Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 14 januari 2013
gepubliceerd op 21 januari 2013

Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2013009022
pub.
21/01/2013
prom.
14/01/2013
ELI
eli/besluit/2013/01/14/2013009022/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

14 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken


VERSLAG AAN DE KONING Sire, De wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken wijzigt grondig de procedure van verwerving van de Belgische nationaliteit.

In dit opzicht heeft deze wet in de artikelen 2, 3, 4, 12 en 17 Uwe Majesteit gemachtigd reglementaire bepalingen uit te vaardigen.

De wettelijke bepalingen waaraan in het voorliggende ontwerp van koninklijk besluit uitvoering wordt gegeven, hebben betrekking op de volgende gebieden : HOOFDSTUK I. - Bewijs van de kennis van één van de drie landstalen (art. 1) 1. Inleiding Het Wetboek van de Belgische nationaliteit maakt voortaan de toegang tot de Belgische nationaliteit afhankelijk van het bewijs van de kennis van één van de drie officiële landstalen. Overeenkomstig artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit is het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen het wettelijk vereiste niveau.

In de commentaren van de wet (Gedr. St., Kamer, 53 0476/13, blz. 19) wordt het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen als volgt uiteengezet : « Ik kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die voornamelijk van direct persoonlijk belang zijn (bijv. basisinformatie over mijzelf en familie, winkelen, plaatselijke geografie, werk). Ik kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen.

Ik kan korte eenvoudige teksten lezen. Ik kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, menu's en dienstregelingen en ik kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen.

Ik kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Ik kan zeer korte sociale gesprekken hanteren, zelfs terwijl ik gewoonlijk niet voldoende begrijp om het gesprek zelfstandig gaande te houden.

Ik kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen mijn familie en andere mensen, leefomstandigheden, mijn opleiding en mijn huidige of meest recente baan te beschrijven.

Ik kan korte, eenvoudige notities en boodschappen die betrekking hebben op directe behoeften opschrijven. Ik kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken. » 2. De specifieke bewijsmiddelen betreffende de sociale integratie Om een praktische toepassing toe te laten van deze vereiste door de burgerlijke stand, zal een bewijs van maatschappelijke integratie, zoals een onderwijsdiploma, opleidingsgetuigschrift of inburgeringscursus als een bewijs van taalkennis aanvaard worden (cf. Commentaren van de wet, Gedr. St., Kamer, 53 0476/13, blz. 25).

Daaruit volgt dat het bewijs van taalinburgering gewoonlijk zal geleverd worden telkens als de vreemdeling aantoont dat hij voldoet aan de maatschappelijke integratie, als bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, d), en artikel 12bis, § 1, 3°, e) van het Wetboek van de Belgische nationaliteit. a. Een diploma of een getuigschrift 1.Van een kandidaat-Belg die bijvoorbeeld een getuigschrift van hoger secundair onderwijs voorlegt dat is uitgereikt door een inrichting voor secundair onderwijs wordt ambtshalve aangenomen dat hij het wettelijk vereiste taalniveau beheerst. Het diploma of getuigschrift moet uiteraard zijn verkregen op het einde van een opleiding in één van de drie landstalen. Aldus wordt met een diploma of een getuigschrift van een onderwijsinrichting waarvan de belangrijkste onderwijstaal Engels is, niet het bewijs geleverd van de kennis van één van de officiële landstalen (cf. Commentaren van de wet, Gedr.

St., Kamer, Doc 53 0476/10, blz. 22). 2. Meer in het bijzonder inzake het hoger onderwijs was de Bologna-hervorming het begin van een omvangrijk vernieuwingsproces, zowel op het vlak van de structuur als de kwaliteit van alle studierichtingen van het hoger onderwijs.De student heeft thans toegang tot een zeer gevarieerd aanbod van opleidingen, zowel voltijds als deeltijds, of in avondonderwijs, zodat een opleidingsjaar in werkelijkheid zeer uiteenlopend kan zijn. Met de Bologna-akkoorden werd echter een creditsysteem, ECTS (European Credit Transfer System), ingevoerd dat berust op het beginsel dat een persoon die voltijds studeert een werkvolume van 60 credits heeft tijdens een academiejaar.

Erop gelet dat een academiejaar 60 ECTS-credits telt, is het bijgevolg vereist om 60 ECTS-credits te hebben behaald maar ook om geslaagd te zijn in de betrokken vakken, met dien verstande dat de 60 ECTS-credits betrekking moeten hebben op lessen gegeven in één van de drie officiële landstalen. 3. Tenslotte kan de kandidaat-Belg zich eveneens beroepen op een diploma van secundair of hoger onderwijs behaald op het grondgebied van de Europese Unie als bewijs van de kennis van één van de drie landstalen, voor zover : - dat zijn diploma erkend is door één van de Gemeenschappen.Wat betreft de erkenning van vreemde diploma's van hoger onderwijs dient onder meer verwezen te worden naar de « NARIC »- centra; dit zijn nationale informatiecentra inzake academische erkenning, die opgericht zijn in 1984 door de Europese Commissie en die ermee belast zijn informatie te verschaffen aan meer bepaald de particulieren alsmede aan de terzake bevoegde diensten van de bevoegde Gemeenschappen; - dat zijn diploma het bewijs kan leveren van de minimale kennis van één van de drie landstalen gelijkwaardig aan het niveau A2 van het Europees Referentiekader voor talen. b. de uitoefening van een beroepsactiviteit in België gedurende verscheidene jaren Bovendien vormt het gegeven dat de vreemdeling die gedurende verschillende jaren professioneel actief is geweest in België ontegenzeglijk een ernstig bewijs van het beheersen van het vereiste taalniveau, inzonderheid rekening houdend met de toepasselijke wetgeving inzake het gebruik der talen in sociale relaties in ondernemingen die ertoe strekken de taal van de plaats van de exploitatiezetel van de vennootschap op te leggen.c. Het volgen van een integratietraject Ook de onthaal- en integratietrajecten van de nieuwkomers waarvan de opleidingsprogramma's taallessen omvatten, moeten worden vermeld.Deze onthaal- en integratielessen worden aanvaard als bewijs van taalkennis, op voorwaarde dat zij het door de federale wetgever in het kader van het verkrijgen van de Belgische nationaliteit opgelegde A2-niveau respecteren. d. Het volgen van een beroepsopleiding Ook van de vreemdeling die bewijst een beroepsopleiding te hebben gevolgd - van minimum 400 uur, inzonderheid georganiseerd door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding, zoals de VDAB, Bruxelles Formation, Actiris, de FOREm en het Arbeitsamt - wordt aangenomen één van de drie landstalen te beheersen op het wettelijk vereiste niveau.3. De bewijsmiddelen die van toepassing zijn op de vreemdelingen die niet onderworpen zijn aan de voorwaarde van maatschappelijke integratie Bovenop de bewijsmiddelen die specifiek zijn voor de maatschappelijke integratie, kan de vreemdeling bedoeld in artikel 12bis, § 1, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit - voor zover hij niet onderworpen is aan de voorwaarde van maatschappelijke integratie - eveneens de minimumkennis van één van de drie landstalen overeenstemmend met niveau A2 bewijzen aan de hand van de overlegging van een van de volgende documenten : - een taalcertificaat afgegeven door SELOR; - een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen afgegeven door de gewestelijke diensten voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (de VDAB, Bruxelles Formation, Actiris, de FOREm, het Arbeitsamt); - een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen afgegeven door een instelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap.

