiding van de klacht passende maatregelen, met name dat alle andere direct bij die klacht betrokken personen hun standpunt kenbaar kunnen maken.

Indien de Scheepvaartcontrole van oordeel is dat de klacht kennelijk ongegrond is, brengt zij de indiener van de klacht op de hoogte van haar beslissing en motivering daarvan.

De identiteit van de persoon die de klacht heeft ingediend wordt niet bekendgemaakt aan de kapitein of de eigenaar van het betrokken schip.

De inspecteur neemt de gepaste stappen om de vertrouwelijkheid van door zeevarenden ingediende klachten te garanderen, onder andere door de vertrouwelijkheid bij elk gesprek met zeevarenden te waarborgen.

De Scheepvaartcontrole brengt de administratie van de vlaggenstaat op de hoogte, met indien passend, een afschrift aan de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO), van klachten die niet kennelijk ongegrond zijn en de maatregelen die na de klacht zijn genomen.

Art. 4.21. § 1. Een klacht van een zeevarende waarin een inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) wordt aangevoerd, kan worden gemeld aan een inspecteur in de haven waar het schip van de zeevarende is binnengelopen. In die gevallen verricht de inspecteur een eerste onderzoek. § 2. Indien zulks gelet op de aard van de klacht passend is, wordt tijdens het eerste onderzoek ook nagegaan, of aan boord de klachtenprocedures zijn gevolgd waarin voorschrift 5.1.5 van het MLC-Verdrag voorziet. De inspecteur kan ook een meer gedetailleerde inspectie in overeenstemming met artikel 4.12 van dit hoofdstuk verrichten. § 3. De inspecteur tracht, in voorkomend geval, een oplossing voor de klacht aan boord te bevorderen. § 4. Indien het onderzoek of de inspectie een onder artikel 4.22 vallende inbreuk uitwijst, is dat artikel van toepassing. § 5. Indien paragraaf 4 niet van toepassing is en een klacht van een zeevarende over aangelegenheden die onder het MLC-Verdrag vallen niet aan boord is opgelost, stelt de inspecteur de vlaggenstaat daarvan onmiddellijk in kennis en verlangt hij binnen een vastgestelde termijn advies en een corrigerend actieplan van de vlaggenstaat. Een verslag van iedere verrichte inspectie wordt via elektronische weg naar de inspectiedatabank gestuurd. § 6. Indien de klacht na de overeenkomstig paragraaf 5 ondernomen actie niet is opgelost, stuurt het Directoraat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau een afschrift van het verslag van de inspecteur. Elk antwoord dat binnen de voorgeschreven termijn van de bevoegde autoriteit van de vlaggenstaat is ontvangen, wordt bij het verslag gevoegd. De desbetreffende organisaties van reders en zeevarenden in de havenstaat worden eveneens op de hoogte gebracht.

Daarnaast stuurt de havenstaat de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau regelmatig statistieken en informatie over de opgeloste klachten.

Dergelijke toezendingen worden voorzien om een bestand van dergelijke informatie bij te houden, voor zover op basis van dergelijke acties als passend en doelmatig kan worden beschouwd, en die onder de aandacht van partijen wordt gebracht, waaronder de organisaties van reders en zeevarenden, die eventueel gebruik willen maken van de beroepsprocedures. § 7. Dit artikel laat artikel 4.20 onverlet. Artikel 4.20, vierde lid, geldt ook voor klachten over aangelegenheden die vallen onder het MLC-Verdrag.

Art. 4.22. § 1. Ten overstaan van de Scheepvaartcontrole moet worden aangetoond dat de bij de inspectie bevestigde of aan het licht gekomen tekortkomingen in overeenstemming met de verdragen worden of zullen worden verholpen. § 2. Wanneer sprake is van tekortkomingen die een duidelijk gevaar inhouden voor de veiligheid, de gezondheid of het milieu, ziet de Scheepvaartcontrole erop toe dat het schip wordt aangehouden of dat de activiteit in verband waarmee de tekortkomingen aan het licht zijn gekomen, wordt stopgezet. De aanhouding of de stopzetting van de activiteit wordt pas opgeheven wanneer het gevaar is weggenomen of wanneer de Scheepvaartcontrole bepaalt dat, op bepaalde voorwaarden, het schip mag uitvaren dan wel de activiteit mag worden hervat zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers of bemanning of voor andere schepen of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 3. Bij leef- en werkomstandigheden aan boord die een manifest gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van de zeevarenden inhouden of bij tekortkomingen die een ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag (met inbegrip van de rechten van zeevarenden) vormen, moet de Scheepvaartcontrole, erop toezien dat het schip wordt aangehouden of dat de nog in gang zijnde operatie waarop die tekortkomingen betrekking hebben, wordt stopgezet.

