gepubliceerd op 25 juni 2007
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
13 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van besluit dat wij de eer hebben aan Uwe Majesteit voor te leggen, beoogt tegemoet te komen aan de opmerking van het Arbitragehof in zijn arrest van 16 november 2004, door de onbezoldigde stagiairs op te nemen in het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971. Het hof had immers geoordeeld dat er sprake was van discriminatie omdat deze categorie gedekt is voor beroepsziekten en niet voor arbeidsongevallen.
De Raad van State bracht advies op 17 april 2007 uit. Daarin maakte de Raad van State de volgende opmerking: « Zoals hiervoor wordt gesteld, wordt met het ontwerp beoogd tegemoet te komen aan het arrest nr. 186/2004 van het arbitragehof van 16 november 2004. Vraag is echter of de ontworpen regeling volkomen in overeenstemming is met dat arrest, nu het ontworpen artikel 1bis, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, wat de onbezoldigde stagiairs betreft, bepaalt dat in het kader van de arbeidsongevallenregeling geen schadeloosstelling is verschuldigd in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, terwijl dat voor de onbezoldigde stagiairs wel het geval is in de beroepsziekteregeling (zie artikelen 31 en 34 van de wetten betreffende de preventie van beroepsziekten en de vergoeding die uit die ziekten voortvloeit, gecoördineerd op 3 juni 1970). De stellers van het ontwerp zullen moeten nagaan of dit verschil in behandeling in het licht van voornoemd arrest gehandhaafd kan blijven. » Het lijkt ons hier primordiaal om de logica te respecteren van de regelgeving inzake de vergoeding van het arbeidsrisico, namelijk dat de vergoeding tijdens de tijdelijke ongeschiktheid bepaald wordt in verhouding tot het werk dat de betrokkene in het bedrijf deed op het ogenblik van het ongeval.
Het zou dus in het specifieke geval van de onbezoldigde stagiairs onlogisch geweest zijn om te voorzien in een vergoeding bij een ongeval terwijl er geen loonverlies is.
Bovendien mogen de objectieve verschillen tussen de twee regelingen, die te wijten zijn aan de specifieke aard van de beroepsziekten ten opzichte van de arbeidsongevallen, niet uit het oog verloren worden.
Hierbij kunnen we het feit vermelden dat een beroepsziekte vaak permanent is vanaf het begin, terwijl er in het geval van een arbeidsongeval over het algemeen een periode is tijdens welke het letsel evolueert. In tegenstelling tot een arbeidsongeval, dat voortvloeit uit een plotse gebeurtenis die zich voordoet tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, is een beroepsziekte een ziekte die opgedaan wordt door het slachtoffer ten gevolge van een blootstelling aan het beroepsrisico met een zekere intensiteit en gedurende een bepaalde tijd. De beroepsziekte ontwikkelt zich dus na verloop van tijd en kan zich lang na de blootstelling manifesteren, dat wil zeggen op een moment dat de oud-stagiair een werkelijk loonverlies kan lijden.
Aangezien de objectieve verschillen tussen de twee categorieën rechtvaardigen dat ze onderworpen worden aan verschillende systemen, is het toelaatbaar dat er verschillen in behandeling zijn bij een nauwkeurige vergelijking van de twee systemen, onder het voorbehoud dat elke regel moet overeenstemmen met de logica van het systeem waartoe hij behoort.
Er kan voor dit specifieke punt dan ook geen gevolg gegeven worden aan de opmerking van de Raad van State, die niet alle hierboven vermelde elementen van de problematiek in overweging heeft genomen.
Dit ontwerp van koninklijk besluit houdt rekening met de andere opmerkingen van de Raad van State.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en getrouwe dienaar, De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN
13 JUNI 2007. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op artikel 3;
Gelet op het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, inzonderheid op artikel 1, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1974, 15 oktober 1986, 7 maart 1995 en 9 maart 2006;
Gelet op de wet van 25 april 1963 betreffende het beheer van de instellingen van openbaar nut voor sociale zekerheid en sociale voorzorg, inzonderheid op artikel 15;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 14 maart 2007;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting van 29 maart 2007;
Gelet op het advies 42.695/1 van de Raad van State, gegeven op 17 april 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 worden in het opschrift de woorden « en tot vaststelling van de bijzondere regels in verband met de toepassing » ingevoegd tussen de woorden « toepassingsgebied » en « van de arbeidsongevallenwet ».
Art. 2.Artikel 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 februari 1974, 12 augustus 1985, 15 oktober 1986, 7 maart 1995 en 9 maart 2006, wordt aangevuld als volgt : « 8° artikel 2, 1°, van het koninklijk besluit van 21 september 2004 betreffende de bescherming van de stagiairs, voor zover deze stagiairs onbezoldigde arbeid verrichten. Voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971 wordt de onderwijsinstelling als werkgever beschouwd. Indien de instelling niet over rechtspersoonlijkheid beschikt, wordt de inrichtende macht als zodanig beschouwd. »
Art. 3.In hetzelfde besluit wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidende : «
Art. 1bis.Voor de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, hiernagenoemd de wet, gelden voor de stagiairs bedoeld in artikel 1, 8°, de volgende bijzondere regels: 1° er is geen schadeloosstelling verschuldigd voor de ongevallen op de weg naar en van het werk, bedoeld in artikel 8 van de wet;2° er is geen schadeloosstelling verschuldigd voor de tijdelijke arbeidsongeschiktheid;3° in geval van een dodelijk arbeidsongeval is artikel 59quinquies, eerste lid, van de wet niet van toepassing;4° voor de kosten bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 3, van de wet, die op grond van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994 vergoed worden, betaalt de verzekeringsonderneming het aandeel terug van de met het arbeidsongeval verband houdende kosten die, na de krachtens deze laatste wet toegekende tegemoetkoming, ten laste zijn van het slachtoffer;5° voor de toepassing van artikel 38, tweede lid, van de wet worden de stagiairs met leerlingen gelijkgesteld.»
Art. 4.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2008.
Art. 5.Onze Minister die Werk onder zijn bevoegdheid heeft is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juni 2007.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN