gepubliceerd op 21 februari 2003
Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBF
14 FEBRUARI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBF
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, inzonderheid op de artikelen 18, 1° en 56;
Gelet op het Wetboek van Vennootschappen, ingevoerd bij de wet van 7 mei 1999, inzonderheid op de artikelen 438 en 583;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989, 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten enerzijds aan de CBF een belangrijk aantal nieuwe taken toewijst en anderzijds haar werking herorganiseert; dat de wet bijgevolg een herziening van de werkingskosten van de CBF met zich brengt; dat sommige bepalingen van deze wet reeds in werking getreden zijn (cf. onder meer art. 70 e.v. met betrekking tot het auditoraat); dat onder meer artikel 56 op 1 november 2002 in werking is getreden om een tijdige aanpassing van de dekking van de werkingskosten aan de nieuwe taken van de CBF te kunnen bewerkstelligen; dat de bepalingen van de wet die in een overdracht van bevoegdheden van de marktautoriteiten naar de CBF voorzien op zeer korte termijn in werking zouden moeten treden; dat een herziening van het koninklijk besluit van 8 december 1997 bijgevolg hoogdringend is, teneinde de CBF voor de uitoefening van haar nieuwe taken van de nodige werkingsmiddelen te voorzien; Dat de dringende noodzakelijkheid bovendien wordt gemotiveerd door de noodzaak het evenwicht in het financieringssysteem van de CBF te behouden wat veronderstelt dat de bijdrageregeling voor de instellingen voor collectieve belegging zonder verwijl wordt gewijzigd, rekening houdend met gegevens en ramingen over de omvang van het beroep op het spaarwezen door deze instellingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.§ 1. De werkingskosten van de CBF, andere dan de kosten bedoeld in de tweede paragraaf van dit artikel, zijn jaarlijks gedekt ten belope van 36.732.132 EUR overeenkomstig de bepalingen van dit besluit.
Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt, op 31 december van elk jaar voor het afgelopen jaar aangepast op basis van de evolutie van de kosten in het afgelopen jaar met betrekking tot de leden van de organen en het personeel van de CBF in vergelijking met deze in het voorafgaande jaar. De invloed van die evolutie wordt gecertificeerd door de bedrijfsrevisor in functie bij de CBF. Het aantal personeelsleden van de CBF mag in geen geval hoger liggen dan 267 behoudens afwijking toegestaan door de Minister en op gemotiveerd voorstel van de CBF. Niet inbegrepen in dit aantal zijn de stagiairs of tijdelijke werknemers die de Commissie moet in dienst nemen krachtens de geldende tewerkstellingsbevorderende wetgeving, de langdurige zieken, de tijdelijke werknemers ter vervanging van medewerkers die wegens ziekte of zwangerschapsverlof meer dan 30 dagen afwezig zijn en de werknemers die in toepassing van de collectieve arbeidsovereenkomst van de onderneming op non-actief zijn gesteld tot op de datum van hun vervroegd pensioen.
Het bedrag vermeld in het eerste lid wordt bovendien, voor de andere uitgaven dan bedoeld in het tweede lid, op de in het tweede lid bepaalde datum aangepast aan de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Het referentie-indexcijfer hiervoor is dat van de maand december 2002. De weerslag van die evolutie wordt gecertificeerd overeenkomstig de tweede zin van het tweede lid. § 2. De kosten die de CBF desgevallend zou doen in het kader van de samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit gedekt voor hun werkelijk bedrag. HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de bijdragen in de werkingskosten van de CBF
Art. 2.Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen de op 1 januari in België gevestigde kredietinstellingen, beleggings-ondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 16.985.329 EUR. De helft van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun maximaal vereiste eigen vermogen, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen tot 250.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen van 250.000.000,00 EUR tot 1.240.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen van 1.240.000.000,00 EUR tot 2.480.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het maximaal vereiste eigen vermogen dat meer bedraagt dan 2.480.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor de kredietinstellingen en de beursvennootschappen is het eigen vermogen voor de positie van de kredietinstelling of van de beursvennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig artikel 82 van het besluit van de CBF van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen, respectievelijk van de beursvennootschappen.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor vennootschappen voor vermogensbeheer en voor de vennootschappen voor beleggingsadvies is het eigen vermogen voor de positie van de vennootschap op 31 december van het voorafgaande jaar, berekend overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 betreffende het vermogensbeheer en het beleggingsadvies.
Het in aanmerking genomen vereiste eigen vermogen voor vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten en voor de vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten is het gedeelte van hun maatschappelijk kapitaal dat moet volgestort zijn krachtens artikel 58 van de wet van 6 april 1995.
Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun positieve bruto-opbrengsten in het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van de opbrengsten tot 125.000.000,00 EUR wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 125.000.000,00 EUR tot 250.000.000,00 EUR wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 250.000.000,00 EUR tot 500.000.000,00 EUR wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten van 500.000.000,00 EUR tot 992.000.000,00 EUR wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van de opbrengsten dat meer bedraagt dan 992.000.000,00 EUR wordt niet in aanmerking genomen.
Onder bruto-opbrengsten van de kredietinstellingen moet het bankproduct, na aftrek van het renteresultaat, worden verstaan zoals dat blijkt uit de periodieke staten aan de CBF. Onder bruto-opbrengsten van de beursvennootschappen, vennootschappen voor plaatsing van orders in financiële instrumenten en beleggingsondernemingen die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie moet worden verstaan het totaal van de bedrijfsopbrengsten na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsopbrengsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa, zoals dat blijkt uit de periodieke staten aan de CBF. Onder bruto-opbrengsten van de vennootschappen voor vermogensbeheer en de vennootschappen voor makelarij in financiële instrumenten moet worden verstaan het totale bedrag van de bedrijfsopbrengsten na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsopbrengsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa, zoals die blijken uit de boekhoudstaten aan de CBF overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 betreffende het vermogensbeheer en het beleggingsadvies en het koninklijk besluit van 25 november 1991 over de wissel- en depositomakelarij.
Onder bruto-opbrengsten van de vennootschappen voor beleggingsadvies moet worden verstaan het totale bedrag van de bedrijfsopbrengsten, na aftrek van het renteresultaat in de mate dat dat in de bedrijfsinkomsten begrepen is en vermeerderd met de opbrengsten van financiële vaste activa zoals die blijken uit de jaarrekeningen overgemaakt aan de CBF. De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Unie, worden, voor de toepassing van dit lid, vastgesteld op basis van één derde van de positieve bruto-opbrengsten.
Een vierde van de in het eerste lid bedoelde totale bijdrage wordt omgeslagen over alle kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies naar verhouding van hun balanstotaal op 31 december van het voorafgaande jaar, rekening houdend met het volgende onderscheid : - het deel van het balanstotaal tot 6.200.000.000,00 EUR, wordt integraal in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 6.200.000.000,00 EUR tot 12.395.000.000,00 EUR, wordt voor drie vierden in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 12.395.000.000,00 EUR tot 24.790.000.000,00 EUR, wordt voor de helft in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal van 24.790.000.000,00 EUR tot 61.975.000.000,00 EUR, wordt voor een vierde in aanmerking genomen; - het deel van het balanstotaal dat meer bedraagt dan 61.975.000.000,00 EUR, wordt niet in aanmerking genomen.
De bijdragen die worden betaald door de kredietinstellingen of beleggingsondernemingen die ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap, worden, voor de toepassing van dit lid, vastgesteld op basis van één derde van hun balanstotaal.
Als de totale bijdrage van een kredietinstelling of beursvennootschap die transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, of verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften en die niet ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 6.000 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage van een beursvennootschap die geen transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, noch verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften, maar die fondsen of effecten van cliënten houdt en die niet ressorteert onder een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 4.000 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage van een beursvennootschap die geen transacties met financiële instrumenten verricht voor eigen rekening in de zin van artikel 58, § 1, tweede lid, van de wet van 6 april 1995, noch verbintenissen aangaat tot vaste overneming van uitgiften van financiële instrumenten of tot waarborg voor de plaatsing van die uitgiften, noch fondsen of effecten van cliënten houdt, van een vennootschap voor vermogensbeheer, een vennootschap voor makelarij in financiële instrumenten, een vennootschap voor plaatsing van orders in financiële instrumenten of een vennootschap voor beleggingsadvies die niet ressorteren onder een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 3.000 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Als de totale bijdrage verschuldigd door een kredietinstelling, beleggingsonderneming of vennootschap voor beleggingsadvies die ressorteert onder een andere lid-Staat van de Europese Gemeenschap minder dan 2.000 EUR bedraagt, geldt dit bedrag als bijdrage.
Het totale bedrag van de verhogingen verkregen met toepassing van de vorige leden wordt afgetrokken van de totale bijdrage van de overige kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies en hierover omgeslagen naar verhouding van de bijdrage berekend op grond van het tweede tot het zesde lid.
Kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en vennootschappen voor beleggingsadvies waarvan de vergunning is ingetrokken of herroepen, blijven bijdrageplichtig zoals vastgesteld in dit artikel, zolang zij, na voormelde intrekking of herroeping, onderworpen blijven aan het toezicht van de CBF conform artikel 60 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, respectievelijk artikel 107 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs.
De in dit artikel bedoelde bedragen, met inbegrip van de bedragen die de schijven uitmaken waarvan sprake in de tweede tot zesde lid, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBF vraagt de betaling van die bijdragen tegen 30 augustus.
Art. 3.Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen de op 1 januari in België gevestigde wisselkantoren gezamenlijk een bijdrage van 183.089 EUR. De in het eerste lid vastgestelde bijdrage bestaat uit : a) een vast bedrag per wisselkantoor van 1.250 EUR; b) de omslag van het saldo, na aftrek van de opbrengst van de krachtens littera a) betaalde bedragen, over alle wisselkantoren naar verhouding van hun omzet tijdens het voorafgaande jaar. De in dit artikel bedoelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBF vraagt de betaling van de door dit artikel vastgestelde bijdrage tegen 30 juni.
Art. 4.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen de Belgische verrekeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen en de in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse verrekeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen die op 1 januari over een vergunning beschikken krachtens artikel 22, § 2, van de wet van 2 augustus 2002, jaarlijks een bijdrage die 0.3 % beloopt van hun bedrijfsopbrengsten, met een minimum van EUR 154.000.
De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse kredietinstellingen, die voor hun diensten als verrekeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 22 van dezelfde wet, betalen jaarlijks een bijdrage van 154.000 EUR. § 2. De naamloze vennootschap naar Belgisch recht « Interprofessionele effectendeposito en girokas » betaalt jaarlijks een bijdrage van 154.000 in het voor het toezicht bedoeld in artikel 23 van dezelfde wet.
De in België gevestigde bijkantoren van buitenlandse vereffeningsinstellingen andere dan kredietinstellingen, die voor hun diensten als vereffeningsinstelling op 1 januari onderworpen zijn aan het toezicht bedoeld in artikel 23 van dezelfde wet, betalen jaarlijks een bijdrage die 0.3 % beloopt van hun bedrijfsopbrensten met een minimum van 154.000 EUR. De in de voorgaande leden vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bedragen.
De CBF vraagt de betaling van de door dit artikel vastgestelde bijdrage tegen 31 maart.
Art. 5.De door de CBF te innen bijdragen voor de beslissingen betreffende de dossiers bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten zijn vastgesteld overeenkomstig de barema's in bijlage van dit besluit.
De in voornoemde bijlage vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen, wanneer de vereiste aanpassing meer dan tien percent bedraagt, in schijven van telkens tien percent.
De bijdragen verschuldigd krachtens dit artikel worden betaald binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de beslissing van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen over het dossier dat haar is voorgelegd.
Indien de bijdragen zijn verschuldigd door niet in België gevestigde personen dienen zij bij de indiening van hun dossier een in België gevestigde voldoende solvabele persoon of instelling aan te duiden, die heeft aanvaard garant te staan voor de betaling van de verschuldigde bijdragen.
Art. 6.§ 1. Belgische beleggingsinstellin- gen, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 120, § 1, van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten, betalen elk jaar vóór 31 maart aan de CBF een bijdrage van 0,075 EUR per mille van de totaalwaarde op 31 december van het voorafgaande jaar van het beheerd vermogen. § 2. Buitenlandse beleggingsinstellingen die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig artikel 137 van de voormelde wet van 4 december 1990, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de beleggingsinstellingen bedoeld in artikel 138 van de voornoemde wet, betalen elk jaar vóór 31 maart een bijdrage van 0,075 EUR per mille op het totaal van de in België op 31 december van het voorafgaande jaar netto uitstaande bedragen vanaf hun inschrijving.
Bij gebrek aan gegevens over de in het eerste lid bedoelde bedragen, wordt de in deze paragraaf bedoelde bijdrage voor beleggingsinstellingen die vóór 1 januari 1989 zijn ingeschreven, berekend op een begrote totaalwaarde van de in België op 31 december van het voorgaande jaar uitstaande effecten. Deze begrote waarde wordt verkregen door de totaalwaarde op 31 december van het voorafgaande jaar van het beheerd vermogen van de beleggingsinstelling om te rekenen in een verhouding gelijk aan die tussen het gecumuleerde aantal netto uitgegeven aandelen in België en hetzelfde aantal voor de beleggingsinstelling in haar geheel. Deze gecumuleerde berekening wordt verricht tot de datum van inschrijving van de beleggingsinstelling in België, met een maximum van drie jaar. § 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde bijdragen worden gehalveerd voor beleggingsinstellingen die de ingezamelde gelden beleggen in rechten van deelneming van andere beleggingsinstellingen.
