gepubliceerd op 25 oktober 2010
Koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten
12 OKTOBER 2010. - Koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968, artikel 62, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1996 en 7 februari 2003;
Gelet op de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen, de artikelen 12, 15, gewijzigd bij de wet van 20 juli 2006, 21, 22, 23 en op artikel 30, vervangen bij de wet van 21 februari 1986 en gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004 en 20 juli 2006;
Gelet op het koninklijk besluit van 11 oktober 1997 betreffende de goedkeuring en homologatie van de automatisch werkende toestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten;
Gelet op de betrokkenheid van de Gewestregeringen;
Gelet op de mededeling aan de Europese Commissie, op 29 januari 2010, met toepassing van artikel 8, lid 1, van Richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 17 maart 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, d.d. 1 april 2009;
Gelet op het advies 47.771/4 van de Raad van State, gegeven op 17 februari 2010 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van de Eerste Minister, van de Minister van Justitie, van de Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen en van de Staatssecretaris voor Mobiliteit en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I.- Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de toestellen die gebruikt worden om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd op 16 maart 1968 en haar uitvoeringsbesluiten, en die rechtstreeks of onrechtstreeks een meting uitvoeren, in dit besluit « toestel » genoemd, en dit onder voorbehoud van de toepassing van andere reglementering betreffende specifieke toestellen. HOOFDSTUK II. - Modelgoedkeuring
Art. 2.De toestellen zijn onderworpen aan de modelgoedkeuring, aan de eerste ijk, aan de herijk en aan de technische controle, bedoeld in de wet van 16 juni 1970 betreffende de meeteenheden, de meetstandaarden en de meetwerktuigen.
Om de modelgoedkeuring te kunnen verkrijgen moeten de toestellen voldoen aan de voorschriften bepaald in de bijlagen 1 tot 3 of, wat betreft de toestellen vervaardigd en in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie, in Turkije of in Zwitserland of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst, aan voorschriften van toepassing in deze staat voor zover deze evenwaardige garanties bieden.
Art. 3.Elke modelgoedkeuring wordt verleend voor maximum tien jaar (hernieuwbaar) en houdt de toekenning in van een nationaal goedkeuringsteken dat bestaat uit een rechthoekige omlijsting bevattende een kennummer van meerdere cijfers, een streepje, de hoofdletter B, een streepje en de laatste twee cijfers van het jaartal van toekenning van de modelgoedkeuring.
Het kennummer wordt voorafgegaan door de letter P bij modelgoedkeuringen van beperkte strekking.
Elk toestel moet overeenstemmen met het goedgekeurde model en het toegewezen goedkeuringsteken voor dit model dragen op duurzame en onuitwisbare wijze.
Art. 4.In geval het een variant betreft van een reeds goedgekeurd model, moet een aanvraag voor die variant worden ingediend overeenkomstig de dezelfde voorwaarden als die bedoeld in artikel 5. HOOFDSTUK III. - Procedure voor de verkrijging van een modelgoedkeuring
Art. 5.§ 1. De aanvraag tot modelgoedkeuring van een toestel wordt bij de Dienst Metrologie van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, ingediend door de fabrikant of, voor zover hij in een lidstaat van de Europese Unie of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of in Turkije of in Zwitserland gevestigd is, zijn gevolmachtigde of elke aanvrager die de conformiteit van de in serie vervaardigde toestellen met het goedgekeurde model kan verzekeren en die in staat is dezelfde verantwoordelijkheden te dragen als de fabrikant.
Voor de studie en de proeven voorafgaand aan modelgoedkeuring wordt één exemplaar van het model met toebehoren bezorgd aan het organisme bedoeld in artikel 6, en in voorkomend geval wordt toegang verleend tot een installatie. § 2. Elk exemplaar van het model wordt vergezeld van de technische documentatie bepaald onder punt 7.1 van de bijlage 1, en van de aanwijzingen voor het gebruik en de installatie ervan. Het handboek met betrekking tot de opleiding voorzien in artikel 19 maakt eveneens deel uit van het goedkeuringsdossier.
Drie exemplaren van deze documentatie worden aan de Dienst Metrologie voorgelegd samen met de meet-, proef- of onderzoeksverslagen bedoeld in de artikelen 6 en 7.
Art. 6.De voorafgaande proeven van modelgoedkeuring worden uitgevoerd door : a) een organisme geaccrediteerd voor het uitvoeren van de individuele proeven vermeld in de bijlagen van dit besluit, in overeenstemming met de eisen van de Europese norm EN 17025, binnen het Belgische accreditatiesysteem of volgens een gelijkwaardige accreditatie voor het uitvoeren van deze proeven in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of in Turkije of in Zwitserland, of b) de nationale autoriteit voor wettelijke metrologie in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een EVA-land die partij is bij de EER-Overeenkomst of in Turkije of in Zwitserland gevestigd is, voor zover de testprocedures gelijkwaardig zijn aan die van het organisme voorzien in punt a). Voor de afgifte en de verlenging van deze accreditatie verifieert de accreditatie instantie of het organisme zoals bedoeld in a) voldoet aan alle garanties inzake onafhankelijkheid.