De aanhouding van het schip of de stopzetting van een operatie wordt pas opgeheven wanneer deze tekortkomingen verholpen zijn of wanneer de Scheepvaartcontrole een actieplan om de betrokken tekortkomingen te verhelpen, heeft aanvaard en zich ervan heeft vergewist dat het actieplan spoedig zal worden uitgevoerd. Alvorens een actieplan te aanvaarden, kan de inspecteur de vlaggenstaat raadplegen. § 4. Bij zijn beroepsmatige beoordeling van de vraag of een schip al dan niet moet worden aangehouden, past de inspecteur de in bijlage X vervatte criteria toe. § 5. De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat het schip wordt aangehouden indien uit de inspectie blijkt dat het schip niet is uitgerust met een functionerende reisgegevensrecorder, terwijl het gebruik daarvan op grond van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad verplicht is.

Wanneer deze tekortkoming niet zonder meer in de haven van aanhouding kan worden verholpen, kan de Scheepvaartcontrole het schip toestaan verder te reizen naar de geschikte reparatiewerf die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkoming wel zonder meer kan worden verhopen, of kan zij verlangen dat de tekortkomingen worden verholpen binnen een termijn van ten hoogste 30 dagen als bepaald in de in het MOU van Parijs opgenomen richtsnoeren. Daartoe zijn procedures van artikel 4.24 van toepassing. § 6. In uitzonderlijke omstandigheden, waarin de algemene toestand van het schip duidelijk niet aan de normen voldoet, mag de Scheepvaartcontrole de inspectie van het schip opschorten tot de verantwoordelijke partijen de nodige stappen hebben ondernomen om ervoor te zorgen dat het schip aan de relevante voorschriften van de verdragen voldoet. § 7. In geval van aanhouding dient de Scheepvaartcontrole onmiddellijk, schriftelijk en onder overlegging van het inspectierapport, de administratie van de vlaggenstaat of, wanneer dit niet mogelijk is, de consul, of, bij diens afwezigheid, de dichtstbijzijnde diplomatieke vertegenwoordiger van die staat in kennis te stellen van het geheel van omstandigheden waarin optreden noodzakelijk werd geacht. Bovendien moeten, indien relevant, ook de aangewezen inspecteurs of de erkende organisaties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van de classificatiecertificaten of de wettelijk voorgeschreven certificaten die overeenkomstig verdragen worden afgegeven, worden ingelicht. Indien een schip niet kan uitvaren wegens ernstige of herhaalde inbreuk op de voorschriften van het MLC-Verdrag, met inbegrip van de rechten van zeevarenden, of indien de leef- en werkomstandigheden aan boord een duidelijk gevaar voor de veiligheid, de gezondheid of de beveiliging van zeevarenden vormen, stelt de Scheepvaartcontrole voorts de vlaggenstaat daarvan onverwijld in kennis met een verzoek aan een vertegenwoordiger van de vlaggenstaat om, indien mogelijk, aanwezig te zijn, en verlangt hij dat de vlaggenstaat binnen een voorgeschreven termijn antwoordt. De Scheepvaartcontrole brengt de betrokken organisaties van reders en zeevarenden in de havenstaat waar de inspectie is uitgevoerd onverwijld op de hoogte. § 8. Dit hoofdstuk laat de additionele voorschriften van de verdragen betreffende kennisgevings- en rapportageprocedures in verband met de havenstaatcontrole onverlet. § 9. Bij de uitoefening van de havenstaatcontrole uit hoofde van dit hoofdstuk wordt al het mogelijke gedaan om te vermijden dat een schip onnodig wordt aangehouden of opgehouden. § 10. Om havencongestie te vermijden kan de Scheepvaartcontrole toestemming verlenen om een aangehouden schip naar een ander deel van de haven te verplaatsen indien dat op een veilige manier kan gebeuren.

Het risico op havencongestie is echter geen criterium om te beslissen of een schip al dan niet blijft aangehouden.