Met betrekking tot dit laatste punt kan men bij wijze van voorbeeld vermelden - op voorwaarde dat zij het niveau A2 respecteren : de attesten voor het slagen voor een taalcursus van de onderwijsinstellingen voor sociale promotie, de attesten voor het slagen voor examens voor het voldoende beheersen van één van de drie landstalen georganiseerd door bepaalde instellingen voor hoger onderwijs met het oog op toegang tot de studies van de eerste cyclus, de attesten voor het slagen betreffende het aanbod van levende talen, over het algemeen voorgesteld in de vorm van avondonderwijs bestemd voor een zeer ruim publiek, door bepaalde instellingen voor hoger onderwijs enz. HOOFDSTUK II. - Bepaling van gewichtige feiten eigen aan de persoon (art. 2) De wet van 4 december 2012 heeft artikel 1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit aangevuld met een tweede paragraaf, waarin een aantal begrippen worden verduidelijkt die belangrijk zijn voor de toepassing van de nationaliteitswetgeving zoals het begrip « gewichtige feiten eigen aan de persoon ».

Het begrip « gewichtige feiten eigen aan de persoon » komt ter sprake in artikel 15, § 3, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals gewijzigd door de wet van 4 december 2012 waar de procedure beschreven staat die gevolgd wordt bij een nationaliteitsverklaring.

Hierbij kan de procureur des Konings een advies uitbrengen inzake de verkrijging van de Belgische nationaliteit, met dien verstande dat het bestaan van gewichtige feiten eigen aan de persoon een beletsel vormt om de Belgische nationaliteit te verkrijgen.

Verder verwijzen het eveneens door voornoemde wet van 4 december 2012 gewijzigde artikel 21, § 5, tweede lid, en artikel 24 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit naar voornoemd artikel 15, § 3. De gewichtige feiten eigen aan de persoon spelen op die manier eveneens een rol bij de beoordeling van het verzoek om naturalisatie en de herkrijging van de Belgische nationaliteit.

In het nieuwe artikel 1, § 2, eerste lid, 4°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit heeft de wetgever zelf reeds een aantal feiten gekwalificeerd als een gewichtig feit eigen aan de persoon.

De wetgever heeft hiermee niet op een strikte wijze het aantal gevallen van gewichtige feiten willen omschrijven, maar heeft reeds een bepaalde invulling van het begrip willen vooropstellen.

Deze zijn : - het feit zich te bevinden in een van de gevallen die betrekking hebben op de vervallenverklaring van de nationaliteit; - het feit aanhanger te zijn van een beweging of organisatie die door de Veiligheid van de Staat als gevaarlijk wordt beschouwd; - het feit dat de identiteit of hoofdverblijfplaats onmogelijk kan worden gecontroleerd of de identiteit niet kan worden gewaarborgd; - het feit dat aan de aanvrager, omwille van eender welke vorm van sociale of fiscale fraude, door de rechter een definitieve straf is opgelegd die in kracht van gewijsde is gegaan.

Artikel 1, § 2, tweede lid, van het Wetboek bepaalt dat de lijst van de gewichtige feiten eigen aan de persoon, aangevuld kan worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

De lijst bevat een aantal gevallen die op zich een gewichtig feit eigen aan de persoon uitmaken en die eventueel aanleiding zullen kunnen geven tot een negatief advies voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit.

Elke strafrechtelijke veroordeling tot een effectieve gevangenisstraf die voorkomt in het strafregister vormt een gewichtig feit eigen aan de persoon, tenzij er eerherstel werd bekomen.

Feiten die kunnen leiden tot een veroordeling zoals bedoeld hierboven vormen een gewichtig feit eigen aan de persoon wanneer er een opsporingsonderzoek tegen de betrokkene in het jaar voorafgaand aan de verklaring of het verzoek werd geopend en voor zover dat opsporingsonderzoek nog altijd hangende is.

Feiten die kunnen leiden tot een veroordeling zoals bedoeld hierboven, vormen eveneens een gewichtig feit eigen aan de persoon wanneer er een hangend gerechtelijk onderzoek tegen de betrokkene bestaat.

Teneinde rekening te houden met het op 27 december 2012 verleende advies van de Raad van State, past het te verduidelijken dat de keuze om de gevallen bedoeld in de punten 2° en 3° van artikel 2 van dit besluit te aanzien als gewichtige feiten eigen aan de persoon in de lijn ligt van de huidige praktijk van de Nederlandstalige en Franstalige procureurs des Konings op het vlak van nationaliteit, waarbij voor de beoordeling van het begrip « gewichtige feiten eigen aan de persoon » wordt gekeken naar de moraliteit van de kandidaat-Belg evenals naar zijn respect voor de Belgische wetten en normen die in bepaalde gevallen een beletsel vormen voor het verwerven van de Belgische nationaliteit.

Lopende strafonderzoeken die kunnen resulteren in een strafrechtelijke veroordeling die wordt gekwalificeerd als een gewichtig feit eigen aan de persoon kunnen bijgevolg ook aanleiding geven tot een negatief advies. Het kan immers moeilijk verantwoord worden dat iemand de Belgische nationaliteit kan verkrijgen wanneer er lastens hem een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek loopt en dit onderzoek kan uitmonden in een veroordeling die kan gekwalificeerd worden als een gewichtig feit eigen aan de persoon.

In geval van een opsporingsonderzoek is als bijkomende voorwaarde bepaald dat dit onderzoek maximaal één jaar oud is en nog steeds hangende is. In dit geval betreft het immers doorgaans onderzoeken naar misdrijven zonder bijkomende complexiteit, die binnen een korte termijn moeten kunnen afgehandeld worden. Hierdoor wordt verhinderd dat een opsporingsonderzoek oneigenlijk lang zou kunnen aanslepen, en daardoor de kandidaat-vreemdeling blijvend zou kunnen verhinderen om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, wat zou neerkomen op een disproportionele toepassing van het concept « gewichtig feit eigen aan de persoon ».

Bovendien, indien het onderzoek leidt tot een seponering, een vrijspraak, of een veroordeling die niet kwalificeert als een gewichtig feit eigen aan de persoon zoals hierboven, dan is het dossier niet meer hangende, en kan de betrokkene opnieuw een verklaring of verzoek indienen.

Het feit dat de aanvrager activiteiten heeft die de fundamentele belangen van de Staat bedreigen of zouden kunnen bedreigen, wordt aanzien als een gewichtig feit eigen aan de persoon. Er wordt hierbij uitdrukkelijk verwezen naar de omschrijving die door de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst worden gegeven aan het soort activiteit dat wordt bedoeld.

Elke aanwijzing dat een kandidaat-Belg betrokken is in aangelegenheden waarbij de fundamentele waarden en belangen van de Belgische rechtsstaat bedreigd worden, dient ernstig genomen te worden. Wanneer later zou blijken dat de betrokken persoon door gerechtelijke instanties vrijgesproken wordt, staat het hem vrij om een nieuwe nationaliteitsaanvraag in te dienen.

Het feit dat de aanvrager zijn wettelijke verblijfstitel heeft verkregen door een schijnhuwelijk, gedwongen huwelijk, schijnsamenwoonst of gedwongen wettelijke samenwoning, die vastgesteld werd door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing, vormt eveneens een gewichtig feit. HOOFDSTUK III. - Bepaling van de verblijfsdocumenten die in aanmerking komen voor de vaststelling van het wettelijk verblijf (artikelen 3 en 4) 1. Algemene opmerkingen Zoals het opschrift aangeeft, wordt met de wet beoogd de verwerving van de nationaliteit te objectiveren en migratieneutraal te maken.Van de verwerving van de Belgische nationaliteit kan slechts sprake zijn op het moment dat de verblijfsstatus van de betrokkene op het grondgebied is gestabiliseerd. In geen geval mag de nationaliteit een middel zijn om een verblijfstitel te bekomen of om het administratief statuut van de vreemdeling te consolideren.