Wanneer een beleggingsinstelling uit verschillende compartimenten bestaat, wordt de bijdrage gehalveerd voor de compartimenten die beleggen in andere beleggingsinstellingen. § 4. Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht betalen aan de CBF een eenmalige bijdrage van 0,05 EUR per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen met een minimum van 6.000 EUR en een maximum van 15.000 EUR voor het onderzoek van het inschrijvingsdossier bedoeld in artikel 120, § 1 van de voornoemde wet van 4 december 1990.
Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar buitenlands recht betalen aan de CBF een eenmalige bijdrage van 0,05 EUR per mille van de totaalwaarde van het beheerd vermogen, met een minimum van 6.000 EUR en een maximum van 15.000 EUR voor het onderzoek van het inschrijvingsdossier bedoeld in artikel 137 van de voornoemde wet van 4 december 1990.
Deze bijdragen worden vereffend binnen de maand na inschrijving. § 5. Instellingen voor belegging in schuldvorderingen naar Belgisch recht betalen aan de CBF een bijdrage van 4.500 EUR voor het onderzoek van het prospectus bedoeld in artikel 39 van het koninklijk besluit van 29 november 1993 op de instellingen voor belegging in schuldvorderingen. Wanneer ingevolge de gelijktijdige uitgifte van verschillende categorieën van effecten door eenzelfde instelling voor belegging in schuldvorderingen verscheidene prospectussen worden openbaargemaakt, wordt de bijdrage slechts één keer geïnd.
Deze bijdrage wordt vereffend binnen de maand na goedkeuring van het prospectus. § 6. Belgische en buitenlandse instellingen voor belegging in schuldvorderingen die op 1 januari zijn ingeschreven overeenkomstig de voornoemde artikelen 120, § 1 en 137, betalen elk jaar vóór 31 maart aan de CBF een bijdrage van 0,02 EUR per mille van de fractie van de totaalwaarde van het beheerde vermogen dat overeenstemt met het bedrag van de in België geplaatste effecten. § 7. De in §§ 1 en 2 bepaalde bijdrage wordt teruggebracht tot 0,05 EUR per mille voor monetaire beleggingsinstellingen. Voor de toepassing van dit besluit wordt als een monetaire beleggingsinstelling aanzien, de beleggingsinstelling waarvan de Nationale Bank van België met toepassing van de criteria bepaald in samenspraak met de Europese Centrale Bank, een rapportering als monetaire instelling eist. § 8. De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 7.Belgische en buitenlandse beleggingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen voor belegging in schuldvorderingen en de monetaire beleggingsinstellingen, ingeschreven op 1 januari overeenkomstig de voornoemde artikelen 120, § 1 en 137, betalen bovendien elk jaar vóór 31 maart aan de CBF een bijdrage van 0, 50 EUR per mille van het bruto bedrag der tijdens het voorgaande jaar in België geplaatste effecten.
De in het eerste lid bedoelde bijdrage wordt gehalveerd voor beleggingsinstellingen die de ingezamelde gelden beleggen in rechten van deelneming van andere beleggings-instellingen.
Wanneer een beleggingsinstelling uit verschillende compartimenten bestaat, wordt de bijdrage gehalveerd voor de compartimenten die beleggen in andere beleggingsinstellingen.
De bijdrage verschuldigd krachtens dit artikel kan niet minder zijn dan 300 EUR. Het in dit artikel vermelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 8.De in aanmerking te nemen prijs voor de berekening van de bijdragen bedoeld in de artikelen 6 en 7, omvat de kosten die ten laste worden gelegd van diegenen op wie een beroep wordt gedaan om te kopen of verkopen, met uitzondering van de belastingen en taksen die zij zouden moeten dragen op grond van de betrokken verrichting.
Art. 9.De vennootschappen ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van venootschappen betalen aan de Commissie voor het Banken Financiewezen een bijdrage van : 1° 300 EUR bij hun inschrijving op de lijst;2° 150 EUR bij elke wijziging in de lijst die hen betreft;3° 300 EUR bij de schrapping van of weglating uit de lijst. De bijdrage verschuldigd krachtens het eerste lid wordt betaald binnen een termijn van één maand vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de inschrijving op de lijst, de wijziging in de lijst en de schrapping van de lijst.
