gepubliceerd op 16 juli 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis, voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966
12 JULI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis, voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Algemene reikwijdte van het ontwerp Artikel 53, eerste lid, van de gecoördineerde wetten in bestuurszaken bepaalt dat « De Vaste Wervingssecretaris (lees : de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid) alleen is bevoegd is om bewijzen omtrent de bij de wet van 2 augustus 1963 vereiste taalkennis uit te reiken. ».
Om voormelde artikelen van de gecoördineerde wetten correct uit te voeren is het van belang de verschillende types van taalkennis die zij beogen goed te identificeren : a. de kennis die gelijkstaat met de kennis van een ambtenaar die houder is van een diploma toegekend in deze taal;b. de voldoende kennis;c. de elementaire kennis;d. de elementaire of voldoende kennis, een uitdrukking die systematisch verbonden is met de woorden « aan het ambt aangepaste » of « aan de aard van de waar te nemen functie aangepaste »;e. de kennis, aangepast aan hun functies, voor de leden van de buitenlandse diensten. De lezing van de parlementaire voorbereidingen biedt geen verheldering over de reikwijdte van de woorden « aangepast aan de aard van de functie ». Er weze aan herinnerd dat deze uitdrukking (of de verwante uitdrukking « aangepast aan het ambt ») slechts gebruikt wordt wanneer een « elementaire of voldoende kennis » vereist is. Telkens de gecoördineerde wetten eenduidig « elementaire kennis » of « voldoende kennis » preciseren is er geen sprake van « aangepaste » kennis. De wetgever heeft de keuze gelaten tussen elementaire en voldoende kennis omdat hij bij de nauwkeurige definitie van de eisen (ofwel elementair, ofwel voldoende) het van weinig belang achtte dat « ze aangepast was aan de functie »; men kan dan ook niet veronderstellen dat de wetgever de vereiste kennis zou hebben willen « aanpassen » aan de aard van de functie. Het lijkt dus onvermijdelijk te concluderen dat het kennisniveau naargelang van de aard van de functie ofwel elementair, ofwel voldoende zal moeten zijn. Het tegenovergestelde zou betekenen dat de wetgever een verschil heeft ingebouwd dat geen draagwijdte zou hebben.
Concreet, in dit ontwerp van besluit, wanneer de wetten « de voldoende of elementaire kennis » bedoelen, zal de voldoende kennis geëist worden wanneer de betrekking of de aard van de functie impliceert dat de houder van deze betrekking of functie de hiërarchische meerdere van andere ambtenaren is. In de andere gevallen zal alleen de elementaire kennis geëist worden. Er weze aan herinnerd dat deze vereiste steeds betrekking heeft op de « ambtenaren die in contact staan met het publiek ».
Dat de proeven niet langer georganiseerd worden per niveau van de administratieve hiërarchie, is niet de enige vernieuwing in vergelijking met de vroegere bepalingen : de proeven zullen daarenboven georganiseerd worden in verband met de globale taalcompetenties en niet als woordenschat-, morfologie- of grammaticaproeven. Telkens het geïndividualiseerde proeven betreft is het verband met de functie vereist. Dit verband met de functie heeft uiteraard niet tot doel de reikwijdte van het bewijs te beperken tot louter deze functie.
Om de ambtenaren die de bewijzen van taalkennis dienen te behalen niet in verwarring te brengen werd de vroegere nummering behouden, op een uitzondering na : het bewijs bedoeld in artikel 9, § 3, werd geïntegreerd in § 2.
De examens overeenkomstig artikel 7 Het bewijs uitgereikt overeenkomstig artikel 7 bevestigt dat de laureaat een taalbeheersing heeft die vergelijkbaar is met de taalbeheersing die verwacht wordt van de houders van de overeenstemmende diploma's behaald in deze taal.
Alle aspecten van de taalbeheersing van een moedertaalspreker worden hier gemeten : 1° het begrijpend luisteren;2° het begrijpend lezen;3° het schrijven van schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;4° het vermogen een gesprek te voeren en de vaardigheid om zich mondeling uit te drukken. Het referentieniveau is eenvoudig, namelijk dat van het diploma.
Het lijkt evenwel redelijk geen proef op te leggen die de beheersing van de schriftelijke vaardigheid meet wanneer het vereiste diploma van een lager niveau is dan dat van het lager secundair onderwijs.
Indien er geen enkel diploma vereist wordt zal de verwachte beheersing ook de beheersing zijn van iemand die geen diploma dient te bezitten om de beoogde functie uit te oefenen.