Artikel 4 van voornoemde wet vervangt artikel 7bis, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit als volgt : « § 1. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek inzake verkrijging of herkrijging van de Belgische nationaliteit, moet de vreemdeling zijn hoofdverblijfplaats in België hebben gevestigd op grond van een wettelijk verblijf, en dit zowel op het ogenblik van het indienen van zijn verzoek of verklaring als gedurende de onmiddellijk hieraan voorafgaande periode. Zowel het wettelijk verblijf als het hoofdverblijf dienen ononderbroken te zijn. § 2. Onder wettelijk verblijf wordt verstaan : 1° wat het ogenblik van de indiening van zijn verzoek of verklaring betreft : toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of om er zich te vestigen op basis van de vreemdelingenwet;2° wat de voorafgaande periode betreft : toegelaten of gemachtigd zijn om meer dan drie maanden in het Rijk te verblijven of om er zich te vestigen overeenkomstig de vreemdelingenwet of de regularisatiewet.» 2. Artikelsgewijze Commentaar Artikel 3 Op het moment van de indiening van zijn verzoek of van zijn verklaring moet de vreemdeling toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk of om er zich te vestigen. De onderdanen van een derde land die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van onbeperkte duur in het Rijk zijn in het bezit van een verblijfstitel « B. bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister » (« B-kaart »). Diegene die gemachtigd wordt om er zich te vestigen is in het bezit van een verblijfstitel « C. identiteitskaart voor vreemdeling » (« C-kaart »).

Aangezien artikel 16, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de status van langdurig ingezetene « gelijkstelt » aan de vestiging, moet er rekening worden gehouden met deze verblijfsstatus, die gematerialiseerd wordt door een « EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene » (« D-kaart »).

Wat de burgers van de Europese Unie en hun familieleden betreft, moet er rekening worden gehouden met elk opeenvolgend verblijf van meer dan drie maanden.

Het verblijfsrecht van de burgers van de Unie en van hun familieleden is geregeld door de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden. Aangezien geen enkele reglementaire tekst het verblijf beperkt, kan dit verblijf niet als van beperkte duur bestempeld worden en moet het bijgevolg in aanmerking genomen worden.

De burgers van de Unie die over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden in het Rijk beschikken, zijn in het bezit van een « verklaring van inschrijving ». Deze verklaring bestaat zowel in papieren vorm (« bijlage 8 ») als in elektronische vorm (« E-kaart »). De familieleden van een burger van de Unie die over een verblijfsrecht van meer dan drie maanden beschikken, zijn in het bezit van een « verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie » (« F-kaart »).

Het duurzaam verblijf moet eveneens in aanmerking worden genomen, aangezien het om een « versterking » van het verblijf van meer dan drie maanden gaat, die na een verblijf van drie of vijf jaar op het grondgebied van het Rijk bekomen wordt. Dit duurzaam verblijf is immers verwant met de machtiging tot vestiging van de onderdanen van derde landen.

De burgers van de Unie die over een duurzaam verblijf in het Rijk beschikken, zijn in het bezit van een « document ter staving van duurzaam verblijf ». Dit document bestaat zowel in papieren vorm (« bijlage 8bis ») als in elektronische vorm (« E+-kaart »). De familieleden van een burger van de Unie die deze duurzame verblijfsstatus in het Rijk bekomen hebben, zijn in het bezit van een « duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie » (« F+-kaart »).

Artikel 4 Wat de periode die aan het verzoek of de verklaring voorafgaat betreft, moet de vreemdeling toegelaten of gemachtigd zijn geweest tot een verblijf van meer dan drie maanden in het Rijk, of gemachtigd zijn geweest om er zich te vestigen.

In tegenstelling tot het moment van de indiening van het verzoek of de verklaring moet er eveneens rekening worden gehouden met het beperkt verblijf van meer dan drie maanden, dat aangetoond wordt door de afgifte van een « A. bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister B tijdelijk verblijf » (« A-kaart »).

De « H. europese blauwe kaart » (« H Bkaart ») moet eveneens in aanmerking worden genomen. De vernieuwing van de machtiging tot verblijf die toegekend wordt aan de hooggekwalificeerde werknemers is onderworpen aan de machtiging van de minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft, of die van zijn gemachtigde (Dienst Vreemdelingenzaken).

Er moet ook rekening gehouden worden met de verblijfsdocumenten die overeenkomstig de « bijlage 15 » van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 opgesteld worden.

De bijlage 15 wordt met name afgegeven aan de vreemdelingen die, alhoewel ze toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf of om zich te vestigen, om praktische redenen (termijn voor het uitvoeren van het onderzoek van de woonplaats) niet kunnen worden ingeschreven in de bevolkingsregisters, of, om technische redenen (termijn voor het aanmaken van de verblijfstitels), niet in het bezit kunnen worden gesteld van de verblijfstitel waarop ze recht hebben. HOOFDSTUK IV. - Bepaling van de stavingsstukken die bij de aanvraag of de verklaring moeten worden gevoegd en bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en van het formulier inzake de kennisgeving van de ontbrekende stukken (artikelen 5 tot 11) 1. Algemene opmerkingen De lijst van stavingsstukken werd inzonderheid opgesteld op grond van de praktische ervaring van de administratie van justitie en van de ambtenaren van de burgerlijke stand. De invoering in het Wetboek van de Belgische nationaliteit van nieuwe criteria voor de toegang tot de nationaliteit, inzonderheid de voorwaarden inzake maatschappelijke integratie en economische participatie heeft het bovendien noodzakelijk gemaakt de informatie afkomstig van openbare diensten met gezag in het betrokken domein, zoals bijvoorbeeld de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg of de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid, in aanmerking te nemen. 2. Artikelsgewijze bespreking Artikelen 5 tot 10 De wet versterkt de rol van de ambtenaar van de burgerlijke stand in de actieve procedures van verkrijging van de Belgische nationaliteit ingediend door meerderjarige personen.De ambtenaar van de burgerlijke stand moet voortaan de volledigheid van de nationaliteitsverklaring onderzoeken. Hij kan, in voorkomend geval, de voor hem afgelegde verklaring onontvankelijk verklaren indien de betrokkene zijn dossier niet heeft vervolledigd binnen de hem daarvoor toegekende termijn.

Teneinde de ambtenaar van de burgerlijke stand de mogelijkheid te bieden deze opdracht correct te vervullen, is in het ontwerp van koninklijk besluit nader bepaald welke noodzakelijke documenten bij de nationaliteitsverklaring moeten worden gevoegd.

Artikel 11 In dit artikel wordt de inhoud bepaald van het formulier dat aan de persoon die een verklaring aflegt ter kennis wordt gebracht wanneer de ambtenaar van de burgerlijke stand vaststelt dat de documenten ter ondersteuning van zijn verklaring niet volledig zijn. In dit geval deelt de ambtenaar van de burgerlijke stand aan de persoon die een verklaring aflegt mee welke documenten ontbreken, zulks door middel van het formulier dat als bijlage gaat bij het besluit in ontwerp.