De Scheepvaartcontrole werkt samen met de bevoegde dienst van het bevoegde gewest om te voorzien in faciliteiten voor de opvang van aangehouden schepen. § 11. Wanneer een aanhoudingsbevel wordt uitgevaardigd, verwittigt de Scheepvaartcontrole zo snel mogelijk de bevoegde dienst van het bevoegde gewest.

Art. 4.23. De Scheepvaartcontrole dient de kapitein van het schip als naar behoren op de hoogte te stellen van zijn recht om beroep in te stellen en van de praktische regelingen hieromtrent.

Wanneer ten gevolge van een door de eigenaar of de exploitant van een schip, of zijn vertegenwoordiger, ingediend beroep of verzoek een aanhoudingsbevel of weigering van toegang wordt opgeheven of gewijzigd: 1° zorgt de Scheepvaartcontrole ervoor dat de inspectiedatabank onverwijld wordt aangepast;2° brengt de Scheepvaartcontrole binnen 24 uur na die beslissing de Europese Commissie op de hoogte van deze beslissing. Art. 4.24. § 1. Wanneer tekortkomingen als bedoeld in artikel 4.22, § 2, niet in de haven van inspectie kunnen worden verholpen, mag de Scheepvaartcontrole het desbetreffende schip toestaan zo snel mogelijk naar de door de kapitein en de betrokken instanties gekozen geschikte reparatiewerf te varen die zich het dichtst bij de haven van aanhouding bevindt en waar de tekortkomingen kunnen worden verholpen, mits aan de door de bevoegde overheid van de vlaggenstaat vastgestelde en door de Scheepvaartcontrole goedgekeurde voorwaarden wordt voldaan.

Deze voorwaarden dienen te garanderen dat het schip deze reis kan ondernemen zonder dat dit gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van passagiers en bemanning of voor andere schepen, of zonder onredelijk groot gevaar voor schade aan het mariene milieu. § 2. Wanneer een schip naar een reparatiewerf wordt gestuurd vanwege tekortkomingen bij de naleving van IMO-resolutie A.744(18), hetzij wat de scheepsdocumenten betreft, hetzij wegens structurele gebreken of tekortkomingen, kan de Scheepvaartcontrole eisen dat in de haven van aanhouding de nodige diktemetingen worden uitgevoerd voordat het schip toestemming krijgt om uit te varen. § 3. In de in § 1 genoemde omstandigheden stelt de Scheepvaartcontrole de bevoegde autoriteit van de Staat waar zich de reparatiewerf bevindt, alsmede de in artikel 4.22, § 6, vermelde partijen en alle andere betrokkenen instanties in kennis van alle voorwaarden voor de reis.

Wanneer de Scheepvaartcontrole een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid ontvangt van een bevoegde autoriteit van een lidstaat, licht de Scheepvaartcontrole de kennisgevende overheid in over de maatregelen die zij heeft genomen. § 4. De inspecteurs nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de toegang tot alle havens of ankerplaatsen in de EER wordt geweigerd aan schepen als bedoeld in § 1: 1° die uitvaren zonder te voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn door de Scheepvaartcontrole, of 2° die uitvaren en weigeren te voldoen aan de van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen door zich niet naar de aangegeven reparatiewerf te begeven. De weigering blijft van kracht totdat de eigenaar of de exploitant ten genoegen van de Scheepvaartcontrole, heeft aangetoond dat het schip volledig aan alle van toepassing zijnde voorschriften van de verdragen voldoet. § 5. In de in § 4, onder 1°, genoemde omstandigheden waarschuwen de inspecteurs onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten.

In de in § 4, onder 2°, genoemde omstandigheden waarschuwt de Scheepvaartcontrole indien de reparatiewerf in België gelegen is, onmiddellijk de bevoegde autoriteiten van alle andere lidstaten.

Voordat de toegang geweigerd wordt kunnen de inspecteurs verzoeken om overleg met de vlaggenstaatadministratie van het betrokken schip. § 6. In afwijking van de bepalingen van § 4, mag in geval van overmacht of om prevalerende beveiligingsmaatregelen of om het gevaar van vervuiling te beperken of te minimaliseren of tekortkomingen te verhelpen, tot een Belgische haven of ankerplaats toegang worden verleend door de Scheepvaartcontrole op voorwaarde dat de eigenaar, de exploitant of de kapitein van het schip ten genoegen van de Scheepvaartcontrole afdoende maatregelen voor een veilige binnenkomst heeft genomen.