De in dit artikel vermelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 10.Per kennisgeving die aan de CBF moet worden gericht krachtens hoofdstuk I van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen, moet aan de Commissie een bijdrage van 300 EUR worden betaald.
Wanneer een kennisgeving door verschillende kennisgevers wordt verricht, zijn die hoofdelijk verplicht tot betaling van de bijdrage.
Deze wordt betaald binnen de maand na de kennisgeving.
Het in het eerste lid vastgestelde bedrag wordt aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
Art. 11.§ 1. De bijdrage verschuldigd aan de Commissie door hen die een vergunning als marktonderneming in de zin van artikel 16 van de wet van 2 augustus 2002 aanvragen voor het onderzoek van het in dat artikel bedoelde dossier bedraagt 25.000 euro . § 2. Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen de op 1 januari van het jaar in België gevestigde marktondernemingen jaarlijks volgende bijdragen : 1° de N.V. Euronext Brussels : 568.515 EUR 2° de N.V. Nasdaq Europe : 190.367 EUR; 3° het Rentenfonds : 68.800 EUR. § 3. De andere marktondernemingen betalen jaarlijks een bijdrage gelijk aan 0.015 pro mille van hun marktkapitalisatie, met een minimum van 190.367 EUR. § 4. De in de §§ 2 en 3 vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBF vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 31 maart.
Art. 12.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen emittenten naar Belgisch recht waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, op hun verzoek of mits hun akkoord zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt jaarlijks gezamenlijk een bijdrage van 5.276.610 EUR. De in het eerste lid vastgestelde bijdrage wordt omgeslagen over de emittenten naar verhouding van het bedrag van hun eigen vermogen, zoals uitgedrukt in de laatste jaarrekening, na aftrek van de kapitaalsubsidies. § 2. In afwijking van § 1 bedraagt de bijdrage van emittenten naar Belgisch recht waarvan enkel de obligaties zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt, 0.5 EUR pro mille van het bedrag van de obligaties in omloop op 31 december van het voorafgaande jaar, met een minimum van 300 EUR. § 3. Dit artikel is niet van toepassing op de beleggingsvennootschappen die niet van het besloten type zijn, zoals gedefinieerd in artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs. § 4. De bijdrage verschuldigd op grond van § 1, tweede lid, is tenminste 300 EUR. Het totale bedrag aan bijdrageverhogingen ingevolge de toepassing van het eerste lid wordt afgetrokken van de bijdragen van emittenten voor wie die verhogingen niet gelden, naar verhouding van de bijdragen verschuldigd op grond van § 1, tweede lid. § 5. Deze bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid, voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen.
De CBF vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 13.§ 1. Zonder afbreuk te doen aan artikel 14 betalen emittenten naar buitenlands recht waarvan de financiële instrumenten, op 1 januari, op hun verzoek of mits hun akkoord zijn toegelaten tot een Belgische gereglementeerde markt, jaarlijks, gezamenlijk en gelijkmatig omgeslagen, een bijdrage, van 719.537 EUR. Wanneer certificaten van effecten zijn toegelaten tot een gereglementeerde markt, is de bijdrage verschuldigd door de emittenten van die certificaten.
De bijdrage verschuldigd op grond van de voorgaande leden, is ten minste 300 EUR. § 2. Dit artikel is niet van toepassing op beleggingsvennootschappen die niet van het besloten type zijn, zoals gedefinieerd in artikel 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 over de verplichtingen inzake periodieke informatie van emittenten waarvan de financiële instrumenten zijn opgenomen in de eerste markt en de nieuwe markt van een effectenbeurs.
De in dit artikel vastgestelde bedragen worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid,voor de in het daaropvolgende jaar verschuldigde bijdragen. § 3. De CBF vraagt de betaling van de in dit artikel vastgestelde bijdragen tegen 30 juni.