Het lijkt nuttig nader te bepalen dat de betaling van het registratierecht niet is opgenomen in het formulier inzake de kennisgeving van de ontbrekende stukken. De betaling van het registratierecht kan, in tegenstelling tot de akten en stavingsstukken vermeld in het ontwerp van koninklijk besluit, nooit later worden geregulariseerd overeenkomstig artikel 15, § 2, vijfde lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit dat in het volgende voorziet : "Wordt de aanvraag onvolledig beschouwd, dan wordt hiervan kennis gegeven bij aangetekende brief binnen vijfendertig werkdagen na de aflegging van de verklaring, dan wel binnen vijftien werkdagen na het verstrijken van de termijn die aan de vreemdeling wordt verleend om het verzuim te herstellen. De niet-tijdige betaling van het registratierecht kan evenwel niet worden geregulariseerd. » HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de akten en stavingsstukken die bij het verzoek tot naturalisatie moeten worden gevoegd en van de inhoud van het formulier van het naturalisatieverzoek (artikelen 12 en 13) Teneinde de ambtenaar van de burgerlijke stand en de griffier van de Kamer van volksvertegenwoordigers de mogelijkheid te bieden na te gaan of het naturalisatieverzoek volledig is, is in het ontwerp van koninklijk besluit nader bepaald welke noodzakelijke documenten bij de naturalisatieaanvraag moeten worden gevoegd en is de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie bepaald.

HOOFDSTUK VI. - Administratieve vereenvoudiging (artikel 14) Bepaalde gegevens zijn beschikbaar in het Rijksregister wanneer de persoon waarop ze betrekking hebben, ingeschreven is in het Rijksregister. Het kan niet verantwoord worden om deze gegevens te vragen aan de persoon die een naturalisatieverzoek heeft ingediend of een nationaliteitsverklaring heeft afgelegd. De ambtenaar van de burgerlijke stand of de Commissie naturalisatie heeft toegang tot bepaalde van deze gegevens en kan ze zich verschaffen.

Deze bepaling voorziet erin dat de gegevens die voorkomen in het rijksregister juist zijn tot bewijs van het tegendeel. Het kan inderdaad gebeuren dat ingevolge een gebeurtenis op het vlak van de burgerlijke stand die plaatshad na het naturalisatieverzoek of de nationaliteitsverklaring, bijvoorbeeld een huwelijk, het gelijkluidend afschrift van een in het buitenland opgestelde akte van de burgerlijke stand aantoont dat de in het rijksregister voorkomende gegevens niet correct zijn.

Tenslotte bepaalt dit artikel dat indien de akte van de burgerlijke stand opgemaakt of overgeschreven is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente van het naturalisatieverzoek of de nationaliteitsverklaring, de betrokkene eveneens ervan vrijgesteld is een gelijkvormig afschrift van de deze akte te verschaffen. In dit geval voegt de ambtenaar van de burgerlijke stand een gelijkvormig afschrift van de betrokken akte aan het dossier toe.

Begrijpelijkerwijze is deze paragraaf niet van toepassing indien het naturalisatieverzoek ingediend wordt bij de Commissie Naturalisaties.

Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM

ADVIES 5 2.588/2 VAN 27 DECEMBER 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE Op 18 december 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Justitie verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken'.

Het ontwerp is door de tweede kamer onderzocht op 27 december 2012. De kamer was samengesteld uit Yves Kreins, kamervoorzitter, Jacques Jaumotte en Bernard Blero, staatsraden, en Bernadette Vigneron, griffier.

Het verslag is uitgebracht door Laurence Vancrayebeck, auditeur.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 27 december 2012.

Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, ingevoegd bij de wet van 4 augustus 1996, en vervangen bij de wet van 2 april 2003, moeten in de adviesaanvraag in het bijzonder de redenen worden aangegeven tot staving van spoedeisende karakter ervan.

De brief met de adviesaanvraag luidt als volgt : « Gelet op de dringende noodzakelijkheid ingegeven door het feit dat de wet van 4 december 2012 in werking treedt op 1 januari 2013, dat deze wet niet kan toegepast worden indien niet is bepaald hoe het bewijs van de kennis van één van de landstalen moet worden geleverd, welke feiten moeten gekwalificeerd worden als gewichtige feiten eigen aan de persoon, welke verblijfsdocumenten in aanmerking moeten worden genomen als bewijs van het wettelijk verblijf in hoofde van de aanvrager, welke akten en stavingstukken bij de nationaliteitsverklaring moeten worden gevoegd, met welk formulier door de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis moet worden gegeven van de ontbrekende stukken evenals met welk formulier een verzoek tot naturalisatie moet worden ingediend, zodat het dringend geboden is dat de reglementaire bepalingen van dit besluit samen met de wet in werking kunnen treden ».

Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het vervangen is bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voormelde gecoördineerde wetten haar onderzoek tot de rechtsgrond van het ontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.

Wat deze drie punten betreft, geeft het ontwerp aanleiding tot de volgende opmerkingen.

Rechtsgrond Bijzondere opmerkingen Aanhef 1. De wet van 15 december 1980 'betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen' vormt niet de rechtsgrond van het ontworpen besluit.De vermelding ervan in de aanhef dient dan ook te vervallen. 2. Wat betreft de verwijzing naar artikel 15, § 2, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, behoort meer in het bijzonder melding te worden gemaakt van het tweede en zevende lid van deze bepaling. Dispositief Artikel 2 1. Het ontworpen artikel 2 ontleent zijn rechtsgrond aan artikel 1, § 2, tweede lid, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zoals het gewijzigd is bij de wet van 4 december 2012.Die bepaling luidt als volgt : « De lijst van gewichtige feiten eigen aan de persoon die in het 4° bedoeld worden, kan aangevuld worden door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad ».

Het ontworpen artikel 2 stelt derhalve een lijst vast van feiten die beschouwd moeten worden als « gewichtige feiten eigen aan de persoon ». In die lijst worden inzonderheid de volgende gevallen vermeld : « 1° elke strafrechtelijke veroordeling voor een effectieve gevangenisstraf die voorkomt in het strafregister, tenzij er eerherstel werd bekomen; 2° elk feit dat kan leiden tot een veroordeling zoals bedoeld in 1° en waarvoor bij het parket een opsporingsonderzoek werd geopend in het jaar voorafgaand aan de verklaring of het verzoek en dat nog hangende is;3° elk feit dat kan leiden tot een veroordeling zoals bedoeld in 1° en waarvoor een gerechtelijk onderzoek nog hangende is ». De vraag rijst of de ontworpen punten 2° en 3°, wegens de algemeenheid van de gebezigde bewoordingen (« elk feit dat kan leiden tot »), niet onevenredig zijn met het begrip « gewichtige feiten eigen aan de persoon » als bedoeld in het Wetboek van de Belgische nationaliteit, daar verwezen wordt naar situaties waarin er nog geen veroordeling is geweest.

Het verslag aan de Koning moet worden aangevuld met een gepaste verantwoording, inzonderheid wat betreft punt 2° waarin sprake is van een opsporingsonderzoek dat geopend is en nog steeds hangende is. 2. In punt 5° is er sprake van « schijnsamenwoonst of gedwongen wettelijke samenwoning ».De aandacht van de steller van het ontwerp wordt gevestigd op het feit dat de wettekst waarin die begrippen worden gebezigd zich nog steeds in het stadium van wetsontwerp bevindt.

Bijlagen Elk van de bijlagen moet voorafgegaan worden door een opschrift waarin vermeld wordt dat het gaat om de « bijlage (...) bij het koninklijk besluit van (...) tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken ».