Art. 4.25. De inspecties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door inspecteurs die voldoen aan de in bijlage XI vermelde kwalificaties en door het Directoraat gemachtigd zijn tot uitvoering van havenstaatcontroles.

Wanneer de Scheepvaartcontrole niet de noodzakelijke beroepsbekwaamheid kan bieden, mag de inspecteur worden bijgestaan door een persoon met de vereiste beroepsbekwaamheid.

De Scheepvaartcontrole, de inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten en de personen die hun bijstaan, mogen geen commerciële belangen hebben in de haven van inspectie, noch in de geïnspecteerde schepen. De inspecteurs mogen evenmin werknemer zijn van of opdrachten uitvoeren voor niet-gouvernementele organisaties die wettelijk voorgeschreven certificaten en klassecertificaten afgeven of de noodzakelijke onderzoeken uitvoeren voor het afgeven van die certificaten aan schepen.

Iedere inspecteur is houder van een persoonlijk document in de vorm van een identiteitskaart die in overeenstemming met Richtlijn 96/40/EG van de Commissie van 25 juni 1996 houdende het vaststellen van een gemeenschappelijk model voor een identiteitskaart voor inspecteurs die de havenstaatcontrole verrichten, die wordt afgegeven door de Scheepvaartcontrole.

Het Directoraat ziet erop toe dat wordt nagegaan of de inspecteurs voldoen aan de voorwaarden inzake bekwaamheid en aan de minimumcriteria als bedoeld in bijlage XI, zulks voordat de inspecteurs worden gemachtigd tot uitvoering van inspecties en vervolgens op gezette tijden, in het licht van de uniforme communautaire regeling inzake opleiding en beoordeling van de bekwaamheid van de inspecteurs inzake havenstaatcontrole door de lidstaten.

Het Directoraat ziet erop toe dat de inspecteurs worden bijgeschoold met betrekking tot de wijzigingen van het in de EER toegepaste havenstaatcontrolestelsel als vastgesteld in dit hoofdstuk en eventuele wijzigingen in de verdragen.

Art. 4.26. De inspecteurs zorgen ervoor dat passende maatregelen worden genomen na de melding van klaarblijkelijke anomalieën door loodsen en de door de bevoegde gewesten aangewezen havenautoriteiten of haveninstanties en stellen een rapport op van de genomen maatregelen.

Art. 4.27. De inspecteurs zorgen ervoor dat de gegevens in verband met inspecties die overeenkomstig dit hoofdstuk worden uitgevoerd, worden overgebracht naar de inspectiedatabank zodra het inspectieverslag is voltooid of de aanhouding is opgeheven.

De Scheepvaartcontrole zorgt ervoor dat de gegevens die zijn overgebracht naar de bovengenoemde inspectiedatabank binnen 72 uur worden gevalideerd met het oog op de publicatie ervan.

Art. 4.28. De door de nationale autoriteit voor maritieme beveiliging, zoals bedoeld in Boek 2, Titel 5, hoofdstuk 2 van het Belgisch Scheepvaartwetboek, aangewezen instantie deelt de volgende in haar bezit zijnde informatie mee aan het Directoraat: 1° informatie betreffende schepen die niet hebben voldaan aan de voorschriften inzake aanmelding van Verordening (EG) nr.725/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de verbetering van de beveiliging van schepen en havenfaciliteiten; 2° informatie betreffende schepen die om beveiligingsredenen de toegang tot een haven is geweigerd of zijn verplicht om de haven te verlaten. Art. 4.29. De aanhouding wordt pas opgeheven wanneer volledige betaling of een toereikende waarborg voor de verschuldigde retributies.

HOOFDSTUK 5. - SCHEEPVAARTCONTROLE Art. 5.1. Met de Scheepvaartcontrole wordt bedoeld, de Directeur-generaal van het Directoraat en de hiertoe door de Directeur-generaal aangeduide ambtenaren van het Directoraat.

Art. 5.2. Het Directoraat bezorgt de ambtenaren van de Scheepvaartcontrole, bedoeld in artikel 5.1 een legitimatiekaart die blijk geeft van hun hoedanigheid voor de uitoefening van hun bevoegdheden.