Het organisme mag noch fabrikant van de toestellen zijn noch gevolmachtigde van de fabrikant, noch de overheidspersonen bedoeld in artikel 62 van de wet van 16 maart 1968.
De meerderheidsaandeelhouder van het organisme mag geen fabrikant of verdeler van deze toestellen zijn.
Het organisme mag, onder eigen toezicht en op eigen verantwoordelijkheid, de uitvoering van sommige voorafgaande proeven van modelgoedkeuring toevertrouwen aan andere laboratoria.
Art. 7.Het organisme legt de resultaten van de voorafgaande proeven van modelgoedkeuring voor aan de Dienst Metrologie.
De modelgoedkeuring wordt door de Dienst Metrologie verleend op basis van de meet-, proef- en onderzoeksverslagen van het organisme en eventueel van andere laboratoria.
De Dienst Metrologie vermeldt in het goedkeuringsdossier, voor wat betreft de eerste ijk, de herijk of de technische controles, de proeven die moeten uitgevoerd worden per type van toestel en een voorbeeld van ijkcertificaat is aan het dossier bijgevoegd.
Art. 8.Het dossier van modelgoedkeuring en een exemplaar van het goedgekeurde model (als het concept het toelaat) worden bijgehouden op de Dienst Metrologie.
Een kopie van dit dossier mag ter beschikking gesteld worden van het onafhankelijke organisme dat instaat voor de eerste ijk, de herijk en de technische controles, met het akkoord van de fabrikant of van zijn gevolmachtigde. Zonder dit akkoord worden minstens de instrumenten en specifieke middelen die strikt noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de proeven ter beschikking van het organisme gesteld.
Art. 9.De kosten van de voorafgaande proeven van modelgoedkeuring zijn ten laste van de aanvrager. HOOFDSTUK IV. - Procedure voor de eerste ijk, de herijk en de technische controle van de toestellen
Art. 10.De toestellen zijn onderworpen aan eerste ijk, herijk en technische controle waarvan de proeven overeenkomstig het modelgoedkeuringsdossier moeten worden uitgevoerd onder het hoog toezicht van de Dienst Metrologie, door een organisme geaccrediteerd in overeenkomst de eisen van de Europese normen EN 17025 en EN 17020, type A, binnen het Belgische accreditatiesysteem of volgens een gelijkwaardige accreditatie in een lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of in Turkije of in Zwitserland.
Art. 11.De eerste ijk, de herijk en de technische controle worden voor elk toestel uitgevoerd.
Art. 12.De herijk heeft plaats om de twee jaar.
Als het toestel moet worden hersteld met verbreking van de verzegeling, wordt het toestel na herstelling aan een eerste ijk onderworpen.
Art. 13.Voor de eerste ijk, de herijk of een technische controle op aanvraag wordt het toestel samen met het metrologisch boekje, aan het organisme bezorgd.
Art. 14.In geval van aanvaarding, op basis van de resultaten van de proeven, stelt het organisme een ijkcertificaat op, vult het metrologische boekje in en brengt de verzegeling aan zoals voorzien in het modelgoedkeuringsdossier. Ook het aanvaardingsmerk wordt aangebracht zoals beoogd in de bijlage 4.
In geval van weigering, vult het organisme het metrologische boekje van het toestel in en brengt het merk van afkeur aan zoals beoogd in bijlage 4.
Het ijkcertificaat en het metrologisch boekje worden door het organisme overgemaakt aan de eigenaar van het toestel.
Een kopie van de ijkcertificaten en de metrologische boekjes die door het organisme worden uitgereikt, dienen aan de Dienst Metrologie te worden overgemaakt in het kader van het hoog toezicht.
Art. 15.De kosten van de proeven van eerste ijk, herijk of technische controle zijn ten laste van de aanvrager. HOOFDSTUK V. - Controle van de vaste installaties
Art. 16.De Dienst Metrologie vermeldt in het goedkeuringsdossier voor elk type van installatie, de controletesten die moeten worden uitgevoerd en met welke periodiciteit.
De conformiteit van elke nieuwe vaste installatie ten opzichte van de modelgoedkeuring, de juiste werking ervan en de resultaten van de periodieke controletesten, moeten worden gecertificeerd door een organisme geaccrediteerd in overeenstemming met de eisen van de Europese norm EN 17020, type A, binnen het Belgische accreditatiesysteem of volgens een gelijkwaardige accreditatie in een lidstaat van de Europese Gemeenschap of in een EVA-land dat partij is bij de EER-Overeenkomst of in Turkije of in Zwitserland.
Het dossier van elke installatie bevat gedetailleerde plannen van de installatie, het certificaat van conformiteit, de testresultaten en, in voorkomend geval, de beelden genomen door de installatie (in het bijzonder alle nodige informatie in verband met de onafhankelijke controlemethode). Dit dossier moet bestaan uit minimum 4 exemplaren en worden bezorgd aan : 1° De Dienst Metrologie, die belast is met het hoog toezicht;2° Het desbetreffende Parket;3° De desbetreffende wegbeheerder;4° De desbetreffende Politiezone of Federale Politie. Een regelmatig onderhoud van en een toezicht op de vaste installaties moeten georganiseerd worden om duurzame metrologische prestaties te waarborgen.
Wanneer een tekortkoming wordt vastgesteld of een wijziging aan de installatie gebeurt, moet die buiten dienst gesteld worden. Zodra de nodige herstellingen of wijzigingen zijn voltooid, dient het dossier te worden bijgewerkt en opgestuurd door het organisme. HOOFDSTUK VI. - Vergoedingen voor de modelgoedkeuring
Art. 17.Het bedrag van de vergoeding voor de modelgoedkeuring, verschuldigd aan de Dienst Metrologie voor het onderzoek en evaluatie van de meet- en proefverslagen en voor de afgifte van de goedkeuring, bedraagt 1.500 euro.
Dit bedrag wordt verminderd tot 750 euro bij een variant van een reeds goedgekeurd model als voor deze variant nieuwe proefverslagen nodig zijn, en tot 250 euro bij een zuiver administratieve variant.
Art. 18.Het bedrag van het ijkmerk afgeleverd door de Dienst Metrologie, bedraagt 25 euro.
Het merk van afkeur is gratis en wordt door het organisme afgeleverd. HOOFDSTUK VII. - Opleiding
Art. 19.De gebruikers van de toestellen moeten de opleiding, waarvan de inhoud tijdens de modelgoedkeuringsprocedure is goedgekeurd, gekregen hebben ten einde de meettoestellen juist te kunnen laten werken. HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 20.Het koninklijk besluit van 11 oktober 1997 betreffende de goedkeuring en homologatie van de automatisch werkende toestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten wordt opgeheven.
De modelgoedkeuringen die werden afgeleverd vóór de inwerkingtreding van dit besluit blijven geldig tot op hun vervaldatum.
Art. 21.De Minister bevoegd voor Justitie, de Minister bevoegd voor Economie en de Minister bevoegd voor het Wegverkeer zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 oktober 2010.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
Bijlage 1 bij het koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR ALLE TOESTELLEN 1. Toepassingsgebied De onderhavige technische voorschriften zijn van toepassing op alle toestellen. 2. Regels voor een correcte werking 2.1. Gebruikers - en installatiehandboek De toestellen moeten geïnstalleerd en gebruikt worden in overeenstemming met de handboeken die aangeleverd worden door de constructeur en die goedgekeurd zijn samen met het toestel, ter gelegenheid van de modelgoedkeuring. 2.2. Zekerheid van de identificatie van het voertuig, in voorkomend geval De constructie van het toestel, met inbegrip van de interne logica van het meetproces, moet zo zijn dat, bij het gebruik van het toestel volgens het handboek, de inbreuk nooit kan toegewezen worden aan het verkeerde voertuig, zelfs in het geval van inhalen of kruisen van voertuigen. 2.3. Registratieapparatuur, in voorkomend geval Het toestel moet de meetresultaten registreren en de registratie zal de volgende gegevens bevatten : de identificatie (serienummer en modelgoedkeuringsnummer) en de lokalisatie van het toestel, de datum en het tijdstip van de meting, de gemeten snelheid (indien van toepassing) en de rijzin van het voertuig (indien van toepassing).
De digitale registratie moet conform zijn aan de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 december 2006 betreffende de beveiliging van de opslag, de verwerking en de verzending van elektronische gegevens van meetwerktuigen.
Indien bepaalde parameters instelbaar zijn en de meting kunnen beïnvloeden, moet het mogelijk zijn op basis van de registraties de ingestelde parameters te kennen. 2.4 Kwaliteit van beelden, in voorkomend geval De opnemingstoestellen moeten adequate beelden waarborgen, wanneer zij worden afgeregeld en worden ingesteld overeenkomstig de instructies van de handboeken van gebruik en van installatie.
