gepubliceerd op 13 mei 2000
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel
12 JANUARI 2000. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 januari 1972, 18 juli 1972, 11 oktober 1973, 7 december 1973, 25 juli 1974, 10 oktober 1974, 19 november 1974, 30 juni 1975, 9 januari 1976, 10 februari 1976, 30 maart 1976, 30 juli 1976, 15 maart 1977, 31 oktober 1977, 23 juni 1978, 13 november 1978, 14 november 1978, 11 december 1978, 5 juni 1979, 4 februari 1980, 11 december 1980, 2 maart 1981, 26 maart 1982, 27 januari 1983, 9 september 1983, 8 december 1983, 2 mei 1984, 31 augustus 1984, 9 oktober 1984, 16 januari 1985, 9 april 1985, 21 maart 1986, 11 juni 1986, 22 juni 1988, 21 februari 1989, 14 augustus 1989, 5 december 1989, 22 juni 1990, 6 augustus 1990, 13 augustus 1990, 18 januari 1991, 16 juli 1991, 16 september 1991, 26 september 1991, 17 oktober 1991, 23 oktober 1991, 4 mei 1992, 22 oktober 1992, 15 januari 1993, 14 april 1993, 2 juli 1993, 1 december 1993, 10 november 1994, 2 maart 1995, 13 februari 1996, 10 mei 1996, 10 juni 1996, 10 juli 1996, 6 juli 1997, 1 maart 1998 en 28 april 1998, 18 december 1998, 17 juni 1999 en 5 juli 1999;
Gelet op het advies van de Directieraad van het Ministerie van Financiën, gegeven op 2 september 1994;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 november 1996;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Miniser van Begroting van 25 augustus 1997;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Ambtenarenzaken van 25 augustus 1997;
Gelet op het overlegprotocol van 16 december 1998 van het Sectorcomité II - Financiën;
Gelet op het advies van de Raad van State, Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Het opschrift van hoofdstuk V van titel I van het koninklijk besluit van 29 oktober 1971 tot vaststelling van het organiek reglement van het Ministerie van Financiën en van de bijzondere bepalingen die er voorzien in de uitvoering van het Statuut van het Rijkspersoneel, ingevoegd door het koninklijk besluit van 26 september 1991, wordt vervangen door het volgende opschrift : « Hoofdstuk V. - Interne audit-cel van de fiscale administraties ».
Art. 2.In artikel 7sexies van hetzelfde besluit, ingevoegd door het koninklijk besluit van 26 september 1991, wordt het eerste lid door de volgende bepaling vervangen : « Onder het onmiddellijke gezag van de Administrateur-generaal van de belastingen wordt een interne audit-cel van de fiscale administratie opgericht, in dit hoofdstuk de « cel » genoemd. ».
Art. 3.Titel I van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 juli 1974, 15 maart 1977, 14 november 1978, 4 februari 1980, 8 december 1983, 16 januari 1985, 21 maart en 11 juni 1986, 14 augustus 1989 en 26 september 1991, 4 mei 1992, 14 april 1993, 2 maart 1995, 13 februari 1996, 21 februari 1997, 6 juli 1997, 1 maart 1998 en 18 december 1998, wordt aangevuld met een nieuw hoofdstuk VI, met als titel « Interne audit-cel van de Administratie der thesaurie », dat de artikelen 7nonies tot 7tredecies bevat, luidend als volgt : «
Art. 7nonies.Onder het onmiddellijke gezag van de Administrateur-generaal der thesaurie wordt een interne audit-cel van de Administratie der thesaurie opgericht, in dit hoofdstuk de « cel » genoemd. «
Art. 7decies.De bevoegdheid van de cel strekt zich uit over alle diensten van de Administratie der thesaurie en in het bijzonder over de Dienst van de schuld en over de Centrale Dienst der Vaste Uitgaven. «
Art. 7undecies.Ter verbetering van het beheer en de organisatie van de diensten waarover haar bevoegdheid zich uitstrekt, kan de cel worden belast : 1° met het beoordelen van de bruikbaarheid van de regels voor interne controle van die diensten;2° met het evalueren van de nalevingsgraad van die regels;3° met het onderzoeken of die regels al dan niet geschikt zijn;4° in het algemeen, met het evalueren van de organisatie van de interne controle;5° met het evalueren van de regels voor interne controle die worden toegepast op de geautomatiseerde gegevensverwerking;6° met het evalueren van de uitvoering en de naleving van de boekhoudingsregels. «
Art. 7duodecies.Binnen de in artikelen 7undecies gedefinieerde bevoegdheden belast de Administrateur-generaal der thesaurie de cel met een opdracht. De verslagen over de opdrachten worden gericht aan de Administrateur-generaal der thesaurie die beslist of ze aan de bevoegde directeur-generaal en/of auditeur-generaal moeten worden medegedeeld.
De Administrateur-generaal der thesaurie licht de Minister van Financiën en de Secretaris-generaal in over de activiteiten van de cel. De cel stelt jaarlijks een activiteitenverslag op. Dat verslag wordt medegedeeld aan de Minister van Financiën, aan de Secretaris-generaal, aan de Administrateur-generaal der thesaurie en aan de Inspectie van Financiën.
Bij de uitvoering van haar opdracht beschikt de cel over alle nodige informatie. De diensten verlenen haar daartoe hun medewerking. «
Art. 7tredecies.De cel bestaat uit een audit-raadgever per taalrol.
De audit-raadgevers worden door de Minister van Financiën, op de voordracht van de Directieraad, aangesteld uit de ambtenaren van de Administratie der Thesaurie. Zij moeten ten minste de graad van eerste attaché van financiën of van eerst-aanwezend adjunct-adviseur bekleden en beantwoorden aan de selectienormen zoals bepaald door de Minister van Financiën op voorstel van de Directieraad. Zij dragen de titel van audit-raadgever tijdens de periode dat zij bij de cel zijn aangesteld.
De eerste aanstelling van een ambtenaar bij de cel geschiedt voor drie jaar. Op voordracht van de Directieraad kan aan die aanstelling evenwel een einde worden gemaakt na een ambtstermijn van zes maanden.
De in het derde lid bedoelde aanstelling mag worden verlengd met termijnen van drie jaar. Elk van die termijnen mag tijdens de periode worden ingekort indien dat voor de werking van de cel nodig is.
De Minister van Financiën bepaalt de gespecialiseerde opleiding welke de voor die ambten aangestelde ambtenaren moeten volgen.
De in dit artikel bedoelde ambtenaren behouden hun rechten op bevordering in graad bij de Administratie der thesaurie. Zodra zij er benoemd worden in een betrekking van auditeur-generaal van financiën of adviseur-generaal, wordt aan hun aanstelling een einde gemaakt. ».
Art. 4.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 5.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 januari 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën D. REYNDERS