Het gebruik van vertalingen, waarvoor een beroep wordt gedaan op zeer verschillende competenties en die afhankelijk zijn van specifieke technieken, werd uitgesloten : dergelijke proeven maken het niet mogelijk op passende wijze de beheersing van de taalvaardigheid of het begripsvermogen te meten.
Indien een onderscheid gemaakt wordt tussen het vermogen een gesprek te voeren en de vaardigheid om zich mondeling uit te drukken, is dit omdat het eerst vernoemde gericht is op interactie en het laatst vernoemde op de eigenlijke productie, bijvoorbeeld het vermogen om een probleem of een situatie uiteen te zetten, om een uiteenzetting te geven.
De aanpassingen die verband houden met een handicap zijn niet in strijd met de bepalingen van dit ontwerp, zelfs indien ze het meten van bepaalde competenties verhinderen, bijvoorbeeld het begrijpend luisteren voor een zwaar slechthorend persoon.
We vermelden hier de examens overeenkomstig artikel 7 en niet het examen overeenkomstig artikel 7 : het spreekt voor zich dat elk bewijs slechts geldig is voor het overeenstemmende diplomaniveau.
Het examen overeenkomstig artikel 8 Artikel 8 voert de artikelen 21, § 2 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten uit. Het betreft hier de elementaire kennis die van alle ambtenaren wordt vereist, ongeacht hun niveau en ongeacht of ze al dan niet in contact staan met het publiek. Hier wordt de passieve kennis beoogd, die betrekking heeft op het begrijpend luisteren naar elementaire boodschappen en het begrijpend lezen van elementaire teksten.
De gecoördineerde wetten schrijven een schriftelijk of computergestuurd examen voor. Daaruit kan men niet besluiten dat het examen moet slaan op de schriftelijke kennis van de taal en dus een proef moet bevatten die de schrijfvaardigheid test. De wetgever heeft uitgesloten dat het zou gaan om een test in verband met een actieve, veeleisende kennis nodig voor de mondelinge « productie ».
Rekening houdend met het doelpubliek van dit bewijs, nl. alle ambtenaren van de betrokken diensten zonder uitzondering, is de zinvolle elementaire kennis de kennis die het mogelijk maakt elementaire boodschappen en elementaire teksten te begrijpen.
De examens overeenkomstig artikel 9 Artikel 9, § 1, voert de artikelen 21, § 5 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten uit.
Het gaat dus hier over de titularissen van een ambt of betrekking die de titularis ervan in contact brengt met het publiek. Deze proef is louter gericht op kandidaten die tevens onderworpen zijn aan § 2 van hetzelfde artikel en die in dat opzicht de proef bedoeld in artikel 8 hebben moeten afleggen.
De gecoördineerde wetten bepalen dat de proef mondeling is.
Hierboven hebben we reeds de interpretatie geanalyseerd die gegeven diende te worden aan de uitdrukking « een voldoende of elementaire kennis, aangepast aan de aard van de uit te oefenen functie ».
We onderscheiden dus enerzijds de elementaire kennis, anderzijds de voldoende kennis. Deze zal vereist worden van de ambtenaren die niet alleen in contact staan met het publiek, maar die bovendien een functie uitoefenen waarvan de aard zelf van hen de hiërarchische meerdere maakt van andere ambtenaren, in voorkomend geval van het andere taalstelsel. Deze specifieke modaliteit, verbonden met de aard van de functie, verantwoordt het hogere vereiste niveau.
Dit hogere vereiste niveau is van toepassing zowel op de contractuele personeelsleden als op de statutaire ambtenaren.
Onder gebruikelijke boodschappen verstaan we gangbare boodschappen die geuit worden in de alledaagse aanvaarde taal.
Indien een onderscheid gemaakt wordt tussen het vermogen een gesprek te voeren en de mondelinge vaardigheid, is dit omdat het eerst vernoemde gericht is op interactie en het laatst vernoemde op de eigenlijke productie, bijvoorbeeld het vermogen om een probleem of een situatie uiteen te zetten, om een uiteenzetting te geven. In geen enkel geval beogen we het vermogen redevoeringen te houden. Noch de welbespraaktheid, de vlotheid van de spreker of de kunst van de welsprekendheid worden hier in dit opzicht vereist, niet meer dan dat men deze verwacht van alle moedertaalsprekers.
Om een concreet voorbeeld te nemen : in het dagelijkse leven komt het wel eens voor dat een spreker te veel onsierlijke « euhs » gebruikt.
Dit komt niet doordat hij zijn moedertaal niet kent, maar omdat zijn mondelinge vaardigheid eerder aarzelend is.
Uiteraard zal men dit gebrek bij de spreker in de andere taal aanvaarden.
Indien de spreker daarentegen zijn woorden zoekt, indien de structuur van zijn zinnen niet correct is, indien de gesprekspartners moeite moeten doen om hem te begrijpen, dan zal zijn mondeling uitdrukkingsvermogen niet als vlot kunnen worden gekwalificeerd.
Zoals het reeds gezegd werd voor artikel 7, zullen de aanpassingen die verband houden met een handicap niet in strijd zijn met de bepalingen van dit ontwerp, zelfs indien ze het meten van bepaalde competenties verhinderen, bijvoorbeeld het begrijpend luisteren voor een zwaar slechthorend persoon.
Voor zover mogelijk zullen de proeven computergestuurd zijn omwille van de doeltreffendheid. Hoewel het is uitgesloten dat deze proeven, die bestemd zijn voor duizenden verschillende functies, specifiek zijn voor elk ervan, zullen de items die in elke proef voorgesteld worden, ondergebracht worden in functionele domeinen zoals bijvoorbeeld het administratieve, het politionele, het medische en het diplomatieke domein. De kandidaat zal het domein kunnen kiezen waarin zijn competenties gemeten zullen worden. Deze keuze van een domein zal de reikwijdte van het bewijs hoegenaamd niet beperken.
Zowel voor de proef m.b.t. de voldoende kennis als voor de proef m.b.t. de elementaire kennis zal het onderwerp van de conversatie of van de uiteenzetting noodzakelijkerwijs verbonden zijn met de functie.
Artikel 9, § 2, voert de artikelen 15, § 2, vijfde lid, en 46, § 5, van de gecoördineerde wetten uit.
Het betreft hier opnieuw de titularissen van een betrekking die de titularis ervan in contact brengt met het publiek. In tegenstelling tot de kandidaten waarop § 1 betrekking heeft hebben zij de proef bedoeld in artikel 8 niet moeten afleggen.
De redenering die wij gevolgd hebben, zowel m.b.t. de algemene reikwijdte van het ontwerp, als hierboven voor de proeven verbonden met § 1 wat betreft het vereisteverschil tussen de elementaire kennis en de voldoende kennis, blijft geldig. § 2 neemt dus de vereisten van § 1 over voor hetgeen behoort tot de mondelinge proeven of tot het begrijpend luisteren. Een proef begrijpend luisteren naar elementaire boodschappen is voorzien voor de elementaire kennis, aangezien deze competentie niet bestreken werd, daar artikel 8 niet van toepassing is voor deze ambtenaren.
Voor de voldoende kennis komt hier nog een proef begrijpend lezen van gebruikelijke teksten en een proef schrijven van correcte schriftelijke teksten bij.
Met betrekking tot al deze proeven herhalen wij hetgeen we reeds gezegd hebben : het betreft gangbare teksten in een alledaagse taal.
Er is hier geen sprake van een tekst van literaire inslag of een stylistisch onderzoek.
Wat de computergestuurde proeven betreft zal de hierboven vermelde keuze van domeinen tevens worden voorgesteld.
De proef die het artikel 29, eerste lid, van de gecoördineerde wetten uitvoert, werd ingevoegd in de elementaire-kennis-proef, daar de reikwijdte ervan overduidelijk dezelfde was.
Het examen overeenkomstig artikel 10 De proef heeft betrekking op het begrijpend luisteren naar elementaire boodschappen en op het vermogen een elementair gesprek te voeren over een onderwerp verbonden met de functie.
Het examen overeenkomstig artikel 11 Artikel 11 voert de artikelen 21, § 4, en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten uit.
Uit de proeven moet blijken dat de kandidaat de tweede taal voldoende beheerst om de eenheid in de rechtspraak of in het beheer van de dienst, waarvan de hoge leiding hem is toevertrouwd, te verzekeren.
De gecoördineerde wetten schrijven voor dat het examen schriftelijk of computergestuurd is.
Met betrekking tot de reikwijdte van het woord « gebruikelijke » of de uitsluiting van vertalingen, verwijzen we naar hetgeen hierboven werd gezegd.
Het examen overeenkomstig artikel 12 Artikel 12 voert het artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten uit.
Uit de proeven moet blijken dat de kandidaat de tweede taal voldoende beheerst om te worden ingedeeld in het tweetalig kader.
De opmerkingen die hierboven werden gemaakt met betrekking tot de gebruikelijke boodschappen, de gebruikelijke teksten, de correcte schriftelijke teksten, de uitsluiting van de vertalingen, het verband met de functie, de vlotheid waarmee men zich uitdrukt blijven relevant voor de hier bedoelde proeven.
Het examen overeenkomstig artikel 13 Artikel 13 voert het artikel 46, § 4, van de gecoördineerde wetten uit. Zoals in het verleden is het programma dat van het « artikel 12 »-bewijs.
De examens overeenkomstig artikel 14 Artikel 14 voert het artikel 47, § 5, van de gecoördineerde wetten uit.
Uit de proeven moet blijken dat de titularissen van de betrekkingen van de buitenlandse diensten een aan hun functies aangepaste kennis van de tweede taal hebben.
Hetzelfde onderscheidend criterium wordt enkel gebruikt in de bewijzen van artikel 9, te weten het feit al dan niet de hiërarchische meerdere te zijn van andere ambtenaren.
De opmerkingen die hierboven werden gemaakt met betrekking tot de gebruikelijke boodschappen, de gebruikelijke teksten, de correcte schriftelijke teksten, de uitsluiting van de vertalingen, het verband met de functie, de vlotheid waarmee men zich uitdrukt blijven relevant voor de hier bedoelde proeven.
Bepalingen betreffende de organisatie van de taalproeven Artikel 1 van het ontwerp past de samenstelling van de examencommissies aan om de verwijzing naar de hiërarchische niveaus op te heffen.
Artikel 2 van het ontwerp past de doelstelling van de taalexamens aan om de verwijzing naar de hiërarchische niveaus op te heffen.
Artikel 3 van het ontwerp vervangt het artikel 6 en laat de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid toe de materiële drager van de examens te bepalen, uiteraard met inachtneming van de gecoördineerde wetten en dit besluit. Onder materiële drager verstaat men de computergestuurde, de schriftelijke, de mondelinge, ...proef.
Artikel 12 van het ontwerp vervangt het artikel 16. Het betreft vrijstellingen die herzien werden in samenhang met de wijziging van de proeven.
Artikel 13 van het ontwerp vervangt het artikel 16bis. Het bepaalt de slaagvoorwaarden. De eisen zijn dezelfde gebleven, aangepast aan de nieuwe verdeling van de proeven.
Artikel 14 van het ontwerp wijzigt het artikel 20. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid dat zowel de kandidaten als de administratie gebruik kunnen maken van schriftelijke en elektronische communicatiemiddelen.
Artikel 15 voorziet een overgangsmaatregel voor de kandidaten die reeds in een onderdeel van het examen overeenkomstig artikel 12 geslaagd waren. Zulke overgangsmaatregel is niet denkbaar voor de andere artikelen omwille van het feit dat de examens ofwel in een proef ofwel volgens de hiërarchische niveaus georganiseerd werden.
Er werd rekening gehouden met alle opmerkingen van de Raad van State behalve deze die ertoe strekt het opschrift te wijzigen van de tekst waarnaar verwezen wordt in de Nederlandse versie. Er wordt voorgesteld het woord « samengevat » te vervangen door het woord « gecoördineerd ». Dit advies mag niet gevolgd worden. Dit ontwerp wijzigt namelijk een bestaand koninklijk besluit waarvan het opschrift niet vervangen mag worden.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Ambtenarenzaken, S. VANACKERE
ADVIES 46.678/3 VAN 3 JUNI 2009 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, derde kamer, op 13 mei 2009 door de Minister van Ambtenarenzaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit « tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966 », heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Opschrift 2. In de Nederlandse tekst van het opschrift vervange men het woord « samengevat » door het woord « gecoördineerd ». Aanhef 3. In het eerste lid van de aanhef dient te worden verwezen naar de rechtsgrond biedende artikel 53, tweede lid, van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966. 4. Gelet op de meest recente wetgevingstechnische voorschriften redigere men het zesde lid van de aanhef als volgt : « Gelet op advies 46.678/3 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; ».
Artikel 4 5. In de inleidende zin van het ontworpen artikel 7, eerste lid, wordt onder meer verwezen naar artikel 38, § 2, van de gecoördineerde wetten op het gebruik der talen in bestuurszaken.Die bepaling bevat evenwel geen enkele verwijzing naar een taalexamen, ook niet op een indirecte wijze doordat erin wordt verwezen naar een bepaling waarin wel van een taalexamen gewag wordt gemaakt.