De beelden, al of niet gedigitaliseerd, moeten toelaten om : 1° de kentekenplaat duidelijk af te lezen voor zover ze zich in de vereiste staat bevindt;2° type van het voertuig en eventueel het merk en het model te herkennen. 2.5. Automatisch verwijderen van resultaten in geval van grote variaties van de voedingsspanning De werking van het toestel moet worden verhinderd, indien de voedingsspanning zodanige variaties vertoont, waardoor de maximaal toelaatbare fout dreigt overschreden te worden. 2.6. Controlevoorzieningen voor de globale werking Het toestel moet uitgerust zijn met een voorziening waardoor een globale controle van de werking van het meettoestel wordt gevisualiseerd en dit bij iedere start van het meettoestel en bijkomend op verzoek van de operator. 3. Constructie 3.1. Mechanische stevigheid De toestellen moeten goed en stevig gemaakt zijn. De gebruikte materialen moeten een voldoende weerstand en bestendigheid verzekeren bij normaal te verwachten gebruik. 3.2. Weerstand tegen klimatologische omstandigheden 3.2.1. De toestellen die niet in werking zijn, moeten weerstaan aan omgevingstemperaturen zoals opgegeven door de constructeur. De constructeur moet de uiterste temperatuursgrenzen opgeven, waartussen het toestel kan functioneren volgens de eisen van dit besluit. Indien deze uiterste temperatuursgrenzen overschreden worden, moeten de toestellen die autonoom werken, zichzelf buiten werking stellen. Deze uiterste temperatuursgrenzen moeten minimaal 0°C en +50°C begrijpen (zie punt 7.2). 3.2.2. Het toestel moet ongevoelig zijn voor de relatieve vochtigheid van de omgevingslucht en dit zowel in de statische voorwaarden van opberging als tijdens het gebruik, zoals beschreven in punt 3.2.1 (voor ongevoeligheid aan condensatie zie, punt 9.2.2). 3.2.3. De gedeelten van het toestel, alsook de aangesloten hulpstukken, die blootgesteld worden aan de weersomstandigheden zullen bescherming bieden tegen het indringen van stof en opspattend water. 3.3. Betrouwbaarheid van de elektronische componenten en van de interne logica 3.3.1. Reactie op storingen De toestellen moeten proeven ondergaan die de reactie aantonen op : 1° variaties van de voedingsspanning;2° storingen op de voedingsspanning;3° uitwendige elektromagnetische velden. De aangepaste proeven, de graad van gestrengheid en de criteria van aanvaarding moeten in overeenstemming zijn met punt 9. 3.3.2. Beveiliging tegen elektronische gebreken De betrouwbaarheid van de resultaten voortgebracht door digitale signalen (overdrachten, logische bewerkingen, geheugenopslag, aanduidingen, enz.) moet verzekerd zijn, zowel individueel (stap voor stap) als gegroepeerd (in zijn geheel), door middel van bijkomende controlebewerkingen. Elke fout vastgesteld door deze bewerkingen moet de lopende meting blokkeren. 4. Gebruikers - en installatiehandboek De constructeur zal elk toestel voorzien van een gebruikers - en installatiehandboek (zie punt 2.1) die samen met het model worden goedgekeurd.
Deze handboeken bevatten ten minste volgende onderwerpen : 1° de theoretische uitleg over de werking van het toestel;2° de verklaring van het algemene schema;3° de nauwkeurige opgave van de normale werkingsvoorwaarden;4° de werkingswijzen;5° de inlichtingen over de voornaamste oorzaken van fouten;6° een overzicht van de ordegrootte van de verschillende meetinvloeden en hun overeenkomstige gedeeltelijke fouten;7° de installatievoorschriften 8° de onderhoudsvoorschriften.5. Bescherming tegen ongeoorloofde beïnvloeding Het moet mogelijk zijn die elementen te verzegelen of te beschermen, waarvan de wijziging aanleiding kan geven tot meetfouten of tot een beperking van de metrologische zekerheid.6. Identificatie van het toestel Het toestel en elk, in een aparte behuizing ondergebracht onderdeel, moeten de volgende onuitwisbare opschriften bevatten : 1° naam (of commerciële benaming) en adres van de constructeur of zijn vertegenwoordiger;2° model en serienummer van het toestel;3° de opgave van de voor de werking noodzakelijke randapparatuur door middel van het modelnummer ofwel, in geval van niet verwisselbaarheid, het serienummer 4° goedkeuringsteken;5° meetbereik. In het bijzonder moet elk programma of elk geheugen dat een programma bevat duidelijk voor elk model geïdentificeerd zijn.
Bij gebrek aan kopie van de programma's, zal de constructeur een middel geven om te controleren dat deze programma's niet ten opzichte van het goedgekeurde model werden gewijzigd. 7. Proeven voor de modelgoedkeuring 7.1. Technische documentatie De aanvraag voor de modelgoedkeuring (in drievoud) dient, ten behoeve van de proeven, volgende documenten te bevatten : 1° een beschrijvende nota met nodige bijzonderheden aangaande de constructie en de werking, de veiligheidsvoorzieningen die de goede werking verzekeren, de voorzieningen voor regeling en afstelling, de beschrijvende inlichtingen, de plaatsen voorzien voor de ijkmerken en de eventuele verzegelingen;2° de montageschema's en, in voorkomend geval, de plannen die metrologisch van belang zijn;3° een principeschema en fotografische reproducties, bestemd voor het dossier van de modelgoedkeuring. 7.2. Metrologische proeven in het laboratorium 7.2.1. Testvoorwaarden
Referentiewaarde
Bereik
Omgevingstemperatuur
+ 20 °C
Opgegeven door de constructeur (0 °C tot 50 °C inbegrepen)
Relatieve vochtigheid
50 % - 70 %
alle waarden, zonder condensatie
Voedingsspanning
nominale
minimum -10 % en + 20 % van de nominale waarde
Frequentie van de voeding (indien toepasbaar)
nominale
nominale waarde + 3 %
Tijdsspanne vanaf het aanschakelen
alle waarden
De proeven moeten uitgevoerd worden bij + 20 °C en bij de minimale en maximale temperatuur voor verschillende voedingsspanningen; de relatieve vochtigheid en de frequentie van de voedingsspanning moeten enkel gewijzigd worden indien zij een betekenisvolle invloed hebben.
Voor elke hierboven vermelde invloedsfactor zullen de variaties over het volledige meetbereik geen variaties in de aanduiding veroorzaken die groter zijn dan de helft van de absolute waarde van de maximaal toelaatbare fouten (zie 8.3). 7.2.2. Voorafgaande proeven De proeven overeenkomstig de voorschriften voorzien in punt 2 van bijlage 1, en bepaling van de fouten van het toestel in het meetbereik, in de referentiecondities. 7.2.3 Proeven aangaande de effecten van invloedsfactoren en storingen De uit te voeren proeven en de bijhorende criteria voor aanvaarding zijn beschreven in punt 9. 7.3 Metrologische proeven op de weg (uit te voeren volgend op de voorziene metrologische proeven voorzien in het laboratorium) De metrologische proeven moeten aangevuld worden met proeven in omstandigheden die overeenkomen met het werkelijke verkeer. 8. Eerste ijk, periodieke ijk en technische controle 8.1. Overeenstemming met het goedgekeurde model Het goedgekeurde model wordt bepaald door karakteristieken van het meettoestel, die de metrologische zekerheid bieden.
Indien bij een toestel componenten van een andere leverancier worden gebruikt dan bij de goedkeuring, blijft deze goedkeuring geldig voor zover de bekomen resultaten gegarandeerd worden door de interne logica van het toestel. De structuur van de controlekringen, de werking ervan en de controleprogramma's moeten identiek zijn aan deze van het toestel dat volgens de modelgoedkeuring werd gemaakt. Om aan dit voorschrift te voldoen moet : 1° de constructeur voor de goedkeuring alle inlichtingen voorleggen aangaande de interne logica van het toestel;2° de constructeur elke voorgenomen wijziging van de bestaande modelgoedkeuring voorleggen aan de Dienst Metrologie;3° de Dienst Metrologie de bewaring van deze informatie verzekeren. 8.2. Proeven De proeven omvatten reeksen van metingen, regelmatig gespreid over het meetbereik. Deze proeven moeten uitgevoerd worden zoals beschreven in het modelgoedkeuringsdossier onder artikel 7, derde lid. 8.3. De maximaal toelaatbare fout De maximaal toegelaten fouten zijn vastgelegd in de specifieke bijlagen van dit besluit. Bij ontstentenis zal + 3 % gebruikt worden.
Voor weging in beweging zal + 10 % gebruikt worden. 8.4. Metrologisch boekje Het toestel moet altijd vergezeld zijn van het metrologische boekje dat moet voorgelegd worden ter gelegenheid van elke metrologische controle samen met het toestel.
Dit boekje bevat alle ingrepen en alle resultaten van alle metrologische controles. Bovendien moet er melding gemaakt worden van onderhoud - en herstellingswerkzaamheden evenals van ieder vastgestelde onregelmatigheid. 9. Proeven aangaande de effecten van de invloedsfactoren en storingen De proeven moeten in de hierna vermelde volgorde worden uitgevoerd. 9.1. Proeven op mechanische stevigheid : mechanische schokken (zie punt 3.1) Het toestel wordt gekanteld rond één kant van de basis, zodat de tegenovergestelde kant ongeveer 50 mm omhoog gelicht wordt, en daarna losgelaten. De proef bestaat in een val rond elke kant van de basis. 9.2. Proeven op klimatologische weerstand (zie punt 3.2) 9.2.1. Warmte - koude in droge omstandigheden De proef simuleert de voorwaarden van opberging (toestellen buiten dienst).
De proef bij droge warmte moet twee uren duren bij de max. temperatuur zoals opgegeven door de constructeur, deze bij droge koude twee uren bij de min. temperatuur zoals opgegeven door de constructeur, het toestel buiten werking.
Na elke proef moeten het toestel en de bijkomende hulpmiddelen correct werken en de maximaal toelaatbare fouten eerbiedigen. 9.2.2. Vochtige warmte Onmiddellijk na de koude proef worden die elementen, die bij het toestel het risico lopen blootgesteld te worden aan koude (de andere elementen mogen afgeschermd worden met gesloten plastiekfolie), overgebracht naar een lokaal waar de temperatuur + 20 °C bedraagt en de relatieve vochtigheid ongeveer 70 %. Het toestel wordt vervolgens in werking gesteld en gehouden gedurende een uur te rekenen vanaf het verlaten van de koude proef.
Gedurende de proef moet het toestel en de bijkomende hulpmiddelen correct werken en de maximaal toelaatbare fouten eerbiedigen. 9.2.3. Opspattend water De inhoud van een emmer water van ongeveer 10 liter wordt van op een afstand van drie meter tegen elke zijde van het toestel geworpen, eenmaal van onderuit, een andere maal van bovenuit, terwijl het toestel in werking is.
Nazicht moet aantonen dat het water niet is binnengedrongen in het toestel. De proeven moeten aantonen dat het water geen effect heeft gehad op de correcte werking. 9.3. Proeven aangaande de betrouwbaarheid van de elektronische componenten en de interne logica (zie punt 3.3) 9.3.1. Veranderingen van de voedingsspanning voor toestellen op batterij : zie punt 7.2.1. 9.3.2. Storingen Spanningspieken worden gesuperponeerd op de netspanning (OIML D11 testen 13.4 en 13.5 gestrengheidniveau 2).
Gedurende de proef moet het toestel correct werken en de maximaal toelaatbare fouten eerbiedigen, ofwel moet de aanduiding verdwijnen.
In dit laatste geval, moet het toestel tot de normale toestand terugkeren na de proef. 9.3.3. Elektromagnetische compatibiliteit De proeven worden uitgevoerd volgens OIML D11 (testen 12.1.1/1 gestrengheidniveau 3, 12.1.2 gestrengheidniveau 3, 12.2 gestrengheidniveau 3 en 12.4 gestrengheidniveau 2).
Deze proeven moeten in de referentiecondities worden uitgevoerd 9.4. Eindproeven Na het beëindigen van alle proeven aangaande de effecten van de invloedsfactoren en de storingen moeten de proef voorzien onder punt 7.2.2 herhaald worden om de afwijking ten opzichte van de intrinsieke initiële fout te bepalen.
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 12 oktober 2010 betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
Bijlage 2 bij het koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten TECHNISCHE VOORSCHRIFTEN VOOR DE SNELHEIDSMETERS 1. Toepassingsgebied De onderhavige technische voorschriften zijn van toepassing op alle toestellen die de mogelijkheid bieden de snelheid van voertuigen in het verkeer of de gemiddelde snelheid van voertuigen op een specifiek traject te meten, evenals voor de rollentestbanken (de algemene voorschriften, de maximaal toelaatbare fouten en proeven op beïnvloedingsfactoren en storingen die van toepassing kunnen zijn), die indirect een snelheid meten teneinde de klasse van tweewielige voertuigen te bepalen. 2. Regels voor een correcte werking 2.1. Zekerheid bij de identificatie van het voertuig De snelheidsmeter moet uitgerust zijn met een onderscheidingsvermogen voor de rijzin. 2.2. Onbemande werking De toestellen die bestemd zijn om te werken in omstandigheden waarbij de goede werking onmogelijk voortdurend door een bevoegde agent kan worden gecontroleerd, moeten een betrouwbaarheidsniveau verzekeren dicht bij de aan « zekerheid grenzende waarschijnlijkheid" dat de fout van elk resultaat binnen de tolerantiegrenzen gelegen is. Daartoe moet een onafhankelijke controlemethode van de meting door de fabrikant worden voorzien, als de technologie het toelaat. Deze methode kan automatisch zijn en moet een foutenmarge toelaten die niet hoger is dan 10% van de werkelijke snelheid. Elke verkeerde meting moet duidelijk als nul geïdentificeerd of geannuleerd worden.
Het betrouwbaarheidsniveau moet rekening houden met de meetonzekerheden en elke monocausale tekortkoming van het meettoestel in zijn geheel. Dit niveau moet door de goedkeurende overheid bevestigd worden. Indien het bepaald wordt op basis van statistische methoden, moet tenminste 99,8 % bereikt worden. 2.3. Hulpmiddel van simulatie voor de metrologische proeven in laboratorium De fabrikant moet een simulatiemogelijkheid (interne kalibratie) voorzien die het mogelijk maakt om de metrologische proeven in het laboratorium uit te voeren. De nauwkeurigheid van de snelheden die hiermee worden gesimuleerd, moeten kunnen gemeten worden en moeten de best mogelijke zijn : de fout moet minstens lager zijn dan 1/10 van de waarde van de maximaal toelaatbare fout die voor de proef in kwestie wordt getolereerd.
In het geval dat de fabrikant deze simulatiemogelijkheid niet kan voorzien om technische redenen, dan moet een testmethode voor de ijkingen voorzien worden bij de goedkeuring van het model en deze zal gevoegd worden bij de documentatie voorzien in punt 7.1 van bijlage 1. 3. Constructie 3.1. Aanduiding en meetbereik Het meetbereik wordt vastgesteld door de constructeur.
Volgens het meetbereik worden de toestellen als volgt onderverdeeld : 1° behorend tot klasse A voor een meetbereik gaande van 30* tot 150 km/h;2° behorend tot klasse B voor een meetbereik gaande van 30* tot 199 km/h;3° behorend tot klasse C voor een meetbereik gaande van 30* tot 250 km/h;4° behorend tot klasse D voor een meetbereik gaande van 30* tot 300 km/h. * Een lagere snelheid is toegestaan voor zover het is opgenomen in het modelgoedkeuringsdossier.
Voor snelheden boven de maximumsnelheid, zoals bepaald door de constructeur, moet het toestel eventueel door middel van een code aangeven dat de gemeten snelheid groter is dan het maximale meetbereik. 4. Proeven 4.1 Overeenstemmingproeven aan de voorschriften voorzien in punt 2 van bijlage 1 4.2 Metrologische proeven in het laboratorium, om het volgende te bepalen : 1° de foutenkromme in functie van de snelheid;2° de nauwkeurigheid van de waarde van de gesimuleerde snelheden, via de interne kalibratie indien van toepassing 3° voor snelheidsmeters gebaseerd op het Doppler-effect, de nauwkeurigheid van het vizier, het stralingsdiagram van de antenne en de stabiliteit van de frequentie van de uitgezonden golven, met eerbiediging van de voorschriften van de aanbeveling OIML R 91. Voor de proeven in laboratorium, zijn de maximaal toelaatbare fouten : 1° +10% voor snelheden onder de 30 km/h;2° +3 km/h voor snelheden van 30 km/h tot 100 km/h;3° +3 % voor snelheden boven de 100 km/h. 4.3 Proeven aangaande de effecten van invloedsfactoren en storingen De uit te voeren proeven en de bijhorende criteria voor aanvaarding zijn beschreven in punt 9 van bijlage 1. 4.4. Metrologische proeven op de weg (uit te voeren na de metrologische proeven voorzien in het laboratorium) De metrologische proeven moeten aangevuld worden met een proef in omstandigheden die overeenkomen met het werkelijke verkeer.
De foutverdeling moet opgemaakt worden voor veranderlijke snelheden, veranderlijke dichtheden van het verkeer en indien mogelijk voor verschillende temperaturen.
De gemiddelde fout van alle resultaten mag de + 3 km/h niet overschrijden.
Voor een modelgoedkeuring moeten 500 metingen worden uitgevoerd, waarbij geen enkele positieve fout groter mag zijn dan : 1° 20 % voor snelheden onder de 30 km/h;2° 6 km/h voor snelheden van 30 km/h tot 100 km/h;3° 6 % voor snelheden boven de 100 km/h. Het systeem dat gebruikt wordt voor de vergelijkingsmetingen moet een meetonzekerheid hebben die minstens drie maal beter is, dan deze van de snelheidsmeter die wordt getest. 4.5 Bijkomende proef voor rollentestbanken voor tweewielige voertuigen Een bijkomende proef met betrekking tot het nullastkoppel van de rollen wordt vastgelegd bij de modelgoedkeuring en uitgevoerd tijdens de ijkverrichtingen en de technische controles. 5. Eerste ijk, periodieke ijk en technische controle 5.1. Proeven De proeven omvatten reeksen van metingen, regelmatig gespreid over het meetbereik. Deze proeven moeten uitgevoerd worden zoals beschreven in het modelgoedkeuringsdossier onder art. 7. derde lid.
Voor de snelheidsmeters gebaseerd op het Doppler-effect moeten het vizier, het stralingsdiagram van de antenne en de stabiliteit van de frequentie van de uitgezonden golven worden getest, volgens de voorschriften van de aanbeveling OIML R 91. 5.2. De maximaal toelaatbare fout De gemiddelde fout van alle resultaten mag de +3 km/h niet overschrijden.