Art. 14.De op 1 januari in België gevestigde kredietinstellingen, beleggingsondernemingen, vennootschappen voor beleggingsadvies, wisselkantoren marktondernemingen en verrekenings- en vereffeningsinstellingen en de vennootschappen wier financiële instrumenten op 1 januari zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt betalen jaarlijks een bijdrage die 2.97 % beloopt van de bijdragen die zij op grond van de voorgaande artikelen van dit besluit verschuldigd zijn ter dekking van de kosten in verband met het auditoraat en de consumentenbescherming. HOOFDSTUK III. - Bijzondere bepalingen
Art. 15.De CBF kan de ondernemingen de uitzonderlijke uitgaven ten laste leggen die zij voor het toezicht heeft moeten maken krachtens de bepalingen van de artikelen 46, derde lid, 2° en 3° en 48, eerste lid van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, krachtens de artikelen 92, derde lid, 2° en 3°, 94, eerste lid en 133 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, krachtens artikel 10, derde lid van het koninklijk besluit van 27 december 1994 betreffende de wisselkantoren en de valutahandel, voor het toezicht op de bedoeld in Hoofdstuk II, afdelingen 4 en 6 van de wet van 2 augustus 2002, dan wel voor de verwerking van niet-gestandaardiseerde gegevens verstrekt door gecontroleerde ondernemingen. De krachtens dit lid verschuldigde bijdrage wordt betaald binnen een termijn van één maand na het verzoek tot betaling door de CBF. De in het eerste lid bedoelde inkomsten die niet zijn gebruikt om prestaties van derden te betalen en de overige diverse inkomsten zoals financiële en uitzonderlijke opbrengsten, terugbetalingen, opbrengsten uit de verkoop van drukwerk en opbrengsten uit de deelneming van de Commissie aan samenwerkingsinstanties bedoeld in artikel 117, § 5, van de wet van 2 augustus 2002, worden, na aftrek van oninbare bedragen, gezamenlijk in aanmerking genomen voor de vaststelling van het overeenkomstig de artikelen 16 en 17 bepaalde bedrag.
Art. 16.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 15 door de CBF geïnde of te innen bedragen zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, groter is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, §§ 1 en 2, of dan het bedrag van de werkelijke kosten van de Commissie voor dat jaar, indien dat lager is, betaalt de CBF het overschot terug aan de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2, 6, 7, 12 en 13, naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen van die verschillende categorieën van ondernemingen. Het overschot dat per categorie wordt terugbetaald, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie, naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Terugbetalingen geschieden vóór eind juni van het volgende jaar.
Art. 17.Als het totaal van de op grond van de artikelen 2 tot 15 door de CBF geïnde of te innen bedragen zoals berekend op 31 december van het betrokken jaar, lager is dan het bedrag vastgesteld voor dat jaar met toepassing van artikel 1, §§ 1 en 2 doet de CBF voor het verschil een beroep op de categorieën van ondernemingen bedoeld in de artikelen 2, 6, 7, 12 en 13. Dit verschil wordt omgeslagen over de verschillende categorieën van ondernemingen naar verhouding van de geïnde of te innen bedragen. Het bijkomende bedrag dat aan elke categorie wordt gevraagd, wordt omgeslagen over de ondernemingen die deel uitmaken van die categorie naar verhouding van de van elk van die ondernemingen geïnde of te innen bijdragen.
Bijkomende opvragingen geschieden tegen eind juni van het volgende jaar.
Art. 18.Uit de beschikbare middelen van de CBF op 31 december 1997, wordt een algemene begrotingsreserve gevormd van 1.250.000,00 EUR, beschikbaar voor investeringen en uitzonderlijke risico's en lasten zoals bedoeld in artikel 96, VIII, C van het koninklijk besluit van 31 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen Wanneer de overeenkomstig het eerste lid gevormde reserve, op het einde van het jaar, ingevolge de hieraan onttrokken bedragen, onder 620.000,00 EUR daalt, wordt die reserve opnieuw gestijfd via afname van de onttrekkingen aan het in artikel 16, eerste lid bedoelde overschot of door toevoeging van dit bedrag aan het in artikel 17, eerste lid, bedoelde verschil. Ingeval de onttrokken bedragen meer belopen dan het krachtens artikel 16, eerste lid terug te betalen overschot, wordt het verschil verwerkt overeenkomstig artikel 17, eerste lid. Hetzelfde geldt als er geen overschot noch verschil is in de zin van de artikelen 16, eerste lid en 17, eerste lid.
Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde reserve en de beperking als vastgesteld in het tweede lid, worden aangepast overeenkomstig artikel 1, paragraaf 1, tweede en derde lid.
Art. 19.De op grond van de voorschriften van de artikelen 2 tot 15 geïnde of te innen bedragen, zijn verbonden aan het boekjaar waarin zich het feit heeft voorgedaan dat daartoe aanleiding was.
Art. 20.De bij dit besluit vastgestelde bijdragen worden gestort op de rekening van de CBF bij de Nationale Bank van België.
Art. 21.De personen die instaan voor de betaling van de bij dit besluit vastgestelde bijdragen, delen aan de Commissie voor het Banken Financiewezen, op de wijze en binnen de termijn die zij bepaalt, alle nodige gegevens mee voor de berekening van die bijdragen. HOOFDSTUK IV. - Inwerkingtreding en opheffings- en overgangsbepalingen
Art. 22.Onverminderd de nog op grond van zijn voorschriften te innen of terug te betalen bedragen, worden het koninklijk besluit van 8 december 1997 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBF en het koninklijk besluit van 13 januari 1997 tot vaststelling van de vergoedingen bestemd tot de financiering van het directiecomité van de Effectenbeursvennootschap van Brussel voor de uitoefening van zijn bevoegdheden als marktautoriteit, opgeheven.
Voor de bepaling van de in toepassing van de artikelen 25 en 26 van het koninklijk besluit van 8 december 1997, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 30 maart 2000, voor het jaar 2002 nog terug te betalen of nog te innen bijdragen worden in deze artikelen de woorden « 16 » ingevoegd tussen de woorden « 15 » en « 21 ».
In afwijking van het eerste lid zijn de na de inwerkingtreding van dit besluit op grond van de artikelen 5 tot en met 13 van voormeld koninklijk besluit van 8 december 1997 nog te betalen bijdragen voor dossiers waarvoor de bijdragebetalingen zich in de tijd uitstrekken, niet meer verschuldigd.
Art. 23.De artikelen 1 tot en met 3, 6 tot en met 8 en 12 tot en met 22 van dit besluit hebben uitwerking met ingang van 1 januari 2003.
Art. 24.In afwijking van artikel 22 worden de artikelen 5 tot en met 13, 18 en 19 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 opgeheven op de datum van publicatie van dit besluit in het Belgisch Staatsblad . De artikelen 5, 9 en 10 van dit besluit treden in werking op de datum van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad .
Art. 25.In afwijking van artikel 22 wordt artikel 20 van het koninklijk besluit van 8 december 1997 opgeheven op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 16 tot 20 van de wet van 2 augustus 2002, met dien verstande dat voor het jaar 2003 slechts dat deel van de op grond van deze bepaling berekende bijdragen verschuldigd is dat in verhouding staat tot de periode tussen 1 januari 2003 en de datum van inwerkingtreding van voormelde artikelen 16 tot 20. Artikel 11 van dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 16 tot 20 van de wet van 2 augustus 2002. De in artikel 11 bedoelde ondernemingen betalen voor het jaar 2003 een bijdrage die wordt berekend volgens de in die bepaling vastgestelde regels en in verhouding tot het aantal volle maanden waarvoor de betrokken ondernemingen onder het toezicht staan van de CBF.
Art. 26.Artikel 4 van dit besluit treedt in werking op de datum van inwerkingtreding van de artikelen 22 en 23 van de wet van 2 augustus 2002. De voor het jaar van inwerkingtreding van deze bepalingen door de in artikel 4 bedoelde instellingen te betalen bijdragen worden berekend volgens de in die bepaling vastgestelde regels en in verhouding tot het aantal volle maanden waarvoor de betrokken instellingen onder het toezicht staan van de CBF.
Art. 27.De CBF betaalt aan de marktautoriteiten van Euronext Brussels en Nasdaq Europe een deel van de voor het jaar 2003 op grond van de artikelen 12 en 13 geïnde bedragen terug ter dekking van de kosten gemaakt in de periode van 1 januari 2003 tot de datum van inwerkingtreding van de artikelen 9, 10 en 25 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten in verband met hun onderzoeks-, toezichts- en sanctioneringsbevoegdheden inzake de in de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs voorziene overeenstemmende opdrachten. Het terug te betalen bedrag stemt overeen met het evenredige deel van de in 2002 voor de financiering van voormelde marktautoriteiten bestemde sommen.
Art. 28.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit. Hij zal inzonderheid een bericht publiceren in het Belgisch Staatsblad waarbij de inwerkingtreding van de artikelen 4 en 11 van dit besluit wordt aangekondigd.
Gegeven te Brussel, 14 februari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS
BIJLAGE BIJ HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 14 FEBRUARI 2003 BETREFFENDE DE DEKKING VAN DE WERKINGSKOSTEN VAN DE CBF Barema's van de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te innen bijdragen voor de beslissingen in verband met dossiers als bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld (1) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(2) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(3) Inclusief de eventuele uitgifte van die effecten die in datzelfde prospectus aan bod komt.(4) Met « uitgifte » wordt hier verwezen naar elk openbaar verkoopaanbod, elke veiling of elk openbaar aanbod tot inschrijving.(5) inclusief de eventuele latere toelating van die effecten tot een gereglementeerde markt, als die toelating in datzelfde prospectus aan bod komt.(6) inclusief de eventueel latere toelating tot een gereglementeerde markt van effecten die voortvloeien uit de uitoefening van die instrumenten, als die toelating in datzelfde prospectus aan bod komt. Toelichting bij de barema's van de door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen te innen bijdragen voor de beslissingen in verband met dossiers als bedoeld in artikel 27 van het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 Codes 10 tot 14 Deze lijnen van de lijst met barema's betreffen de diverse toelatingen van effecten tot een gereglementeerde markt waarvoor een volledig prospectus wordt goedgekeurd door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. Als het prospectus ook over de uitgifte van die effecten handelt, wordt dat aspect « uitgifte » ook in de bijdrage verwerkt.
In tegenstelling tot uitgiften zonder toelating, waarvoor in de betrokken lijst verschillende bijdragen zijn vastgelegd in functie van de omvang van de uitgifte, is hier sprake van één bijdrage per soort toelating. Daarbij wordt uitgegaan van het vermoeden dat de verschillende soorten toelatingen, ongeacht het bedrag waarop ze betrekking hebben, de Commissie ongeveer evenveel werk bezorgen.
Codes 20 tot 36 Deze lijnen betreffen de uitgifte, zonder toelating tot een gereglementeerde markt, van een deel van de aandelen of de andere effecten van de emittent die toegang geven tot het kapitaal, enerzijds, en van de obligaties of andere schuldbewijzen van de emittent, anderzijds.
Codes 50 tot 58 Deze lijnen betreffen diverse bijzondere gevallen. De bijdrage voor zo'n bijzonder geval wijkt af van de regels die gelden voor de bijdragen als bedoeld op de lijnen 10 tot 36.
In verband met de uitgifte of de toelating van certificaten die buitenlandse aandelen vertegenwoordigen, wordt hier enkel de goedkeuring van het oorspronkelijke prospectus bedoeld. Als voor de daaropvolgende uitgifte en notering van certificaten geen prospectus moet worden opgesteld, moet daarvoor ook geen bijdrage worden betaald.
Code 58 slaat op alle effecten die in geen enkele andere categorie van de lijst met barema's kunnen worden ondergebracht.
Codes 70 tot 80 Deze lijnen hebben betrekking op de verschillende vormen van openbare overnameaanbiedingen. Het feit dat dergelijke dossiers vaak aanleiding geven tot geschillen, ligt aan de basis van de relatief hoge bijdragen in vergelijking met andere verrichtingen.
Codes 90 tot 100 Deze lijnen betreffen de toekenning van een gedeeltelijke vrijstelling van de prospectusverplichting en de goedkeuring van een verkort prospectus voor diverse verrichtingen.
Wat de aanbiedingen van effecten aan de werknemers betreft, omvat de bijdrage ook de eventuele latere toelating tot een gereglementeerde markt van die effecten én van de effecten die voortvloeien uit de uitoefening van die instrumenten, als die toelating ook in datzelfde prospectus aan bod komt.
Codes 110 tot 120 Deze lijnen hebben betrekking op de gevallen waarin een volledige vrijstelling van de prospectusverplichting wordt verleend. Een bijdrage is gerechtvaardigd omdat zo'n vrijstelling niet automatisch wordt verleend : eerst wordt immers een verzoek ingediend, waarna een dossier wordt geopend en onderzocht en vervolgens aan het bevoegde orgaan van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een beslissing wordt voorgesteld.
De hoogste bijdrage waarvan sprake bij code 115 betreft de volledige vrijstelling die kan worden verleend bij de toelating van nieuwe effecten die voortvloeien uit een fusie, een splitsing, een inbreng van het volledige vermogen van een onderneming of van een deel ervan, of als tegenprestatie voor een niet-geldelijke inbreng. Zij is gerechtvaardigd omdat die vrijstelling pas wordt verleend nà de publicatie van een door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen als gelijkwaardig beschouwd document. Zo'n document wordt op soortgelijke manier onderzocht als een prospectus.
Code 130 Deze lijn heeft betrekking op beslissingen om een door een andere autoriteit van de Europese Economische Ruimte goedgekeurd prospectus te erkennen. De bijdrage omvat ook de goedkeuring door de Commissie van een eventuele Belgische aanvulling.
Code 140 Deze lijn betreft de « nihil opstat »-verklaringen over de bijzondere verslagen in de gevallen waarvan sprake in het Wetboek van vennootschappen.
Gezien om te worden gevoegd bij Ons koninklijk besluit van 14 februari 2003 betreffende de dekking van de werkingskosten van de CBF. ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS.