gepubliceerd op 23 juli 1998
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten
13 JULI 1998. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 7 april 1919 tot inrichting van gerechtelijke officieren en agenten bij de parketten, gewijzigd bij de wetten van 21 augustus 1948, 27 maart 1969, 2 december 1982 en 18 juli 1991, bij het koninklijk besluit van 5 augustus 1991 en bij de wet van 5 augustus 1992;
Gelet op het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten;
Gelet op het advies van de raad van overleg van de gerechtelijke politie bij de parketten, gegeven op 28 mei 1998;
Gelet op het protocol nr 177 van 12 juni 1998 van Sectorcomité III-Justitie;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wetten van 9 augustus 1980, 16 juni 1989 en 4 juli 1989;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is een plaatsvervangend secretaris voor elke afdeling van het comité tot regeling van de gerechtelijke politie bij de parketten aan te stellen ten einde de goede werking ervan niet in het gedrang te brengen;
Overwegende dat de natuur van de bekwaamheidsproef bedoeld in artikel 120 van het voormeld koninklijk besluit van 19 december 1997 moet afgeleid worden uit de samenlezing van dat artikel met de artikelen 110 en 112 van hetzelfde besluit en de wijze van rangschikking van de geslaagden voor die proef uit de samenlezing van datzelfde artikel met de artikelen 114 en 140 van hetzelfde besluit;
Overwegende dat de aanvullende wedde bedoeld in artikel 123 van hetzelfde besluit varieert volgens het aantal personeelsleden waarover de hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie het bevel voert en dat in artikel 39, eerste lid van hetzelfde besluit de functie van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie is gedefinieerd als de bevelvoering over een brigade; dat hieruit blijkt dat de toekenning van de aanvullende wedde verbonden is met de uitoefening van de functie van hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie en dat het daarom nodig is de omstandigheden aan te geven waarin die functie niet wordt uitgeoefend en bijgevolg de aanvullende wedde niet kan worden toegekend;
Overwegende dat het dringend noodzakelijk is de vaststellingen uit de twee voorafgaande overwegingen uitdrukkelijk in het voormeld koninklijk besluit van 19 december 1997 in te schrijven ten einde een éénduidige interpretatie aan de artikelen 120 en 123 te geven en de uniforme toepassing van het besluit, van bij de inwerkingtreding ervan op 1 januari 1998, te waarborgen;
Overwegende dat de vóór 1 september 1993 behaalde getuigschriften van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek afgeleverd werden na het volgen van de cursussen en het slagen voor de examens van de middelbare graad; dat uit dat feit en uit de overgangsmaatregel voorzien in artikel 141 van hetzelfde besluit moet afgeleid worden dat de getuigschriften van het eerste deel van de School voor Criminologie en Criminalistiek die behaald werden vóór 1 september 1993 moeten worden gelijkgesteld met de vroegere getuigschriften van de middelbare graad; dat het bijgevolg dringend noodzakelijk is artikel 141 in die zin aan te passen ten einde de bevorderingen in de nieuwe loopbaan die moeten plaatsvinden vanaf 1 januari 1998, correct te laten geschieden;
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 59, § 6 van het koninklijk besluit van 19 december 1997 houdende de administratieve rechtspositie en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de gerechtelijke politie bij de parketten wordt aangevuld als volgt : « Zijn plaatsvervanger wordt op dezelfde wijze aangewezen.
Art. 2.In artikel 120 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht : a) In § 1, eerste lid, 1° worden tussen de woorden "de bekwaamheidsproef" en "waarvan" de woorden "voor verhoging in weddeschaal" ingevoegd.b) In § 2, eerste lid, 1° worden tussen de woorden "de bekwaamheidsproef" en "waarvan" de woorden "voor verhoging in weddeschaal" ingevoegd.c) In § 2, tweede lid worden tussen de woorden "De cijfers die behaald zijn voor" en "de bekwaamheidsproef" de woorden "het mondeling gedeelte van" ingevoegd.
Art. 3.In artikel 123, eerste lid, van hetzelfde besluit worden tussen de woorden "heeft" en "recht" de woorden ", behoudens wanneer hij voorlopig geschorst is of een andere toegewezen functie uitoefent," ingevoegd.
Art. 4.Artikel 141 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgende lid : « De getuigschriften van het eerste deel van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek, behaald vóór 1 september 1993, worden, voor de toepassing van de bepalingen van dit besluit, gelijkgesteld met getuigschriften van de middelbare graad van de School voor Criminologie en Criminalistiek. »
Art. 5.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1998.
Art. 6.Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 juli 1998.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Justitie, T. VAN PARYS