Geen enkele positieve fout mag groter zijn dan : 1° 20 % voor snelheden onder de 30 km/h;2° 6 km/h voor snelheden van 30 km/h tot 100 km/h;3° 6 % voor snelheden boven de 100 km/h. Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 12 oktober 2010 betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, SCHOUPPE
Bijlage 3 bij het koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten Technische voorschriften voor de installatie van meettoestellen die ingezet worden voor de registratie van voertuigen die een rood licht of rode knipperlichten aan een overweg voorbijrijden 1. Toepassingsdomein De onderhavige technische voorschriften zijn van toepassing op de installatie van meettoestellen die, met behulp van een opnemingstoestel, de identificatiegegevens en, in voorkomend geval, de snelheid kunnen registreren van de voertuigen die na een vooraf ingestelde tijd een rood licht of rode knipperlichten aan een overweg voorbijrijden. 2. Installatievoorschriften 2.1. De meting gebeurt in een zone van maximaal 5 meter, die zich ter hoogte van het verkeerslicht bevindt. 2.2. De volgende elementen moeten op het beeld zichtbaar zijn : 1. het beveiligde verkeerslicht voor elke bemeten rijstrook of een beveiligde indicatie met inbegrip van de tijdsintervallen;2. het einde van de meetzone,van elke bewaakte rijstrook;3. datum en tijdstip van de meting, in voorkomend geval de gemeten snelheid de rijrichting van het voertuig (indien van toepassing) en het nummer van de rijstrook. 3 Werkingsvoorschriften 3.1. De inbreuken worden geregistreerd door het meettoestel : 1. bij rood licht : één seconde na het oplichten van het rode licht en bij snelheden hoger dan 30 km/h 2.bij rode knipperlichten aan een overweg : na een ingestelde tijd van minstens één seconde. 3.2 De doortocht van een voertuig in overtreding moet minstens door een tweede beeldopname worden bevestigd. 4. Dossier Het dossier vermeld in artikel 16 bevat naast het gebruikershandboek zoals bepaald in punt 4 van de bijlage 1 : a) in het geval van een nieuwe installatie : 1° een situatieplan op een schaal van 1/100;2° minstens 1 beeldopname, formaat A4, per opstellingsplaats van het opnemingstoestel, die het beeld weergeeft dat nadien mag verwacht worden en die moet genomen zijn door een opnemingstoestel met dezelfde kenmerken als die van het toestel dat nadien zal geplaatst worden;3° één of meerdere opnames, formaat A4, welke een overzicht van het geheel van de installatie mogelijk maken.Deze opnames bevatten, duidelijk en ondubbelzinnig zichtbaar, de materiële realisatie. b) in het geval van een wijziging van een installatie : de eventuele actualisatie van de voorgaande elementen, met betrekking tot voorgaand punt 4.a).
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 12 oktober 2010 betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE
Bijlage 4 bij het koninklijk besluit betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten Aanvaardingsmerken en merken van afkeur Aanvaardingsmerken bij eerste ijk of herijk Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit vignet, geleverd door de Metrologische Dienst, rechthoekige vorm, afmetingen 3,5 cm x 7,5 cm, groene kleur, onuitwisbare opschriften, vermeldt : - in een zeshoek de 2 laatste cijfers van het jaar van ijking; - in de nabijheid van deze zeshoek, de letter « R »; - het identificatienummer van het vignet bestaande uit het identificatienummer van het organisme dat de ijking uitvoert en het volgnummer gevormd door vier cijfers; - het jaartal van de uiterste geldigheidsdatum; - de maand van de uiterste geldigheidsdatum (in de maandlijst aan te kruisen of te perforeren).
De afmetingen van het vignet mogen verminderd worden wanneer het meetwerktuig te klein is om er de markering op aan te brengen. De afmetingen hierboven vermeld mogen licht aangepast worden om overeen te stemmen met de standaardformaten beschikbaar in de handel.
Afkeuringsmerk bij herijk Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Dit vignet, geleverd door het organisme, rechthoekige vorm, afmetingen 3,5 cm x 7,5 cm, rode kleur, onuitwisbare opschriften, vermeldt het identificatienummer van het organisme dat het vignet aangebracht heeft en de afkeuringsdatum zoals vermeld op het hierboven weergegeven model.
De afmetingen van het vignet mogen verminderd worden wanneer het meetwerktuig te klein is om er de markering op aan te brengen.
Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 12 oktober 2010 betreffende de goedkeuring, de ijking en de installatie van de meettoestellen gebruikt om toezicht te houden op de naleving van de wet betreffende de politie over het wegverkeer en haar uitvoeringsbesluiten.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK De Minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen, V. VAN QUICKENBORNE De Staatssecretaris voor Mobiliteit, E. SCHOUPPE