De legitimatiekaart wordt opgesteld overeenkomstig het model opgesteld door het Directoraat. De geldigheidstermijn van de legitimatiekaart is maximaal vijf jaar en de uiterste geldigheidsdatum staat vermeld op de legitimatiekaart.

Wanneer de Directeur-generaal van het Directoraat of een aangeduide ambtenaar bedoeld in artikel 1 het Directoraat verlaat, maken deze automatisch geen deel meer uit van de scheepvaartcontrole.

HOOFDSTUK 6. - WIJZIGINGSBEPALINGEN Art. 6.1. In artikel 108 van het koninklijk besluit van 20 juli 1973 houdende zeevaartinspectiereglement, vervangen door het koninklijk besluit van 29 februari 2004, worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 2.1 wordt vervangen als volgt: "2.1 Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, is dit artikel van toepassing op gevaarlijke goederen die in verpakte vorm worden aangeboden voor vervoer of vervoerd worden in alle schepen onderworpen aan het SOLAS-verdrag evenals in vrachtschepen met een brutotonnenmaat van minder dan 500."; 2° de bepaling onder 2.3 wordt vervangen als volgt: "2.3 Het aanbieden of vervoeren van gevaarlijke stoffen in verpakte vorm is verboden tenzij het geschiedt in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel."; 3° de bepaling onder 3 wordt vervangen als volgt: " 3.Het aanbieden of vervoeren van gevaarlijke goederen in verpakte vorm moet voldoen aan de voorschriften van de IMDG-code.".

Art. 6.2. In artikel 1, paragraaf 4 van het koninklijk besluit van 28 februari 2019 betreffende een inspectiesysteem voor de veilig exploitatie van ro-ro-passagiersschepen en hogesnelheidspassagiersschepen op geregelde diensten worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving".

Art. 6.3. In artikel 2 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht: 1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt: "1° "het koninklijk besluit van 14 juli 2020": het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving;"; 2° in de bepaling onder 13° worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010 " vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020". Art. 6.4. In artikel 6 van hetzelfde besluit worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".

Art. 6.5. In artikel 9, eerste lid van hetzelfde besluit worden de woorden "overeenkomst artikel 25, § 2, van het koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "overeenkomstig hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".

Art. 6.6. In artikel 10, derde lid van hetzelfde besluit worden de woorden "koninklijk besluit van 22 december 2010" vervangen door de woorden "hoofdstuk 4 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020".

Art. 6.7. In artikel 3.80 van het koninklijk besluit van 28 juni 2019 betreffende de pleziervaart, worden de woorden "koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties" telkens vervangen door de woorden "hoofdstuk 3 van het koninklijk besluit van 14 juli 2020 inzake de handhaving van scheepvaartregelgeving".

Art. 6.8. In artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 maart 2017 tot uitvoering van de wet van 25 december 2016 tot instelling van administratieve geldboetes van toepassing in geval van inbreuken op de scheepvaartwetten worden de woorden "voor zover hij geen andere administratieve geldboete heeft opgelegd aan de overtreder in het jaar voorafgaand aan het begaan van de inbreuk." vervangen door ". De bevoegde autoriteit kan voorwaarden opleggen aan het verleende uitstel.".

HOOFDSTUK 7. - OPHEFFINGSBEPALINGEN Art. 7.1. Het koninklijk besluit van 22 december 2010 betreffende havenstaatcontrole, gewijzigd bij de besluiten van 21 juli 2014, 15 februari 2016, 11 augustus 2017 en 28 februari 2019 wordt opgeheven.

Art. 7.2. Het koninklijk besluit van 13 maart 2011 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor de met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties, gewijzigd bij de besluiten van 7 mei 2015 en 2 oktober 2015, wordt opgeheven.

Art. 7.3. Het koninklijk besluit van 15 juni 2011 betreffende de naleving van vlaggenstaatverplichtingen, gewijzigd bij besluit van 7 mei 2015, wordt opgeheven.

Art. 7.4. Het koninklijk besluit van 6 april 2020 betreffende de gedeeltelijke inwerkingtreding van het Belgisch Scheepvaartwetboek, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 8. - SLOTBEPALINGEN Art. 8.1. De minister bevoegd voor Maritieme Mobiliteit is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 8.2. Dit besluit treedt in werking op 1 september 2020.

Brussel, 14 juli 2020.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Noordzee, Ph. DE BACKER

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^