gepubliceerd op 24 juni 1999
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries
13 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, 2e lid van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, inzonderheid op artikel 2, vervangen bij het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 en het koninklijk besluit van 23 december 1998;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 29 april 1999;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Begroting, gegeven op 4 mei 1999;
Gelet op het protocol nr. 339 van 19 mei 1999 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 januari 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat in de aanhef van het koninklijk besluit van 23 december 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 duidelijk wordt aangehaald dat het aangewezen is in de federale overheidsdiensten deskundigen met bijzondere kwalificatie aan te nemen en dat het in dat geval moet mogelijk zijn hun een hogere weddeschaal te geven dan die van een wervingsgraad;
Overwegende dat niettegenstaande deze wil er een tegenstelling blijft bestaan tussen deze wil en de tekst van artikel 1 doordat bij vergetelheid een deel van de zin niet werd weggelaten waarin wordt bepaald dat de hogere weddeschaal enkel kan worden toegekend in eenzelfde graad;
Overwegende dat deze tegenstelling leidt tot uiteenlopende interpretaties wat de goede uitvoering verhindert van deze bepaling in de zin dat dit de toekenning van een hogere weddeschaal dan deze van een wervingsgraad moet toelaten;
Overwegende dat het omwille van de rechtszekerheid en de eenheid in rechtspraak aangewezen is om zo snel mogelijk te verhelpen aan deze anomalie; dat in tegengesteld geval heel wat bekwame kandidaten van grote waarde nooit zullen kunnen geworven worden als expert in zeer strategische domeinen die sterk onderhevig zijn aan de Europese regelgeving;
Overwegende dat het bovendien noodzakelijk is de Franse en de Nederlandse tekst te coördineren;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 2, § 1, laatste lid, van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, ingelast bij het koninklijk besluit van 23 december 1998, worden volgende wijzigingen aangebracht : 1° de woorden « in eenzelfde graad » worden geschrapt;2° tussen de woorden « en het » en de woorden « advies van de Inspecteur van Financiën » wordt het woord « gunstig » toegevoegd.
Art. 2.In de Nederlandse tekst van artikel 3, 1° van het koninklijk besluit van 23 december 1998 tot wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries, wordt het woord « nieuwe » voor « deskundigen » geschrapt.
Art. 3.Onze Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Ambtenarenzaken, A. FLAHAUT