Aan het eind van de bijlagen moet eveneens het volgende worden vermeld : « Gezien om gevoegd te worden bij het koninklijk besluit van (...) tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken ». _______ Nota's (1) Zie advies 52.283/AV, gegeven op 26 en 27 november 2012, over een voorontwerp van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, het Strafwetboek, het Gerechtelijk Wetboek, het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen en de wet van 31 december 1851 betreffende de consulaten en de consulaire rechtsmacht met het oog op de strijd tegen de schijnhuwelijken en de schijnwettelijke samenwoningen'. (2-3) Beginselen van de wetgevingstechniek - Handleiding voor het opstellen van wetgevende en reglementaire teksten, www.raadvst-consetat.be, tab 'Wetgevingstechniek', aanbevelingen 172 en 174 en formule F 4-8-1.

14 JANUARI 2013. - Koninklijk besluit tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet het Wetboek van de Belgische nationaliteit zoals gewijzigd bij de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken, inzonderheid artikel 1, § 2, eerste lid, 4° en 5°, en tweede lid, artikel 7bis, § 2, tweede lid, artikel 15, § 2, tweede en zevende lid en artikel 21, § 1;

Gelet op het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 juni 1999 wat betreft de bijlage en bij het koninklijk besluit van 4 oktober 2000;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 6 december 2012;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid ingegeven door het feit dat de wet van 4 december 2012 in werking treedt op 1 januari 2013, dat deze wet niet kan toegepast worden indien niet is bepaald hoe het bewijs van de kennis van één van de landstalen moet worden geleverd, welke feiten moeten gekwalificeerd worden als gewichtige feiten eigen aan de persoon, welke verblijfsdocumenten in aanmerking moeten worden genomen als bewijs van het wettelijk verblijf in hoofde van de aanvrager, welke akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring en bij het verzoek tot naturalisatie moeten worden gevoegd, met welk formulier door de ambtenaar van de burgerlijke stand kennis moet worden gegeven van de ontbrekende stukken evenals met welk formulier een verzoek tot naturalisatie moet worden ingediend, zodat het dringend geboden is dat de reglementaire bepalingen van dit besluit samen met de wet in werking kunnen treden;

Gelet op het advies 52.588/2 van de Raad van State, gegeven op 27 december 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op de voordracht van de Minister van Justitie en op advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Het bewijs van de kennis van één van de drie landstalen

Artikel 1.De documenten die in aanmerking moeten worden genomen als bewijs van de minimale kennis van één van de drie landstalen in de zin van artikel 1, § 2, 5° van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zijn : 1° ofwel een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap of van de Koninklijke Militaire School, behaald in één van de drie landstalen en dat minstens van het niveau van het hoger secundair onderwijs is;2° ofwel een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling in de Europese Unie voor zover het diploma door de bevoegde Gemeenschap erkend is als gelijkwaardig, dat minstens van het niveau is van hoger secundair onderwijs, en dat betrekking heeft op kennis van één van de drie landstalen op het niveau krachtens artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;3° ofwel een document waaruit blijkt dat een beroepsopleiding werd gevolgd van minimum 400 uur, die erkend wordt door een bevoegde overheid;4° ofwel een document waaruit blijkt dat een inburgeringscursus werd gevolgd waarin wordt voorzien door de bevoegde overheid van de hoofdverblijfplaats van de betrokkene op het tijdstip dat hij zijn inburgeringscursus aanvat;5° ofwel documenten waaruit blijkt dat de betrokkene gedurende de voorbije vijf jaar onafgebroken als werknemer en/of als statutair benoemde in overheidsdienst en/of als zelfstandige in hoofdberoep heeft gewerkt.Daartoe legt de aanvrager de volgende documenten voor : a) indien de betrokkene werknemer in de privésector is of is geweest, legt hij documenten voor die "individuele rekeningen" worden genoemd, afgegeven door de werkgever;b) indien de betrokkene bezoldigd werknemer in overheidsdienst is of is geweest, legt hij een attest of attesten voor, afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid;c) indien de betrokkene statutair ambtenaar in overheidsdienst is of is geweest, legt hij het bewijs van zijn definitieve benoeming voor vergezeld van een attest of attesten, afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid;d) indien de betrokkene een beroepsactiviteit als zelfstandige in hoofdberoep uitoefent of heeft uitgeoefend, legt hij het bewijs voor van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen vergezeld van het bewijs van betaling van de sociale kwartaalbetalingen tijdens de wettelijke vereiste periode;6° ofwel een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen waaruit een taalniveau blijkt dat overeenstemt met het taalniveau dat is vereist krachtens artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en dat wordt afgegeven door een instelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap;7° ofwel een taalcertificaat met betrekking tot de kennis van één van de drie landstalen afgegeven door het Selectiebureau van de Federale Overheid (SELOR) waaruit een taalniveau blijkt dat overeenstemt met het taalniveau dat is vereist krachtens artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;8° ofwel een attest voor het slagen voor één van de drie landstalen waaruit een taalniveau blijkt dat overeenstemt met het taalniveau dat is vereist krachtens artikel 1, § 2, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en dat wordt afgegeven door de gewestelijke diensten voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling. HOOFDSTUK II. - Bepaling van de gewichtige feiten eigen aan de persoon

Art. 2.Vormen een gewichtig feit eigen aan de persoon : 1° elke strafrechtelijke veroordeling voor een effectieve gevangenisstraf die voorkomt in het strafregister, tenzij er eerherstel werd bekomen;2° elk feit dat kan leiden tot een veroordeling zoals bedoeld in 1° en waarvoor bij het parket een opsporingsonderzoek werd geopend in het jaar voorafgaand aan de verklaring of het verzoek en dat nog hangende is;3° elk feit dat kan leiden tot een veroordeling zoals bedoeld in 1° en waarvoor een gerechtelijk onderzoek nog hangende is;4° het feit van zich over te leveren aan enige activiteit die de fundamentele belangen van de Staat bedreigt of kan bedreigen zoals omschreven in de artikelen 7 en 8 van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst;5° het feit, vastgesteld door gerechtelijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, dat de betrokken persoon zijn titel van wettelijk verblijf heeft verkregen door schijnhuwelijk of gedwongen huwelijk of schijnsamenwoonst of gedwongen wettelijke samenwoning. HOOFDSTUK III. - Bewijs van het wettelijk verblijf

Art. 3.De verblijfsdocumenten die in aanmerking moeten worden genomen als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit zijn : 1° de verblijfstitel « B.het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister », opgesteld overeenkomstig de bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 2° de verblijfstitel « C.identiteitskaart voor vreemdeling », opgesteld overeenkomstig de bijlage 7 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 3° de « EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene », opgesteld overeenkomstig de bijlage 7bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;4° de « verklaring van inschrijving », opgesteld overeenkomstig de bijlage 8 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;5° het « document ter staving van duurzaam verblijf », opgesteld volgens de bijlage 8bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;6° de « verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie », opgesteld overeenkomstig de bijlage 9 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;7° de « duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie », opgesteld overeenkomstig de bijlage 9bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.