De verwijzing naar de genoemde bepaling dient derhalve te vervallen (1).
Artikel 16 6. Krachtens artikel 16 treedt het besluit dat thans in ontwerpvorm voorligt, in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt. Zulke regeling van inwerkingtreding heeft evenwel het nadeel dat, indien de bekendmaking van de regeling op het einde van de maand gebeurt, de bestemmelingen ervan zelfs niet over de normale termijn van tien dagen zullen beschikken om zich aan die regeling aan te passen.
Vraag is dan ook of artikel 16 niet beter wordt weggelaten of wordt vervangen door een andere bepaling van inwerkingtreding.
De kamer was samengesteld uit : De heren : J. Smets, staatsraad, voorzitter;
B. Seutin en P. Barra, staatsraden;
Mevr. G. Verberckmoes, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door Mevr. I. Verheven, adjunct-auditeur.
De Griffier, G. Verberckmoes.
De Voorzitter, J. Smets. _______ Nota (1) Strikt genomen is het zelfs niet noodzakelijk te verwijzen naar bepalingen waarin slechts wordt verwezen naar andere bepalingen waarin van een taalexamen gewag wordt gemaakt. 12 JULI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966 ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, het artikel 53, tweede lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 27 maart 2009;
Gelet op de akkoordbevinding van de Staatssecretaris voor Begroting, gegeven op 31 maart 2009;
Overwegende dat voldaan werd aan de voorschriften van artikel 54, tweede lid, van de vorenvermelde gecoördineerde wetten;
Gelet op het advies 41050/l/PF van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht gegeven op 8 mei 2009;
Gelet op advies 46.678/3 van de Raad van State, gegeven op 3 juni 2009 met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, worden de volgende aanpassingen aangebracht : 1° de woorden « leden van het onderwijzend personeel die lesgeven of lesgegeven hebben op het niveau van de waar te nemen functie of betrekking » worden vervangen door de woorden « leden van het actief of gepensioneerd onderwijzend personeel »;2° de woorden « een ambtenaar behorende tot niveau 1 van het rijkspersoneel » worden vervangen door de woorden « een rijksambtenaar ».
Art. 2.Artikel 5 wordt vervangen als volgt : «
Art. 5.De taalexamens hebben tot doel na te gaan of de kandidaten een praktische kennis hebben van de taal in verband met de vereisten van de waar te nemen functie of betrekking. ».
Art. 3.Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt : «
Art. 6.De Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid bepaalt de materiële drager van de examens. ».
Art. 4.Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 7.De taalexamens bedoeld in de artikelen 15, § 1, derde en vierde lid, 21, § 1, derde lid, 27, tweede en derde lid, 38, § 1, tweede lid, § 4, § 5, 43, § 4, eerste, derde en vierde lid, 44 en 46, § 1, van de gecoördineerde wetten bestaan uit proeven waarmee kan worden vastgesteld of de kandidaten een taalbeheersing hebben die te vergelijken is met de taalbeheersing die wordt verwacht van de houders van de overeenkomstige diploma's die in die taal werden behaald, wat betreft : 1° de luistervaardigheid;2° de leesvaardigheid;3° het opstellen van schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;4° de vaardigheid om een gesprek te voeren en de vaardigheid om zich mondeling uit te drukken. Als het vereiste diploma van een lager niveau is dan het hoger secundair onderwijs, is het opstellen van schriftelijke teksten niet in het examen vervat.
Als er geen enkel diploma is vereist, is de verwachte beheersing die van iemand die geen diploma moet bezitten om de betrokken functie uit te oefenen, voor wat betreft : 1° de luistervaardigheid;2° de leesvaardigheid;3° de vaardigheid om een gesprek te voeren.».
Art. 5.Artikel 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 8.Het taalexamen bedoeld in de artikelen 21, § 2 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen en elementaire teksten te verstaan. ».
Art. 6.Artikel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 9.§ 1. Het taalexamen van voldoende kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek en die hem de hiërarchische meerdere maakt van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 21, § 5 en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;2° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie. Het taalexamen van elementaire kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek, zonder dat hij de hiërarchische meerdere is van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 21, § 5, en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie. § 2. Het taalexamen van voldoende kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek en die hem de hiërarchische meerdere maakt van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vijfde lid, en 46, § 5, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie. Het taalexamen van elementaire kennis die is aangepast aan een functie waarvan de houder in contact komt met het publiek, zonder dat hij de hiërarchische meerdere is van andere ambtenaren, bedoeld in de artikelen 15, § 2, vijfde lid, 29, eerste lid, en 46, § 5, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;2° de vaardigheid om elementaire teksten te verstaan;3° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie.».
Art. 7.Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 10.Het taalexamen bedoeld in artikel 46, § 3, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;2° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie.».
Art. 8.Artikel 11 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 11.Het taalexamen bedoeld in de artikelen 21, § 4, en 38, § 4, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° het begrijpen van gebruikelijke teksten;2° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen.».
Art. 9.Artikel 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 16 november 2001 en 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 12.§ 1. Het taalexamen bedoeld in artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten, heeft betrekking op : 1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie. § 2. De bij artikel 43, § 3, derde lid, van de gecoördineerde wetten bedoelde vrijstelling van dit taalexamen wordt door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid verleend op basis van het diploma dat bewijst dat de tweede taal de voertaal was van het onderwijs dat de verzoeker genoten heeft. ».
Art. 10.In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden « eerste tot vierde lid » vervangen door de woorden « eerste lid ».
Art. 11.Artikel 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 14.Het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5, van de gecoördineerde wetten, voor de functies van de carrière Buitenlandse Dienst en van de carrière van de attachés voor Internationale Samenwerking, alsook voor de functies van de ambtenaren van de Kanselarijcarrière die de hiërarchische meerdere zijn van andere ambtenaren, heeft betrekking op : 1° het begrijpen van gebruikelijke mondelinge boodschappen;2° het begrijpen van gebruikelijke teksten;3° het opstellen van correcte schriftelijke teksten, met uitsluiting van vertalingen;4° de vaardigheid om een gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie en de vaardigheid om zich mondeling vlot uit te drukken over een onderwerp dat verband houdt met de functie. Het taalexamen bedoeld in artikel 47, § 5, van de gecoördineerde wetten, voor de functies waarvan de ambtenaren van de Kanselarijcarrière die geen hiërarchische meerdere van andere ambtenaren zijn, houder zijn, heeft betrekking op : 1° de vaardigheid om elementaire mondelinge boodschappen te begrijpen;2° de vaardigheid om elementaire teksten te verstaan;3° de vaardigheid om een elementair gesprek te voeren over een onderwerp dat verband houdt met de functie.».
Art. 12.Artikel 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 16.De kandidaat die geslaagd is voor een proef van een taalexamen wordt vrijgesteld, bij elke latere deelneming aan een taalexamen, van een proef betreffende hetzelfde kennisniveau of een lager kennisniveau. ».
Art. 13.Artikel 16bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 november 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 16bis.§ 1. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 7 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zeven tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef. § 2. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig de artikelen 8 en 10, worden het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op vijf tienden van de punten voor elke proef.
Wat het artikel 10 betreft, kan er slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proef. § 3. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 9 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op : 1° zes tienden van de punten voor elke proef wanneer het gaat over de voldoende kennis;2° vijf tienden van de punten voor elke proef wanneer het gaat over de elementaire kennis. Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef. § 4. Om te slagen voor het taalexamen dat georganiseerd wordt overeenkomstig het artikel 11 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zes tienden van de punten voor elke proef. § 5. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op zes tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef. § 6. Om te slagen voor de taalexamens die georganiseerd worden overeenkomstig het artikel 14 van dit besluit, wordt het minimum aantal te behalen punten vastgelegd op vijf tienden van de punten voor elke proef.
Er kan slechts aan de mondelinge proef worden deelgenomen na slagen voor de computergestuurde proeven en, in voorkomend geval, aan de proef betreffende het opstellen van schriftelijke teksten, na slagen voor de mondelinge proef. ».
Art. 14.In artikel 20, § 1, van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in het eerste lid, worden de woorden « van een gemotiveerde brief of attest » vervangen door de woorden « van een gemotiveerde brief, attest of enig ander communicatiemiddel dat door de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid is erkend »;2° het tweede lid wordt aangevuld met de woorden « volgens de modaliteiten die de Afgevaardigd bestuurder van het Selectiebureau van de Federale Overheid heeft bepaald ».
Art. 15.Voor de kandidaten die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, reeds geslaagd waren in een van de proeven van het examen bedoeld in artikel 12 van het koninklijk besluit van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, samengevat op 18 juli 1966, wordt het examen verder gezet krachtens de vroegere bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 16.De Ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 juli 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, S. VANACKERE