Art. 4.De verblijfsdocumenten die in aanmerking moeten worden genomen als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit zijn : 1° de verblijfstitel « A.het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister B-tijdelijk verblijf », opgesteld overeenkomstig de bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 2° de verblijfstitel « B.het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister », opgesteld overeenkomstig de bijlage 6 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 3° de « H.Europese blauwe kaart », opgesteld overeenkomstig de bijlage 6bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 4° de « C.identiteitskaart voor vreemdeling », opgesteld overeenkomstig de bijlage 7 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen; 5° de « EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetene », opgesteld overeenkomstig de bijlage 7bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;6° de « verklaring van inschrijving », opgesteld overeenkomstig de bijlage 8 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;7° het « document ter staving van duurzaam verblijf », opgesteld overeenkomstig de bijlage 8bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;8° de « verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie », opgesteld overeenkomstig de bijlage 9 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;9° de « duurzame verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie », opgesteld overeenkomstig de bijlage 9bis van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;10° het document opgesteld overeenkomstig de bijlage 15 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, voor zover het in de volgende gevallen afgegeven werd : a.indien de Burgemeester of diens gemachtigde zich in de onmogelijkheid bevindt de vreemdeling onmiddellijk in de bevolkingsregisters in te schrijven, of indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt het verblijfsdocument waarop hij recht te kunnen afgeven; b. indien de Minister die de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen onder zijn bevoegdheid heeft, of diens gemachtigde, geen beslissing kan nemen inzake de aanvraag voor vernieuwing van de voorlopige machtiging tot verblijf die door de vreemdeling werd ingediend vóór het verstrijken van zijn huidige machtiging tot verblijf. HOOFDSTUK IV. - Bepaling van de akten en stavingsstukken die bij de verklaring tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit moeten worden gevoegd en tot vaststelling van de inhoud van het formulier van kennisgeving van de ontbrekende stukken

Art. 5.De akten en stavingsstukken die bij de nationaliteitsverklaring moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 12bis, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit zijn : 1° een van de volgende documenten : a) een eensluidend afschrift van de akte van geboorte van de betrokkene, waarvoor naargelang van het geval de formaliteiten van legalisatie en vertaling moeten zijn vervuld en in voorkomend geval, indien de aanvrager een erkende vluchteling of staatloze is, een getuigschrift van geboorte afgegeven door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen overeenkomstig artikel 57/6, 8°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;b) voor de landen vermeld in het koninklijk besluit van 17 januari 2013 tot vaststelling van de lijst van de landen waar het verkrijgen van akten van geboorte onmogelijk is of op zware moeilijkheden botst, een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van het land van geboorte;c) in geval van onmogelijkheid of zware moeilijkheden om zich een eensluidend afschrift van de akte waarvan sprake in punt a) te verschaffen, een akte van bekendheid zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en gehomologeerd overeenkomstig artikel 5, § 3, van hetzelfde Wetboek;d) in geval van onmogelijkheid om zich de akte van bekendheid waarvan sprake in punt c) te verschaffen, een beëdigde verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 5, § 4, van hetzelfde Wetboek;2° de kwijting afgegeven door de ontvanger der registratie waaruit de betaling van het toepasselijke registratierecht blijkt;3° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 3 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit op het tijdstip van de neerlegging van de verklaring;4° voor degene die een mandataris heeft aangewezen om in zijn plaats de formaliteiten met betrekking tot de nationaliteitsverklaring te vervullen : de aan deze mandataris gegeven bijzondere en authentieke volmacht;5° voor de persoon die onbekwaam is uit hoofde van zijn geestestoestand : het bewijs dat de persoon die hem vertegenwoordigt zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn voorlopige bewindvoerder is.

Art. 6.Naast de in artikel 5 bedoelde documenten, dienen de volgende akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring te worden gevoegd om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voorzien in artikel 12bis, § 1, 1°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : 1° een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen van de betrokkene als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België sedert zijn geboorte;2° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf sedert zijn geboorte in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit.

Art. 7.Naast de in artikel 5 bedoelde documenten, dienen de volgende akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring te worden gevoegd om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voorzien in artikel 12bis, § 1, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : 1° een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen van de betrokkene als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;2° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;3° het bewijs van de kennis van één van de drie landstalen volgens een van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1 van dit besluit;4° het bewijs van maatschappelijke integratie, dat enkel op de volgende wijze kan worden geleverd : a) ofwel door een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap of van de Koninklijke Militaire School, behaald in één van de drie landstalen dat minstens van het niveau van het hoger secundair onderwijs is;b) ofwel door een document waaruit blijkt dat een beroepsopleiding werd gevolgd van minimum 400 uur die erkend wordt door een bevoegde overheid;c) ofwel door een document waaruit blijkt dat een inburgeringscursus werd gevolgd waarin wordt voorzien door de bevoegde overheid van de hoofdverblijfplaats van de betrokkene op het tijdstip dat hij zijn inburgeringscursus aanvat;d) ofwel door documenten waaruit blijkt dat de betrokkene gedurende de voorbije vijf jaar onafgebroken als werknemer en/of als statutair benoemde in overheidsdienst en/of als zelfstandige in hoofdberoep heeft gewerkt.Daartoe legt de betrokkene de volgende documenten voor : - indien de betrokkene werknemer in de privésector is of is geweest, legt hij documenten voor die "individuele rekeningen" worden genoemd, afgegeven door de werkgever; - indien de betrokkene bezoldigd werknemer in overheidsdienst is of is geweest, legt hij een attest of attesten voor, afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid; - indien de betrokkene statutair ambtenaar in overheidsdienst is of is geweest, legt hij het bewijs van zijn definitieve benoeming voor vergezeld van een attest of attesten afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid; - indien de betrokkene een beroepsactiviteit als zelfstandige in hoofdberoep uitoefent of heeft uitgeoefend, legt hij het bewijs voor van aansluiting bij een sociaal verzekeringsfonds voor zelfstandigen vergezeld van het bewijs van betaling van de sociale kwartaalbetalingen tijdens de wettelijk vereiste periode; 5° het bewijs van economische participatie kan enkel met de volgende bewijsmiddelen worden geleverd : a) indien de betrokkene werknemer in de privésector is of is geweest, legt hij een individuele rekening of rekeningen afgegeven door de werkgever, waaruit blijkt dat gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring minimaal 468 arbeidsdagen werden verricht;b) indien de betrokkene bezoldigd werknemer in overheidsdienst is of is geweest, legt hij een attest of attesten afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid, waaruit blijkt dat gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring minimaal 468 arbeidsdagen werden verricht;c) indien de betrokkene statutair ambtenaar in overheidsdienst is of is geweest, legt hij het bewijs van zijn definitieve benoeming voor vergezeld van een attest of attesten afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid waaruit blijkt dat gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring minimaal 468 arbeidsdagen werden verricht;d) indien de betrokkene een zelfstandige beroepsactiviteit in hoofdberoep uitoefent of heeft uitgeoefend, legt hij een document voor waaruit blijkt dat gedurende minstens zes kwartalen tijdens de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring de verschuldigde sociale kwartaalbijdragen werden betaald;e) indien de betrokkene, gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van zijn verklaring, een opleiding bedoeld in artikel 12bis, § 1, 2°, d), eerste en/of tweede streepje, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, heeft gevolgd, moet de duur van voornoemde opleiding(en) in mindering worden gebracht van de duur van de vereiste beroepsactiviteit van minstens 468 dagen of van de duur van de zelfstandige beroepsactiviteit in hoofdberoep.In dat geval moet de aanvrager aantonen dat hij het eventuele saldo van de resterende arbeidsdagen heeft verricht op de hierboven bepaalde wijze.

Art. 8.Naast de in artikel 5 bedoelde documenten, dienen de volgende akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring te worden gevoegd om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voorzien in artikel 12bis, § 1, 3°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : 1° een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen van de betrokkene als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;2° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;3° het bewijs van de kennis van één van de drie landstalen volgens een van de bewijsmiddelen bedoeld in artikel 1 van dit besluit;4° in de gevallen bedoeld in artikel 12bis, § 1, 3°, d), van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : a) indien de betrokkene gehuwd is met een Belg, legt hij het volgende voor : - een eensluidend afschrift van de akte van huwelijk aangegaan met de echtgenoot met de Belgische nationaliteit;voor de akte moeten in voorkomend geval de formaliteiten van legalisatie en vertaling zijn vervuld; - een getuigschrift waaruit blijkt dat de echtgenoot de Belgische nationaliteit bezit, alsmede een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht voor beide echtgenoten als bewijs van het samenleven binnen het huwelijk in België tijdens de drie jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring; b) als de betrokkene de ouder van een Belgisch minderjarig of niet-ontvoogd minderjarig kind is, legt hij het volgende voor : - een eensluidend afschrift van de akte van geboorte van het kind, waarvoor naargelang van het geval de formaliteiten van legalisatie en vertaling moeten zijn vervuld; - het bewijs dat aan het kind de Belgische nationaliteit is toegekend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, alsmede elk document dat de juridische afstammingsband tussen het kind en de betrokkene kan aantonen, waarbij voor voornoemd(e) document(en) naargelang van het geval de formaliteiten van legalisatie en vertaling moeten zijn vervuld; 5° het bewijs van maatschappelijke integratie wordt met een van de volgende bewijsmiddelen geleverd : a) een diploma of getuigschrift van een onderwijsinstelling, opgericht, erkend of gesubsidieerd door een Gemeenschap of van de Koninklijke Militaire School, behaald in één van de drie landstalen, dat minstens van het niveau van het hoger secundair onderwijs is;b) een document waaruit blijkt dat een beroepsopleiding van minimum 400 uur, erkend door een bevoegde overheid, werd gevolgd, vergezeld van het bewijs dat de betrokkene in de voorbije vijf jaar als werknemer en/of als statutair benoemde in overheidsdienst en/of als zelfstandige in hoofdberoep heeft gewerkt gedurende ten minste 234 arbeidsdagen; Het bewijs van het verrichten van 234 arbeidsdagen in de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring wordt op de volgende wijze geleverd : - indien de betrokkene werknemer in de privésector is of is geweest, legt hij een individuele rekening of individuele rekeningen of indien hij bezoldigd werknemer in overheidsdienst is, een attest of attesten afgegeven door de bevoegde overheidsdienst waaruit blijkt dat gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring minimaal 234 arbeidsdagen werden verricht; - indien de betrokkene statutair ambtenaar in overheidsdienst is of is geweest, legt hij het bewijs van zijn definitieve benoeming voor vergezeld van een attest of attesten afgegeven door de bevoegde dienst van de overheid waaruit blijkt dat gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring minimaal 234 arbeidsdagen werden verricht; - indien de betrokkene zelfstandige is, legt hij een document voor waaruit blijkt dat gedurende minstens drie kwartalen de verschuldigde sociale kwartaalbijdragen werden betaald als zelfstandige in hoofdberoep in België gedurende de laatste vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring; c) een document waaruit blijkt dat een inburgeringscursus werd gevolgd waarin wordt voorzien door de bevoegde overheid van de hoofdverblijfplaats van de betrokkene op het tijdstip dat hij zijn inburgeringscursus aanvat.

Art. 9.Naast de in artikel 5 bedoelde documenten, dienen de volgende akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring te worden gevoegd om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voorzien in artikel 12bis, § 1, 4°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : 1° een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen van de betrokkene als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;2° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit tijdens de vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;3° het bewijs van de handicap wordt geleverd door een attest afgegeven door de Directie-generaal Personen met een handicap van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid als bewijs van de vermindering van het verdienvermogen in de zin van artikel 2, § 1, van de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;4° het bewijs van invaliditeit kan met één van de volgende bewijsmiddelen geleverd worden : a) een attest afgegeven door de verzekeringsinstelling van de betrokkene waarin een blijvende invaliditeit wordt erkend overeenkomstig artikel 100 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 en de artikelen 19 en 20 van het Koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten;b) indien de betrokkene vroegtijdig gepensioneerd is om gezondheidsredenen in het kader van de uitoefening van zijn functies als statutair ambtenaar in overheidsdienst, bezorgt hij een attest afgegeven door de Administratieve Gezondheidsdienst van de overheid waarvoor hij werkt of heeft gewerkt;c) indien de betrokkene het slachtoffer is geweest van een arbeidsongeval of van een beroepsziekte, bezorgt hij een attest van een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % afgegeven door het Fonds voor Arbeidsongevallen door het Fonds voor Beroepsziekten of de bevoegde geneeskundige dienst van de overheid waarvoor hij werkt of heeft gewerkt in het kader van de wet van 3 juli 1967 betreffende de preventie van of de schadevergoeding voor arbeidsongevallen, voor ongevallen op de weg naar en van het werk en voor beroepsziekten in de overheidsector of in een gelijkwaardig stelsel;e) indien de betrokkene het slachtoffer is geweest van een ongeval van gemeen recht, bezorgt hij een afschrift van het vonnis of het arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, afgegeven door de griffie van de rechtbank of het hof waaruit een blijvende arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 % blijkt.

Art. 10.Naast de in artikel 5 bedoelde documenten, dienen de volgende akten en stavingsstukken bij de nationaliteitsverklaring te worden gevoegd om te bewijzen dat is voldaan aan de voorwaarden voorzien in artikel 12bis, § 1, 5°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit : 1° een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen van de betrokkene als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België tijdens de tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;2° een verblijfsdocument zoals bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit tijdens de tien jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van de verklaring;3° het bewijs van de kennis van één van de drie landstalen volgens een van de bewijsmiddelen bepaald in artikel 1 van dit besluit;4° Een verklaring vergezeld van de in voorkomend geval relevante stavingstukken en die elementen bevat waaruit blijkt dat de aanvrager deelneemt aan het economische en/of socioculturele leven van zijn onthaalgemeenschap.

Art. 11.Het model van het formulier waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand vermeldt welke stukken ontbreken in de verklaring, wordt vastgesteld overeenkomstig het model dat als bijlage 1 gevoegd is bij dit besluit. HOOFDSTUK V. - Vaststelling van de akten en stavingsstukken die bij het verzoek tot naturalisatie moeten worden gevoegd en van de inhoud van het formulier van het naturalisatieverzoek

Art. 12.Het verzoek om naturalisatie bedoeld in artikel 21, § 1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, wordt opgesteld op het formulier waarvan het model als bijlage 2 is gevoegd bij dit besluit.

Art. 13.De akten en stavingsstukken die bij het verzoek om naturalisatie moeten worden gevoegd om te bewijzen dat voldaan is aan de voorwaarden vermeld in artikel 19 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, zijn : 1° één van de volgende documenten : a) een eensluidend afschrift van de akte van geboorte van de betrokkene, waarvoor naargelang van het geval de formaliteiten van legalisatie en vertaling moeten zijn vervuld en in voorkomend geval, indien de betrokkene een erkende vluchteling of staatloze is, een getuigschrift van geboorte afgegeven door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen overeenkomstig artikel 57/6, 8°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;b) voor de landen vermeld in het koninklijk besluit van 17 januari 2013 tot vaststelling van de lijst van de landen waar het verkrijgen van akten van geboorte onmogelijk is of op zware moeilijkheden botst, een gelijkwaardig document afgegeven door de diplomatieke of consulaire overheden van het land van geboorte;c) in geval van onmogelijkheid of zware moeilijkheden om zich een eensluidend afschrift van de akte waarvan sprake in punt a) te verschaffen, een akte van bekendheid zoals bedoeld in artikel 5, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en gehomologeerd overeenkomstig artikel 5, § 3, van hetzelfde Wetboek;d) in geval van onmogelijkheid om zich de akte van bekendheid waarvan sprake in punt c) te verschaffen, een beëdigde verklaring afgelegd overeenkomstig artikel 5, § 4, van hetzelfde Wetboek;2° de kwijting afgegeven door de ontvanger der registratie waaruit de betaling van het toepasselijke registratierecht blijkt;3° een getuigschrift van verblijfplaats als bewijs van een hoofdverblijf in België op het tijdstip van de neerlegging van het verzoek;4° een verblijfsdocument bedoeld in artikel 3 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit op het tijdstip van de neerlegging van het verzoek;5° een nota met de redenen waarom het voor de betrokkene zo goed als onmogelijk is om de Belgische nationaliteit te verkrijgen door het afleggen van een nationaliteitsverklaring overeenkomstig artikel 12bis, § 1 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit;6° in de gevallen bedoeld in artikel 19, § 1, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, moet de betrokkene, naast de documenten bedoeld in voornoemde punten 1° tot 5°, buitengewone verdiensten in een van de volgende domeinen aantonen : - op wetenschappelijk vlak : een doctoraatstitel; - op sportief vlak : een stavingsstuk waaruit blijkt dat de betrokkene de internationale selectiecriteria of de door het BOIC opgelegde criteria van een Europees Kampioenschap, een Wereldkampioenschap of de Olympische Spelen heeft gehaald, of dat hij zich in het geval bevindt dat de federatie van de betrokken sporttak van oordeel is dat hij of zij een meerwaarde kan betekenen voor België in het kader van de voorronde of het eindtoernooi van een Europees Kampioenschap, een Wereldkampioenschap of de Olympische Spelen; - op sociocultureel vlak : een stavingsstuk waaruit blijkt dat de betrokkene de eindselectie van een internationale cultuurwedstrijd heeft gehaald of internationaal wordt geprezen om zijn verdiensten op cultureel vlak of om zijn sociale en maatschappelijke inzet; 7° de vreemdeling die een erkende staatloze is zoals bedoeld in artikel 19, § 2, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit moet, naast de documenten bedoeld in voornoemde punten 1°, 2° en 4°, het volgende voorleggen : a) een getuigschrift van verblijfplaats met overzicht van de adressen en verblijfplaatsen als bewijs van een onafgebroken hoofdverblijf in België tijdens de twee jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van het verzoek;b) een verblijfsdocument bedoeld in artikel 4 van dit besluit als bewijs van het wettelijk verblijf in de zin van artikel 7bis, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, tijdens de twee jaar onmiddellijk voorafgaand aan de neerlegging van het verzoek;c) het afschrift van een vonnis of een arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan en waarin de status van "erkende" staatloze in de zin van het Verdrag van 28 september 1954 betreffende de status van staatlozen, gesloten te New York, wordt bevestigd;8° voor de aanvrager die een mandataris heeft aangewezen om in zijn plaats de formaliteiten met betrekking tot het verzoek om naturalisatie te vervullen : de aan deze mandataris gegeven bijzondere en authentieke volmacht;9° voor de persoon die onbekwaam is uit hoofde van zijn geestestoestand : het bewijs dat de persoon die hem vertegenwoordigt zijn wettelijke vertegenwoordiger of zijn voorlopige bewindvoerder is. HOOFDSTUK VI. - Administratieve vereenvouding

Art. 14.§ 1. Bij de nationaliteitsverklaring bedoeld in Hoofdstuk IV of bij het naturalisatieverzoek bedoeld in hoofdstuk V van dit besluit, is de belanghebbende geregistreerd in het rijksregister vrijgesteld van de verplichting om aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of aan de Commissie voor de Naturalisaties te leveren : 1° het getuigschrift van nationaliteit van de echtgenoot bedoeld in artikel 8, 4°, a), van dit besluit, voor zover de echtgenoot op de datum van de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek is ingeschreven in het Rijksregister voor de natuurlijke personen opgericht door de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen;2° het getuigschrift van nationaliteit van het kind bedoeld in artikel 8, 4°, b), van dit besluit, voor zover het kind op de datum van de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek is ingeschreven in het Rijksregister voor de natuurlijke personen bedoeld in 1° ;3° het getuigschrift van verblijfplaats met historiek van de adressen en de verblijven zoals bedoeld in de artikelen 6, 1°, 7, 1°, 8, 1°, 9, 1°, en artikel 12, 7°, a), van dit besluit, dat het bewijs levert van ononderbroken hoofdverblijf in België, naargelang het geval, sedert de geboorte, sedert 10 jaar, sedert 5 jaar of sedert 2 jaar, voor zover de belanghebbende op de datum van de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek is ingeschreven in het Rijksregister voor de natuurlijke personen bedoeld in 1° ;4° het getuigschrift van historiek van verblijfplaats bedoeld in artikel 8, 4°, a), van dit besluit voor elk der echtgenoten, dat het bewijs levert van de echtgenoten minstens drie jaar hebben samengeleefd, voor zover elk van de echtgenoten op de datum van de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek is ingeschreven in het Rijksregister voor de natuurlijke personen bedoeld in 1° ;5° het bewijs van de verblijfstitel vereist op het ogenblik van de indiening van de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek bedoeld in artikel 3 van dit besluit;6° de historiek van de verblijfstitels vereist tijdens de periodes voorafgaand aan de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek bedoeld in artikel 4 van dit besluit. De ambtenaar van de burgerlijke stand of de Commissie voor de Naturalisaties gaat in dit geval de gegevens na door middel van het Rijksregister en voegt een uittreksel ervan toe aan het dossier. § 2. De in het Rijksregister voorkomende gegevens bedoeld in § 1 van dit besluit gelden tot bewijs van het tegendeel. § 3. Voor zover deze akten opgemaakt zijn of overgeschreven zijn in de gemeente waar de nationaliteitsverklaring of het naturalisatieverzoek is ingediend, is de belanghebbende ervan vrijgesteld aan de ambtenaar van de burgerlijke stand te leveren : 1° een gelijkvormig afschrift van de akte(n) tot vaststelling van de afstamming tussen de belanghebbende en het kind van Belgische nationaliteit zoals bedoeld in artikel 8, 4°, b), van dit besluit;2° een gelijkvormig afschrift van de geboorteakte van de belanghebbende zoals bedoeld in de artikelen 5, 1°, a), en 13, 1°, a), van dit besluit;3° een gelijkvormig afschrift van de geboorteakte van het kind van de belanghebbende zoals bedoeld in artikel 8, 4°, b), van dit besluit;4° een gelijkvormig afschrift van de huwelijksakte van de belanghebbende bedoeld in artikel 8, 4°, a), eerste streepje van dit besluit. De ambtenaar van de burgerlijke stand voegt een gelijkvormig afschrift van deze akten aan het dossier toe. HOOFDSTUK VII. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen

Art. 15.Het koninklijk besluit van 13 december 1995 tot bepaling van de inhoud van het aanvraagformulier inzake naturalisatie en de bij het verzoek om naturalisatie en bij de nationaliteitsverklaring te voegen akten en stavingsstukken en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de naturalisatieprocedure en van het Wetboek van de Belgische nationaliteit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 april en 4 oktober 2000, wordt opgeheven.

Art. 16.De bepalingen van het koninklijk besluit van 13 december 1995 blijven van toepassing voor de aanvragen en verklaringen ingediend vóór de inwerkingtreding van de wet waaraan uitvoering wordt gegeven.

Art. 17.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2013.

Art. 18.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 14 januari 2013.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 14 januari 2013 tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de Belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, Mevr. A. TURTELBOOM

^